ut LEIDSCHE COURANT
DE STEDEN VAN
NOORD-NEDERLAND.
Stederechten krijgen heeft voor de dor
pen en andere nederzettingen der oude tij
den geenszins steevast beteekend, dat ze
ook werkelijk een stad werden. Al bouwden
zij soms nog zulke stevige muren, 't wilde
lang niet altijd lukken, een daarmede over
eenstemmende beteekenis te erlangen. Dit
hing van allerlei factoren af, welke men
niet in de hand had.
Nu het meer en meer gewoonte wordt,
dat steden op feestelijke wijze haar ge
boortedatum gaan herdenken en 't feest
pleegt te mooier te zijn naargelang die da
tum verder in 't verleden ligt is het
wel ad rem eens na te gaan, hoe 't met het
ontstaan en ontwikkelen der Nederland-
sche steden geloopen is.
Vóór de 13e eeuw hadden, zooals uit de
stedenkaart van mr. A. Telting blijkt,
slechts twaalf gemeenten zooals we nu
zouden zeggen stadsrecht. Dit waren:
Aardenburg, Biervliet, Deventer, Dord
recht, Groningen, 's Hertogenbosch, Maas
tricht, Nijmegen, Stavoren, Tiel, Utrecht
en Zutfen.
Reeds dit lijstje toont, hoe uiteenloopend
het lot dezer steden geweest is. Eenige
vervielen in rang, andere handhaafden zich
op bescheiden schaal, meerdere kwamen
tot bloei en gaan nu nog steeds vooruit.
Dit nader aan te duiden mag overbodig
geacht worden.
De eeuwen door blijven de lotswisselin
gen even groote verscheidenheid toonen,
wat duidelijk blijkt uit volgende lijstjes,
ontleend aan het lezenswaardige boek:
„Oud-Nederlandsche steden,haar ontstaan,
groei en ontwikkeling", door prof. H. Brug-
mans en C. H. Peters.
De 13e eeuw was vruchtbaarder op 't
gebied der stadsrechtenniet minder dan
62 woonbuurten of dorpen wisten toen de
waardigheid van stad te verwerven, maar
lang niet alle konden zich als zoodanig ont
wikkelen of handhaven. Hier volgen ze, met
het jaartal barer stedelijke rechten bij den
naam
Alkmaar 1254, Amersfoort vóór 1259, St.
Anna te Muiden 1241, Arnhem 1233, Avne-
muiden 1288, Axel 1213, Beverwijk 1298,
Breda 1252, Delft 1246, Dockum vóór 1298,
Doesburg vóór 1237, Doetinchem vóór 1223,
Domburg 1223, Eembrugge vóór 1300, El-
burg vóór 1271, Eindhoven 1232, Geertrui-
denberg vóór 1213, Gein 1295, Genemuiden
1257, Gent 1238, Goor 1263, Gouda 1272,
Grave vóór 1290, 's Gravezande 1246, Groen-
lo 1277, Haarlem 1245, Harderwijk 1231,
Horselt 1252, Hattem 1299, Hulst - vóór
1270, Kampen vóór 1248, Leeuwarden 13e
eeuw, Leiden vóór 1266, Lochem 1233, Me-
demblik 1289, Middelburg vóór 1216, Mon
nikendam 1289, Montfort (L.) 1271, Muiden
vóór 1297, Nieuwstad (L.) 1271, Nieuwpoort
vóór 12S3, Oldenzaal 1248, Oostburg vóór
1237, Oudewater vóór 1282, Roermond 1231,
Rijssen 1243, Schiedam 1275, Schoonhoven
vóór 1280, Sittard 1243, Sluis 1298, Staver-
den 1298, Susteren 1276, Veere 13e eeuw,
Vlaardingen vóór 1273, Vreeland vóór 1276,
Wageningen 1263, Westkapelle 1223, VVil-
sum vóór 1276, Woudrichem vóór 1290, Zie-
rikzee vóór 1248, Zwolle 1230.
Men ziet: 't resultaat is voor onzen tijd
een verzameling steden, stadjes en dorpen,
zeer uiteenloopend van beteekenis.. Er zijn
zelfs namen bij, welke menigeen nu voor
't eerst leest! En toch hebben ze allemaal
stedelijke idealen gekoesterd.
