ut LEIDSCHE COURANT DE STEDEN VAN NOORD-NEDERLAND. Stederechten krijgen heeft voor de dor pen en andere nederzettingen der oude tij den geenszins steevast beteekend, dat ze ook werkelijk een stad werden. Al bouwden zij soms nog zulke stevige muren, 't wilde lang niet altijd lukken, een daarmede over eenstemmende beteekenis te erlangen. Dit hing van allerlei factoren af, welke men niet in de hand had. Nu het meer en meer gewoonte wordt, dat steden op feestelijke wijze haar ge boortedatum gaan herdenken en 't feest pleegt te mooier te zijn naargelang die da tum verder in 't verleden ligt is het wel ad rem eens na te gaan, hoe 't met het ontstaan en ontwikkelen der Nederland- sche steden geloopen is. Vóór de 13e eeuw hadden, zooals uit de stedenkaart van mr. A. Telting blijkt, slechts twaalf gemeenten zooals we nu zouden zeggen stadsrecht. Dit waren: Aardenburg, Biervliet, Deventer, Dord recht, Groningen, 's Hertogenbosch, Maas tricht, Nijmegen, Stavoren, Tiel, Utrecht en Zutfen. Reeds dit lijstje toont, hoe uiteenloopend het lot dezer steden geweest is. Eenige vervielen in rang, andere handhaafden zich op bescheiden schaal, meerdere kwamen tot bloei en gaan nu nog steeds vooruit. Dit nader aan te duiden mag overbodig geacht worden. De eeuwen door blijven de lotswisselin gen even groote verscheidenheid toonen, wat duidelijk blijkt uit volgende lijstjes, ontleend aan het lezenswaardige boek: „Oud-Nederlandsche steden,haar ontstaan, groei en ontwikkeling", door prof. H. Brug- mans en C. H. Peters. De 13e eeuw was vruchtbaarder op 't gebied der stadsrechtenniet minder dan 62 woonbuurten of dorpen wisten toen de waardigheid van stad te verwerven, maar lang niet alle konden zich als zoodanig ont wikkelen of handhaven. Hier volgen ze, met het jaartal barer stedelijke rechten bij den naam Alkmaar 1254, Amersfoort vóór 1259, St. Anna te Muiden 1241, Arnhem 1233, Avne- muiden 1288, Axel 1213, Beverwijk 1298, Breda 1252, Delft 1246, Dockum vóór 1298, Doesburg vóór 1237, Doetinchem vóór 1223, Domburg 1223, Eembrugge vóór 1300, El- burg vóór 1271, Eindhoven 1232, Geertrui- denberg vóór 1213, Gein 1295, Genemuiden 1257, Gent 1238, Goor 1263, Gouda 1272, Grave vóór 1290, 's Gravezande 1246, Groen- lo 1277, Haarlem 1245, Harderwijk 1231, Horselt 1252, Hattem 1299, Hulst - vóór 1270, Kampen vóór 1248, Leeuwarden 13e eeuw, Leiden vóór 1266, Lochem 1233, Me- demblik 1289, Middelburg vóór 1216, Mon nikendam 1289, Montfort (L.) 1271, Muiden vóór 1297, Nieuwstad (L.) 1271, Nieuwpoort vóór 12S3, Oldenzaal 1248, Oostburg vóór 1237, Oudewater vóór 1282, Roermond 1231, Rijssen 1243, Schiedam 1275, Schoonhoven vóór 1280, Sittard 1243, Sluis 1298, Staver- den 1298, Susteren 1276, Veere 13e eeuw, Vlaardingen vóór 1273, Vreeland vóór 1276, Wageningen 1263, Westkapelle 1223, VVil- sum vóór 1276, Woudrichem vóór 1290, Zie- rikzee vóór 1248, Zwolle 1230. Men ziet: 't resultaat is voor onzen tijd een verzameling steden, stadjes en dorpen, zeer uiteenloopend van beteekenis.. Er zijn zelfs namen bij, welke menigeen nu voor 't eerst leest! En toch hebben ze allemaal stedelijke idealen gekoesterd. De 14e eeuw wilde voor de 13e niet on derdoen. Al was het nieuwtje eraf, de ani mo bleef groot en zoo verwierven toen we derom 67 plaatsen het Stadsrecht, waarbij twee, welke zich boven alle andere ont wikkelden: Amsterdam en Rotterdam. Ziehier de oogst van dat tijdperk: Almelo vóór 1394, Araeide vóór 1390, Am- mers vóór 1322, Amsterdam vóór 