COMPLETE WONING-INRICHTING Meubelen - Tapijten - Gordijnen - Slaapkamer^ --jHfdden - Dekens WOENSDAG 10 JUNI 1931 DE LE1DSCHE COURANT EERSTE BLAD PAG. 2 AALS IjMi^elkam Doorloopende Tentoonstelling van meer dan 100 Modelkamers HAARLEMMERSTRAAT 130-132-134-136 Begrootingen en adviezen gratis zonder verplichting INTERNATIONALE UNIE VAN R.-K. VROUWENBONDEN. In de eerste dagen van Juni kwam het bestuur van bovenstaande Unie te War schau bijeen onder voorzitterschap van mevrouw F. SteenbergheEngeringh. Met haar, den geest, adv., Mgr. Prof. J. Hoog veld, en de secretaresse, mej. M. Romme, waren 14 bestuursleden uit 8 landen aan wezig. Het bestuur bepaalde zijn houding in zake „Nationaliteit der gehuwde vrouw", besprak de aanbieding van een memoran dum in zake „Openbare huizen van on tucht" aan die regeeringen, die deze in stellingen in haar land nog dulden, en het maakte een plan van actie op, om de vredesidee te propageeren in alle landen in overeenstemming met de verschillende Pauselijke publicaties dienaangaande. Een schema werd opgemaakt van het Congres, dat in den Herfst van 1932 zal worden gehoudende openings- en slui tingsvergadering zullen gezamenlijk met de Jeugdsectie gehouden worden; op de eerste plaats zal een algemeen over zicht van de encycliek over de opvoeding worden gegeven. Verder zullen de 10 stu diecommissies el het onder haar ressor- teerende onderdeel der encycliek belich ten, terwijl in de gemeenschappelijke eind- vergadering een redevoering zal worden gehouden over „De Vrede". Mevrouw Steenberghe bracht een ver slag uit van haar propagandareis naar Por tugal, die tot gevolg had, dat de Katho lieke Actie aldaar in goede banen werd geleid, waarvoor Mevrouw de bijzondere dank van het Vaticaan en van den Kar dinaal-Primaat van Portugal ontving. Aan de Vrouwenbondsleden der geheele wereld zal verzocht worden op 1 Augustus a.s. (St. Petrus in Banden) een Algemeene H. Communie van Eerherstel op te dra gen ter voldoening van de vele heilig schennissen en aanvallen op de Katholieke Kerk in zoovele landen. Op 1 Juni nam het bestuur deel aan den Vrouwenlanddag, dien de Federatie van Pooische R.-K. Vrouwenbonden had be legd en die werd geopend door den Kar dinaal van Warschau en gesloten door den Pauselijken Nuntius. Bij die gelegen heid werd het volgende telegram aan Zijne Heiligheid verzonden: „Bestuur Internationale Unie v. R.-K- „Vrouwenbonden in tegenwoordigheid van „Z.Em. Kardiaal Kakowski, Aartsbisschop „van Warschau, betuigt aan Uwe Heilig heid zijn immer grootere aanhankelijk heid, betreurt in hooge mate de recente „gewelddaden tegen de Kath. Actie en de „beleedigingen aan uw verheven Per soonlijkheid te Rome zelf en verklaart „zich solidair met de verdienstelijke Kath. „Actie van Italië, sluit zich aan bij t het „vurig gebed der geloovigen van de ge heele wereld ter vertroosting van uw „Vaderhart en voor de vrijheid der H. „Kerk en vraagt Apos.tolischen Zegen". Het dagelijksch bestuur der Unie maak te zijn opwachting bij den Nuntius, den Kardinaal en den Hollandschen gezant. De Minister van Buitenlandsche Zaken gaf een officieele receptie naar aanleiding dezer Internationale bijeenkomst, terwijl Graaf en Gravin Zamoyski—Sapieha het gezelschap op een soiree uitnoodigden in hun historisch „Blauw-Paleis". M. ROMME. Secre. Bestuur Int. Unie. Professor T. K. L. Sluyterman. Te 's-Gravenhage is overleden, 68 jaren oud prof. T. K. L. Sluyterman, hooglee raar in de decoratieve kunst en het orna ment-teekenen aan de Technische Hooge- school te Delft. De overledene was ridder in de orde van den Nederl. Leeuw, van Oranje-Nas- sau en van het Legioen van Eer en offi cier in de Kroonorde van Italië. De begrafenis is bepaald op morgen middag ie half een op de Alg. Begraaf plaats (Kerkhoflaan) te 's-Gravenhage. LETTEREN EN KUNST Tegenslag voor den N.