ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1931
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
eJiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiimiiiiuimiiiiiiiiuiimmiiiiiiiiiiiiimiiiuiiiiiiiiuiiiiiuiiiiiiiiiiiiiMMiiiiis
^lllllllllllllllllf I 111 lllllll III IIIIIIIIIIIIIIÜIIIIIIII lllllll III IIIIIIIIMIIIIIIIII11IIIIIIIIIIIIIU1I1II1II1IIIIIIIT
CORRESPONDENTIE.
Anneke Sanders, P e n s ionaat
St. Marie Rosendaal. Wat deed
me dat spijt, dat ik niet thuis was. Met
Kerstmis hoop ik je te zien Anneke. Ik
wensen je veel pleizier en.ik hoop dat
je af en toe nog eens een stukje voor ons
Hoekje schrijven zult. Je kunt dus
doe! Groet ook vader en moeder van me!
Dag Anneke
Mevrouw S. te L. Zooals U ziet,
heb ik van uw zeer vriendelijk schrij
ven goed nota genomen. Och, het scheelt
zoo veel, als de ouders meewerken. Trou
wens Ons Hoekje heeft niet te klagen over
gebrek aan sympathie. Ik ontvang stapels
brieven met waardeerende woorden. We
de rkeerig hartelijk gegroet!
Nog is een dankwoord ingekomen voor
den 1.1. gevallen prijs van:
1 Pie Zwetsloot, Warmond.
2 Loukie v. d. Peep, Leiden.
3 Lena v. d. Hoorn, Langeraar.
4 Bep Castelein, Leiden.
5 Mimi Vosters, Roelofarendsveen.
6 Annie Hoogervorst, Zoeterwoude.
7 Annie van Dieet, Sassenheim.
8 Harry Janmaat, Alphen aan den Pijn.
Benny Hosman, Leiden. Zoo
Benny, heb jij ook eens geprobeerd een
briefje te sohrijven. Dat gaat al zeer goed!
Moedertje zal wel een beetje geholpen
hebbenMaar, dat mag. Zoo hoort het
zelfs. Groet wederkeerig vader en moeder.
Blijven meedoen, ook Pierreke! Dag Ben-
Marietje v. Immerzeel. Neen
maar, als één een prijs verdiend had, dan
was jij het. Jij werkt met zorg; stuurt
twee versjes in; maakt een opstel en doet
er een apart briefje bij. Dat is flink! Blij
ven volhouden Marietje! Denk maar als
Uilespiegel „hierna beter". De versjes
wil ik eens laten hooren. Daar komt Ma-
rietje en draagt eerst voor „De Vaoantie"
en dan „Teddy 1"
VACANTIE!
door Marie van Immerseel.
Nog een weinig weken maar,
En de vaoantie is weer daar.
Vaoantie, wat een heerlijk woord,
Dat ieder kinderhart bekoort.
Gauw schriften, boeken aan den kant,
Vrij als een veulen op 't land.
Den heelen dag de grootste pret,
En moe van 't spelen dan naar bed.
Nog bovendien naar zee of bosch,
Zich neer te vlijen op 't zachte mos,
Met boven zich een bladerdak,
En zingend vogeltje op een tak.
Vaoantie, o ik heb u lief,
'k Beschrijf u later in een brief,
En stuur hem dan gauw naar Oome Wim
Zeg Oom, is dat ook naar uw zin?
Dit versje is geschreven voor de vacan-
tie en is door omstandigheden blijven lig
gen. Met den laatsten regel stem ik ten
volle in. Beschrijf de vaoantie eens! Ik
wacht dat opstel af Marietje! Veel groe
ten aan je ouders!
Oom Wim.
TEDDY
door Marie v. Immerseel.
Mijn Fanny kreeg een zusje,
Precies een Teddy-beer,
Ik noem haar dan ook Teddy,
Vertroetel haar keer op keer.
Het is een klein vlug beestje
Een lijfje dik en rond:
Met bijdehande oogjes,
Een snoesje van een hond.
