DE LEIDSCHE COURANT
DE HEILIGE EN DE ZONDARES
door R. M.
De pastoor van het dorp was van meening
(en er waren gegronde redenen voor) dat.
de vrouw van houthakker Breekt in een
vlaag van waanzin gehandeld had, toen
haar lijk (nadat men t wee dagen tevergeefs
naar haar gezocht had) uit het water werd
opgehaald. Bovendien kon het ook niet af.
doende bewezen worden, dat zij werkelijk
zelfmoord had gepleegd. Het kon immers
best zijn, dat zij b.v. bij het bessenplukken
aan den stelien kanit naar beneden gegle
den en in het water terecht gekomen was.
Dit ia wed niet zeer waarschijnlijk, maar toch
in ieder geval mogelijk. Hoe het ook zij, de
pastoor van het dorp weigerde haar de
kerkelijke begrafenis niet, ja, hij las zelfs
nog een H. Mis voor ha-re ziolernst ofschoon
nog haar man, noch een van haar andere
familieleden er een besteld hadden.
De vrouw van den houthakker wa« een
vreemde. Zij was als dienstbode in het dorp
gekomen. Bij den boer, waar zij in dienst
was, deed zij haar plicht met nauwgezet
heid, ofschoon men al het zwaarste werk
voor haar liet staan en haar het slechtst
behandelde en het minst betaalde.
Lies zoo heette zij was een knappe
verschijning en vele jongens van het dorp
en uit de omgeving maakten haar heit hof.
Zij wist, dat zij het niet ernstig meenden
en daarom liet zij zich met niemand van
hen in. Toch vertelden de jongens (ook al
hadden zij een oorvijg in plaats van een
kus gekregen) menig avontuurtje, dat zij
beweerden met haar gehad te hebben. Zij
konden dat ook ongestraft doen, want er
was niemand die het voor haar, de vreemde
en weerlooze, opnam. Zoo kwam heb dat zij
geen bijzonder goeden naam had, al kon ook
niemand haar een of ander misdrijf of
slechtheid bewijzen.
Terwijl de jongens haar voortdurend las
tig vielen, gedroegen de meisjes van het
dorp, zoowel die uit de vermogende, oudste
families van het dorp, als die uit denzelfden
stand, zich uiterst gereserveerd tegenover
haar. Lies was immers als een vreemde in
het dorp gekomen met niet meer dan de
kleeren die zij aan het lichaam droeg. Als
men over haar sprak, was het woord „s'let"
altijd nog het beste.
De houthakker Breoht, een jonge, krach
tige kerel wist tenslotte haar liefde te win
nen en hij bewoog haar hem naar het al
taar te volgen. Zijn bruiloft was wel de min
ste, die het dorp ooit gezien had, want de
meeste gasten, die genoodigd waren, ble
ven weg.
Dat was de eerste groote teleurstelling,
die de jonge eohtgneooot ondervond en het
greep hem zoo aan, dat hij zich op zijn Hu
welijksdag aa-n den drank te buiten ging,
zoodat men hem op een kar naar huis moest
rijden.
Dat was het begin der ellende.... men
kan gerust zeggen dat de houthakker en zijn
vrouw geen uur geluk gekend hebben in
bun huwelijk. Op het werk en in de herberg
vertelde men den man de schandelijkste
dongen van zijn vrouw. Hij was dwaas en
dom genoeg om geloof te schenken aan deze
lasterpraa-tjes en het gebeurde meermalen,
dat hij smoordronken en woedend als' een
diolle stier de hut aan den zoom van het
woud binnenstormde en zijn arme vrouw
half bewusteloos sloeg. Dat gaf heel wat
opschudding. Vele dorpelingen, (misschien
zij, die hem zoo juist belogen hadden wel
het eerste) trokken onverschillig en ver
achtelijk de schouders op en zeiden: „Zóó
6laain ze elkander en zoo is 't weer wit met
dat volk
Geen wonder, dat het met den dag er
ger werd in het jonge ge-zin. De man bracht
het meeste geld naar de herberg.de hon
ger deed zijn intocht in de hut.bittere ar
moede drukte op de gemoederen en bracht
een verbitterde stemming. De kinderen, die
in de volgende jaren kwamen, waren niet in
staat den huisel ijken vrede te herstellen
zij vermeerderden slechts de armoede en de
ellende. Als de jonge vrouw niet een paar
centen bijverdiend had met- bessenplukken
en allerlei ander werk dan waren de kinde
ren wel van honger omgekomen.
