VOOR NIETS
CADEAU
UIT DE OMGEVING
De zeven Raadsels
VRIJDAG 18 SEPTEMBER 1931
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD PAG. 9
NIET
kunnen wij U in het bezit
van een dergelijk Missaal
stellen.
TOCH geven w
het als 't ware
wanneer U ons vóór 1 No
vember drie betalende
abonné's van „De Leidsche
Courant" (voor minstens
drie maanden) aanbrengt,
zenden wij^ U dit pracht
Missaal gratis toe.
Dat is toch in werkelijk
heid een kleine moeite.
U moogt en kunt het blad,
gezien zijn inhoud en ver
zorging gerust aanbevelen.
Begint nog heden met de
aanwerving van abonné's.
Wij wachten ook gaarne
adressen in van personen
aan wie wij proefnummers
kunnen zenden.
Vraag zelf ook proef
nummers aan.
Wie(n)zenden wij het eerste
missaal
DE DIRECTIE
HERINNERINGEN AAN
MGR. NOLENS.
HET BEKENDE „INTERVIEW" VAN
HANS.
In zijn jongste Parlemenfcsfilin in „de
Vrijheid" haalt de heer D. Hans de volgen
de herinneringen op aan mgr. Nolens.
„Verscheiden jaren geleden (November
1921) heb ik een Film aan hem (Mgr. No-
lens) gewijd: het was één der eerste die iik
in dit blad publiceerde. „Deze Film" zoo
schreef ik aan het slot „bedoel ik als een
bloem, die ik neerleg op het vermaarde
verre bankje, heel erna al achter rechts,
waar hij altijd zit of hij er volstrekt niet
bijhoort, en of het hem ganscihelijk niet in
teresseert." Den volgenden dag zond No-
lens mij zijn portret, met aan de achterzijde
dit: „Met beleefden dank voor het als
bloem bedoelde Filmpje, gevonden op het
verre bankje, dat nu wei eenige weken leeg
zal blijven."
De laatste woorden hadden betrekking
o.p zijn aanstaand vertrek naar Genève.
Een paar jaar later, toen Anton van Wely
zijn bekende schilderij van den staatsman
had vervaardigd, waarop men hem ziet in
het volle, kleurrijke, deftige gewaad van
pauselijk hoogwaardigheidsbekleeder, stuur
de hij mij ook daar een reproductie van: ik
heb haar laten inlijsten, zij hangt in mijn
werkkamer en al werpt menig bezoeker wel
eens een ietwat-verwonderden vragenden
blik naar dat mooie beeld die priester-
staatsman, in de kamer van den liberalen
journalist? het is voor mij een kostelijk
bezit. Vlak ernaast hangt de beeltenis van
Goeman Borgesius, welke ik indertijd van
diens familie mocht ontvangen; ziet ge nu
dat ik, later, kostbare herinneringen zal
hebben aan dezen tijd van mijn leven?
Tweemaal heb ik geprobeerd Nolens te
interviewen. Tweemaal vruchteloos. Den
eersten keer ontving ik, wekenlang geen
antwoord. Doch eindelijk wenkte hij mij in
de Kamer om ©ven „naar beneden" te ko
men: „U zult wel denken, het was onbe
leefd om u niet te antwoorden. Maar ik kon
niet antwoorden. Een interview kon ik u
niet toestaan, maar als ik dat direct ge
zegd had, zouden daar ook al weer gevolg
trekkingen uit gemaakt zijn, en dat wilde
ik niet. Nu is de crisis voorbij en nu kan
ik het u wel zeggen." Dat was de hyper voor
zichtige Nolens, de diplomaat Den tweeden
keer ontving ik een briefje waarin hij mij
zeide onmogelijk een interview te kunnen
toestaan, „en vooral niet in deze omstan
digheden." Juist als het aardig zou. zijn,
moest Nolens van iets dergelijks niets heb
ben en hij wees ieder onverbiddelijk af. Ja
aan interviewen had hij een heele col
lectie broertjes aan dood.
Drie jaar geleden, in December 1928,
ontving ik een uitnoodiging van Nolens
om bij hem te komen eten. Dankbaar nam
ik het aan. Hij riep mij toe nog even in de
Kamer: „Denk u er aan, niet te officieel
hoor, gewoon colbertje dat is voldoende."
We waren aan dien maaltijd met z'n vie
ren: Monseigneur, oud-minister Aalberse,
de heer Ktoodhuyzen en ik. De drie gasten
'hadden elk een jubileum herdacht: mr.