'k Wou ,dat ik haar mocht houden,
Maar Pa sprak: neen, hoor kind!"
Vier honden is te veel hoor,
Ik wed, dat Moe het ook vindt.
Dus moet ik Teddy missen,
Het spijt mij vreeselijk, maar
Zou 'k al die honden houden
'k Kreeg een circus bij elkaar.
Dus zal ik mij maar troosten.
Want Teddy krijgt het goed.
'k Hou nog drie honden over,
Wat voldoende is, als 't moet.
Lou Bokern, Leiden. Wanneer
krijg ik van jou weer een3 een verhaal.
Vroeger maakte je nog af en toe wat voor
On>s Hoekje? Heb je het nu te druk?
Groet vader en moeder van me en met
Kerstmis hoop ik je weer te zien! Dag
Lou!
Bertie Fleur, Leiden. Zoo
Bertie, ben jij zoo ziek geweest en Paul-
tje en Theot.je ook al! En nu weer beter!
En nu ga je al naar de groote school en
ga je leeren, veel leeren en versjes maken
voor Ons Hoekje en opstellen, die klinken
als een klok. Ik bedoel later!
En wat een mooi versje met vadertje of
moedertjes hulp heb je nu al ingestuurd?
Het is de moeite waardKom, ik zal de
kleine Nichtjes eens laten hooren, hoe
mooi Bertie kan voordragen. Daar is ze.
AAN MIJN LIEVE OOM WIM
Redacteur van ons Kinderhoekje
door Bertie Fleur.
Er staan weer raadsels in de krant
Oom Wim, dat vind ik fijn,
Daarvoor doe 'k wat graag mijn best
Al ben ik nog maar klein.
En voor datgeen, wat 'k niet begrijp,
Poep ik Moeders-hulp dan in
Hetzij een dierennaam of wel
Een lastig woord of zin,
En hierbij lieve, beste Oom
Zend ik mijn werk met spoed,
Ik hoop dat U tevreden is
En dat U schrijft: ,,'t is goed".
Met vele groeten, beste Oom,
Besluit ik deez' rijmelerij,
'n Stevige vijf en Moeders groet,
Als deeglijk slot er bij.
Wat dunkt U? Is Bertie al geen knappe
meid. Ik zeg van wel en zij verdiende
eigenlijk twee prijzen, in plaats van één.
Dag Bertie! Groet vader en moeder; Pa-ui
tje en Theotje!
Chrisje Wijtenburg, Leiden.
Wel Chrisje, wat heeft me dat pleizier
gedaan, dat jij het schoolreisje naar
Noordwijk beschreven hebt. Dat is flink
en ferm. Ook zusjes opstel laat ik de vol
gende keer of vandaag nog plaatsen, als
het kan. Ik hou me voor meer aanbevolen
Lucie! Groet vader en moeder van me en
de zusjes en nu gaan we tot slot van deze
correspondentie het schoolreisje van Chris
je eens hooren:
ONS SCHOOLREISJE.
's Was mooi weer; de zon scheen hel
der. Wat bofte ik daarmee, want dien dag
zou ik met mijnheer en mijn klas naar
Noordwijk gaan. Om tien voor tien moes
ten wij op 't station wezen. Mijn zusje zou
mij wegbrengen. Al veel te vroeg kwam ik
op het station aan. 't Duurde dan ook lang
voordat de tram aankwam. Ik stond te
trappelen van ongeduld. Daar kwam de
tram aan. Alle jongens riepen „Hoerah"!
Na een ritje van twintig minuten kwamen
we op het strand. Eerst gingen we naar de
duinen. We zochten een heerlijk plekje op,
en gingen direct zitten. Daarna pakten we
onze boterhammen uit en smulden dat het
een lust was. Toen gingen we voetballen.
Wat hebben we gelachen! Een uurtje ble
ven wij in de duinen. Daarna marcheerden
we naar het strand. We zochten een zonnig
plekje op. Toen begonnen we direct te gra
ven. Al gauw hadden we een groote kuil.