En nu was zij in het water gesprongen
het „goddeloos en liederlijk wijf!"..
Ja, ja, daar moest het tenslotte wel op
uitloopen. Dat was het einde van een slecht
leven.. Zoo praatten de dorpelingen en .zij
bleven haast allen weg van de begrafenis,
want zoo n deerne en zelfmoordenares wilde
men niet naar het graf vergezellen.. Na
tuurlijk had deze vreemdelinge van haar
man een dronkaard gemaakt.Zij was de
schuld van alle ellende.. Zoo'n verloopen
wijf.
Er volgden slechts enkele personen ach
ter de baar: de pastoor, de koster, de mis
dienaars, enkele kinderen, oude vrouwen en
mannen en nog iemand die men in het
dorp de Heilige noemde. Het was een man
van in de zestig met langen, sneeuw witten
baard. Hij was groot en mager, liep wat
voorover en keek onder het gaan rechts
noch links. De „heilige" bekommerde zich
„Hallo, waar ben ik
„In een gondel!"
om geen mensch, sprak zelden met iemand
en leefde teruggetrokken en eenzaam als
een kluizenaar aan den rand van het dorp.
De dorpelingen lachten met de geweldig
dikke zolen van zijn schoenen en beweer
den, dat die aan het einde van zijn leven
nog niet doorgeloopen konden zijn. Hij leef
de van een kleine rente, doch had zóó wei
nig noodig, dat hij er altijd nog wat van
aan de armen en behoeftigen kon geven,
lederen morgen ging hij te communie en
ook overdag bracht hij vele uren door in
de kerk. Hij rookte niet en dronk niet en
nooit zag men hem bij eenige feestelijk
heid of vermaak. Ging hij door het dorp
dan hield hij altijd het midden van de straat
omdat hij bang was zoo beweerde men
tenmiste dat hij anders iemands eigen
dom met z'n voeten zou kunnen beschadi
gen. Ongetwijfeld was hij de braafste en
heiligste man van het dorp en daarom
stonden de dorpelingen dan ook hoogst ver
wonderd, toen zij hem achter het lijk van
de zelfmoordenares zagen gaan.
Na de begrafenis wilde het toeval, dat de
pastoor den „heilige" ontmoette. Hij hield
hem aan en zei met droefheid in de stem:
„Zoo'n treurige begrafenis heb ik nog nooit
gehadIk had nooit gedacht, dat men
haar ook na haar dood nog zou verach
ten.
De „heilige" keek peinzend voor zich uit.
„Men wilde haar niet in gewijde aarde
hebben*"
De pastoor zuchtte.
„Zoo blindelings als bij deze vrouw heeft
men nog nooit met steenen geworpen," zei
hij. Ja, zelfs nu, nu zij dood is, kan men het
nog niet laten."
„Zij beweren, dat zij een goddelooze
vrouw was een zelfmoordenares.."
„Maar u gelooft het niet?"
„Ik laat het over aan het al wijze oordeel
van God om te vonnissen en te straffen,
want Hij alleen kent de geheimste schuilhoe
ken der ziel, de oorzaken, die zoovele levens
booten in den storm brengen en la-ten stran
den. Ik ben wel het allerminst gewettigd
een oordeel over haar te vellen.U wellicht
meer eerwaarde, want zij was uw biechte
ling®, u kende de toestanden van haar
ziel
„Dat is waar. Ik heb haar dus ook de be
grafenis niet geweigerd, want ik ben er van
overtuigd, dat ongeluk en ellende haar
geest beneveldedat zij in een vlaag
van waanzin handelde, toen zij de vreese-
lijke daad steldeWat mij echter wel be
vreemdt, dat is de houding der mensohen,"
„De heilige" lachte smartelijk en ant
woordde
„Zij moesten op hun eigen borst kloppen.
Wie weet wat de overledene in den dood
dreef? Misschien hebben velen al sinds ja
ren den giftdrank toegediend, die haar ten
slotte tot vertwijfeling en waanzin dreef.
