ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1931 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 eJiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiimiiiiuimiiiiiiiiuiimmiiiiiiiiiiiiimiiiuiiiiiiiiuiiiiiuiiiiiiiiiiiiiMMiiiiis ^lllllllllllllllllf I 111 lllllll III IIIIIIIIIIIIIIÜIIIIIIII lllllll III IIIIIIIIMIIIIIIIII11IIIIIIIIIIIIIU1I1II1II1IIIIIIIT CORRESPONDENTIE. Anneke Sanders, P e n s ionaat St. Marie Rosendaal. Wat deed me dat spijt, dat ik niet thuis was. Met Kerstmis hoop ik je te zien Anneke. Ik wensen je veel pleizier en.ik hoop dat je af en toe nog eens een stukje voor ons Hoekje schrijven zult. Je kunt dus doe! Groet ook vader en moeder van me! Dag Anneke Mevrouw S. te L. Zooals U ziet, heb ik van uw zeer vriendelijk schrij ven goed nota genomen. Och, het scheelt zoo veel, als de ouders meewerken. Trou wens Ons Hoekje heeft niet te klagen over gebrek aan sympathie. Ik ontvang stapels brieven met waardeerende woorden. We de rkeerig hartelijk gegroet! Nog is een dankwoord ingekomen voor den 1.1. gevallen prijs van: 1 Pie Zwetsloot, Warmond. 2 Loukie v. d. Peep, Leiden. 3 Lena v. d. Hoorn, Langeraar. 4 Bep Castelein, Leiden. 5 Mimi Vosters, Roelofarendsveen. 6 Annie Hoogervorst, Zoeterwoude. 7 Annie van Dieet, Sassenheim. 8 Harry Janmaat, Alphen aan den Pijn. Benny Hosman, Leiden. Zoo Benny, heb jij ook eens geprobeerd een briefje te sohrijven. Dat gaat al zeer goed! Moedertje zal wel een beetje geholpen hebbenMaar, dat mag. Zoo hoort het zelfs. Groet wederkeerig vader en moeder. Blijven meedoen, ook Pierreke! Dag Ben- Marietje v. Immerzeel. Neen maar, als één een prijs verdiend had, dan was jij het. Jij werkt met zorg; stuurt twee versjes in; maakt een opstel en doet er een apart briefje bij. Dat is flink! Blij ven volhouden Marietje! Denk maar als Uilespiegel „hierna beter". De versjes wil ik eens laten hooren. Daar komt Ma- rietje en draagt eerst voor „De Vaoantie" en dan „Teddy 1" VACANTIE! door Marie van Immerseel. Nog een weinig weken maar, En de vaoantie is weer daar. Vaoantie, wat een heerlijk woord, Dat ieder kinderhart bekoort. Gauw schriften, boeken aan den kant, Vrij als een veulen op 't land. Den heelen dag de grootste pret, En moe van 't spelen dan naar bed. Nog bovendien naar zee of bosch, Zich neer te vlijen op 't zachte mos, Met boven zich een bladerdak, En zingend vogeltje op een tak. Vaoantie, o ik heb u lief, 'k Beschrijf u later in een brief, En stuur hem dan gauw naar Oome Wim Zeg Oom, is dat ook naar uw zin? Dit versje is geschreven voor de vacan- tie en is door omstandigheden blijven lig gen. Met den laatsten regel stem ik ten volle in. Beschrijf de vaoantie eens! Ik wacht dat opstel af Marietje! Veel groe ten aan je ouders! Oom Wim. TEDDY door Marie v. Immerseel. Mijn Fanny kreeg een zusje, Precies een Teddy-beer, Ik noem haar dan ook Teddy, Vertroetel haar keer op keer. Het is een klein vlug beestje Een lijfje dik en rond: Met bijdehande oogjes, Een snoesje van een hond. 'k Wou ,dat ik haar mocht houden, Maar Pa sprak: neen, hoor kind!" Vier honden is te veel hoor, Ik wed, dat Moe het ook vindt. Dus moet ik Teddy missen, Het spijt mij vreeselijk, maar Zou 'k al die honden houden 'k Kreeg een circus bij elkaar. Dus zal ik mij maar troosten. Want Teddy krijgt het goed. 