Van daaruit maakten we een wegje naar
de zee, en toen het zeewater er instroomde
leek het precies een slootje met een meer.
Twee uur bleven we op het strand, en gin
gen daarna naar een hotel. Daar kregen
we koek en limonade en een heeleboel an
der lekkers. Toen gingen we naar huis.
Thuis gekomen moest ik direct alles ver
tellen, en dien nacht droomde ik nog van
den prettigen dag dien we gehad hadden
met Oom Wim!
Tot de volgende week. Eerst moet ik
me nog even van een plicht kwijten. De
vele Neefjes en Nichtjes uit Leiden en
Omstreken, die me onder de vaoantie een
anzicht stuurden, zeg ik hierbij hartelijk
dank.
Jullie liefhebbende,
Oom Wim.
GEHEIMZINNIG!
door W. M. J. Simons.
Gymn. „Immaculatae Conceptionis".
Venray.
XV.
In z'n mooie villa, in dezelfde laan,
waar eens de Hoofdcommissaris Harder
woonde, zat le Grant in een gemakkelijke
fauteuil te lezen; na een poosje legde de
Fransche detective z'n schijnbaar weinig
spannende roman opzij en leunde met het
hoofd achterover tegen de breed gemakke
lijke fauteuilrand. De vingertoppen van
beide handen tegen elkaar, de oogen sta
rend naar het met blqemen en andere
stukjes beeldhouwkunst versierde plafond
de beenen gemakkelijk uitgestrekt, dat
was le Grant's geliefde denkpositie.
En waar ging het over? Wie kon zoo
iets vragen? Natuurlijk over de
riepen de groote geleerden uit:
„Niets nieuws onder de zon!"
„Verdorie! moet je nu geregeld door dat
repalje genomen worden? Fijn gekleede
„heertjes", rottinkjes, glacé's, op kilome
ters afstand waarneembaar door de fijne
odeur, tóch schooiers!
En slim, slim! Het is, of de duvel er
mee speelt, zoo zijn ze telkens juist zóó
gauw op hun hoede, dat er voor een ander
niets anders opzit dan: „Te laat komen".
Ik wil toch eens zien of daar geen veran
dering in kan komen. Morgen al!"
Jean le Grant begon zich geducht te
roeren.
Op de eerste plaats bracht hij bezoeken
aan de villa van de vermoorde „Herr Har
der" en de Mozart-sc houw burg.
De villa was reeds langen tijd gesloten.
Le Grant wist zeker, dat er sinds een
maand niemand van de politie meer was
in geweest.
Overal waren de meubels met een laagje
stof bedekt. Alleen op een tafeltje in de
serre kon men duidelijk zien, dat op z'n
hoogst enkele dagen geleden, hier iemand
geweest was. Het stof op 't zwarte marmer
was weggeveegd en de papieren, die eerst
netjes op een stapeltje hadden gelegen,
waren op een stoel terecht gekomen, som
mige geheel in elkaar gefrommeld.
De detective keek de brieven eens in:
onbelangrijke familiezaken, 't lezen niet
waard, dus zeker niet de moeite, om de
villa ongemerkt binnen te dringen. Was
er misschien iets anders weggenomen?
De deuren waren goed gesloten, de
meeste verzegeld.
Jammer genoeg waren eenige zijingan
gen slechts afgesloten, zoodat het niet ze
ker was, van waar de inbreker was bin
nengekomen. Géén van de Lipssloten was
geforceerd; inderdaad een vreemde kwes
tie!
Zoo spoedig mogelijk ging le Grant naar
het hoofdbureau van politie en hoorde
daar van inspecteur Hofmann, dat er eeni
ge cheques op het tafeltje gelegen hadden,
waarop heel wat te ontvangen was.
Alsof deze gebeurtenis alledaagsch was,
liet men ze zonder meer voorbijgaan. Er
was toch niets aan te doen!