Wellicht lieten ook zij dan allen beschaamd
de steenen vallen, die zij thans nog naar de
arme vrouw werpen, wanneer Christus voor
'hen trad en zei: „Wie van u zonder zonden
is, werpe den eersten steen!"
De pastoor knikte en vouwde de handen,
de andere vervolgde:
„De meeste mensohen zijn lichtzinnig en
onrechtvoordig in hun oordeel. Zijn er niet
velen, die in hun hart de armoede reeds als
e enmisdaad beschouwen?.... Men straft
de moordenaar®, die van ver-gif en wapens
gebruik maken zoo streng mogelijk, maar
de moordenaars, die met woorden en da
den doodslag bedrijven worden niet ge
straft en blijven geacht. Doch alleen voor
het wereldlijk gerecht, en zeker niet voor
dat van God Is het niet verwonderlijk,
dat men mij den „heilige" noemt en de
vrouw van den houthakker een afschuwelij
ke zondares? En toch ben ik er van over
tuigd, dat ik veel meer misdaan heb dan
zij. Haar weg wa® steil en met doornen be
zaaid. Hoevele malen moet zij onder het
kruis, dat zij te torsen kreeg, bezweken
zijn! Ik zelf kende de zorgen en het leed
des levens haast niet, mijn weg was glad
en effen. Mij beschermden liefdevolle
ouders tót ik volwassen was, zij moet
reeds als kind een verlaten wee® geweest
zijn.... De beste vrouw schonk mij hare
liefde. Mijn geluk was groot, maar' mijn
hoogmoed nog grooter.... Ik verdiende
veel geld, begon te drinken., gaf me over
aan de meest dwaze genoegens en be
merkte niet eens hoe mijn vrouw daaronder
leed. De drank had mij im zijn macht en liet
mij niet meer los. Ruw. vaak onmenschelijk
behandelde ik in mijn dronkemansroes mijn
arme vrouw.... Zij werd bleek en zieke
lijk. kwijnde weg als een bloem voor de
ruwe, koude herfstwinden.... Ik ging mijn
gang.... Zij maakte me nooit de minste
verwijtenzei geen woord wanneer ik
's nachts dronken naar huis kwam. Koud en
bevend wachtte zij eiken nacht tot ik thuis
kwam en zwijgend maakt- zij nog wat eten
gereed.... Toen., eens., toen ik tegen 3
uur nachts thuis kwam, lag zij dood in
een fauteuilDe dokter constat eerde
hartverlamming.maar ik wist, dat ik haar
gedood had
De „heilige" zweeg en streek met de hand
over het magere gerimpeld gezicht. Toen
vervolgde hij:
„Geen gerecht klaagde mij aarn, geen
mensch vetrweet mij iets.... niemand be
schouwde mij als een moordenaar. Do-ch ik
wist zelf, dat ik de gemeenste moordenaar
ter wereld was.. Ik klaagde mezelf aan.,
ik had hevig berouw., en besloot te boe
ten voor wat ik misdeed. En toch bleef mijn
leven zonder doornen, en mijn kruis be
stond alleen in het bewustzijn, dat er een
zware schuld op mijn schoudere drukte. De
mensohen noemden mij den heilige., mij.,
die slechts boete doe voor een misdaad.,
die niet beter is, dan zij, die achter de tra
lies van de gevangenis smachtenEr is
maar één onderscheidIk boet vrijwillig en
die worden door d© wet gestraft. De men
sohen noemen de vrouw van den houthak
ker zondares. Ik vraag me echter af: Wie
is de schuld van haar dood? Wie dreef
haar tot wanhoop en waanzin?
Deze vragen beantwoordt GodIk weet
alleen dat er moordenaars zijn die het
wereldlijk gerecht niet in zijn bank der be
klaagden roept
STIJFKOPPEN.
door Rosa Corthauts-v. Puijenbroek.
Sedert vele jaren bestond er onder de
familiën Brekers en Rootven een veete,
waarvan een erfenis de oorzaak was.
Hoe ook door den pastoor en den burge
meester van het dorp, waar beide huisge
zinnen woonden, getracht werd hen te ver
zoenen, elke poging daartoe leed schip
breuk. Nu scheen ook nog jaloezie zich
bij den haat der familie Rootven te voegen,
omdat Gerrit, de zoon van Brekers, mot
z'n postduif den eersten prijs behaald had.