De 14e eeuw wilde voor de 13e niet on
derdoen. Al was het nieuwtje eraf, de ani
mo bleef groot en zoo verwierven toen we
derom 67 plaatsen het Stadsrecht, waarbij
twee, welke zich boven alle andere ont
wikkelden: Amsterdam en Rotterdam.
Ziehier de oogst van dat tijdperk:
Almelo vóór 1394, Araeide vóór 1390, Am-
mers vóór 1322, Amsterdam vóór 1300, Ap-
pingedam vóór 1327, Asperen vóór 1313,
Batenburg vóór 1349, Bergen op Zoom
vóór 1347, Berlikum vóór 1355, Bols ward
vóór 1331, Borculo vóór 1398, Brielle vóór
1306, Buren 1395, Coevorden 1395, Cuiem-
borg 1318, Delden 1333,' Edam 1357, Eenines
1357, Enkhuizen 1355, Enschedé vóór 1323,
Franeker vóór 1374, Geervliet 1381, Gennep
1376, Goedereede vóór 1312, Goes vóór 1342,
Gorinchem 1322, Grafhorst 1333, Groote
broek 1364, Haastrecht 1307, Hogestein
1302, Hardenberg 1362, Harlingen vóór
1317, 's Heerenberg vóór 1379, Helmond
vóór 1340, Heukelum vóór 1302, Heusden
vóór 1318, Hindeloopen vóór 1372, Hoorn
1356, Huissen 1359, Maasbommel vóór 1328,
Megen vóór 1357, Meppel vóór 1374, Mont-
foort vóór 1329, Naarden vóór 1355, üss
1399, Ootmarsum 1325, Ravestein vóór 1380,
Reimerswaal vóór 1374, Rbenen vóór 1354,
Rotterdam 1340, Sneek vóór 1329, Steenber
gen vóór 1331, Steenwijk vóór 1317, Tho'.en
vóór 1366, Venlo 1343, Vianen 1336, Vlissin-
gen 1316, Vollenhove 1354, Weesp vóór 13S5,
Wissem (L.) vóór 1320, Woerden vóór 1371,
Workum vóór 1374, IJlst vóór 1317, IJsen-
dijke 1330, IJsselstein vóór 1331, Zaltbom-
mel 1315.
Voor menigeen zal 't wellicht een ver
rassend nieuwtje wezen, dat we oudtijds
reeds zooveel steden bezaten al waren
ze er soms ook naar, wat deze zich nu na
tuurlijk niet behoeven aan te trekken. De
goede wil is er geweest en wie kan helpen,
dat het getij verloopt.
Intusschen hield de aanwas van „ste
den" nog niet op: de 15e eeuw bezorgde
weer aan 40 plaatsen het stadsrecht,
maardie achternakomers hadden voor
't meerendeel geen groeikracht, 't Was, als
of ieder dorp, zonder rekening te houden
met de vereischte voorwaarden omtrent
ligging of toekomst, er tuk op was, ook stad
te worden, welk streven bij de autoriteiten
maar al te graag inwilliging vond. Als de
onkosten gedekt waren, ging 't.
Hier volgen de nieuwelingen uit de 15e
eeuw:
Abbekerk 1414, Baarn vóór 1410, Barsin-
gerhorn 1415, Binnendijk 1439, Born (L.)
Breedevoort Bronkhorst vóór 1414, Brou
wershaven vóór 1476, Burghorn 1462, Die-
HET WONDER VAN HET
NOORDERLICHT.
door H. S.
Het wonder van het Noorderlicht brengt
niet alleen telkens weer de bezoekers in
verrukking door zijn schoonheid, maar het
stelt ook de geleerden telkens weer op
nieuw voor de taak de oorzaken van deze
wonderbare luchtverschijnselen te bestu-
deeren.
Sedert tientallen jaren vormt het Noor
derlicht een onderwerp van onderzoek en
tegenwoordig houden zich de natuurkundi
gen in de groote laboratoria zich bijzonder
intensief bezig met dit probleem, dat wol-
licht geëigend is ,ons gewichtige resulta
ten te leveren omtrent het wezen der eiec-
triciteit, waarvan wij eigenlijk nog zoo wei
nig weten. Wij zijn er momenteel baast
bijna zeker van, dat het Noorderlicht door
electrische stralen der zon te voorschijn
geroepen wordt.