Dezelfde dag echter was op het post
kantoor één van deze cheques ingewisseld
voor een behoorlijk groote som geld.
Spoedig wist de politie het signalement
van de dader, dat wonder boven wonder
zeer duidelijk kon gegeven worden. Het
wasLudwig König, verdacht een
moord bedreven té hebben of daarbij me
deplichtig te zijn geweest.
De vooraanstaande politiemannen be
treurden weï diep, en niet ten onrechte,
hun eerste, onbedachtzaam vonnis, ten.,
voordeele van den eersten verdachte bij
het „geval Weber".
Even keerde „Vrouw Fortuna" de poli
tie haar lieflijk gelaat toe, want König
werd twee dagen later wederom in Berlijn
onder de Brandenburgertor gevonden en
opgepikt-, maar spoedig draaide ze haar
den rug toe en was het weer volkomen
duisternis.
De commissarissen staken de hoofden
bij elkaarde inspecteurs vlogen den
geheelen dag door de stadde agenten
zochten in hoeken en gaten, terwijl ande
ren op de hoeken der straten in groepjes
van twee over het vreeselijke fluisterden.
„In het land der blinden, is éénoog ko
ning", dacht Jean le Grant- en voor de
tweede maal toog hij op het moeilijke re
cherchepad, om ófwel met roem en eer
overladen te worden, óf de weg der ande
ren te moeten ingaan.
(Wordt vervolgd).
HET OFFER AANGENOMEN
door Gerarda Kromwijk.
Er was eens een huisgezin bestaande
uit vader, moeder en acht kinderen. Va
der kon goed de kost verdienen vcor het
huisgezin. Maar, ach, Vader paste niet
best op. Hij ging nooit meer te Communie
alleen een enkele keer Zondags naar de
Kerk en dan met Paschen. Met moeder
was het anders. Die was braaf en gods
dienstig. Moeder ging 's morgens al vroeg
op om voor alles te zorgen en dan ging zij
met de kinderen naar de H. Mis. Als va
der dan op kwam, stond het- ontbijt op ta
fel klaar. Soms gromde hij wel eens maar
daar stoorden de anderen zich niet veel
aan.
Sjana het oudste meisje was nu 12 jaar
en zou weldra haar eerste H. Communie
doen. Toen er geloot werd voor 't opzeg
gen kwam het zoo uit, dat Sjana de op
dracht aan Maria mocht opzeggen. Nu,
zij was een vurige vereerster van Maria.
Daar wilde de vader wel van weten, want
die eer wilde hij wel hebben. Maar een
week voor het aannemen stuurde de Zus
ter van de school Sjana naar huis. Het
kind had het telkens erg benauwd en dan
was zij heet en dan weer koud. Haar moe
der stopte haar gauw onder de dekens en
liet de dokter komen. Deze constateerde
hevig longontsteking en Sjana moest be
diend worden. Een paar uur later riep zij
haar vader bij zich en zei: „Vader, ik heb
aan O. L. Heer beloofd, dat ik wel wilde
sterven, als u zich maar mag bekeeren.
wilt IT dat doen vader? De vader stond
hevig ontroerd en begon te snikken. Hij
beloofde het maar hij zei dat Sjana bij
hem moest blijven.
Drie dagen later was Sjana dood. Zij
had dus het offer aangenomen. De vader
en moeder waren zeer bedroefd. Maar dit
had Sjana er toch door verkregen, dat va
der nu elke morgen met moeder en de
kinderen naar de H. Mis ging en braaf
leefde.
„ONTMASKERD"
door 'n H. B. S.'-er.
VIL
Hoe zou die vent van een chauffeur
zijn ontvlucht?
Naar uit ons onderzoek is gebleken
is hij van de plaats van den moord weer
een paadje omgeloopen, heeft het daarna
weer verlaten, is toen over een grasperk
geloopen, vandaar weer een paadje over
gestoken, toen weer het grasperk dat tot
aan den muur liep, is toen over den muur
of schutting, hoe je het maar noemen wilt,
gesprongen, daarna over het trottoir, waar
hem een auto wachtte, is daarin gespron
gen en zoo vertrokken.