Evenals Gerrit waren de zoons van Root
ven hartstochtelijke duivenmelkers.
't Is weer met zijn grijze, zei Jan
Rootven tot zijn broer. Verleden jaar heeft
hij er al een prijs mee gewonnen: Ik zou
ze den nek kunnen omdraaien, siste hij.
Of je daar gelegenheid voor zou heb
ben, smaalde Janus.
Wat?.... Gelegenheid? Meer dan je
denkt.
En hoe zou je dan aanleggen?
-- Zit hij altijd bij zijn duivenhok?
grinnikte Jan.
Je zou toch zeker zijn duif niet wil
len stelen? vroeg Stina, de zuster, die hun
gesprek gehoord had.
Zal dat jouw zorg zijn? beet Jan haar
nijdig aankijkend, toe.
Met een diepen blos op de wangen ver
wijderde ze zich haastig.
De broers gingen fluisterend voort.
Ik durf het best wagen, beweerde
Jan. Brekers is 's Zondags meestal in de
kroeg. De vrouw gaat veel de buurt op en
Gerrit is gewoonlijk met zijn vrienden uit.
Het huis staat zoo goed als alleen. Dus.
Maar als iemand je betrapt? De veld-
waohtér heeft 'n hondenneus, man. Zoo
dra Gerrit zijn duif zal missen en iemand
heeft jou in de omgeving gezien, dan zul
jij verdacht worden, vooral omdat wij al
tijd op voet van oorlog staan met de Bre
kers.
Jan trok zijn schouders op. Zijn be
sluit stond vast. De „grijze" zou hein toe-
behooren. Den ring zou hij gemakkelijk
met een nijptang van haar poot kunnen
nemen en wie zou later kunnen bewijzen»
dat die duif niet de zijne was? Er was
immers meer gelijk dan eigen?
Eiken Zondag ging hij nu op verkenning
uit, slenterde in de omgeving der woning
van Brekers en gluurde, als er geen on
raad was, door de haag van den tuin naar
de duiven, die op het dak roekoekten of in
en uit hun hok vlogen. Met verlangende,
begeerige blikken volgde hij dan de grijze,
om te weten, waar zij den nacht zou door
brengen.
Eindelijk vond hij de kans klaar en beval
Janus op post te komen staan en hem te
waarschuwen, indien er gevaar mocht drei
gen.
Alles ging naar wensch toen de duister
nis was ingevallen en hij tastend in het
hok weldra de grijze in zijn beeit had.
In triomf droegen zij hun buit naar huis,
waar zij haar aanstonds opsloten.
Toen Gerrit 's morgens bemerkte, dat
zijn „grijze" niet uitvloog, zocht hij ge
jaagd de hokken en den zolder af. Zou er
een kat geweest zijn? Maar neen, die kon
immers niet bij de duiven? Daar droeg hij
wel zorg voor.
Misschien heeft iemand haar geklept,
veronderstelde de moeder.
Of gestolen, meende de vader. Ga
het den veldwachter zeggen.
Ik zal nog 'n paar dagen wachten,
besloot Gerrit. Misschien komt ze nog
terug.
Weldra was op het dorp bekend, dat Ger
rit zijn beroemde reisduif kwijt was en dat
hij, diepbedroefd, den ganschen dag in de
lucht stond te kijken, of ze niet terug
kwam. Eten en drinken weigerde hij, ver
telde de moeder schreiend, en zij beweer
de dat hij er nog ziek van zou worden.
Jan en Janus Rootven gnuifden. Dat
hadden zij hem eens fijn gelapt! Nu was
het voor hem voortaan uit met prijzen be
halen en hun kans daardoor grooter.
Stina, die eveneens het nieuws gehoord
had, begreep, dat haar broers die lage
streek hadden uitgehaald. Ze had innig
medelijden met Gerrit. Allang was 't haar
vurigste wensoh, dat die veete een einde
mocht nemen, maar steeds scheen de haat
dieper te wortelen. Ach, wat zou ze hem
graag die duif teruggeven, maar ze was
bang voor de woede van haar broers. Doch
toen zij 's Zondags Gerrit in de kerk zag
en bemerkte, dat hij werkelijk scheen te
lijden door het verlies van zijn „grijze",
nam ze het besluit de duif haar vrijheid
weer te geven.
