HET LAND VAN ZON EN ZOMER Wij hebben te weinig zon. We kunnen het ons levendig voorstellen, 'd-' lieden, die het om de duiten niet be- h en te laten, in de vacantie graag naar e' land trekken, waar ze meer zeker zijn V' de zon, dan dit in onze lieve vaderland h geval is. Men moet ons niets kwaads vertellen v-1"1 ons eigen land. Als we zoo lezen wat er ZOO in andere landen gebeurt, dan zeg gen we dikwijs, dat het hier toch zoo kwaad nog niet is het geeft een veilig ge voel in het kleine Nederland te wonen. En ons goede land is een heel mooi landie ook waar we veel natuurschoon kunnen genie ten in het bosch. op de hei. aan het strand ia als het weer maar goed wil wezen al® de zon maar vrooliik schiinen wil. al«= wp maar niet uit sombere wolken iederen da°" met regenwater overgoten worden. Als we echter weer zoo'n paar natte en kn"de dagen hebben, waaraan de vorige z^mer en ook deze zoo rijk zijn. ja dan b'^vijpen we goed. dat er menschen ziin, dIn hun vacantiegenot elders zoeken, die V-Strekken naar landen van zon en wer- kct;'ken zomer. Nu valt dat echter ook wel eens tegen, wmt als het weer grondig in de war is dan is dat meestal het geval over een flink deel van Europa en dan helpt het meestal niet veel of men een eind ver weg trekt. Ook de irpnschen die uit de Duitsche vacantie- oorden komen of die naar Zwitserland ge weest zijn vertellen nog al eens. dat ze hel wer maar slecht getroffen hebben. De kans on slecht weer heeft men eigenlijk overal dich ze is in ons natte landje heel groot. .Maar men kan wel naar landen trekken waar men rekenen mag op zon. waar de zin zich wel eens een halven dag verschui len kan maar om dan des te stralender weer te voorschijn te komen en alles in zijn p'Men schijn te zetten. Zulk een land is Italië. We hebben eens iemand, die nog al veel in 'talië en ook in Spanje gereisd had, hoo ien zeggen, dat de zon daar ook absoluut ir odzakelijk is om aan alles een schoonen S'hijn te geven. Wij meosten eigenlijk blij zi;n, meende hij, dat we ons land konden la+en zien ook in de mistige kilte, want hier is illes degelijk en treft alles door solidi- tc:<- hier heeft men den schijn minder noo- d:,T dan in die zuidelijke landen, om hun schilderachtigheid en schoonheid beroemd. Het is een typische meening van den lineal zelfvoldanen Hollander, die ook in veemde landen alles met zijn eigen maat staf meet, die degelijkheid boven alles stelt en die zelfs zonneschijn eigenlijk een beet je tot schijn rekent, niet tot heerlijke wer kelijkheid. Is dat de goede opvatting? Als ik een zuidelijk landschap zie, onder den diep- b'auwen hemel, overstraald door een zonne licht zooals wij dat dat hier niet kennen, die ook de arme hutten en zelfs den in lompen gekleeden bedelaar tot iets schoons maakt, moet ik dan wachten op een zeldzamen fegenachtigen dag als het alles er heel wat minder uitziet om te zeggen: „Kijk nu, zóó is het hier eigenlijk, Ja de zon gooit er meestal een prachtigen schijn over, maar als ge het goed wilt zien zooals het is, dan moet ge het zien op een dag dat die zon niet schijnt." Neen, dat is de goede manier niet, het 1? dschap in Italië is van groote werkelijke 'schoonheid en het feit dat er in dat schoone land ook dinge.n zijn, die niet mee vallen, bijvoorbeeld groote armoede van een deel der bevolking, slechte hygiënische toestanden, krottenwoningen en zoo een en ander meer, het doet niet af aan het vele schoone, dat men er genieten kan. De zon is er noodig om Italië schoon te meken, maar de zon is er dan ook meestal present en dat brengt van zelf mee, dat de voningen er minder gezellig en met min- 'der comfort zijn ingericht dan bijvoorbeeld in ons land, waar we het wel meestal bin nenshuis moeten zoeken. Zuid-Italië. Een reiziger, die in Zuid-Italië