Aalberse was, meen ik een kwart eeuw Ka
merlid geweest, de heer Roodhuyzen was
70 jaar geweest, of zou het- spoedig wor
den, en ik had juist mijn zilveren feest als
journalist achter den rug. En: vandaar de
uitnoodiging. Want tijdens den maaltijd zei
Monseigneur: „Ik houd er heelmaal niet
van, om in feestcommissies te gaan zitten,
maar ik heb de heeren op deze wijze een
bewijs van vriendschap willen geven." Het
trof mij diep.
Toen echter, heb ik Nolens wel in een zeer
eigenaardige gedaante gezien. De staats
man, de priester, als ja, met permissie
als huisvader. Want gedurende den gan-
schen maaltijd bediende hij zelf. De non
netjes kwamen, als hij gebeld had, geruisch-
loos binnen, haalden het gebruikte servies
weg; zetten het sdhoone neer; droegen de
schotels met spijzen aan; maar Nolens
zelf bediende. Monseigneur schepte de soep
Monseigneur sneed de haas (op die haas
was hij, ik herinner het mij nog levendig,
trotsoh; een haas uit zijn provincie; „van
morgen uit Limburg ontvangen," zei hij);
Monseigneur gaf de appelmoes; Monseig
neur schonk den wijn. Geboeid heb ik zitten
kijken. En nog zie ik hem, na afloop, toen
wij naar zijn werkkamer waren gegaan,
liggen in zijn stoel, met een echt-verge-
noegd gezicht de fijne sigaar roobendin
zijn werkkamer, waar ook een groot por-,
tret hing van Talma, den antirevolutionair,
over wien hij met zoo warme waardeering
spreken kon.
Kort na dezen maaltijd heb ik werkelijk
een stout journalistiek stukje uitgehaald.
Men hoore.
De figuur van den soep-opsoheppenden,
haassnij denden, blommige-a ardappels-uit-
deelenden priester-staatsman had mij zóó
geboeid, dat ik in „Het Vaderland" een
uitvoerig gefantaseerdinterview schreef
over dien maaltijd. D.w.z. ik schetste Mon
seigneur, zooals ik hem aan den disoh in
werkelijkheid had gezien, en ik zette een
vragen- en antwoorden-spel op, dat ver
band hield met bepaalde gerechten die ik
in betrekking bracht tot de politiek. Ik liet,
b.v., kreef serveeren, van die fijne roodge-
kookte kreeft, en ik vroeg Monseigneur of
hij van kreeft hield, van die rooie kreeft.
„Nee," zei Monseigneur, alleen bij uiterste
noodzaak
Ik moet achteraf eerlijk bekennen, dat
ik een beetje in den knoei heb gezeten
over dat interview, waaruit de fantasie na
tuurlijk overigens wel duidelijk bleek. Maar
ik hoopte: Nolens was breed genoeg, en
bon iets dergelijks velen. Met een schuinen
blik keek ik, in de eerste Kamer-vergade
ring die er op volgde, naar het verre-bankje.
Hij had mij ook ontdekt. Daar kwam hij.
Langzaam kuierde hij tot daCbt bij de
pers--tribune, hief vermanend z'n vinger
tegen mij op en fronste het voorhoofd:
„Wait heb je nou uitgehaald?", scheen hij te
zeggen, en wandelde terug. Ik was gerust
gesteld. Ik had aan zijn gezicht genoeg ge
zien.
Nolens was een sterk menscih, moést dat
ongetwijfeld wel zijn. Want wie hem wat
beter en intiemer leerden kennen, kwamen
al-ras tot de ontdekking, dat zijn kalmte en
zijn nuchterheid voor een zeer groot deel
waren: zelfbedwang. Heerschappij over zijn
eigen natuur. Immers, kwaamt ge met hem
in particulier gesprek, dan duurde het niet
lang of ge ontdekte hoe spoedig het kon
gloeien en tintelen en woelen onder de op
pervlakte. Zijn kalmte was: gebreideld tem
perament. Trouwens, wie hem in de Kamer
aandachtig in het oog hield en ik heb
dat dikwijs gedaan merkte hoe hij kon
meeleven met het debat; hoe boos hij zich
kon maken op een lid (vooral als die uit
zijn eigen fractie was) of op een minister,
wanneer het te lang duurde, of wanneer
men niet zakelijk was. Dan trok zijn ge
zicht zich in een plooi van afkeuring ;N dan
begon hij met den vermaarden zegelring te
tikken; dan nam hij de lorgnet van den
neus en sloeg er nerveus, ongeduldig mee
op tafel. In het ergste geval kwam hij het
gangetje tusschen de banken uit en toonde
bij de balustrade in het midden der zaal
staand, der. spreker duidelijk zijn ongeduld.