Toen haar broers den volgenden dag
naar hun werk waren, haastte ze zich
naar den zolder en zette de klep van het
duivenhok open, waar de grijze in gevan
gen zat. Aanstonds vloog het diertje naar
buiten, ging even op het dak van een
schuurtje zitten, als om de streek te ver-
Neen, zóó wordt de grog een beetje te
krachtig. Ik zal er eerst wat cognac af
drinken, voordat ik er water bij doe.
kennen, en snelde opeens in de richting
der woning van Brekers.
Door een glazen dakpan oogde Stina
haar na. In haar geest zag ze Gerrit de
luoht inkijken en de duif ontdekken. Zijn
vreugde over haar terugkeer zou geen
grenzen kennen. Toen dacht ze aan haar
broers en hetgeen haar te wachten stond,
indien zij begrepen, dat zij de grijze de
vrijheid had gegeven. Maar boven haar
angst triomfeerde haar innerlijke tevre
denheid en daarom zei ze 's avonds ronduit
tot Jan, dat zij de duif had laten vliegen.
Jan en Janus verloren in hun woede alle
voorzichtigheid uit het oog en aldus kwam
het gansohe huisgezin met het gebeurde
op de hoogte en gingen allen tegen Stina
te keer. Maar met zelfvoldoening over
haar daad trotseerde ze de heftige ver
wijten en liet zich door Jan een slag in
het volle gelaat geven zonder zich te ver
dedigen.
Den volgenden dag werd door haar zusje
op sohool alles haarfijn verteld en wist
ook Gerrit weldra wat er voorgevallen
was. Hij kleurde, toen hij vernam dat Stina
hem zijn duif had weergegeven. Stina, die
hij zou moeten haten zooals de gansohe
familie Rootven, maar haar had hij nooit
een slocht hart toegedragen. Het was hem
altijd geweest alsof de veete op haar geen
beti'ekking had, of zij buiten haar eigen
familie stond. Als er ooit iets bestaan had
tusschen zijn.ouders en de hare, dan....
maar nu mocht hij niet aan haar denken.
Nooit zouden zij iets kunnen zijn voor me
kaar. Nooit! Sindsdien was Stina hem niet
uit de gedachte. Hij scheen er zelfs zijn
duiven door te vergeten. Slechts verstolen
blikken kon hij op haar werpen, wanneer
zij op het land werkte, of in de kerk in
zijn nabijheid zat.
Zoo ging het ook Stina. Zij hield van
Gerrit, maar durfde het zichzelf niet be
kennen.
Beiden wisten, dat de veete de kloof zou
blijven, die niet te overbruggen was, ten
einde elkander te kunnen naderen.
Wie der beide families, die even trotsch
en hardnekkig waren, zou het hoofd kun
nen buigen? Wie zou de eerste kunnen zijn
om de hand ter verzoening te reiken?
Maar liefde laat zich niet dwingen noch
weerhouden en weet de grootste hinder
palen uit den weg te ruimen.
Zoo werden, ondanks alles, Gerrit en
Stina door hun liefde tot elkaar gebracht
en lieten zich niet door den tegenstand
en de groote moeilijkheden, die zij daar
door ondervonden, weerhouden, en na ver
loop van eenige maanden traden zij in het
huwelijk.
Niemand der naaste familieleden was bij
de eenvoudige plechtigheid tegenwoordig.
Als onkruid, dat niet uit te roeien is, bleef
de veete bestaan.
Voor de jonggehuwden was de deur der
ouderlijke woning steeds gesloten. Dat was
het eenige verdriet, dat hun huwelijk ver
somberde. Maar toch meenden zij lang
zamerhand een lichtpuntje in 't verschiet
te bemerken: als hun kindje zou geboren
worden? Een der vaders en moeders zou
peter en meter moeten zijn. Zoo waren zij
genoodzaakt bij elkaar te komen.
Alles zal nog goed worden, Gerrit,
meende Stina. Als er ons kindje maar 's is.