aankwam, tijdens een stormachtige regenperióde ver telt hoe moeilijk hij aan land kwam. „Het strand werd toch bereikt, al had ik daar eigenlijk heelemaal niet meer op ge rekend en voor ik het wist, hadden twee kerels op bloote voeten mijn bagage op den nek genomen, al twistend over het hotel, wnnr zij mij heen zouden brengen, totdat ik besliste, dat ik naar het dichtstbij gelegen hotel wilde, want voor alles verlangde ik naar warmte en gezelligheid. Maar warmte en gezelligheid in een primitief dorp in Zuid- Italië! Men bracht mij er in een kamer, waar van het gekoepelde plafond zóó hoog was dat het slechts beschilderd behoefde te wor den om de kamer in een kerk te doen ver anderen. Achter die kamer bevond zich een soort van „cabinet-de-toilette"; een vertrek met ruige steenen wanden en zóó donker dat het wel een grafkelder geleek. Waar was ik terecht gekomen? Eerst na drie dagen, toen de zon zoo welwillend was om zich weer te vertoonen, begreep ik dat het het licht, het warme, fluweelige Italiaansche licht was, dat de kaalheid van dit vertrek moest vullen. Maar toen de zon dan weer scheen, toen werd het wat gezellig in mijn rose-en-witte hotc'letje met zijn groote balcons en zijn uitzicht op de azuren zee en ook aan het het rotsige strand, waar men k-~ baden en roeien en canoën." Men moet dus ook de woningen, de ho tels in I+ilië niet beoordeelen zonder de zon, zonder het warme fluweelachtige Italiaan sche licht, dat een integreerend deel is van het schoone Italiaansche landschap, dat iets zoo onweerstaanbaar aantrekkelijks heeft, ook en vooral voor kunstenaars, ja zeker, deze worden getrokken door het machtige kunstschoon, dat zij daar vinden. Een kunst schoon echter, dat in die mate alleen daar, onder de Italiaansche luchten zijn ontstaan kon vinden. Aan het eind van zijn „Tien Wandelingen in Florence" zegt Huib Luns: „En onze gedachten dwalen af naar de machtige aantrekkingskracht, die Italië al tijd op den Noordelijken kunstenaar heeft uitgeoefend. Albrecht Dürer drukte het in zijn brief aan vriend Pirckheimer zoo voor treffelijk uit, toen hij van Venetië^uit schreef, doelende op zijn terugkomst naar het spits- burgerlijke Neurenberg: „Wie wird mich nach der Sonnen frieren, hier bin ich ein Herr, daheim ein Schmarotzer"." Niet alleen omschrijft hij hiermede het in zijn tijd over Europa zegevierende „italianismo", maar hij definieert overduidelijk wat eigenlijk Duit sche ke'zers en hunne baronnen, Fransche edelen en hun koningen over de Alpen drijft: de zon en de verovering van eigen-lk in mil der klimaat op vruchtbaren bodem. En wij komen in gedachten weer uit de grootsche natuur van Zwitserland met zijn besneeuwde bergen, hardgroene weiden en staalblauwe meren, zijn „zindelijke" hoeven en „opgeruimde" huizen... Maar al de weelde van een aardsch para dijs neemt ons op als wij, mist en regen vergeten, in stralende zön de vlr'cte van Lombardije inrijden. Hier slingeren zich wijnranken tusschen de zilveren olijven, hier bloeien oleander en camelia, hier staat fijne landelijke architectuur uit tegen bloe- Napels. semende boomen, maar vooral: hier wordt als bij tooverslag een centenaarslast van noordelijke schouders getild". Als een aardsch paradijs. De weelde van een aardsch paradijs. Inderdaad daarin voelt men in dit land van zon en zomer zich opgenomen. We weten er zijn geen aardsche paradijzen en ook in Italië valt zelfs voor den toerist wel veel te bemerken, dat aanleiding kan geven tot critiek. Maar schoon zijn de Italiaan sche luchten en heerlijk is zijn zon en hart- veroverend de natuur van Italië. Hoevele malen is het wondere schoon der Italiaansche kusten bezongen en ieder kent de spreekwijze, dat men eerst Napels moet gezien hebben, om pas dan te ster ven. Neen