'k Hou nog drie honden over, Wat voldoende is, als 't moet. Lou Bokern, Leiden. Wanneer krijg ik van jou weer een3 een verhaal. Vroeger maakte je nog af en toe wat voor On>s Hoekje? Heb je het nu te druk? Groet vader en moeder van me en met Kerstmis hoop ik je weer te zien! Dag Lou! Bertie Fleur, Leiden. Zoo Bertie, ben jij zoo ziek geweest en Paul- tje en Theot.je ook al! En nu weer beter! En nu ga je al naar de groote school en ga je leeren, veel leeren en versjes maken voor Ons Hoekje en opstellen, die klinken als een klok. Ik bedoel later! En wat een mooi versje met vadertje of moedertjes hulp heb je nu al ingestuurd? Het is de moeite waardKom, ik zal de kleine Nichtjes eens laten hooren, hoe mooi Bertie kan voordragen. Daar is ze. AAN MIJN LIEVE OOM WIM Redacteur van ons Kinderhoekje door Bertie Fleur. Er staan weer raadsels in de krant Oom Wim, dat vind ik fijn, Daarvoor doe 'k wat graag mijn best Al ben ik nog maar klein. En voor datgeen, wat 'k niet begrijp, Poep ik Moeders-hulp dan in Hetzij een dierennaam of wel Een lastig woord of zin, En hierbij lieve, beste Oom Zend ik mijn werk met spoed, Ik hoop dat U tevreden is En dat U schrijft: ,,'t is goed". Met vele groeten, beste Oom, Besluit ik deez' rijmelerij, 'n Stevige vijf en Moeders groet, Als deeglijk slot er bij. Wat dunkt U? Is Bertie al geen knappe meid. Ik zeg van wel en zij verdiende eigenlijk twee prijzen, in plaats van één. Dag Bertie! Groet vader en moeder; Pa-ui tje en Theotje! Chrisje Wijtenburg, Leiden. Wel Chrisje, wat heeft me dat pleizier gedaan, dat jij het schoolreisje naar Noordwijk beschreven hebt. Dat is flink en ferm. Ook zusjes opstel laat ik de vol gende keer of vandaag nog plaatsen, als het kan. Ik hou me voor meer aanbevolen Lucie! Groet vader en moeder van me en de zusjes en nu gaan we tot slot van deze correspondentie het schoolreisje van Chris je eens hooren: ONS SCHOOLREISJE. 's Was mooi weer; de zon scheen hel der. Wat bofte ik daarmee, want dien dag zou ik met mijnheer en mijn klas naar Noordwijk gaan. Om tien voor tien moes ten wij op 't station wezen. Mijn zusje zou mij wegbrengen. Al veel te vroeg kwam ik op het station aan. 't Duurde dan ook lang voordat de tram aankwam. Ik stond te trappelen van ongeduld. Daar kwam de tram aan. Alle jongens riepen „Hoerah"! Na een ritje van twintig minuten kwamen we op het strand. Eerst gingen we naar de duinen. We zochten een heerlijk plekje op, en gingen direct zitten. Daarna pakten we onze boterhammen uit en smulden dat het een lust was. Toen gingen we voetballen. Wat hebben we gelachen! Een uurtje ble ven wij in de duinen. Daarna marcheerden we naar het strand. We zochten een zonnig plekje op. Toen begonnen we direct te gra ven. Al gauw hadden we een groote kuil. Van daaruit maakten we een wegje naar de zee, en toen het zeewater er instroomde leek het precies een slootje met een meer. Twee uur bleven we op het strand, en gin gen daarna naar een hotel. Daar kregen we koek en limonade en een heeleboel an der lekkers. Toen gingen we naar huis. Thuis gekomen moest ik direct alles ver tellen, en dien nacht droomde ik nog van den prettigen dag dien we gehad hadden met Oom Wim! Tot de volgende week. Eerst moet ik me nog even van een plicht kwijten. De vele Neefjes en Nichtjes uit Leiden en Omstreken, die me onder de vaoantie een anzicht stuurden, zeg ik hierbij hartelijk dank. Jullie liefhebbende, Oom Wim. GEHEIMZINNIG! door W. M. J. Simons. Gymn. „Immaculatae Conceptionis". Venray. XV. In z'n mooie villa, in dezelfde laan, waar eens de Hoofdcommissaris Harder woonde, zat le Grant in een gemakkelijke fauteuil te lezen; na een poosje legde de Fransche detective z'n schijnbaar weinig spannende roman opzij en leunde met het hoofd achterover tegen de breed gemakke lijke fauteuilrand. De vingertoppen van beide handen tegen elkaar, de oogen sta rend naar het met blqemen en andere stukjes beeldhouwkunst versierde plafond de beenen gemakkelijk uitgestrekt, dat was le Grant's geliefde denkpositie. En waar ging het over? Wie kon zoo iets vragen? Natuurlijk over de riepen de groote geleerden uit: „Niets nieuws onder de zon!" „Verdorie! moet je nu geregeld door dat repalje