1300, Ap- pingedam vóór 1327, Asperen vóór 1313, Batenburg vóór 1349, Bergen op Zoom vóór 1347, Berlikum vóór 1355, Bols ward vóór 1331, Borculo vóór 1398, Brielle vóór 1306, Buren 1395, Coevorden 1395, Cuiem- borg 1318, Delden 1333,' Edam 1357, Eenines 1357, Enkhuizen 1355, Enschedé vóór 1323, Franeker vóór 1374, Geervliet 1381, Gennep 1376, Goedereede vóór 1312, Goes vóór 1342, Gorinchem 1322, Grafhorst 1333, Groote broek 1364, Haastrecht 1307, Hogestein 1302, Hardenberg 1362, Harlingen vóór 1317, 's Heerenberg vóór 1379, Helmond vóór 1340, Heukelum vóór 1302, Heusden vóór 1318, Hindeloopen vóór 1372, Hoorn 1356, Huissen 1359, Maasbommel vóór 1328, Megen vóór 1357, Meppel vóór 1374, Mont- foort vóór 1329, Naarden vóór 1355, üss 1399, Ootmarsum 1325, Ravestein vóór 1380, Reimerswaal vóór 1374, Rbenen vóór 1354, Rotterdam 1340, Sneek vóór 1329, Steenber gen vóór 1331, Steenwijk vóór 1317, Tho'.en vóór 1366, Venlo 1343, Vianen 1336, Vlissin- gen 1316, Vollenhove 1354, Weesp vóór 13S5, Wissem (L.) vóór 1320, Woerden vóór 1371, Workum vóór 1374, IJlst vóór 1317, IJsen- dijke 1330, IJsselstein vóór 1331, Zaltbom- mel 1315. Voor menigeen zal 't wellicht een ver rassend nieuwtje wezen, dat we oudtijds reeds zooveel steden bezaten al waren ze er soms ook naar, wat deze zich nu na tuurlijk niet behoeven aan te trekken. De goede wil is er geweest en wie kan helpen, dat het getij verloopt. Intusschen hield de aanwas van „ste den" nog niet op: de 15e eeuw bezorgde weer aan 40 plaatsen het stadsrecht, maardie achternakomers hadden voor 't meerendeel geen groeikracht, 't Was, als of ieder dorp, zonder rekening te houden met de vereischte voorwaarden omtrent ligging of toekomst, er tuk op was, ook stad te worden, welk streven bij de autoriteiten maar al te graag inwilliging vond. Als de onkosten gedekt waren, ging 't. Hier volgen de nieuwelingen uit de 15e eeuw: Abbekerk 1414, Baarn vóór 1410, Barsin- gerhorn 1415, Binnendijk 1439, Born (L.) Breedevoort Bronkhorst vóór 1414, Brou wershaven vóór 1476, Burghorn 1462, Die- HET WONDER VAN HET NOORDERLICHT. door H. S. Het wonder van het Noorderlicht brengt niet alleen telkens weer de bezoekers in verrukking door zijn schoonheid, maar het stelt ook de geleerden telkens weer op nieuw voor de taak de oorzaken van deze wonderbare luchtverschijnselen te bestu- deeren. Sedert tientallen jaren vormt het Noor derlicht een onderwerp van onderzoek en tegenwoordig houden zich de natuurkundi gen in de groote laboratoria zich bijzonder intensief bezig met dit probleem, dat wol- licht geëigend is ,ons gewichtige resulta ten te leveren omtrent het wezen der eiec- triciteit, waarvan wij eigenlijk nog zoo wei nig weten. Wij zijn er momenteel baast bijna zeker van, dat het Noorderlicht door electrische stralen der zon te voorschijn geroepen wordt. Dr. E. Brüche van het „Instituut voor Onderzoek van de A. E. G. (Algemeinen Electrizitats Gesellschaft") vertelt het vol gende over den nieuwsten stand der onder zoekingen omtrent het wezen van het Noorderlicht: Deze stralenbundels, die den hemel ver lichten zijn de voorboden van onze zon, die ons verschijnselen openbaren, van een soort explosies, die op de zon gebeurd moeten zijn. De tegenwerping, dat het Noorderlicht in den nacht verschijnt, waar in de zonnestralen den waarnemer niet be reiken kunnen, weerlegt men hiermee, dat het alleen dan juist was, wanneer electro- nenstralen en lichstralen in gelijkmatige verhouding stonden en op de