-Holl. Tuinbouw. Op tal van plaatsen in West-Friesland heeft onder de aardappelen ziekte haar intrede gedaan, welke in korten tijd reeds tal van akkers zwart heeft gemaakt en den geheelen vroegen aardappeloogst be dreigt. Reeds worden hier en daar de aard appelen weggeschoffeld om op dezelfde plaats nog weer kool te planten. V oor den reeds in nood verkeerenden tuinbouw beteekent dit een nieuwe tegen slag. STADSNIEUWS Waarschuwing!, De laatste dagen worden weer kwitanties gepresenteerd vanwege „Huize Bethel,, in Den Haag afdeeling gratis verstrekking van voedsel aan ouden van dagen. Meestal wordt bij de aanbieding medegedeeld^ dat ook het vorige jaar een bijdrage zou zijn ontvangen. Men heeft hier te doen met een zeer on gunstig bekend staande onderneming en zende dus deze kwitantie onbetaald terug. MAATSCHAPPIJ DER NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE. De Commissie voor Geschied- en Oud heidkunde van de Maatschappij der Ne- derlandsche Letterkunde is gisteravond, aan den vooravond van de jaarvergadering der Maatschappij, bijeengekomen. In deze bijeenkomst hield jhr. dr. P. J. van Winter uit Amsterdam een voordracht over: Den verkoop van Louisiana in 1803. De jaarvergadering. Hedenmorgen werd in het Nut-sgebouw de jaarvergadering gehouden. De voorzitter, prof. dr. N. J. Krom, her dacht in zijn openingsrede de leden, welke in het afgeloopen vereenigingsjaar aan de Maatschappij door den dood zijn ontvallen. In de allereerste plaats dr. G. J. Boeken- oogen, wiens belangrijke en kostbare verza meling volksboeken, dank zij de mildheid waarmede een oproep werd beantwoord, voor de bibliotheek der Maatschappij kun worden behouden en welke verzameling thans met het oog op deze vergadering is tentoongesteld. Verder bracht hij hulde aan de nage dachtenis van de leden: prof. L. Bolk, A. Eeyding, rur. H. Ph. Visser 't Hooft; mr. W. F. van Leeuwen, prof. dr. W. M. Visser, prof. dr. H. T. de Graaf, G. J. Diekema, gezant der Vereenigde Staten, Job. H. Been, J. J. Bruna, Sir John de Villiers, J. Vinkhuizen, mr. Aart van der Leeuw, mr. Flor Heuvelmans en Joh. de Meester. Vervolgens heeft de voorzitter een rede gehouden over de rol van het Nederlandsch in Indië. Jaarverslag secretaris. Hierna heeft de secretaris dr. H. T. Dain- sté verslag uitgebracht van den staat der Maatschappij en hare belangrijkste lotge vallen en handelingen in het afgeloopen jaar. De eerste maandelijksche vergadering in het nieuwe vereenigingsjaar op 10 October 1930 koos dr. H. J. Krom tot voorzitter als opvolger van dr. J. H. Kern. De nieuwe voorzitter kon de vergadering verblijden met 't bericht, dat het H. K. H. Prinses Juliana behaagd had het haar aan geboden buitengewoon lidmaatschap te aan vaarden. 