niet het Napels van de nauwe bochtige straatjes met z'n vele luierende Napolitanen en z'n vuile bedelaars, aan welke laatste Mussolini een einde maakt, maar het Napels zooals het oprijst aan de De golf van Salerno. schoone golf van dien naam met den roo kenden Vesuvius daar achter. Maar het behoeft niet Napels te zijn, schier overal zijn de grillige en rotsige kusten van dit langgerekte schiereiland van groote schoon heid. Napels. Niet zoo heel lang geleden, aldus een reisbrievenschrijver, kon men in de Italiaan sche couranten lezen, dat de regeering zich tot taak had gesteld om van Napels, een havenstad met een Zuidelijk, bijna Oos- tersch karakter, een plaats naar Noord- Europeeschen trant te maken. De bevolking zou zindelijkheid, beleefdheid en arbeid zaamheid worden opgevoed, de krotwo ningen wilde men afbreken, de straten ver wijden, kortom Napels zou een voorbeeld van veiligheid en reinheid worden, zoodat ieder ordentelijk mensch er zich met volle gerustheid in kon wagen. Of men met die opvoeding al vergevor derd is? Gedurende de vijf jaar, dat ik er niet geweest ben, is in Napels weinig ver anderd: nog altijd jagen er de voerlui hun spannen van drie, vier paarden met een woest entrain over de breede keien; op de binnenplaatsen der huizen krioelt het nog steeds van ezels, konijnen, geiten en wat er meer aan huisdieren moge bestaan, en in de nauwe rumoerige straten, waarmede de mooiste wijken als gelardeerd zijn, ravot altijd nog een ongelooflijk vuil tuig tus schen met madonna-beelden versierde vischstalletjes en walmende kookkachels. Neen, het gaat niet met de saneering, de Napolitanen zijn er te vadsig, te weinig vooruitziend voor. Die flaneeren liever langs de zonnige kaden, dan dat zij er zich het hoofd over breken, op welke wijze zij alles zoo zouden kunnen ordenen, opdat hun nageslacht er pleizier van beleeft. Capri is in dit opzicht anders, héél an ders. De sfeer van deftigheid en welstand, die tegenwoordig heerscht, ademt men al in or de groote luxe-boot, die er dagelijks" zijn vrachtje reizigers met credietbrieven en travellers, chèques aflevert en waarop men altijd weer terecht komt, ook al heeft men z'n koetsier nadrukkelijk gezegd, dat men met het motorbootje wenscht te gaan, dat 1 u er voor.twee derde van den prijs brengt. Op Capri dan, vijftig jaar geleden nog uitsluitend door visschers en geiten be woond, heeft zich een zwerm van geldma kers neergelaten, die alles zóódanig heb ben gearrangeerd, dat het er een soort van tentoonstelling is geworden, die men even goed in de buurt van Parijs of Amsterdam zou kunnen vinden. Aam de „Grande Marina" lanterfanten een paar visschers, die door hun oud-Na- politaansche dracht het idee moeten wek ken, dat al de bewoners van het eiland nog in die costuums rondloopen: vond men vroeger aan de Mariana enkel wat gezel lige rijtuigjes, bespannen met paarden, wiens kwikken en strikken de illusie ga ven, dat zij altijd ter bruiloft schenen te rijden, nu staan er omvangrijke gezel schapsauto's gereed, die met hun logge lichamen al toeterend den afstand van de Marina naar het uiterste punt van het eiland en weer terug in den kortst moge- haast hebben, thuis vooral kunnen vertel- lijken tijd afleggen, opdat de reizigers die len, dat zij te Anacapri en op den Monte- Solare zijn geweest. Bij iederen stap, dien men zet, komt u een gids op zijde om u al de bijzonderheden aan te wijzen: hier een oud huis, daar een nog ouder stukje muur en ook nieuwe en het allernieuwste hotel met een heuschen jazz-band en die oud en nieuw, echt en onecht op zoo'n verdachte wijze door elkaar haspelen, dat men op het land niet meer weet, wat er van te denken en men geneigd zou zijn om alles wat daar staat voor coulissen aan te zien of te mee- nen, dat