Dr. E. Brüche van het „Instituut voor
Onderzoek van de A. E. G. (Algemeinen
Electrizitats Gesellschaft") vertelt het vol
gende over den nieuwsten stand der onder
zoekingen omtrent het wezen van het
Noorderlicht:
Deze stralenbundels, die den hemel ver
lichten zijn de voorboden van onze zon, die
ons verschijnselen openbaren, van een
soort explosies, die op de zon gebeurd
moeten zijn. De tegenwerping, dat het
Noorderlicht in den nacht verschijnt, waar
in de zonnestralen den waarnemer niet be
reiken kunnen, weerlegt men hiermee, dat
het alleen dan juist was, wanneer electro-
nenstralen en lichstralen in gelijkmatige
verhouding stonden en op de eerste plaats
altijd rechtlijnig loopten. Dat is echter niet
het geval.
De electrische -stroomen worden door
magnetische vlakken van hun uitgangs
richting afgeleid.
Daar onze aarde een magneet is, worden
ook de electronenstralen der zon door
onze aarde beïnvloed. Tengevolge hiervan
kunnen de electronenstralen, die niet met
de lichtstralen parallel loopen evengoed
ook 's nachts optreden in de atmosferen,
die de aarde omringen. Tegelijkertijd ech
ter heeft men hiermee ook hun verschijnen
aan de Polen verklaard. Zij kunnen n.l. al
leen daar optreden, waar de magnetische
polen liggen. Deze zuiver theoretische be
rekeningen heeft men overigens door ex
periment/en in het laboratorium ook prac-
tisch onderzocht met behulp van een kleine
modelaarde, die als kogelvormige elect.ro-
magneet gevormd is en waarop men nu
electronenstralen afschiet. Daarbij teekent
zich duidelijk een gebied af rond den equa
tor dat vrij is van electronen, terwijl de
electronenstralen zich aan de polen con-
centreeren.
Door verdere proeven in het laborato
rium heeft men ook bewezen, dat de elec
tronenstralen een zoodanige kromming
kunnen aannemen, dat zij ten slotte op de
nachtzijde van den aardbol waargenomen
worden.
Hoe komen nu de verschillende vormen
van het Noorderlicht tot stand. Wij kennen
de straal den boog en als het meest groot-
sche verschijnsel, de kroon, evenals de
draperieën.
In hoofdzaak zijn he twee typische vor
men, de straal en de boog. Tot de stralen
kan ook de kroon, het prachtigste der
Noorderlichtverschijnselen, gereken wor
den. Zij treedt op, wanneer de paralleistra-
len juist op ons gericht zijn. Het maakt
voor ons dan den indruk, als kwamen de
stralen van één punt in het midden, onge
veer op dezelfde manier als de rails van
een spoorweg voor ons in de verte samen
schijnen te vloeien. De boog en de drape
rie is iets heel anders, zooals de theorie op
de volgende manier tracht te verklaren.
Een straal van cirkelvormige doorsnede
overdwars, die een magneetvlak door
dringt, ziet er vlak uitZij wordt als het
ware plat gedrukt. Wanneer nu de zoo
veranderde straal de atmosfeer raakt en
doet lichten, vertoonen zich de bogen.
Ook deze theoretische verklaring heeft
men in het laboratorium onderzocht en als
juist bevestigd. Zoo wordt thans dus het
Noorderlicht in al zijn vormen verklaard
als een verschijnsel, dat veroorzaakt wordt
door de electrische uitstralingen der zon.
Komt een electronenstraal uit het wereld
ruim dan teekent hij zijn weg in de atmos
feren en wij zien naargelang de straal hot
magneetveld onzer aarde doorloopen heeft,
de stralen of de boog van het Noorderlicht
boven ons opvlammen.
penheim.?, Eibergen?, Gramsbergen vóór
1442, Hem 1414, Hoogwoud 1414, Kortgene
vóór 1431, Langendijk 1416, Leerdam 1407,
Lichtenvoorde St. Maartensdijk vóór
1407, Nieuwe Niedorp 1415, Nijkerk 1413,
Purmerend 1410, Schagen 1415, Schellink-
hout 1402, Sloten (Fr.) 1426, Spanbroek
1414, Sybekarspel 1414, Terborg vóór 1419,
Texel (eil.) 1415, Valkenburg (L.) vóór 1453,
Weert vóór 1434, Westwoud 1414, Wiarin-
gen (eil.) 1432, Winkel 1415, Wognum 1415,
Zevenaar vóór 1487, Zevenbergen vóór
1426.