eerste plaats altijd rechtlijnig loopten. Dat is echter niet het geval. De electrische -stroomen worden door magnetische vlakken van hun uitgangs richting afgeleid. Daar onze aarde een magneet is, worden ook de electronenstralen der zon door onze aarde beïnvloed. Tengevolge hiervan kunnen de electronenstralen, die niet met de lichtstralen parallel loopen evengoed ook 's nachts optreden in de atmosferen, die de aarde omringen. Tegelijkertijd ech ter heeft men hiermee ook hun verschijnen aan de Polen verklaard. Zij kunnen n.l. al leen daar optreden, waar de magnetische polen liggen. Deze zuiver theoretische be rekeningen heeft men overigens door ex periment/en in het laboratorium ook prac- tisch onderzocht met behulp van een kleine modelaarde, die als kogelvormige elect.ro- magneet gevormd is en waarop men nu electronenstralen afschiet. Daarbij teekent zich duidelijk een gebied af rond den equa tor dat vrij is van electronen, terwijl de electronenstralen zich aan de polen con- centreeren. Door verdere proeven in het laborato rium heeft men ook bewezen, dat de elec tronenstralen een zoodanige kromming kunnen aannemen, dat zij ten slotte op de nachtzijde van den aardbol waargenomen worden. Hoe komen nu de verschillende vormen van het Noorderlicht tot stand. Wij kennen de straal den boog en als het meest groot- sche verschijnsel, de kroon, evenals de draperieën. In hoofdzaak zijn he twee typische vor men, de straal en de boog. Tot de stralen kan ook de kroon, het prachtigste der Noorderlichtverschijnselen, gereken wor den. Zij treedt op, wanneer de paralleistra- len juist op ons gericht zijn. Het maakt voor ons dan den indruk, als kwamen de stralen van één punt in het midden, onge veer op dezelfde manier als de rails van een spoorweg voor ons in de verte samen schijnen te vloeien. De boog en de drape rie is iets heel anders, zooals de theorie op de volgende manier tracht te verklaren. Een straal van cirkelvormige doorsnede overdwars, die een magneetvlak door dringt, ziet er vlak uitZij wordt als het ware plat gedrukt. Wanneer nu de zoo veranderde straal de atmosfeer raakt en doet lichten, vertoonen zich de bogen. Ook deze theoretische verklaring heeft men in het laboratorium onderzocht en als juist bevestigd. Zoo wordt thans dus het Noorderlicht in al zijn vormen verklaard als een verschijnsel, dat veroorzaakt wordt door de electrische uitstralingen der zon. Komt een electronenstraal uit het wereld ruim dan teekent hij zijn weg in de atmos feren en wij zien naargelang de straal hot magneetveld onzer aarde doorloopen heeft, de stralen of de boog van het Noorderlicht boven ons opvlammen. penheim.?, Eibergen?, Gramsbergen vóór 1442, Hem 1414, Hoogwoud 1414, Kortgene vóór 1431, Langendijk 1416, Leerdam 1407, Lichtenvoorde St. Maartensdijk vóór 1407, Nieuwe Niedorp 1415, Nijkerk 1413, Purmerend 1410, Schagen 1415, Schellink- hout 1402, Sloten (Fr.) 1426, Spanbroek 1414, Sybekarspel 1414, Terborg vóór 1419, Texel (eil.) 1415, Valkenburg (L.) vóór 1453, Weert vóór 1434, Westwoud 1414, Wiarin- gen (eil.) 1432, Winkel 1415, Wognum 1415, Zevenaar vóór 1487, Zevenbergen vóór 1426. Geen enkele groote stad is alzoo uit deze eeuw voortgekomen; wel eenige kleinere, maar de meerderheid der bevoorrechte plaatsen bleef dorp. De tijdsomstandighe den wijzigden zich bovendien, zoodat na derhand van de verleening van Stadsrech ten geen sprake meer is. Dat desniettemin toch wel steden kon den ontstaan toont 's Gravenhage, het „dorp der dorpen", dat altijd bescheiden is gebleven, maar nu Amsterdam en Rotter dam naar de kroon steekt en al eenige dor pen in zijn grondgebied heeft opgenomen. Ook op dit gebied ziet men alzoo bewaar heid, dat 's v erelds beloop even onbere kenbaar als merkwaardig is. A. J. O. DE HEKS. Door JOSEF KAMP. Ludwig, het zoontje van Siefert, den kleermaker, heeft vandaag voor het eerst de H. Mis gediend bij den jongen kape.aan. Hij voelde zich daarbij uiterst feestelijk gestemd. Vroom ah. een engel knielde hij op de treden van het altaar. Het was voor hem een echte eerste H. Mis. En toen hij na de H. Mis in de sacristie voor den pries ter neerknielde en zijn zegen ontvangen had, pakte deze hem bij de kin, laohte vriende lijk en zei: „Ludwig, dat heb je mooi ge daan, de goede God is zeker heel tevreden oiver je. Dank hem voor het voorrecht, dat hij je misdienaar heeft laten worden." Toen zwol zijne borst van vreugde en zijn oogen straalden ais de heerlijk-blauwe hemel. Nu ligt hij achter het huisje van zijn va der, naast het korenveld in het hooge gras en denkt nog altijd aan dien heerlijken morgen in het zonnige kerkje.. Zoo'n schit terenden, feestelijker], plechtLgen dag heeft hij nog nooit beleefd in zijn heele jonge le ven niet. Hij is er nog heelemaal' van onder den indruk en hij ziet vandaag de wereld met heel andere oogen dam gewoon'ijk. De hemel schijnt hem blauw als nooit te vo ren. De wokken lijken hem witte too verach tige zeilscheepjes.de korenvelden meit hun rijkdom van kleurige bloemen, gouden go fjes, rimpelend en deinend in het zach te windje.- En de eikenwouden achter het dorp in hun mals-ch, donker groen: de velden met hun schat van schitterende kleurschakee- ringem, de bomtgevlekte kudden in de om heinde weidenhet blanke zonnelicht o-p de wegen; de lange, donkere sohaduwen der poipuibieren aan het kabbelend beekje; de maaiers met de flikkerende zeieen ginds aan den overkant van den weg; de boe renmeisjes iia haar vuurroode rokjes en wit linnen hoofddoeken dat alles ziet hij vandaag in eigenaardig wonderschoon licht. As een levend beeld onder gouden glans schijnt hem het landschap En telkens en telkens weer keeren zijn gedachten terug naar het vroege morgen uur, toen hij in rooden toog en' wit koor hemdje zoo ingelukkig voor het altaar neerknielde. Neen werkelijk, zoo'n heer lijken, gouden dag heeft hij nog nooit in zijn heele jonge leven meegemaakt. Hij kan zich heelemaal niet losrukken va-11 deze heilige handeling met wie rooklucht en kaar sen geknetter., telkens weer gaan zijn ge dachten terug naar dat heerlijke morgen uur in het k'eine kerkje. En naar om ligt nij nier nu boven op den heuvel, cue geneed met na-zeiaare begroeid is, acuter 't huisje vatn zijn vac.er, naast net hooge koren iw t bloeiend gaas. üij wil adeen zijn, awneen met zijn geuaenten, met niemand wil hij daarover spreken. Dezen niKidag zal hij geneed op zijn eigen manier doorbrengen. Het is stil rondom, hemzoo stol als in een eenzaam keaaje-.in ue bergen, dn een het Speren aer natuur mengt za-tui ars zacnt myatieü orgerepea in ueze oviejbwegmg. jve- vers zoemenin het gras, -areneis sj-aqren in het koren, kleurige glazenmakers gonzen langs uen kunt en bonte vunue.s haarneten van bloem tot bloem. km hij ligt prat up z n buik, de ellebogen in net gras en met z n gezicnt sneanenu op z n hanwen. V oor nem slaat een aarven bak met zeeip'Sup, aait hij genaaid lieert bij zijn moeder, aoe tnurs met üe wasoh bezig