Zijn eigen redevoeringen waren zelden
lang, immer zakelijk „Gesproken stenogra
fie" heeft Aalberse ze eens, voortreffelijk
typeerend, genoemd. Hij sprak het minst
van alle politieke leiders in de Kamer. Hij
kón zwijgen. Zijn positie leed er niet onder.
En van overbodig spreken had hij een in-
niigen afkeer. Een kwetsend woord heeft
hij nooit gezegd. Nooit. Nobel was hij im
mer. En nobel was men jegens hem. Hij
droeg ieders diep-oprechte achting; men
zou het een smaad voor zich-zelf gevonden
hebben tegen dezen priester een grievend
woord te zeggen.
En:
toch zocht deze man geen intieme toena
dering. Het was de onbevlekte autoriteit
van zijn figuur en zijn bedoelingen die de te
genstanders jegens dezen eenzame tot ach
ting, neen, sterker, tot stille genegenheid
bracht.
Eenzame? Dit was hij. De eenzaamheid
heeft hij gezocht en gewild, in. het groote,
stille huis op de Prinsengracht, waar hij de
priester was der hem devoot-toegewijde
nonnetjes, die hem verzorgden. Hier heeft
hij, wars van alle uiterlijkheid en van alle
huilde in stage plichtsbetrachting welke hem,
den ernstig-zieke, nog naar zijn taak in
Zwitserland voerde, in voornamen, hoogen
stijl zijn leven geleefd. De Nederlandsche
NEGERWEEK.
Bij de tentoonstelling der Missie-
n^taivereeniging, die Zondag a.a.
geopend wordt.
Ofschoon het in het land der negers
Niet, zooals hier, weer winter wordt,
Zoo heerscht er daar aaq simp'le kleeding
Toch altijd nog een vreemd te kort.
De mode is daar zeer standvastig,
't Gemakkelijkst is Adam's kleed,
Dat nimmer slijt en als het stuk gaat
Zich zeiven te verstellen weet.
Maar sinds de kleeding van het Westen
Ook daar wat meer beschaving bracht,
Wordt elk jaar U is zelf begonnen
Een nieuwe zending weer verwacht.
Die nieuwe zending ligt reisvaardig,
Dat kunt U Zondag al gaan zien,
Weer broeken, jurken, jassen, hemden
En heel veel prachtigs bovendien.
De expositie zal dan klaar zijn,
Want alles is er voor gereed,
En ook op U wordt weer gerekend,
't Is enkel maar, dat U het weet.
De oude zending is versleten,
De zwartjes moeten uitgedost,
Wel kan men arbeid gratis geven,
Maar kijk, de rest heeft geld gekost.
Van Uwe gift en Uwe gaven
Hangt weer de nieuwe arbeid af,
Malaise? Geen effect ter wereld,
Dat ooit zoo'n hooge rente gaf.
TROUBADOUR.
journalisten-Kring ik mag dit nu wel ver
klappen had gehoopt hem dezen zomer
aan een noenmaal als gast te mogen be
groeten, en hem daarmede een bewijs van
eerbiedige hoogachting te geven, doch heit
heeft niet zoo mogen zijn. Hij werd ziele.
En zooals i'k eenmaal, jaren geleden,
mijn Film over hem bedoelde als een bloem,
die ik neerlegde op hot verre bankje, waar
hij altijd zat of hij er niet bijhoorde doch
waar niets hem ontging, zoo leg ik, eerbie
dig het hoofd buigend voor de stille glorie
van dit werkleven, in dienst van kerk en
vaderland besteed, déze Film neder als een
witte bloem op zijn graf."
NIEUWE WETERING.
Bazar. De gehouden bezar ten bate
der muziekvereeniging „Door Gunst Ver
kregen" alhier heeft alle verwachtingen
overtroffen. Nadat Woensdagmiddag de
officeel opening had plaats gehad werd om
7 uur 's avonds begonnen met een klein
concert door de fanfare „Door Gunst Ver
kregen", welk korps er al heel gauw de
stemming in bracht. Alle standen werden
druk bezochtom 10 uur werd gesloten,
waarna een ieder voldaan huiswaarts keer
de. De tweede avond werd opgeluisterd
door de vioolclub „Onderling Kunstge
not" uit Roelofarendsveen. Onder leiding
van haar directeur, den heer P. Bouw
meester heeft deze vereeniging den ge-
heelen avond opgeluisterd met een aardig
programma. Daarvoor past aan haar een
woord van hulde en dank. Vele wonnen
een mooie prijs met de verschillende verlo
tingen, weer anderen met schieten, sjoe
len, ringen werpen enz. enz., terwijl door
de actieve jongedames veel verkocht werd.