Maar de stijfkoppen waren ook toen nog
niet te breken en het kindje werd door
vreemden ten doop gehouden.
En toch moet er een einde aan die ver
houding komen, dacht Stina. Ik zal wel
iets verzinnen.
Enkele weken later en nadat Gerrit met
z'n grijze weer een eersten prijs behaald
had, waarvan hij het geld gedeeltelijk aan
een kinderwagen besteed had, ging de
jonge moeder met haar kind de ouderlijke
woning voorbij.
De heldere gordijnen waren strak ge
sloten, maar Stina bemerkte, dat er een
tipje van opgelicht werd en iemand haar
nakeek.
Dat moet moeder zijn, dacht ze. 2e glim
lachte. Ze zou haar wel vangen. Zij zal
denken, dat ik naar de ouders van Gerrit
ga, omdat ik deze richting neem.
Ook daar wandelde ze voorbij en toen zij
moeder Brekers in den tuin zag, riep ze
haar van over de haag toe of ze haar klein
zoon niet eens wilde zien.
De vrouw keek even op en wiedde voort.
Moeder zei daar juist, dat hij spre
kend op Gerrit lijkt! loog Stina.
Verwonderd zag de vrouw weer even op,
alsof ze wilde vragen: Is 't dan met jullie
bijgelegd?
En iedereen op het dorp zegt het,
ging Stina voort. Toe, kom eens kijken,
of u het ook vindt!
Maar de vrouw schudde stug het hoofd
en perste de lippen op elkaar.
Kom, grootmoeder,.noodde Stina weer.
Brekers zal het niet w eten. Dat blijft onder
ons.. Vader weet ook niet, dat moeder bij
den wagen geweest is.
En grootmoeder liet zich overhalen, om
dat ze jaloersch was op vrouw Rootven,
die. volgens Stina, het kind al gezien had.
En de schoondochter, blij met do over
winning, legde haar 't kind in de armen.
Ja, 't is net Gerrit, zei ze, maar
aanstonds legde ze het kind weer in de wa
gen en ging zonder een woord te spreken
den tuin in. Knielend, het hoofd diep ge-
bogep, begon ze weer te wieden. Voor
geen geld van de wereld zou ze Stina heb
ben willen laten zien, dat haar oogen
vochtig waren en zij diep ontroerd was.
Stina, voldaan over die toenadering, ging
weer langs de woning van hddr ouders.
Vrouw Rootven stond aan de deur, de
handen op de breede heupen, en keek haar
dochter met misprijzen aan.
Maar Stina liet zich niet ontmoedigen
en groette vriendelijk:
Dag, moeder! Ik kom juist van ginds,
wees ze. Vrouw Brekers wilde zoo graag
onzen jongen zien. En Zondag komt ze bij
ons koffiedrinken, verzon ze haastig.
Zoo, komt ze Zondag bij jullie....
Zoo! knikte moeder Rootven. Dan ben je
het eens geworden, schamperde ze.
Kom eens mee naar ons jongslee
kijken, wenkte Stina.
Ga inaar door met je Brekers! snauw
de ze.
Als ge zoo halsstarrig blijft, dan zal
ons kleintje nooit zijn grootmoeder lecren
kennen. Alleen Gerrit's moeder, die wel.
Vrouw Rootven streek zenuwachtig langs
haaj voorschoot en gluurde heimelijk in
den wagen.
Kijk eens, hoe gezond hij er uitziet,
zei Stina, de kap neorslaande.
Ja, 't is een flinke jongen, bekende
ze met bevende lippen.
En Stina, gebruikmakend van d® ge
legenheid, bedelde:
Kom ook eens bij me koffiedrinken,
moeder? U hebt ons huis nog niet gezien.
En waarom moet er altijd zoo'n haat blij
ven? Moet ik ons kindje later verbieden
bij u te komen? Mag ik het u dan egen
grootmoeder laten noemen? Toe, kom
van de week eens aan.
In spanning wachtte Stina 't antwoord.
Als zij kom dan ik ook, maar ik
wil haar niet ontmoeten.
Met diepe rimpels in haar voorhoofd
ging ze naar binnen.
Alles zal in orde komen, mconde
Gerrit, toon Stina hem alles vertelde.