Geen enkele groote stad is alzoo uit deze
eeuw voortgekomen; wel eenige kleinere,
maar de meerderheid der bevoorrechte
plaatsen bleef dorp. De tijdsomstandighe
den wijzigden zich bovendien, zoodat na
derhand van de verleening van Stadsrech
ten geen sprake meer is.
Dat desniettemin toch wel steden kon
den ontstaan toont 's Gravenhage, het
„dorp der dorpen", dat altijd bescheiden is
gebleven, maar nu Amsterdam en Rotter
dam naar de kroon steekt en al eenige dor
pen in zijn grondgebied heeft opgenomen.
Ook op dit gebied ziet men alzoo bewaar
heid, dat 's v erelds beloop even onbere
kenbaar als merkwaardig is.
A. J. O.
DE HEKS.
Door JOSEF KAMP.
Ludwig, het zoontje van Siefert, den
kleermaker, heeft vandaag voor het eerst
de H. Mis gediend bij den jongen kape.aan.
Hij voelde zich daarbij uiterst feestelijk
gestemd. Vroom ah. een engel knielde hij
op de treden van het altaar. Het was voor
hem een echte eerste H. Mis. En toen hij
na de H. Mis in de sacristie voor den pries
ter neerknielde en zijn zegen ontvangen had,
pakte deze hem bij de kin, laohte vriende
lijk en zei: „Ludwig, dat heb je mooi ge
daan, de goede God is zeker heel tevreden
oiver je. Dank hem voor het voorrecht, dat
hij je misdienaar heeft laten worden."
Toen zwol zijne borst van vreugde en zijn
oogen straalden ais de heerlijk-blauwe
hemel.
Nu ligt hij achter het huisje van zijn va
der, naast het korenveld in het hooge gras
en denkt nog altijd aan dien heerlijken
morgen in het zonnige kerkje.. Zoo'n schit
terenden, feestelijker], plechtLgen dag heeft
hij nog nooit beleefd in zijn heele jonge le
ven niet. Hij is er nog heelemaal' van onder
den indruk en hij ziet vandaag de wereld
met heel andere oogen dam gewoon'ijk. De
hemel schijnt hem blauw als nooit te vo
ren. De wokken lijken hem witte too verach
tige zeilscheepjes.de korenvelden meit
hun rijkdom van kleurige bloemen, gouden
go fjes, rimpelend en deinend in het zach
te windje.-
En de eikenwouden achter het dorp in
hun mals-ch, donker groen: de velden met
hun schat van schitterende kleurschakee-
ringem, de bomtgevlekte kudden in de om
heinde weidenhet blanke zonnelicht
o-p de wegen; de lange, donkere sohaduwen
der poipuibieren aan het kabbelend beekje;
de maaiers met de flikkerende zeieen ginds
aan den overkant van den weg; de boe
renmeisjes iia haar vuurroode rokjes en wit
linnen hoofddoeken dat alles ziet hij
vandaag in eigenaardig wonderschoon
licht. As een levend beeld onder gouden
glans schijnt hem het landschap
En telkens en telkens weer keeren zijn
gedachten terug naar het vroege morgen
uur, toen hij in rooden toog en' wit koor
hemdje zoo ingelukkig voor het altaar
neerknielde. Neen werkelijk, zoo'n heer
lijken, gouden dag heeft hij nog nooit in
zijn heele jonge leven meegemaakt. Hij kan
zich heelemaal niet losrukken va-11 deze
heilige handeling met wie rooklucht en kaar
sen geknetter., telkens weer gaan zijn ge
dachten terug naar dat heerlijke morgen
uur in het k'eine kerkje.
En naar om ligt nij nier nu boven op den
heuvel, cue geneed met na-zeiaare begroeid
is, acuter 't huisje vatn zijn vac.er, naast
net hooge koren iw t bloeiend gaas. üij wil
adeen zijn, awneen met zijn geuaenten, met
niemand wil hij daarover spreken. Dezen
niKidag zal hij geneed op zijn eigen manier
doorbrengen.
Het is stil rondom, hemzoo stol als
in een eenzaam keaaje-.in ue bergen, dn een
het Speren aer natuur mengt za-tui ars zacnt
myatieü orgerepea in ueze oviejbwegmg. jve-
vers zoemenin het gras, -areneis sj-aqren in
het koren, kleurige glazenmakers gonzen
langs uen kunt en bonte vunue.s haarneten
van bloem tot bloem.
km hij ligt prat up z n buik, de ellebogen
in net gras en met z n gezicnt sneanenu op
z n hanwen. V oor nem slaat een aarven bak
met zeeip'Sup, aait hij genaaid lieert bij zijn
moeder, aoe tnurs met üe wasoh bezig rs.