Hoewel het batige saldo nog niet defi
nitief bekend is, kan echter wel worden
medgedeeld dat de muziekvereeniging zon
der schuld is en og wel zooveel over zal
houden dat plannen voor de toekomst kun
nen worden gemaakt. Het eere-comité
heeft alle eer van haar werk en aan haar
komt dan ook een bijzonder woord van
dank toe.
FEUILLETON.
door
CHRISTIAN HAUGEN.
3)
Hij had deze kleine comedie op goed
geluk af gewaagd en er op gerekend, dat
de jonge dame er geen bezwaar tegen zou
hebben, als hij zich voorstelde. Toch stond
hij verbaasd te kijken, toen de hoogstens
negentienjarige dame zei:
„U is toch niet zoo dom, als ik ge
dacht had, sir Richard".
„Wat zegt uriep hij verrast uit.
„Ik begrijpt niet.
„Neen, dat kon ik mij levendig voorstel
len. Trouwens, ik sta er ook van te kijken,
dat u er nu reeds toe overgegaan bent
om mij uw naam te noemn. Eerlijk gezegd
was ik er op voorbereid om het experi
ment met den zakdoek nog een dag of
acht te herhalen, voorai ook, omdat u gis
teren zoo kortaf waart. Ik ben u wel dank
baar, dat u mij verder al die moeite ge
spaard hebt."
Dick Kenton was miusschen eenigszins
van zijn verbazing bekomen.
„GelukkigDan deed ik tenminste die
halsbrekende toer niet voor niets", ant
woordde hij lachend.
„Zeg dat gerusr,. En ik geloof, dat 't u
niet de minste inspanning kostte. Hebt u
dat in een circus geleerd? Of bent n under
de cowboys geweest?"
„Neen, maar ik speel graag polo en
daarbij leer je pas rijden. Wenscht u mis
schien dat ik u nog op meer vragen ant
woord geef, mejuffrouw E. M1"
Had Kenton zich in 't begin verwon
derd over de woorden en nog meer over
den onwelvoeglijken toon waarop het
meisje sprak, hij stond nu eenvoudig ver
stomd van de verandering, welke op haar
gelaat intrad.
Zij was opeens weer de voorname, jonge
dame.
„Excuseer me, sir Richard", antwoordde
zij. „Vergeef me, dat ik me een oogenblik
vergat, ik heet Evelyn, dat is mijn voor
naam en ik hoop, dat u daar genoegen
mee wilt nemen."
„Graag", antwoordde Kenton. „Uw
naam bevalt me. Waarachtig, 't is de
schoonste naam, dien ik ooit gehoord heb.
Maar dan eisch ik ook, dat u mij Dick
noemt".
„Ja, sir Dick".
„Neen, alleen Dick. Dat is ook gemak
kelijker, lady Evelyn."
„Niet lady Evelyn, enkel Evelyn."
Er was nu geen zweem van eenige te
rughoudendheid te bespeuren.
Zij was nu een echt vroolijk meisje, dat
met hem schertste en babbelde. En Ken-
ton wist niet recht of hij waakte of droom
de. Dit alles kwam hem oo onmogelijk en
ongelooflijk voor, dat hij zich onwillekeu
rig afvroeg, of hij soms nog in zijn bed lag
en sliep. Hij kon maar niet begrijpen, dat
hij 't inderdaad was, die hier op een stil
hoekje van Hyde Park naast 't schoonste
meisje der wereld stond. Het gouden zon
licht speelde door liet lentegroen der hoo
rnen en glansde op haar weelderig haar.
Haar rijcostuum was niet van zwarte stof,
zooals gewoonlijk, doch zij droeg op een
grijzen rok een lila kleurige zijden blou
se, met zilveren knoopen in de manchet
ten en een gestreepte das. Op het hoofd
een fluweelen baret. Het geheel verried
smaak en originaliteit.
Zij scheen Kenton's bewonderende blik
ken op te merken.
„Ik hou niet van dat conventioneele,
deftige, stijve zwart", haastte zij zich te
zeggen. „Bovendien, ik kom zoo uit 't bui
tenland en doe wat ik wil."
„Dat heb ik al gemerkt", dacht Ken-
ton.