rs. Tusscnen üe tantien nouait hij een strooua an en zoo blaast hij uit zeepsop vere k.eine en groote luoht/belren ctiie even mooi gekleurd zijn als de v-eugers u-er g-a-zeiimakers en licht: als engelenwieken naar den hemel op stijgen. Urenlang blijft hij in dezen sprookjesach- tigen droom verzonken, 'n Zacht windje strijkt moede over het koren,vere. Ha-peng klankit de klokslag van het oude torentje. Plotseling eohter stijgt er achter' het ko renveld een grauwe stoiwolk omhoog en op habze-fde oogenblik verschijnt er 'n zwerm schooljongensmet bloote voeten, smoe zelig van het zweet, bruinverbrande gezich ten, komen ze daar aangedraafd. „Heil Hei!" roept Franz Feldkarnj, als hij Ludwig onteekt, „her 1 kijk eens daarLudwig 1" Alle oogen volgen de richting van de hand en met echt lndianengehui, stormen ze den heuvel op. „Wat doe jij hier! We hebben je al zoo lang gezocht 1 We gaan eekhoorntjes zoeken 1 ik weet ze zitten ginds in het bosch Jij moet er ook bij zijn 1Kom mee 1Kom mee Loe 1" Aken loopen en draven door elkander. Ze trekken hun vriend aan broek en jas om hoog en mee moet hij of hij wil of niet. In het bosöhje begint al heel gauw een helsch spektakelTwaalf jongens schreeuwen zoo Laad ze kunnen en zoeken het bosch af van voren bot achteren. Iede re boom met 'n nest in de kruin wordt m.et knuppels en stokken bewerkt, zoodat hij bot in de wortels brilt en steunt. Al'le dieren worden onrustig en bang bij deze vervol gingZij verschuilen zich iin de don kerste hoeken of vluchten hals over kop weg. En het arme eekhorentje 1 Lang houdit het de ooren stijf op en drukt zich diep weg in zijn nest. Maar als dain bij 't luid gekraak en geweldig heen en weer schudden zijn huis bot in de grondvesten brilt, neemt het eensklaps een koenen sprong naar den vol genden dennenboom en vliegt van tak tot bak, sneller dan de wind, weg. Maar de beulen zibten hem vlak op de hielen., geen oogeniblik wordt hij met rust ge'aten, het is een vlucht op leven en dood voor het ar me vervolgde diertje. Een dnzijai paar scherpe oogen volgden *t met grimmige, moordlustige blikken; twaalf wi'de kwa jongens schreeuwen zich die keel heesoh; vier en twintig sterke jongenshanden ruk ken en schudden aan iederen boom; zij lij ken wel bezeten; hoe lange-r de jacht duurt, hoe ra-zender de jongens worden. In het begin had Ludwig heelemaal geen plezier in deze achtervolging. Anders wel, maar vandaag niet.Hij lag daar zoo be haaglijk met zijn bonte gedachten bij het korenveld en was zoo tevreden., waarom moesten juist nu zijne vrienden hem vin den! Neen.... het past hem heeleanaal niet Maar toen het eekhorentje op de deinen de kruinen telkens voor hen uitspringt en ontsnapt, wordit hij ineens door een hevi- gen jadhtkoorts bevangen en neemt even vurig deel aan de achtervolging als de an deren. Hij is een echte jongen. De H. Misde goedkeuring van zijn leermeester de prachtige, heerlijke morgen, alles is vergeten., alles is weggevaagd in het vuur van dezen slag, die twaalf jongens leveren tegen één arm, weerloos diertje? Maar.... ditmaal is het geluk aan den kant van de zwakste partij. Met een wan- hopigen salto mortals sprong het afgetobde diertje, dat door zijn vervolgers geheel in het nauw gedreven was, va-n den hoogsten top van een eik naar beneden, loopt langs een berkenheuvefllt-je, verdwijnt in een ko nijnenpijp en is verdwenen voor ze hem kunnen pakken. De jacht is af geloopen. Afgetobd en ademloos bl ij ren de jongens staan en zien elkander