15 gewone leden zijn aan de Maatschap pij door den dood ontvallen. Door de wetswijziging van 11 Juni werd de groep gewone leden aangevuld met S4 buiten landers. Van hen droegen 23 reeds vroeger de rechten en verplichtingen der gewone leden. Van de 61 overigen verklaarden zich thans nog een elftal daartoe bereid. De Maatschappij telt dan nu 1 eerelid, 654 gewone en 67 buitengewone leden. On der die 654 zijn echter 50 niet-Nederlandcrs, die geen verplichtingen wenschten en dus enkel de rechten verkregen welke de wei. aan buitengewone leden schenkt. In Mei maakte het bestuur van zijn be noemingsrecht volgens artikel 16 der wet gebruik ten aanzien van de heeren Antoon Coolen te Hilversum en Henri Polak ie Laren. De boekerij. Dr. A. A. van Rijnbach bracht hierna ver slag uit over den staat der boekerij van de Maatschappij^. Het belangrijkste feit hierin is de ver werving van de verzameling Boekenoogen, ongeveer 500 volksboeken en Moeder-de- Gans-uitgaven omvattende. Verblijdend is het, dat deze aankoop kon geschieden door de offervaardigheid van vele leden der Maatschappij, door wie in enkele weken meer dan het gevraagde bedrag werd bij eengebracht, zoodat ook ©en Bibliotheek fonds gesticht kon worden, bestemd voor den aankoop van zeldzame boeken en hand schriften. Voor de opberging van de ge noemde verzameling schonk de heer L. F. Boekenoogen een fraaie eiken kast. Hierna volgde het verslag omtrent de rekening en verantwoording van den pen ningmeester, dat werd goedgekeurd. De prijs voor Geschied- en Oudheidkunde. Vervolgens heeft dr. J. J. de Gelder het verslag uitgebracht van de commissie voor geschied- en oudheidkunde. Het volgende is er aan ontleend: Deze commissie heeft in haar laatste ver gadering besloten met alle stemmen, uit gezonderd èèn, om het betuur voor te stel len den prijs voor het Meesterschap ten bedrage van 1000.toe te kennen aan dr. A. E. van Giffen, den schrijver van De Hunnebedden in Nederland (1927), Die Bauart der Einzelgraber in den Niederlan- den (1930). De commissie heeft gemeend, dat zij in géén geval een harer leden mocht noemen als gerechtigd tot het ontvangen van de zen prijs. Zij heeft voorts in haar waardeering van het werk van dr. van Giffen boven dat van andere soortgelijke, overwogen, dat dr. van Giffen behalve voor de voorbeeldige orde ning van de stof en de voortreffelijke wijze van publicatie zijner geschriften, eerst ook heeft moeten zorgen voor al het materiaal, dat hij bestudeerd heeft en dat hij heeft moeten opdelven en nasporen. Dit laatste met zoo groote ijver, volharding en nauw keurigheid uitgevoerd, geeft een bijzonde re beteekenis aan de werken van dr. van Giffen, die recht heeft op de erkentelijk heid van allen, die belang stellen in de vroegste geschiedenis van ons land. De nieuwe leden. Hierna volgde de bekendmaking van den uitslag der stemming over de benoem de gewone en buitengewone leden. Tot gewone leden zijn benoemd: Dr. Henry Beets, Grand- Rapids (Mich.); Dr. M. Bokhorst, Bataviadr. Titus Brands- ma, Nijmegen; dr. II. de Buck, Groningen; prof. mr. R. P. Cleveringa, Leiden; dr. F. C. Dominicus, Den Haag; prof. mr. H. G. P. Duyfjes, Leiden; P. A, Euwens, Curasao; L. P. H. Eykman, Den Haag; dr. J. L. M. Franken, Stellenbosch; dr. J. C. de Haan; Bandoeng; mr. P. J. Idenburg. Leiden; W. Kramer, Wageningen; L. C. Michels, Schijndel; P. A. J. Mooijen, Den Haag; Nanne Ottema, Leeuwarden; dr. H. D. Ozinga, Den Haag; dr. H. J. Pos, Amster dam; dr. E. H. Renkema, Den Haag; jhr. dr. H. J. L. T. van Rheineck Levssius, Voorburg; S. Rombouts, Goirle; dr. An- dré Schillings Batavia; dr. W. A. P. Smit, Bandoeng; dr. F. W. Stapel, Den Haag; prof. mr. C. W. de Vries, Rotterdam; P. Wiedijk, Amsterdam; dr. W. E. van Wijk, Rotterdam; en prof. dr. J. de Zwaan, Lei den. Tot buitengewone leden zijn benoemd: Dr. H. Watjen, Münster; dr. John Holm- berg, Upsala en L. L. Hummerich, Kopen hagen. Verslag