Toen de moeder van Stina geweest was,
reed zij weer naar vrouw Brekers, nu om
haar dit nieuws over te brengen. En deze
kwam uit afgunst eveneens op 'n middag.
't Gaat goed, zei Stina. Wij hebben
al veel gewonnen. Als alles eens goed
werd, GerritI Als Onze Lieve Heer dit
eens tot stand bracht! Hoe prettig zou t
zijn, allen goed onder elkander te zijnl
Maanden gingen voorbij. Geen enkele
toenadering had plaats gehad. Hardnek
kig bleven zij elkaar ontwijken.
Stina maakte voor de tweede maal do
wieg in orde. Weer vroegen zij en Gerrit
hun ouders voor peter en meter.
Beiden bleven weigeren.
Zulke stijfkoppen! bromde Gerrit.
En ik had er zoo op gehoopt, snikte
Stina. Ze willen niet.
Dagen overwoog ze wat ze nu nog zou
kunnen probeeren. Eindelijk meende zij
het gevonden te hebben. Ze zou dan maar
weer eens probeeren hen, net als vroe
ger, om den tuin te leiden.
Ze ging naar haar moeder en vertelde,
dat Gerrit's vader het peterschap had aan
genomen. Om haar moeder jaloersoh te "ma
ken, voegde zij er bij:
Wij geven later dan 'n groot feest.
Maar Gerrit wil u niet meer verzoeken.
Hij zegt, dat u en vader grooter stijfkop
pen zijt dan zijn ouders, want die hebben
nu toegestemd.
Zoo, komen dieZooEn hij
zegt, dat wij stijfkoppenNou!Ik
zal eens met vader praten.
Wat 'n feest zou dat wezen! jubelde
Stina bij het heerlijke vooruitzicht, dat
eindelijk vrede zou gesloten worden. En
als haar ouders kwamen, zouden die van
Gerrit wellicht ook van de partij zijn.
Nog dienzelfden dag had Stina het ant
woord van haar vader en moeder.
Als die kunnen komen, dan wij ook.
Nu stapte Gerrit naar zijn ouders, wie
hij 't heuglijke nieuws meedeelde. Hij zag
hun aarzeling; den strijd, dien zij inwendig
schenen te strijden, begreep hij. De stem
van het geweten zou spreken; hun verlan
gen om hem genoegen te doen zou hen
aansporen, maar de haat, die zooveel ja
ren gewoekerd had, kon niet zoo plotse
ling uitgeroeid worden.
Gerrit hernam:
Kijk eens, vader en moeder, het strijdt
tegen ons geloof, met iemand in onmin te
leven. U kunt u niet gelukkig voelen, zoo
lang u geen vrede met hen gesloten hebt.
Nu is er een prachtige gelegenheid. Als
u die niet waarneemt, dan.dan.mag
u wel bedenken, dat u ook niet meer in do
kerk thuishoort, want dan is u geen ohris-
tenmenschl
Jij weet niet, hoe de Rootvens on3
benadeeld hebben, zei de vader.
Daar praten wij niet meer over, weer
de Gerrit, vreezend dat alles van A tot
Z weer werd opgehaald. Maar als jullie
niet willen komen, dan zal 't gansche dorp
er schande over spreekn.
Aan het dorp stoor ik mij niet, zei
vader Brekers. Als ik kom, dan is 't voor
jou, en.nou ja.laten wij er dan maar
een eind aan maken. Moeder zeurt er ook
al eiken dag over enje hebt gelijl:
Onze Lieve Heer kan ons gedrag niet goed
keuren.
Dusvroeg Gerrit verheugd. Ik
mag het Stina zeggen?
Ja, ja, knikte de moeder met tranen
in de oogen.
Gerrit haastte zich, de blijde tijding aan
zijn vrouw te brengen. En Stina schreide
van vreugde en aandoening.
Gerrit sloeg zijn arm om haar schouder
en wees naar buiten:
Kijk, Stien, daar vliegt onze grijze!
Ja, Gerrit, de onze, zei ze, de duif
nakijkend.
En beiden da oh ten aan hun strijd, dien
zij eindelijk gewonnen hadden.
„N. H. C."
Ja, zooals-t-ie daar nou ligt, kost hij
precies 438 gulden met muziek.