Tusscnen üe tantien nouait hij een strooua an
en zoo blaast hij uit zeepsop vere k.eine en
groote luoht/belren ctiie even mooi gekleurd
zijn als de v-eugers u-er g-a-zeiimakers en
licht: als engelenwieken naar den hemel op
stijgen.
Urenlang blijft hij in dezen sprookjesach-
tigen droom verzonken, 'n Zacht windje
strijkt moede over het koren,vere. Ha-peng
klankit de klokslag van het oude torentje.
Plotseling eohter stijgt er achter' het ko
renveld een grauwe stoiwolk omhoog en op
habze-fde oogenblik verschijnt er 'n zwerm
schooljongensmet bloote voeten, smoe
zelig van het zweet, bruinverbrande gezich
ten, komen ze daar aangedraafd.
„Heil Hei!" roept Franz Feldkarnj, als
hij Ludwig onteekt, „her 1 kijk eens
daarLudwig 1"
Alle oogen volgen de richting van de
hand en met echt lndianengehui, stormen
ze den heuvel op. „Wat doe jij hier!
We hebben je al zoo lang gezocht 1 We gaan
eekhoorntjes zoeken 1 ik weet ze zitten
ginds in het bosch Jij moet er ook bij
zijn 1Kom mee 1Kom mee Loe 1"
Aken loopen en draven door elkander. Ze
trekken hun vriend aan broek en jas om
hoog en mee moet hij of hij wil of niet.
In het bosöhje begint al heel gauw een
helsch spektakelTwaalf jongens
schreeuwen zoo Laad ze kunnen en zoeken
het bosch af van voren bot achteren. Iede
re boom met 'n nest in de kruin wordt m.et
knuppels en stokken bewerkt, zoodat hij
bot in de wortels brilt en steunt. Al'le dieren
worden onrustig en bang bij deze vervol
gingZij verschuilen zich iin de don
kerste hoeken of vluchten hals over kop
weg.
En het arme eekhorentje 1 Lang houdit het
de ooren stijf op en drukt zich diep weg in
zijn nest. Maar als dain bij 't luid gekraak
en geweldig heen en weer schudden zijn
huis bot in de grondvesten brilt, neemt het
eensklaps een koenen sprong naar den vol
genden dennenboom en vliegt van tak tot
bak, sneller dan de wind, weg. Maar de
beulen zibten hem vlak op de hielen., geen
oogeniblik wordt hij met rust ge'aten, het
is een vlucht op leven en dood voor het ar
me vervolgde diertje. Een dnzijai paar
scherpe oogen volgden *t met grimmige,
moordlustige blikken; twaalf wi'de kwa
jongens schreeuwen zich die keel heesoh;
vier en twintig sterke jongenshanden ruk
ken en schudden aan iederen boom; zij lij
ken wel bezeten; hoe lange-r de jacht duurt,
hoe ra-zender de jongens worden.
In het begin had Ludwig heelemaal geen
plezier in deze achtervolging. Anders wel,
maar vandaag niet.Hij lag daar zoo be
haaglijk met zijn bonte gedachten bij het
korenveld en was zoo tevreden., waarom
moesten juist nu zijne vrienden hem vin
den!
Neen.... het past hem heeleanaal niet
Maar toen het eekhorentje op de deinen
de kruinen telkens voor hen uitspringt en
ontsnapt, wordit hij ineens door een hevi-
gen jadhtkoorts bevangen en neemt even
vurig deel aan de achtervolging als de an
deren. Hij is een echte jongen.
De H. Misde goedkeuring van zijn
leermeester de prachtige, heerlijke morgen,
alles is vergeten., alles is weggevaagd in
het vuur van dezen slag, die twaalf jongens
leveren tegen één arm, weerloos diertje?
Maar.... ditmaal is het geluk aan den
kant van de zwakste partij. Met een wan-
hopigen salto mortals sprong het afgetobde
diertje, dat door zijn vervolgers geheel in
het nauw gedreven was, va-n den hoogsten
top van een eik naar beneden, loopt langs
een berkenheuvefllt-je, verdwijnt in een ko
nijnenpijp en is verdwenen voor ze hem
kunnen pakken.