genomen worden? Fijn gekleede „heertjes", rottinkjes, glacé's, op kilome ters afstand waarneembaar door de fijne odeur, tóch schooiers! En slim, slim! Het is, of de duvel er mee speelt, zoo zijn ze telkens juist zóó gauw op hun hoede, dat er voor een ander niets anders opzit dan: „Te laat komen". Ik wil toch eens zien of daar geen veran dering in kan komen. Morgen al!" Jean le Grant begon zich geducht te roeren. Op de eerste plaats bracht hij bezoeken aan de villa van de vermoorde „Herr Har der" en de Mozart-sc houw burg. De villa was reeds langen tijd gesloten. Le Grant wist zeker, dat er sinds een maand niemand van de politie meer was in geweest. Overal waren de meubels met een laagje stof bedekt. Alleen op een tafeltje in de serre kon men duidelijk zien, dat op z'n hoogst enkele dagen geleden, hier iemand geweest was. Het stof op 't zwarte marmer was weggeveegd en de papieren, die eerst netjes op een stapeltje hadden gelegen, waren op een stoel terecht gekomen, som mige geheel in elkaar gefrommeld. De detective keek de brieven eens in: onbelangrijke familiezaken, 't lezen niet waard, dus zeker niet de moeite, om de villa ongemerkt binnen te dringen. Was er misschien iets anders weggenomen? De deuren waren goed gesloten, de meeste verzegeld. Jammer genoeg waren eenige zijingan gen slechts afgesloten, zoodat het niet ze ker was, van waar de inbreker was bin nengekomen. Géén van de Lipssloten was geforceerd; inderdaad een vreemde kwes tie! Zoo spoedig mogelijk ging le Grant naar het hoofdbureau van politie en hoorde daar van inspecteur Hofmann, dat er eeni ge cheques op het tafeltje gelegen hadden, waarop heel wat te ontvangen was. Alsof deze gebeurtenis alledaagsch was, liet men ze zonder meer voorbijgaan. Er was toch niets aan te doen! Dezelfde dag echter was op het post kantoor één van deze cheques ingewisseld voor een behoorlijk groote som geld. Spoedig wist de politie het signalement van de dader, dat wonder boven wonder zeer duidelijk kon gegeven worden. Het wasLudwig König, verdacht een moord bedreven té hebben of daarbij me deplichtig te zijn geweest. De vooraanstaande politiemannen be treurden weï diep, en niet ten onrechte, hun eerste, onbedachtzaam vonnis, ten., voordeele van den eersten verdachte bij het „geval Weber". Even keerde „Vrouw Fortuna" de poli tie haar lieflijk gelaat toe, want König werd twee dagen later wederom in Berlijn onder de Brandenburgertor gevonden en opgepikt-, maar spoedig draaide ze haar den rug toe en was het weer volkomen duisternis. De commissarissen staken de hoofden bij elkaarde inspecteurs vlogen den geheelen dag door de stadde agenten zochten in hoeken en gaten, terwijl ande ren op de hoeken der straten in groepjes van twee over het vreeselijke fluisterden. „In het land der blinden, is éénoog ko ning", dacht Jean le Grant- en voor de tweede maal toog hij op het moeilijke re cherchepad, om ófwel met roem en eer overladen te worden, óf de weg der ande ren te moeten ingaan. (Wordt vervolgd). HET OFFER AANGENOMEN door Gerarda Kromwijk. Er was eens een huisgezin bestaande uit vader, moeder en acht kinderen. Va der kon goed de kost verdienen vcor het huisgezin. Maar, ach, Vader paste niet best op. Hij ging nooit meer te Communie alleen een enkele keer Zondags naar de Kerk en dan met Paschen. Met moeder was het anders. Die was braaf en gods dienstig. Moeder ging 's morgens al vroeg op om voor alles te zorgen en dan ging zij met de kinderen naar de H. Mis. Als va der dan op kwam, stond het- ontbijt op ta fel klaar. Soms gromde hij wel eens maar daar stoorden de anderen zich niet veel aan. Sjana het oudste meisje was nu 12 jaar en zou weldra haar eerste H. Communie doen. Toen er geloot werd voor 't opzeg gen kwam het zoo