Het is toch een gehaaide kerel ge
weest sprak nu Robert Parton.
Dat is ie zeker, zei John. Ja, en niet
alleen nu deze misdaad, maar er gebeuren
den laatsten tijd zeer veel van die geheim
zinnige misdaden, zonder dat ook maar het
minste ontdekt wordt. De New-Yorksohe
detective-centrale zoekt met den groot sten
ijver naar de bedrijvers dezer miedaden,
doch het is hun tot op heden toe niet ge
lukt ook maar het minste te ontdekken.
Dit staat vast.
Het is een misdadiger van beroep.
Meestal zijn deze soort misdadigers zeer
modern, zij bewonen een of andere villa,
geven zich uit voor een of andere villa, ge
ven zich uit voor een of andere groote per
soonlijkheid, millionnair of iets dergelijks,
nadat zij dezen dan om het leven hebben
gebracht.
Ja
Werd daar niet gebeld, sprak Robert
nu.
Ja, dat geioof ik wel, gij jij eens
kijken Harold, wien ons nog zoo laat een
bezoek komt brengen.
Even later kwam Harold terug, zijn
meester een naamkaartje overhandigend,
waarop het volgende geschreven stond:
BERNARD WOOD
GEORGE CHALLINOR
Reporters of the News
Wat staat, er op, John.
O, Bernard Wood en George Ohal-
linor, Reporters of the News Messenger.
Is de News-Messenger een groot blad
Robert, of weet je het niet?
Nou ik geloof van wel.
Die heertjes willen natuurlijk verslag
hebben van datgene wat wij ontdekt heb
ben, opdat zij dat direct naar de pers kun
nen brengen, zoodat het morgen vroeg in
de eerste editie reeds vermeld staat, doch
wij willen het geheele zaakje voor ons zelf
houden, en maken het dus in geen geval
publiek, Maar laat de heeren letterkoopers
in ieder geval even binnen komen.
In orde John.
Eenige minuten later stonden er in
Johns' kamer twee personen, aan wier ge
zicht men kon zien, dat zij het niet te
breed hadden. De eene, een zeer klein man
netje van een jaar of dertig, zeer dik, met
een zeer grooten bril, waarachter twee zeer
kleine oogjes, diep weggedoken in hun
kassen, het eigenaardige wat dit heertje
aan zich had was, dat hij zeer groote han
den, en daartegen, zeer kleine voeten had.
Over het geheel gezegd, als men naar hem
keek moest men al lachen of men wilde of
niet, met uitzondering van diegenen, die
dergelijke potsierlijke figuren dagelijks on
der hun oogen krijgen. De tweede, een
jonge man van ongeveer vijf en twintig,
zeer elegant gekleed, was net het tegen-
j overgeste'.de van nummer een. Hij had een
middelbare lengte, en was over het geheel
goed gevormd. John verbrak het eerst de
stilte, door te zeggen.
En waarmee kunnen wij de heeren
van dienst zijn? Hé, Harold, biedt de hee
ren even een stoel aan.
Zoodra zij gezeten waren begon de
dikke.
Zooals u al reeds weet zijn wij repor
ters van „The News-Messenger", een van
New-Yorks grootste bladen.
(Wordt vervolgdV
EERLIJKHEID BELOOND
door Mina Kromwijk.
Midden in het bosch woonde een arme
weduwe. Haar man was de vorige maand
gestorven. Nu zat zij daar met haar drie
kinderen. De oudste was Leo en was tien
jaar, de andere Annie was 7 jaar. De
jongste was Liesje en was pas 3 jaar. Leo
en Annie gingen naar school. Moeder ging
uit naaien en nam Liesje dan mee. Eens
toen de kinderen op weg naar de kerk
waren en zij een eindje van huis waren
zag Leo wat schitteern. Hij bleef staan,
bukte zich en raapte het op. Hij bekeek
het en zag dat een horlogearmband was.