ontnuchterend aan. Het zweet loopt in stralen van hun gezicht. Spijtig werpen ze hun knuppels weg, 'gaan aan aen kant van een drogen greppel log gen en geven elkander d'e schuld van de ontsnapping. Plotseling schreeuwt er een: „De heks!" Als een bom vai'len deze woorden madden in den troep. Alle twaalf springen ze om- - hoog en kijken: „Ginidis, aan het andere ein de van het dennewoud, komt een vrouwtje den weg op. Ze is krom, loopt gebogen, en steunt op een kruk. „We wachten ze op 1" roept er een en op hetzelfde oogenbük stormen ze weg als een troep wi-'de paarden. Zonder eenig vermoeden van wat haar wa-chte, strompelt „de heks" in den zengen den zonnebrand o-ver den weg. Zij draagt een emmer in de hand gevuld met bosch bessen. Met groote moeite heeft ze die in het bosch ge-plukt. Met de andere hand steunt zij zwaar op een kruk en op den rug draagt zij een bundel dor hout. Zij heeft geen prettig le-ven, „de heks", ze is zoo arm ais een kerkrat, bovendien wordit ze in het dorp door oud en jong ge plaagd. Ze is ergens vandaan gekomen, niemand wee-t eohter van waar; niemand kent ook haar naam; om haar wans-taltig gegroeid lichaam noemt men haar „de heks." Zij heeft een huisje gehuurd van boer Wegma-n, en oud, bouw va-lig krot, dat ieder oogenblik in elkaar kan vai'len. Boer Wegman kon er niet van af komen, en juist toen hij het wilde ai-breken is het oude vrouwtje gekomen en heeft het tegen een beaohelijk lagen prijs gebuurd. De boer heeft het haar meer uit medeiijdien en goedheid gegeven, omdat ze er toch zoo onderdanig o-m bedelde. Het „hexisenhuis'' ligt een flink eind ach ter het d-orp, midden tusschen wiegende ko renvelden. De bouwvallige m-o-ren hangen scheef naa-r aire kanten; het dak hangt als een o-u-de-n vilten hoed op een vervallen lichaam en de zijgevel gaapt en geeuwt uit vele b-ree-de gaten. De kleine ruitjes in de hoöge vensteas zijn groen en d-of beslagen, voor het grootste gedeelte echt-er st-uk en door karton ver van-gen. „De heks" heeft natuurlijk het meest te lijden van de jongens. Buiten haar huis-je voelt zij zic-h geen minuut veilig voor hen. Zij weten immers, dat zij dit aam, stakkerig vrouwtje, gerust straffeloos konden pla gen. Wel krijgen ze soims een standje van den onderwijzer of een terechtwijzing van den pastoor, wanneer ze het eens wat at t-e bont gemaakt hebben, maa-r dat helpt niet lang. Een groot gedeelte van de schuld ligt bij de ouders, omdat zij ook in het bijzijn der kinderen den spet drijven met de „heks". En het zou nog niet half zoo erg geweset zijn, als het vrouwtje ze-lf t-e'kens weer geen aanleiding gaf. Zij had ze n.l. „niet alle vijf', zooal-s het vollik zegt. Zij houdt er ge woonten op na, die in dolt land heelemaal onbekend zijn en bovenden is zij op den du-ur zóó verbitterd geworden dat zij ach ter ieder woord een bespotting zocht en tel kens uiibt-e zij baa-r woede in een stroom van verwensch-ingen en verwijten. Al deze omstandigheden droegen er t-oe bij om haar voorgoed met den naam „heks" te betitelen. Bovendien ha-d zij geen gezelschap dan een grooten zwarten raaf en een zwarten, griimimigen kat e-r. Met deze t-wee schepsels bewoonde zij het huisje en deize behandelde zij met liefde. En waar achtig, ziet zij er ook niet uit als een heks, waarneer zij daar, steunend op haar kruk, met krommen rug rond het oude, bouw vallige huisje strompelt, terwijl de zwarte raaf op haar gebocheld-en rug zat en de grimmige kate-r blazend oim baa-r lange rok ken