De jacht is af geloopen.
Afgetobd en ademloos bl ij ren de jongens
staan en zien elkander ontnuchterend aan.
Het zweet loopt in stralen van hun gezicht.
Spijtig werpen ze hun knuppels weg, 'gaan
aan aen kant van een drogen greppel log
gen en geven elkander d'e schuld van de
ontsnapping.
Plotseling schreeuwt er een: „De heks!"
Als een bom vai'len deze woorden madden
in den troep. Alle twaalf springen ze om- -
hoog en kijken: „Ginidis, aan het andere ein
de van het dennewoud, komt een vrouwtje
den weg op. Ze is krom, loopt gebogen,
en steunt op een kruk.
„We wachten ze op 1" roept er een en
op hetzelfde oogenbük stormen ze weg als
een troep wi-'de paarden.
Zonder eenig vermoeden van wat haar
wa-chte, strompelt „de heks" in den zengen
den zonnebrand o-ver den weg. Zij draagt
een emmer in de hand gevuld met bosch
bessen. Met groote moeite heeft ze die in
het bosch ge-plukt. Met de andere hand
steunt zij zwaar op een kruk en op den rug
draagt zij een bundel dor hout.
Zij heeft geen prettig le-ven, „de heks", ze
is zoo arm ais een kerkrat, bovendien
wordit ze in het dorp door oud en jong ge
plaagd. Ze is ergens vandaan gekomen,
niemand wee-t eohter van waar; niemand
kent ook haar naam; om haar wans-taltig
gegroeid lichaam noemt men haar „de
heks."
Zij heeft een huisje gehuurd van boer
Wegma-n, en oud, bouw va-lig krot, dat ieder
oogenblik in elkaar kan vai'len.
Boer Wegman kon er niet van af komen,
en juist toen hij het wilde ai-breken is het
oude vrouwtje gekomen en heeft het tegen
een beaohelijk lagen prijs gebuurd. De
boer heeft het haar meer uit medeiijdien en
goedheid gegeven, omdat ze er toch zoo
onderdanig o-m bedelde.
Het „hexisenhuis'' ligt een flink eind ach
ter het d-orp, midden tusschen wiegende ko
renvelden. De bouwvallige m-o-ren hangen
scheef naa-r aire kanten; het dak hangt als
een o-u-de-n vilten hoed op een vervallen
lichaam en de zijgevel gaapt en geeuwt uit
vele b-ree-de gaten. De kleine ruitjes in de
hoöge vensteas zijn groen en d-of beslagen,
voor het grootste gedeelte echt-er st-uk en
door karton ver van-gen.
„De heks" heeft natuurlijk het meest te
lijden van de jongens. Buiten haar huis-je
voelt zij zic-h geen minuut veilig voor hen.
Zij weten immers, dat zij dit aam, stakkerig
vrouwtje, gerust straffeloos konden pla
gen. Wel krijgen ze soims een standje van
den onderwijzer of een terechtwijzing van
den pastoor, wanneer ze het eens wat at t-e
bont gemaakt hebben, maa-r dat helpt niet
lang. Een groot gedeelte van de schuld ligt
bij de ouders, omdat zij ook in het bijzijn der
kinderen den spet drijven met de „heks".
En het zou nog niet half zoo erg geweset
zijn, als het vrouwtje ze-lf t-e'kens weer geen
aanleiding gaf. Zij had ze n.l. „niet alle
vijf', zooal-s het vollik zegt. Zij houdt er ge
woonten op na, die in dolt land heelemaal
onbekend zijn en bovenden is zij op den
du-ur zóó verbitterd geworden dat zij ach
ter ieder woord een bespotting zocht en tel
kens uiibt-e zij baa-r woede in een stroom van
verwensch-ingen en verwijten.