Van vreugde riep hij: Annie kijk eens
wat ik vind!" Beiden bekeken het en hol
den naar huis. Moeder schrok toen ze de
kinderen thuis zag komen. Ze vertelde
alles.
Moeder zei: „Ik zal het zelf wel naar
het secretarie brengen". Den anderen
dag kwam een deftige dame. Zij vertelde
tegen moeder dat het horlogearmband van
haar was. „Ik zal jullie een belooning ge
ven", zei ze. „En dat zal zijn, dat ik jullie
altijd voldoende eten zal verschaffen".
Toen de kinderen thuis kwamen vertel
de moeder alles. De kinderen waren erg
blij. Want nu behoefde moeder niet zoo
hard meer te naaien, ze behoefde ook
niet meer bezorgd te zijn over de toe
komst van haar kinderen. Ze leefden
voortaan zeer gelukkig en tevreden.
EEN PRETTIGE VACANTIE
door Dora Verdel.
De kinderen Wingers zaten gezellig rond
om de ontbijttafel, 't Was de eerste dag
van de vacantie. Daarom waren alleen zoo
vroolijk gestemd. Loes vooral was erg vroo-
lijk. Hè, waar zouden wij in deze vacantie
heen mogen? „Hei zeg," riep Frits daar
gaat de poet, zal hij hierheen komen? En
ja wel, de post kwam naar de deur. Maar
Frits was eerder dan de post. Zoo gauw
toen de brief door de brievenbus viel pakte
hij hem. Maar hij zag toch niets bijzonders
aan het adres. Gauw Liep hij er mee naar
de huiskamer, waar allen in spanning zaten
te wachten. Hij gaf de brief aan Vader. Va
der bekeek de brief eens en zei toen: O
kinderen er is niets jullie bij. 't Is een
brief uit de zaken van Vader. Dat was een
ter leur stelling voor allen. Want Tante Ooba
had geschreven al een tijd vóór de vacan
tie, dat ze een brief zou sohrijven de eer
ste dag van de vacantie. En nu kwam er
geen. Ja, maar merkte Catootje opde post
komt wel meer keer per dag. Afin we zul
len al vast maar in de tuin gaan spelen;
komen jullie? Het troepje was al weg. Het
waren er vier. Frits, Gatootje, Loes en Jan.
Maar er was nog een vijfde in de huiska
mer van 2 1/2 jaar. He kinderen riep Moe
der nemen jullie Mollie ook mee? Ja, ja,
kraaide Mollie, ook mee spelenZoo speel
den ze de heele morgen door. Maar de jon
gens gingen niet bij de meisjes maar gingen
ergens anders. Mollie speelden bij de meis
jes. Toen werden ze geroepen voor 'het mid
dagmaal. 's Middags om vier uur kwam er
weer een post en die had den bedoelden
brief. Manneer mogen we komen vroeg Ca
tootje en gluurde even in de brief.
O kinderen, wat mogen jullie al gauw
komen sprak Moed re. Morgen mogen jul
lie al. Ja ik ook mee riep Mollie maar dat
ging natuurlijk niet. Wat waren de kinde
ren blij. Ze vroegen aan Moeder of ze al
vast de koffer mochten gaan inpakken. Ja
kinderen sprak Moeder maar ik zal wel
helpen jullie mogen eens wat vergeten. Lig
gen jullie al vast je beste kleeren maar
Maar kinderen, want die moet je morgen
met een aantrekken. Ziezoo eindelijk wa
ren alle koffers ingepakt. De volgende mor
gen moesten ze vroeg vertrekken om half
zeven moesten ze al klaar zijn. Vader zou
ze weg brengen. Ziezoo, allemaal klaar?
vroeg Vader? Ja, laten we nu maar gauw
gaan, zei Gatootje die altijd bang was, dat
ze te laat kwamenDaar togen ze op weg.