van de Commissie voor Schoone Letteren. Bij punt X: Bekendmaking van het werk, dat het Bestuur met de C. W. van der Hoogt-Prijs bekroond heeft, sprak de voorzitter er zijn bevreemding over uit, dat, evenals in 1930, nog vóór het bestuus over de toekenning had beslist, de Per» reeds wist te vertellen welk werk bekroond was. De Pers vertelde dus méér dan zij we ten kon. Wat er geweten kón wórden bij goed verstand van wat een ingewijde blijkbaar de onbescheidenheid heeft g=- had te doen uitlekken, was, dat de Com missie voor Schoöne Letteren gpadviseerd had den prijs toe te kennen aan zeker werk. Naar dat advies heeft het bestuur ten slotte gemeend zich te moeten gedragen, zoodat de C. W. van der Hoogt-prijs inder daad is toegekend aan het boek, dat in de Haagsche boekwinkels reeds voor de ta rnen ligt, met de aanbeveling er bij:. „Prijs van de Maatschappij der Nederlandsehe Letterkunde". Het is dus welhaast overbo dig den titel nog te noemen: „Het Fregat schip Johanna Maria" door Arthur van Schendel. De aanbeveling van de Commissie voor Schoone Letteren luidde als volgt: Arthur van Schendel bekroond. De Commissie voor Schoone Letteren, bijeengekomen te Leiden in een vergad*»- ring op 7 Maart, adviseert het bestuur van de Maatschappij der Nederlandsehe Let terkunde den C. W. van der Hoogt-prijs voor dit jaar toe te kennen aan het werk „Het fregatschip Johanna Maria" door Ar thur van Schendel. Tot deze voordracht is niet dan na le vendige gedachtenwisseling, maar ten slotte toch roet algemeene stemmen en toen met de meeste aandrang besloten. De te berde gebrachte bezwaren golden niet de hoedanigheid van het werk, dab door allen om 't meest werd geroemd, maar betroffen gelijk voor de hand ligt, in de eerste plaats den leeftijd van den schrij ver, die, schoon men in onze Maatschappij immer verkeerd zal doen iemand reeds oud te noemen wegens een vijftigtal ver streken jaren, in den meer gebruikelijken zin inderdaad niet meer tot de jeugdige schrijvers kan gerekend worden, wier aan moediging bij wijlen C. W. van der Hoogt, zij het niet bij uitsluiting, maar toch als voorname bijkomstigheid, voor den geest zweefde, toen hij tot de stichting van den prijs overging. Ofschoon een vastgesteld, fa tale leeftijdsgrens nog tijdens het leven van C. W. van der Hoogt uitdrukkelijk uit de statuten van den prijs werd verwijderd, en ofschoon de commissie had kunnen vol staan zich op de bekroning van Aart van der Leeuw, een generatie-genoot van Van Schendel, als een praecedent te beroepen, blijft de Commissie de meening toege daan, dat bij haar overwegingen, naast de letterkundige waarde van het werk, de leeftijd van den schrijver wel degelijk het belangrijkste element behoort te vormen waarmede rekening moet worden gehou den en dit beginsel, waarvan zij stellig meent, dat het bij twijfel tusschen twee werken van nagenoeg dezelfde letterkun dige waarde den doorslag moeten geven, heeft haar ook dit jaar bij het vaststellen harer voordracht tot leiddraad gestrekt. De commissie acht zich in het bijzonder verantwoordelijk" voor het prestige dat, tot haar groote voldoening, gebleken is van de toekenningen door de Maatschap pij uit te gaan en zij zou zich in haar taak tekort geschoten achten, wanneer zij haar werkzaamheden slechts bepaalde tot een wikken en wegen van vaak met letterkun de niet uit te staan hebbende producten van jeugdige scribenten, waar aanmoedi ging slechts het verkeerde gevolg zou kun nen hebben de opgeblazenheid nog maai te