uit, dat Sjana de op dracht aan Maria mocht opzeggen. Nu, zij was een vurige vereerster van Maria. Daar wilde de vader wel van weten, want die eer wilde hij wel hebben. Maar een week voor het aannemen stuurde de Zus ter van de school Sjana naar huis. Het kind had het telkens erg benauwd en dan was zij heet en dan weer koud. Haar moe der stopte haar gauw onder de dekens en liet de dokter komen. Deze constateerde hevig longontsteking en Sjana moest be diend worden. Een paar uur later riep zij haar vader bij zich en zei: „Vader, ik heb aan O. L. Heer beloofd, dat ik wel wilde sterven, als u zich maar mag bekeeren. wilt IT dat doen vader? De vader stond hevig ontroerd en begon te snikken. Hij beloofde het maar hij zei dat Sjana bij hem moest blijven. Drie dagen later was Sjana dood. Zij had dus het offer aangenomen. De vader en moeder waren zeer bedroefd. Maar dit had Sjana er toch door verkregen, dat va der nu elke morgen met moeder en de kinderen naar de H. Mis ging en braaf leefde. „ONTMASKERD" door 'n H. B. S.'-er. VIL Hoe zou die vent van een chauffeur zijn ontvlucht? Naar uit ons onderzoek is gebleken is hij van de plaats van den moord weer een paadje omgeloopen, heeft het daarna weer verlaten, is toen over een grasperk geloopen, vandaar weer een paadje over gestoken, toen weer het grasperk dat tot aan den muur liep, is toen over den muur of schutting, hoe je het maar noemen wilt, gesprongen, daarna over het trottoir, waar hem een auto wachtte, is daarin gespron gen en zoo vertrokken. Het is toch een gehaaide kerel ge weest sprak nu Robert Parton. Dat is ie zeker, zei John. Ja, en niet alleen nu deze misdaad, maar er gebeuren den laatsten tijd zeer veel van die geheim zinnige misdaden, zonder dat ook maar het minste ontdekt wordt. De New-Yorksohe detective-centrale zoekt met den groot sten ijver naar de bedrijvers dezer miedaden, doch het is hun tot op heden toe niet ge lukt ook maar het minste te ontdekken. Dit staat vast. Het is een misdadiger van beroep. Meestal zijn deze soort misdadigers zeer modern, zij bewonen een of andere villa, geven zich uit voor een of andere villa, ge ven zich uit voor een of andere groote per soonlijkheid, millionnair of iets dergelijks, nadat zij dezen dan om het leven hebben gebracht. Ja Werd daar niet gebeld, sprak Robert nu. Ja, dat geioof ik wel, gij jij eens kijken Harold, wien ons nog zoo laat een bezoek komt brengen. Even later kwam Harold terug, zijn meester een naamkaartje overhandigend, waarop het volgende geschreven stond: BERNARD WOOD GEORGE CHALLINOR Reporters of the News Wat staat, er op, John. O, Bernard Wood en George Ohal- linor, Reporters of the News Messenger. Is de News-Messenger een groot blad Robert, of weet je het niet? Nou ik geloof van wel. Die heertjes willen natuurlijk verslag hebben van datgene wat wij ontdekt heb ben, opdat zij dat direct naar de pers kun nen brengen, zoodat het morgen vroeg in de eerste editie reeds vermeld staat, doch wij willen het geheele zaakje voor ons zelf houden, en maken het dus in geen geval publiek, Maar laat de heeren letterkoopers in ieder geval even binnen komen. In orde John. Eenige minuten later stonden er in Johns' kamer twee personen, aan wier ge zicht men kon zien, dat zij het niet te breed hadden. De eene, een zeer klein man netje van een jaar of dertig, zeer dik, met een zeer grooten bril, waarachter twee zeer kleine oogjes, diep weggedoken in hun kassen, het eigenaardige wat dit heertje aan zich had was, dat hij zeer groote han den, en daartegen, zeer kleine voeten had. Over het geheel gezegd, als men naar hem keek moest men al lachen of men wilde of niet, met uitzondering van diegenen, die dergelijke potsierlijke figuren dagelijks on der hun oogen