Hij vroeg:
„Waarom legde u eigenlijk zulk een
energie aan den dag, om met mij kennis
te maken?"
Wederom onderging de uitdrukking op
't gelaat van lady Evelyn een groote ver
andering. Zij keek plotseling zeer ernstig
en wendde 't hoofd af. Kenton meende
iets vijandigs in haar oogen waar te nemen
wat echter spoedig weer verdween. Met
een onverschillig lachje haalde zij even de
schouders op.
„Och, ik had daar nu eenmaal pleizier
in.
„Dat had ik nooit durven hopen", ant
woordde Kenton. U is op deze wijze tege
moet gekomen aan mijn innigsten wensch."
Lady Evelyn keek hem ernstig aan.
„Sir Richard neen Dick, u moest mij
iets beloven."
„En dat is?"
„Eerstens mag u nooit probeeren om iets
meer van mij te weten te komen, dan ik u
zelf verteld heb. En tweedens mag u aan
uw vrienden nooit laten merken, dat u mij
kent. Kan ik Haar op rekenen?"
„Ja, op mijn eerewoord"
„Dank u."
En zij mompelde nog iets voor zich heen
dat Kenton niet kon verstaan. Het was
alsof zij tot zichzelf sprak.
„Ik begrijp 't niet goed", ging zij lang
zaam en aarzelend verder, „maar 't is alle
maal zoo geheel anders dan ik mij voorge
steld had. Misschien is er vroeger iets ge
beurd, dat wij nog niet weten."
„En wat zou dat wel kunnen zijn, iets
dat wij nog niet weten", vroeg Kenton. Hij
sloeg een opgewekten toon aan, hoewel hij
eigenlijk een beetje ontroerd was door de
peinzende, droevige oogen, waarmede het
meisje hem aankeek. Het was, alsof zij
angst had, voor iets, dat nog heel, heel
ver in de toekomst lag en dat haar nu
raadselachtig en onverklaarbaar toe
scheen.
Lady Evelyn schudde langzaam het
hoofd.
„Neen, het is niets."
„Zullen wij samen een eindje oprijden
vroeg Kenton, om haar door een flinken
rit weer in stertiming te brengen.
Zij keek op haar armbandhorloge.
„Neen, ik moet nu naar huis; we zullen
hier moeten scheiden.
„Wanneer zie ik u weer? Kunnen wij el
kaar in den namiddag niet ergens treffen,
om een gezellig babbeluurtje te hebben
Het jonge meisje dacht even na.
£Ja. In Haymarket-theater wordt een
leuk stuk gespeeld, dat ik wel zou willen
zien. U kunt mij vinden in den foyer."
„Best. Maar u neemt toch geen loopje
met me, is 't wel
Hij wist nog niet goed, of alles wel ernst
was.
„Neen, ik kom. Tot ziens, Dick."
Hij greep haar kleine, blanke hand.
„Voor wij afscheid nemen wil ik u toch
nog even zeggen, hoe gelukkig ik ben, dat
ik u in mijn leven ontmoet heb."
Lady Evelyn trok haar hand met een
ruk terug en fronste de wenkbrauwen.
„U zult nog wel van meening verande
ren. Tot straks
Zij gaf haar paard de sporen en reed
denzelfden weg terug, dien zij gekomen
was.
Nadat zij achter de boomen verdwenen
was, zat Dick nog lang onbeweeglijk in den
zadel en ging in gedachten na, wat er bij
deze wonderlijke ontmoeting zooal ge
beurd was. Tevergeefs trachtte hij een ver
klaring te vinden voor de raadselachtige
houding van het jonge meisje.
Niet la-dy Evelyn, enkel Evelyn..,
Waarom had zij haar naam niet genoemd
Waarom deed zij zoo geheimzinnig?
Eindelijk reed hij naar huis. En de ge-
heele gebeurtenis kwam hem voor als een
nieuwe, onmogelijk, maar wonderschoone
droom.
Deze dag zou echter nog meer onbegrij
pelijke gebeurtenissen brengen.
Toen Kenton thuis kwam, vond hij de
deur open en in zijn woning heerschte een
onbeschrijfelijke wanorde. Kosten en la
den waren leeggehaald. Overal op den
grond lagen papieren verstrooid. Er moest
bij hem ingebroken zijn.
Aanvankelijk meende hij dat zijn be
diende niet thuis was, maar even later
vernam hij een gesmoorden kreet van uit
de badkamer. Hij ging kijken. Zijn huis
knecht-chauffeur, Henry Burke, lag geknr
veld tegen den grond, een prop in de
mond
(Wordt vervolg