vergrooten. Wij volgen niettemin deze bewegingen met oplettendheid, wij worden e.r ongetwijfeld door geholpen ons een hel derder denkbeeld te vormen van hetgeen moderne literatuur, in den waren zin dier beide woorden, in een tijd van actualiteita- bejag als de onze zou kunnen beteekenen, en wij achten het onzen voornaamsten plicht tegen den stichter, tegenover u en tegenover de waardigheid der Nederland sehe letterkunde in het algemeen, om jaar lijks hier een boek ter tafel te brengen, dat, gesteund dor een milden geven, op den voorgrond gesteld door de uitspraak eener strenge jury, door de Maatschappij met gerustheid aan de waardeering van het Nederlandsehe volk opgedragen, kenmer kend mag genoemd worden voor onze mo derne beschaving zooals deze zich in let terkundige verschijnselen uitdrukt. Doet zich bij de jongste schrijversgeneratie zulk een boek niet voor, dan zijn wij genoopt met het nadrukkelijk gewicht van ons ad vies te wijzen op een werk uit de naast- oudere generatie, waarin moderniteit naar ons inzicht in zulke sterke mate aanwezig is, dat er een heilzame en opwekkende kracht voor onze huidige letterkunde van zal uitgaan. Hefc werk van Arthur' van Schendel vol doet ten zeerste aan dezen hoogen eisch. Het zou, meent de Commissie, niet anders dan onbillijk zijn om een schrijver, die zich door zijn jeugdwerken „De zwerver ver liefd" en „De zwerver verdwaald" terecht reeds een groote bekendheid verwierf, maar die door menig minder werk van later ja ren evenzeer terecht weder uit de publieke belangstelling verdween en in vakkringen nog slechts van een taaie, tanende reputa tie bleef genieten, thans1, nu hij te voor schijn treedt met een arbeid die niet alleen als een product van persoonlijke hernieu wing en verjonging van zijn schrijversbloed, maar die vooral als een voorbeeldig bewijs, ons volk kan worden voorgehouden, dat ook in het Nederlandsch moderne taal en mo dern gevoelsleven kunnen samenliggen zon der elkaar te verwilderen en afbreuk te doen, het zou onbillijk zijn om van des schrijvers vroegere deugden, waar het de toekenning van dezen prijs betreft, een te- genwoordigen nood te maken. Dan make men nog eerder van den nood der tusschen- liggende jaren een heden geldige deugd, en men verklare dat Van Schendel, de „Zwer vers" en enkele prachtige novellen niet te na gesproken, met dit boek een nieuwe schrijver bleek te zijn, die in zijn voorgaand werk niet werd aangekondigd, die met ver rassing voor ons is kumen te staan, en wiens „Johanna Maria", gesteld dat dit- werk ons anoniem bereikt had, zou getrof fen hebben als, een alleszins aanmoediging verdienende aanvang van een door onzen tijd en door ons land en onzen volksaard geformeerde letterkundige arbeidzaam heid. Het boek „De Johanna Maria" is de ge schiedenis van een schip van dien naam. Het is de biographie van een der laatste groote zeilschepen welke omstreeks het midden der vorige eeuw nog voor de koop vaardij werden uitgerust, en die zoo spoe dig daarop door de stoomschepen werden verdrongen. Het boek speelt dus juist in de enkele tientallen jaren, waarin het sedert de Phoeniciërs in het zeewezen dateerende houten tijdperk voor het ijzeren werd ver wisseld. Er zal in het menschelijk hart, zoo lang het groot genoeg is zich niet voor na tuurlijke gevoelens te schamen en zoolang het niet toegeeft aan een verklaarbaar pratgaan op technische vindingen, nog lan gen tijd meer elementair genot ervaren worden in het bevechten der zee in een drijvend bosch