krijgen. De tweede, een jonge man van ongeveer vijf en twintig, zeer elegant gekleed, was net het tegen- j overgeste'.de van nummer een. Hij had een middelbare lengte, en was over het geheel goed gevormd. John verbrak het eerst de stilte, door te zeggen. En waarmee kunnen wij de heeren van dienst zijn? Hé, Harold, biedt de hee ren even een stoel aan. Zoodra zij gezeten waren begon de dikke. Zooals u al reeds weet zijn wij repor ters van „The News-Messenger", een van New-Yorks grootste bladen. (Wordt vervolgdV EERLIJKHEID BELOOND door Mina Kromwijk. Midden in het bosch woonde een arme weduwe. Haar man was de vorige maand gestorven. Nu zat zij daar met haar drie kinderen. De oudste was Leo en was tien jaar, de andere Annie was 7 jaar. De jongste was Liesje en was pas 3 jaar. Leo en Annie gingen naar school. Moeder ging uit naaien en nam Liesje dan mee. Eens toen de kinderen op weg naar de kerk waren en zij een eindje van huis waren zag Leo wat schitteern. Hij bleef staan, bukte zich en raapte het op. Hij bekeek het en zag dat een horlogearmband was. Van vreugde riep hij: Annie kijk eens wat ik vind!" Beiden bekeken het en hol den naar huis. Moeder schrok toen ze de kinderen thuis zag komen. Ze vertelde alles. Moeder zei: „Ik zal het zelf wel naar het secretarie brengen". Den anderen dag kwam een deftige dame. Zij vertelde tegen moeder dat het horlogearmband van haar was. „Ik zal jullie een belooning ge ven", zei ze. „En dat zal zijn, dat ik jullie altijd voldoende eten zal verschaffen". Toen de kinderen thuis kwamen vertel de moeder alles. De kinderen waren erg blij. Want nu behoefde moeder niet zoo hard meer te naaien, ze behoefde ook niet meer bezorgd te zijn over de toe komst van haar kinderen. Ze leefden voortaan zeer gelukkig en tevreden. EEN PRETTIGE VACANTIE door Dora Verdel. De kinderen Wingers zaten gezellig rond om de ontbijttafel, 't Was de eerste dag van de vacantie. Daarom waren alleen zoo vroolijk gestemd. Loes vooral was erg vroo- lijk. Hè, waar zouden wij in deze vacantie heen mogen? „Hei zeg," riep Frits daar gaat de poet, zal hij hierheen komen? En ja wel, de post kwam naar de deur. Maar Frits was eerder dan de post. Zoo gauw toen de brief door de brievenbus viel pakte hij hem. Maar hij zag toch niets bijzonders aan het adres. Gauw Liep hij er mee naar de huiskamer, waar allen in spanning zaten te wachten. Hij gaf de brief aan Vader. Va der bekeek de brief eens en zei toen: O kinderen er is niets jullie bij. 't Is een brief uit de zaken van Vader. Dat was een ter leur stelling voor allen. Want Tante Ooba had geschreven al een tijd vóór de vacan tie, dat ze een brief zou sohrijven de eer ste dag van de vacantie. En nu kwam er geen. Ja, maar merkte Catootje opde post komt wel meer keer per dag. Afin we zul len al vast maar in de tuin gaan spelen; komen jullie? Het troepje was al weg. Het waren er vier. Frits, Gatootje, Loes en Jan. Maar er was nog een vijfde in de huiska mer van 2 1/2 jaar. He kinderen riep Moe der nemen jullie Mollie ook mee? Ja, ja, kraaide Mollie, ook mee spelenZoo speel den ze de heele morgen door. Maar de jon gens gingen niet bij de meisjes maar gingen ergens anders. Mollie speelden bij de meis jes. Toen werden ze geroepen voor 'het mid dagmaal. 