snort- Twaalf jongens liggen aan den ra-nd raai het bosch, achter het korenveld in een ak kervoor en loeren met gespa-ninen aandacht of de „heks" nog niet komt. Het eekhoorn tje is hun ontsnapt, maar deze oude heks, neen, die zal hun niet ontsnappen. „Wij zullen ze laten l-oopen, tot de kalfsoogen haa-r uit den kop sp-ringen!" zegt Fel-ix van smid Potters. Martin Menche van den looi er heeft zelfs een tak uit de struiken ge broken en grijnst: „Ik sla erop!Ik geef ze een flinke afranseling 1" Ludwig zegt geen woord. Hij lacht ook niet zooals de anderen. Opeens is hij heel stil geworden. De jaChitkoort-s is voorbij en daarmee is de morgen weer voor zijn geest opgedoemd. Nu h-e-riune-rt hij zich weer dui delijk allles wat de kapelaan gezegd heeft: diat he-b je mooi gedaan? en de goedé God is edhit tevreden over je!.. En riu.. Wat zou zijn lieve meester n-u wel zeggen, wanneer Hij he-m hier ziet? Wanneer Hij hem als 'n roofdier zijn prooi ziet beloe ren En morgen vroeg moet hij zijn va derlijken vriend weer dienen bij het H. Mis offer Kan hij Hem dan nog zoo vrij in de oogen kijken als hedenmorgen? Kan hij dat nog, nadat hij 's avonds tevoren een arm, hulpeloos vrouwtje zoo behandeld heeft? En dan die achtemuring van dat klein onschuldig diertje!Zou hij den goeden God daarmee een plezier gedaan hebben? Bij deze gedachte werd de knaap zeer dtroef gestemd. Het stuit hem tegen de borst, dat zij hier een arme, verachte vrouw willen kwellen en mishandelen. Neen, hij zal er niet aan meedoen! Ach, lag hij toch maar weer achter het huisje van zijn vader, bij heb bloeiende Korenveldkon hij toch maar weer mooie zeepbellen uit de strooihaimen bozen en zijn gedachten den vrijen loop Latenkon hij ze toch maar weer met die bellen omhoog laten zweven, bot zij met. de witte wolkjes dioor den riool- tjse-b'auwen hemel gleden. Terwijl hij zoo denkt, springen zijn vrien den naast hem plotseling met een hevig ge brul uit hun schuilhoek te voorschijn, en stormen de „heks" na. Ze hebben haar een kleinen voorsprong gegeven en als zij om kijkt en de wilde bende o-p zich ziet los stormen, begint zij jammerlijk te schreien en strompelt zij zoo snel haar jichtige bee- nen het toelaten naar huis. Maar de af stand tusschen haa-r en de achtervolgers wordt ieder oogenblik steeds kleiner. Het duurt, niet lang of ze is door een haag van aanvallers omringd. Zij gillen en schreeu wen in haar ooren, dreigen haar met knup pels, rukken den taikkebo<s ran haar krom men ruggeren haar stompen en sla-gen en de b-rutaalsten spuwen haar zelfs in het gezichtHa'-f dood van schrik st-aat het vrouwtje in hun midden en smeekt als een arme zondares om genade. Ludwig staat terzijde en moet alles zien. In zij-n binnenst e klinkt een stemde ste-m van zij-n gewetenzij herinnert hem aan den morgen, toen hij voor de eerste maal in de onmiddellijke nabijheid van den Heer aan het altaar knieldezij herinnert hem aan het vijfde gebed: gij zult niet d-oodslaan, geen lets-el toebren gen. en d-an komt hem voor den geest de geschiedenis uit het Oude Testament, waar een schaar jongens den profeet El is e us bespotten en twee beren uit het woud komen, die 24 jongens verscheuren. I-s het hier niet precies eender?Moest ook hier niet onmiddellijk Gods staaf op de misdaad zijner ka-meaaden volgen?.... En de knaap voelt een herige veront waardiging oprijzenZijne jeugdige ziel ontvlamt en groeit tot heldhaftige grootheid. Al/s een kleine St. Michael springt hij bin nen