Al deze omstandigheden droegen er t-oe
bij om haar voorgoed met den naam
„heks" te betitelen. Bovendien ha-d zij geen
gezelschap dan een grooten zwarten raaf
en een zwarten, griimimigen kat e-r. Met deze
t-wee schepsels bewoonde zij het huisje en
deize behandelde zij met liefde. En waar
achtig, ziet zij er ook niet uit als een heks,
waarneer zij daar, steunend op haar kruk,
met krommen rug rond het oude, bouw
vallige huisje strompelt, terwijl de zwarte
raaf op haar gebocheld-en rug zat en de
grimmige kate-r blazend oim baa-r lange rok
ken snort-
Twaalf jongens liggen aan den ra-nd raai
het bosch, achter het korenveld in een ak
kervoor en loeren met gespa-ninen aandacht
of de „heks" nog niet komt. Het eekhoorn
tje is hun ontsnapt, maar deze oude heks,
neen, die zal hun niet ontsnappen. „Wij
zullen ze laten l-oopen, tot de kalfsoogen
haa-r uit den kop sp-ringen!" zegt Fel-ix van
smid Potters. Martin Menche van den looi
er heeft zelfs een tak uit de struiken ge
broken en grijnst: „Ik sla erop!Ik geef
ze een flinke afranseling 1"
Ludwig zegt geen woord. Hij lacht ook
niet zooals de anderen. Opeens is hij heel
stil geworden. De jaChitkoort-s is voorbij en
daarmee is de morgen weer voor zijn geest
opgedoemd. Nu h-e-riune-rt hij zich weer dui
delijk allles wat de kapelaan gezegd heeft:
diat he-b je mooi gedaan? en de goedé
God is edhit tevreden over je!.. En riu..
Wat zou zijn lieve meester n-u wel zeggen,
wanneer Hij he-m hier ziet? Wanneer Hij
hem als 'n roofdier zijn prooi ziet beloe
ren En morgen vroeg moet hij zijn va
derlijken vriend weer dienen bij het H. Mis
offer Kan hij Hem dan nog zoo vrij in
de oogen kijken als hedenmorgen? Kan hij
dat nog, nadat hij 's avonds tevoren een
arm, hulpeloos vrouwtje zoo behandeld
heeft? En dan die achtemuring van dat
klein onschuldig diertje!Zou hij den
goeden God daarmee een plezier gedaan
hebben?
Bij deze gedachte werd de knaap zeer
dtroef gestemd. Het stuit hem tegen de
borst, dat zij hier een arme, verachte vrouw
willen kwellen en mishandelen. Neen, hij
zal er niet aan meedoen! Ach, lag hij toch
maar weer achter het huisje van zijn vader,
bij heb bloeiende Korenveldkon hij
toch maar weer mooie zeepbellen uit de
strooihaimen bozen en zijn gedachten den
vrijen loop Latenkon hij ze toch maar
weer met die bellen omhoog laten zweven,
bot zij met. de witte wolkjes dioor den riool-
tjse-b'auwen hemel gleden.
Terwijl hij zoo denkt, springen zijn vrien
den naast hem plotseling met een hevig ge
brul uit hun schuilhoek te voorschijn, en
stormen de „heks" na. Ze hebben haar een
kleinen voorsprong gegeven en als zij om
kijkt en de wilde bende o-p zich ziet los
stormen, begint zij jammerlijk te schreien
en strompelt zij zoo snel haar jichtige bee-
nen het toelaten naar huis. Maar de af
stand tusschen haa-r en de achtervolgers
wordt ieder oogenblik steeds kleiner. Het
duurt, niet lang of ze is door een haag van
aanvallers omringd. Zij gillen en schreeu
wen in haar ooren, dreigen haar met knup
pels, rukken den taikkebo<s ran haar krom
men ruggeren haar stompen en sla-gen
en de b-rutaalsten spuwen haar zelfs in het
gezichtHa'-f dood van schrik st-aat het
vrouwtje in hun midden en smeekt als een
arme zondares om genade.
Ludwig staat terzijde en moet alles zien.
In zij-n binnenst e klinkt een stemde
ste-m van zij-n gewetenzij herinnert hem
aan den morgen, toen hij voor de eerste
maal in de onmiddellijke nabijheid van
den Heer aan het altaar knieldezij
herinnert hem aan het vijfde gebed: gij
zult niet d-oodslaan, geen lets-el toebren
gen. en d-an komt hem voor den geest
de geschiedenis uit het Oude Testament,
waar een schaar jongens den profeet
El is e us bespotten en twee beren uit het
woud komen, die 24 jongens verscheuren.
I-s het hier niet precies eender?Moest
ook hier niet onmiddellijk Gods staaf op de
misdaad zijner ka-meaaden volgen?....
En de knaap voelt een herige veront
waardiging oprijzenZijne jeugdige ziel
ontvlamt en groeit tot heldhaftige grootheid.