's Middags om vier uur kwam er weer een post en die had den bedoelden brief. Manneer mogen we komen vroeg Ca tootje en gluurde even in de brief. O kinderen, wat mogen jullie al gauw komen sprak Moed re. Morgen mogen jul lie al. Ja ik ook mee riep Mollie maar dat ging natuurlijk niet. Wat waren de kinde ren blij. Ze vroegen aan Moeder of ze al vast de koffer mochten gaan inpakken. Ja kinderen sprak Moeder maar ik zal wel helpen jullie mogen eens wat vergeten. Lig gen jullie al vast je beste kleeren maar Maar kinderen, want die moet je morgen met een aantrekken. Ziezoo eindelijk wa ren alle koffers ingepakt. De volgende mor gen moesten ze vroeg vertrekken om half zeven moesten ze al klaar zijn. Vader zou ze weg brengen. Ziezoo, allemaal klaar? vroeg Vader? Ja, laten we nu maar gauw gaan, zei Gatootje die altijd bang was, dat ze te laat kwamenDaar togen ze op weg. De twèe meisjes voorop en Vader met de jongens kwam achteraan. Bij het station ge komen nam Vader de kaartjes en toen de trein kwam stapte ze er in en weg stoof hij. Ze waren al een paar dagen bij Tante en ze hadden het heel goed naar de zin. De jongens waren altijd te vinden bij Oom, de meisjes bij Tante. Wamt kinderen had Tan te niet. Zoo ging de week om. Veel te hard voor de kinderen. Maar er was niets aan te doen. Maa-r de vacantie was nog niet om, dan hadden ze nog drie weken. Fijn vonden ze dat. Ze waren de vacaintie nog niet moe. Oom zou hun weer wegbrengen. Ze weren toch wel weer blij, dat ze weer naar Moeder gingen. Ze bedankten Tante voor alles wat ze in die week genoten hadden. Daar gingen ze weer op weg. maar nu naar huis. Thuis werden ze hartelijk ontvangen door Moeder want Vader was nog niet thuis. Moeder had het zoo stil gehad zon der haar vier kinderen. Nu waren ze weer goed en wel thuis. Oom ging 's avonds weer weg. De anderen drie weken brachten ze nog heel plezierig door. Maar ze dachten nog altijd terug aan de prettige dagen die ze bij Tante hadden doorgebracht. DE TOOVERMANNETJES. Er leefde eens 'n heel arme schoen maker, die eigenlijk buiten zijn schuld tot de armoede geraakt was, waarin hij zich nu bevond. Hij had niets meer over dan leer om nog 'n paar laarzen uit te ma ken en 's avonds sneed hij de laarzen met 't doel ze morgen verder af te ma ken. Hij legde zich te slapen en zag den volgenden morgen tot zijn groote ver wondering, dat de laarzen geheel en al klaar op zijn tafel stonden. Hij wist niet wat hij zag, bekeek de laarzen eens en moest bekennen, dat 't een paar prach tige dingen waren, waaraan niets ont brak. En terwijl hij zoo stond te pein zen, kwam 'n kooper binnen, die de laar zen kocht en er meer voor betaalde om dat hij de laarzen zoo netjes vond afge werkt. De schoenmaker kocht voor het pas ontvangen geld leer, dat hij voor het maken van twee paar laarzen bestemde. Hij sneed ze 's avonds weer en den vol genden morgen stonden twee paar nette laarzen op zijn tafel, zonder dat hij er één hand naar had uitgestoken. Weer stapten koopers den winkel bin nen die hem voor de nette laarzen zoo veel geld gaven, dat hij nu reeds vier paar laarzen kon maken, 't Wonder ging maar steeds door en de schoenmaker was echter zeer nieuwsgierig wie hem steeds hielp en hij en zijn vrouw beslo ten 's nachts op te blijven om te zien wie 't wonder verrichtte, 't Was ongeveer middernacht, toen de man twee kereltjes zag binnenkomen, die met hun kleine vin gertjes zoo vlug en netjes begonnen te naaien, dat de schoenmaker van bewon dering zijn oogen er niet vanaf kon hou den. De vrouw zei tot hem, wat zou je er van denken als wii inplaats van leer eens kleeren voor ze neerlegden, als ver goeding voor hun hulp. De man vonr' 't goed en den volgenden avond legde ze alles klaar. Bovendien elk een pao schoentjes door den schoenmaker gr maakt. Toen de mannetjes den volgend avond terug kwamen en de kleeren i plaats van 't leer zagen, waren zij eer wel een beetje verwonderd. Maar da na trokken zij de kleeren vlug aan begonnen te dansen, terwijl ze uitriep* „Nu zijn wij heeren en willen niet lan' kleermaker zijn". Nadat zij nog eeni; tijd gespeeld hadden vertrokken ze en schoenmaker en zijn vrouw hebben nooit meer gezien.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 8