dan in het vergeten der elementen in een drijvende fabriek- Hoeveel te meer moet dit het geval geweest zijn in die enkele jaren van overgang, toen de be woners der houten zeilschepen hun vak kundigheid nutteloos zagen worden, en hoo begrijpelijk is het niet, dat bij de groot- hartigsten onder hen de zorg voor het oude en vertrouwde, maar thans op eenmaal af gedankte zeil en tuig, oversloeg naar de warmte van een diep in het gemoed ge wortelde liefde. Zulk een groothartige is Jacob Brouwer, de zeilmaker van de Johan na Maria, die van het van stapel loopen van het schip tot de eindelijke berging in de Amsterdamsche haven bijna zonder on derbreking deel uitmaakt van de beman ning; wiens leven het lot van dit schip is, waarvan hij na eindelooze krachtsinspan ningen eigenaar wordt; wiens gevoel van saamhoorigheid met het voorwerp zijner liefde hem steeds sterker eischen doet stel len aan eigen oplettendheid en offervaar digheid naarmate de langzame onttakeling voortschrijdt, ja, wiens liefde, zou men kun nen zeggen, evenzeer tot bewustheid komt in een stille verbetenheid tegenover eigen onvermogen als in een onuitsprekelijke deernis met het dierbare dat hij voortdu rend door den tijd, door de zee en door de slijtage gedurende het gebruik vermoeid worden ziet en afbreuk gedaan. Dit boek is als een bijdrage tot de Ne derlandsehe letterkunde van velerlei be teekenis. Behalve dat het baanbrekend kan genoemd worden, in zoover het in onze ro manschrijfkunst het element der zilte ruim te betrekt; behalve dat het ons taalgevoel verrijkt met den schat van uit het zeeva rend volk voor het eerst naar een letter kundige bewustheid opstijgende scheepster men, welke aan de lectuur een bijzondere bekoring verleenen; behalve dat het in de figuur van den zeeman Jacob Brouwer tot een uitdrukking geraakt van die stroeve en e-»rlijke innigheid, welke ons altijd met trots als kenmerkend voor het Hollandsche hart zal voorkomen; behalve dit alles biedt, het, in den vorm waarin dit geschiedt, in den gebonden, doeltreffenden schrijftrant, in het vlot verloop der gebeurtenissen, in de samentrekking van het leven dier men- schen tot een kroniek van dit schip, zoodat De avond-, nacht- en Zondagsdienst der apotheken wordt van Maandag 8 tot en met Zondag 14 Juni a.s. waargeno men door apotheek C. B. Duyster, Nieu we Rijn 18. Tel. 523. wij, wanneer wij den betrekkelijk korten roman beëindigd hebben, verbaasd staan, dat in zulk een klein bestek zoo veel van jeugd naar rijpheid, en van rijpheid naar den ouden dag geleidelijk groeiend leven staat samengevat, een voor menig jo«g schrijver bij uitstek leerzaam voorbeeld van hetgeen in den besten zin des woords mo derniteit in de letterkunde beteekent. Het persoonlijk gevoelsleven van Brouwer ont aardt al evenmin tot de ondiepe aandoen lijkheid, waar een voorgaande eeuw soms zoo gaarne behagen in schepte, als in de tenslotte even ondiepe aandoeningsloos heid, waar een latere generatie, kil en kras, een eer in stelt. Door het subjectief ge voelsleven objectief maar met liefde weer te geven in het beeld van dit schip, heeft de schrijver de tallooze gevaren van het veinzen en van het ontveinzen, welke elke pen bedreigen zoodra een menschenhand haar bestuurt, en welke slechts doorstaan worden als uit het onderwerp een waarlijke bezieling tot den schepper overwaait, met behulp van de tucht der taal en den moed der bewustmaking overwonnen. Zoolang zulke boeken in het Nederlandsch verschij nen, hebben wij reden om met