Al/s een kleine St. Michael springt hij bin
nen den kring van spotvogels en plaatst'
zich beschermend voor het hu'ipel-ooze
vrouwtje. Stijf en strak beschermt de kle-b
ne held met zij-n rug de oude heks. Zij-n
oogen vlammen en dreigend schreeuwt hij
de aanvallers t-oe: „Rba-kt haar eens aan,
als je durft
Allen staan een oogenblik besluiteloos,
hier had niemand op gerekend. Dan lacht
Martin hem vijandig uit. „Mispuntvalsch
aard schreeuwt hij en meteen s-uist- een
dunne tak door de lucht en treft Ludwig
op de wang, zoodat er een dikke roode
striem te voorschijn komt. De dappere jon
gen wij-kt niet, als een heilid sbaa-t hij daar.
„Sla maar op!" zegt hij te-gen den ruwen
jongen. Zijn slem stokt, hij kan de woorden
haa-sit niet uitbrengenhij moet zich op de
lippen bijten om ni-et in tranen milt te bar
sen; niet om de lichamelijke pijn, n-ecn, die
vo-é'lit hij in dez-ë oogenblikkem niet è-er.-s -
maa-r hij is er van overtuigd, dat hij thans
een groote heldendaad volbrengt. Hij ge
voelt, dat in dit oogenblik zijne ziel tot- iets
groofesoh in-staat is. Hij is dapper! Hij be
schermt een arme grij-ze vrouw en roept
zijn kameraden toe: „Sla maar op!"
Maar niema-nd slaatNiemand heft de
hand op voor een tweeden silag! Allen voe
len het, deze heeft een groote heldhaftige
zielDaar kunm-en zij met s'a-gen en stom
pen niets tegen beginnen.
Martin vertrekt heit eerst, zonder iets te
zeg,gen sluipen de anderen hean na.
Lu-diwig gaat- met het vrouwtje mee en
draagt haar last naa-r h-uis. Geen woord -kon
de arme stakkerd uitbrengenmaar tel
kens weer drukte zij ond-e-r bet- loopen de
hand va-n den jongen en heette tranen rol
len haar over de dorre wangen.
Zood-ra zij in het oude sombere „heksen-
h-uiiis" zijn gaat de arme vrouw in haar ka
mertje en komt meit een kist-je van rood
mahoniehout terug.
Zij slaat het deksel omhoog en diaa-r komt
eerst een kleine bla-uwe rozenkrans te voor
schijn, dan -een m-ondihanm-onaca, een goed
koop blikken ding; dan volgt een klein af
gesleten zakmesje en tenslotte een gele ver
kleurde fotografie, van een v-roolijken jon
gen, met verstajidig, vriendelijk gezicht.
Met sidderende hamd strijkt de o-ude
vrouw Lu-diwi-g ove-r het haa-r en laat hem
het portret zien. „Kijk hem eens aan," jam
mert zij meit smartelijke stem; „kijk toch
eens., dat was mijn jongen, mi in eenige,
beste jongen. Hij is reeds lang in den He
mel. O-p de eekhoorn jacht is hij uit een
boom gevallen. Het was op een heerlijken
zomerdag en 's avonds is hij gestorven,
's Morgens had hij voor de eerste maal de
H. Mis gediend, hij was er den geheelen dag
zoo gelukkig om, o zoo gelukkig. En sinds
'hij mij ontnomen is, ben ik a-rm,eenzaam,
en zonder eenige liefdeo, ik zou zoo
graag sterren. Zij drukt haa-r schort voor
het gezicht en schreit zacht.
De knaap snakt heftig. „Maar ik houd
van je. Ik houd evenveel va-n je als je eigen
joaigenroept hij innig snikkend uit- en
tegelijkertijd slaat hij z'n a-rmen om den
halis van de ouwe stakkerd en drukt haar
hartstochtelijk tegen zich aan.
De vrouw neemt den kleinen; rozenkrans,
geeft hem aa-n den knaap en stamelt: „Daa-r
houdt hem als een aandenken mijn jon
gen heeft er het laatst aan gebeden."
Toen Ludiwig di&n volgenden morgeit weer
de H. Mis diende bij den kapelaan, vroeg
de-ze hem na den ze,gen in de sacristie:
„Hoe kom je aan die striemen op je ge-
zicht, t Is verschrikkelijk
Ludwig geeft er geen antwoord op. Maar
zijn oogen stralen als een diepblauwe
hemel.
„DE GR AALWEB".