den kring van spotvogels en plaatst' zich beschermend voor het hu'ipel-ooze vrouwtje. Stijf en strak beschermt de kle-b ne held met zij-n rug de oude heks. Zij-n oogen vlammen en dreigend schreeuwt hij de aanvallers t-oe: „Rba-kt haar eens aan, als je durft Allen staan een oogenblik besluiteloos, hier had niemand op gerekend. Dan lacht Martin hem vijandig uit. „Mispuntvalsch aard schreeuwt hij en meteen s-uist- een dunne tak door de lucht en treft Ludwig op de wang, zoodat er een dikke roode striem te voorschijn komt. De dappere jon gen wij-kt niet, als een heilid sbaa-t hij daar. „Sla maar op!" zegt hij te-gen den ruwen jongen. Zijn slem stokt, hij kan de woorden haa-sit niet uitbrengenhij moet zich op de lippen bijten om ni-et in tranen milt te bar sen; niet om de lichamelijke pijn, n-ecn, die vo-é'lit hij in dez-ë oogenblikkem niet è-er.-s - maa-r hij is er van overtuigd, dat hij thans een groote heldendaad volbrengt. Hij ge voelt, dat in dit oogenblik zijne ziel tot- iets groofesoh in-staat is. Hij is dapper! Hij be schermt een arme grij-ze vrouw en roept zijn kameraden toe: „Sla maar op!" Maar niema-nd slaatNiemand heft de hand op voor een tweeden silag! Allen voe len het, deze heeft een groote heldhaftige zielDaar kunm-en zij met s'a-gen en stom pen niets tegen beginnen. Martin vertrekt heit eerst, zonder iets te zeg,gen sluipen de anderen hean na. Lu-diwig gaat- met het vrouwtje mee en draagt haar last naa-r h-uis. Geen woord -kon de arme stakkerd uitbrengenmaar tel kens weer drukte zij ond-e-r bet- loopen de hand va-n den jongen en heette tranen rol len haar over de dorre wangen. Zood-ra zij in het oude sombere „heksen- h-uiiis" zijn gaat de arme vrouw in haar ka mertje en komt meit een kist-je van rood mahoniehout terug. Zij slaat het deksel omhoog en diaa-r komt eerst een kleine bla-uwe rozenkrans te voor schijn, dan -een m-ondihanm-onaca, een goed koop blikken ding; dan volgt een klein af gesleten zakmesje en tenslotte een gele ver kleurde fotografie, van een v-roolijken jon gen, met verstajidig, vriendelijk gezicht. Met sidderende hamd strijkt de o-ude vrouw Lu-diwi-g ove-r het haa-r en laat hem het portret zien. „Kijk hem eens aan," jam mert zij meit smartelijke stem; „kijk toch eens., dat was mijn jongen, mi in eenige, beste jongen. Hij is reeds lang in den He mel. O-p de eekhoorn jacht is hij uit een boom gevallen. Het was op een heerlijken zomerdag en 's avonds is hij gestorven, 's Morgens had hij voor de eerste maal de H. Mis gediend, hij was er den geheelen dag zoo gelukkig om, o zoo gelukkig. En sinds 'hij mij ontnomen is, ben ik a-rm,eenzaam, en zonder eenige liefdeo, ik zou zoo graag sterren. Zij drukt haa-r schort voor het gezicht en schreit zacht. De knaap snakt heftig. „Maar ik houd van je. Ik houd evenveel va-n je als je eigen joaigenroept hij innig snikkend uit- en tegelijkertijd slaat hij z'n a-rmen om den halis van de ouwe stakkerd en drukt haar hartstochtelijk tegen zich aan. De vrouw neemt den kleinen; rozenkrans, geeft hem aa-n den knaap en stamelt: „Daa-r houdt hem als een aandenken mijn jon gen heeft er het laatst aan gebeden." Toen Ludiwig di&n volgenden morgeit weer de H. Mis diende bij den kapelaan, vroeg de-ze hem na den ze,gen in de sacristie: „Hoe kom je aan die striemen op je ge- zicht, t Is verschrikkelijk Ludwig geeft er geen antwoord op. Maar zijn oogen stralen als een diepblauwe hemel. „DE GR AALWEB".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 7