fierheid en gerustheid te lezen wat onder het boeg beeld der Johanna Maria geschilderd staat: „Nil desperandum". Een nieuwe prijs voor den bes ten roman. De „Mei-prijs". Hierna kwam in behandeling punt XI: Mededeeling van het bestuur over een nieuw in te stellen prijs. Hierbij werd de volgende toelichting ge geven: Voor de mededeeling over een nieuw in te stellen prijs ontving gelijk bij punt VII reeds bleek het Bestuur zijn inspiratie van de commissie voor Schoone Letteren. Die mededeeling ïs.deze: „Ons lid, de heer Jacob Mees te Rotter dam, deed het voorstel: jaarlijks (voor een bepaald aantal jaren) een prijs van 1000 beschikbaar te stellen voor een roman uit het milieu der zaken- en kantoorwereld. In plaats van een roman zou ook een tooneelwerk of 'n film-scenario in aanmer king kunnen komen. Na overleg met de commissie voor Schoo ne Letteren bleken er bezwaren te bestaan de strekking van den prijs in dien zin to beperken, dat de stof van den roman, al leen ontleend zou zijn aan het zakenleven. Besloten werd de prijs van algemeene strekking te maken en die te bestemmen voor den besten roman, hetzij van een jong schrijver, hetzij van een schrijver van reeds gevestigden naam. Het karakter van den prijs zou dus alleen in dat- opzicht verschillen van dat van den „C. W. van der Hoogt-prijs", dat daaraan het element van aanmoediging van jonge schrijvers of debutanten zou ontbreken. Zelfs zou een roman die niet in het af geloopen jaar verschenen was in aanmer king kunnen komen. Alleen stelde de heer Mees de voor waarde, dat, wanneer er bij het toekennen van den prijs tusschen eenige romans twij fel mocht bestaan, steeds een roman die verband houdt met het zakenleven den voorrang zou heb'ben, om hiermee, zij het dan in zeer geringe mate, nog eenigszms van den oorspronkelijken opzet te doen blijken. De commissie voor Schoone Letteren stelde'voor, de commissie voor den „Mei- prijs" te doen bestaan uit hare leden, ver meerderd met de heeren Jacob Mees en Dirk Coster. De heer Mees deelde ons tenslotte mede, dat het hem aangenaam zou zijn, indien voortaan zijn naam in verband met dezen prijs niet meer werd genoemd, doch de prijs aangeduid zou worden als „Mei-prijs van de Maatschappij der Nederlandsehe Leterkimde". Het behoeft wel niet gezegd, dat het Bestuur zich geen oogenblik heeft hoeven te bedenken, of het gulle aanbod van den heer Mees wel zou aanvaarden. Het heeft dat gedaan met vreugde en dankbaarheid, en ook de annexe voorstellen en wenschen worden gaarne gevolgd en nagekomen. Zoo zal vanaf dezen stond zijn naam als stichter van den „Meiprijs" ook niet meer worden genoemd, maar ons gevoel van dankbaarheid het zwijgen op te leggen, zou een eisch zijn welke na te komen onze krachten zoude te boven gaan. Dat gevoel hopen wij dan ook, dat de heer Jacob Mees aan bestuur en leden van Letterkunde wel zal willen toestaan, hem te blijven toedra gen. Onder luid applaus aanvaardde de ver gadering dit voorstel. Aangenomen werd het voorstel om uit de renten van het Vaste Fonds 500.— be schikbaar te stellen voor den aankoop van Volksboeken uit de verzameling van wijlen dr. G. J. Boekenoogen. Verkiezingen. Hierna werden de verkiezingen gehou den. Dr. H. T. Damsté, dr. J. Heinsius en dr. A. A. van Rijnbach werden herbenoemd resp. als secretaris, penningmeester en bi bliothecaris. In de plaats van prof. dr. N. J. Krom (niet herkiesbaar) werd tot W 6tuurslid gekozen dr. J. L. Walch.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 2