het azuur van de zee zou zijn ver kregen door de oplossing van een enorme hoeveelheid blauwsel. Neen, Capri is niet meer wat het geweest is. Heel wat beter daarom voor een mensch di evn echtheid houdt is Poseitano, het plaatsje waar ik op het oogenblik zit. In Poseitano geen visschers in carnavals- costuum, geen opdringerige gidsen, die het u nog niet eens gunnen dat ge adem haalt zonder er voor te betalen, geen aanmati gende gezelschapsauto's die het verkeer tus schen de hotels en de Marina op den kop zetten. O zeker, er komen auto's door Poseitano, auto's genoeg, die nieuwsgierige vreemde lingen van Sorrento naar Amalfi brengen maar die, omdat Baedeker het niet de moeite waard vond om meer dan twee, drie regels aan Poseitano te wijden, er met een hau taine haast doorheen rijden. Laat hen rijden! Wij hebben hen niet noodig, die hoogmoedige toeristen; ze be hoeven niet te weten, hoe wonderlijk mooi ons stadje is, waarvan de blanke huizen met de gekoepelde daken en de breede terrassen eens door de Saracenen zijn gebouwd en dat men slechts kan leeren kennen, als men het er voor over heeft om moeizaam naar boven te klauteren in die wirwar van nauwe stegen en sloppen, die telkens weer, onder het verwulft van zware bogen of langs een met palmen begroeid terras, een doorkijk laten op de fonkelblauwe zee. De heerlijke zon, de fonkelblauwe zee. de zeer bijzondere sfeer van Italië, grijpen tel kens opnieuw ons Noorderlingen aan. Sicilië. Lees wat een ander schrijft als hij door Sicilië reist: „Van Palermo uit volgen we eerst een eind de kust, die ons telkens verrukkelijke uitzichten op de blauwe Tyrrheensche zee biedt. Zooals in ons land wel eens door ap pel- en kersenboomgaarden, rijdt ge hier door bongerden van sinaasappel-, citroen en olijfboomen. De blauwe zee, links van de spoorlijn, vormt een scherp contrast met de dorre steenkoepels der bergen die in het bin nenland oprijzen. Als de spoorlijn de kust verlaat wordt de einder aan weerskanten begrensd door de naakte kale bergen. Het oog ontbeert vrijwel alle groen, dat voor ons nu eenmaal zinne beeld is van wasdom en groei. Ge moet u echter niet te spoedig door gezichtsindruk ken laten beinvloeden. De boomlooze ber gen zijn inderdaad een toonbeeld van on vruchtbaarheid. Hier in de vlakte en o< k hoogerop in het golvend heuvelland zijn He akkers wel onderhouden. Overal ziet ge landlui aan den arbeid. De trein brengt ons naar Girgenti op de Zuidkust. Het is een heerlijk gelegen stadie, dat van zijn hooge heuvels neerschouwt up de Middellandsche Zee. Tusschen Agrigenfo en de kust ligt een golvend en gloeiend heu velland, dat wel grootendeels onbegroe:d' is en boomen en grasgewas mist, maar dat toch het oog aangenaam aandoet. Vooral als de zon ter kimme nijgt en het daglicht in fel heid afneemt en later als de schemering in treedt ligt er over dit land een gloed, die het vermooit. Op de heuvels buiten de stad. kunt ge u in een ver verleden wanen. In het dal loopt een ezel, die als rijdier dient voor een vrouw en een kind. De man wandelt er naast. Het is een beeld, zooals ge in den loop der duizenden jaren hier telkens hebt kunnen aanschouwen." Als men van Italië hoort dan denkt men zeker aan z'n kunstwerken, z'n paleizen, z'n tempels, z'n beeldhouwwerken. En tegenwoordig denkt men allereerst ook aan het fascistisch regiem, dat er heerscht, aan Mussolini en wat hij van den Italiaan sche.! staat te maken tracht. Het natuurlijk machtig interessant, maar interessanter en werkelijker is voor ons de Italiaansche zor. en de Italiaansche hemel, die om met Huib Luns te spreken als bij tooverslag een centenaarslast van onze noordelijke schouders tilt. Heerlijk land van zon en zomer. E. W. (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 5