De twèe meisjes voorop en Vader met de
jongens kwam achteraan. Bij het station ge
komen nam Vader de kaartjes en toen de
trein kwam stapte ze er in en weg stoof
hij.
Ze waren al een paar dagen bij Tante en
ze hadden het heel goed naar de zin. De
jongens waren altijd te vinden bij Oom, de
meisjes bij Tante. Wamt kinderen had Tan
te niet. Zoo ging de week om. Veel te hard
voor de kinderen. Maar er was niets aan te
doen. Maa-r de vacantie was nog niet om,
dan hadden ze nog drie weken. Fijn vonden
ze dat. Ze waren de vacaintie nog niet
moe. Oom zou hun weer wegbrengen. Ze
weren toch wel weer blij, dat ze weer naar
Moeder gingen. Ze bedankten Tante voor
alles wat ze in die week genoten hadden.
Daar gingen ze weer op weg. maar nu naar
huis. Thuis werden ze hartelijk ontvangen
door Moeder want Vader was nog niet
thuis. Moeder had het zoo stil gehad zon
der haar vier kinderen. Nu waren ze weer
goed en wel thuis. Oom ging 's avonds weer
weg. De anderen drie weken brachten ze
nog heel plezierig door. Maar ze dachten
nog altijd terug aan de prettige dagen die
ze bij Tante hadden doorgebracht.
DE TOOVERMANNETJES.
Er leefde eens 'n heel arme schoen
maker, die eigenlijk buiten zijn schuld tot
de armoede geraakt was, waarin hij zich
nu bevond. Hij had niets meer over dan
leer om nog 'n paar laarzen uit te ma
ken en 's avonds sneed hij de laarzen
met 't doel ze morgen verder af te ma
ken. Hij legde zich te slapen en zag den
volgenden morgen tot zijn groote ver
wondering, dat de laarzen geheel en al
klaar op zijn tafel stonden. Hij wist niet
wat hij zag, bekeek de laarzen eens en
moest bekennen, dat 't een paar prach
tige dingen waren, waaraan niets ont
brak. En terwijl hij zoo stond te pein
zen, kwam 'n kooper binnen, die de laar
zen kocht en er meer voor betaalde om
dat hij de laarzen zoo netjes vond afge
werkt. De schoenmaker kocht voor het
pas ontvangen geld leer, dat hij voor het
maken van twee paar laarzen bestemde.
Hij sneed ze 's avonds weer en den vol
genden morgen stonden twee paar nette
laarzen op zijn tafel, zonder dat hij er
één hand naar had uitgestoken.
Weer stapten koopers den winkel bin
nen die hem voor de nette laarzen zoo
veel geld gaven, dat hij nu reeds vier
paar laarzen kon maken, 't Wonder ging
maar steeds door en de schoenmaker
was echter zeer nieuwsgierig wie hem
steeds hielp en hij en zijn vrouw beslo
ten 's nachts op te blijven om te zien wie
't wonder verrichtte, 't Was ongeveer
middernacht, toen de man twee kereltjes
zag binnenkomen, die met hun kleine vin
gertjes zoo vlug en netjes begonnen te
naaien, dat de schoenmaker van bewon
dering zijn oogen er niet vanaf kon hou
den. De vrouw zei tot hem, wat zou je
er van denken als wii inplaats van leer
eens kleeren voor ze neerlegden, als ver
goeding voor hun hulp. De man vonr'
't goed en den volgenden avond legde
ze alles klaar. Bovendien elk een pao
schoentjes door den schoenmaker gr
maakt. Toen de mannetjes den volgend
avond terug kwamen en de kleeren i
plaats van 't leer zagen, waren zij eer
wel een beetje verwonderd. Maar da
na trokken zij de kleeren vlug aan
begonnen te dansen, terwijl ze uitriep*
„Nu zijn wij heeren en willen niet lan'
kleermaker zijn". Nadat zij nog eeni;
tijd gespeeld hadden vertrokken ze en
schoenmaker en zijn vrouw hebben
nooit meer gezien.