i
DE LE1DSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
iiiiiiiuiiiiiiiiiiiMiiiiiiiitiiiiiiimiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiui:
j,
S/IT
OTH"
ffslZE
pfiHPEBEH
-fiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiUJiiiiiiiiiiiicir?
CORRESPOPNDENTIE.
Joop v. tl. Linden, Leiden. Wel-
kum Joop! Llijvcn voortaan meedoen! En
het prijsje? Jammer, die ondeugende Blik-
man ook! Volhouden- Het opstel laat ik,
om jou plei/.ier te doen, plaatsen. Dag
Joop!
M a r i e t j e Koot, Wassenaar.
Dat verhaaltje is een plaatsje waard. Zoo
dra ik wat ruimte over heb, kom jij aan de
beurt. Let maar eens goed op! Dag Marie-
tje! Voortaan blijven meedoen!
Leo Witsenburg, Leiden. Dat
mooie versje, dat geen eisen werk is, laat
ik later plaatsen, omdat ik het ook
leuk vind. En het opstel is ook wel ge
schikt. Dag Leo!
Dora v. d. Poel, O u d - A d e. Je
hebt zeker al eens uitgekeken, of ik niets
van jouw opstel te zeggen had. Wat zal
ik zeggen? Wil ik je eens pleizier doen? Zie
dan eens binnen' veertien dagen! Dag
Dora
Jo Kortekaas, Warmond.
Daar geen briefje apart bij je opstel is,
ben ik gauw uitgepraat. Het opstel wordt
geplaatst. Nog even geduld!
Jan v. d. Boogaard, Langeraar.
Dat leuke verhaal, dat je zeker in een
Vlaamsch tijdschrift gevonden hebt, laat
ik omdat het zoo komisch gesteld is,
plaatsen. Dag Jan! Den volgenden keer
weer mee doen! Groeten thuis!
Frans Sander, Langeraar,
Waar stond dat verhaal Franske? Als ik
eens 'n plaatsje over heb, laat ik't andere
Neefjes en Nichtjes ook eens hooren. Ik
las het vroeger ook eenss! Maak zelf eens
wat; Zoo moet ook Annie doen. Dag kin
doren!
Dina Klink, Roclofarends-
v e c n. Bij dat verhaaltje is het slot
niet in orde. De moeder had de meid excuse
moeien vragen en Herman moeten prijzen,
dat hij niet kon dulden, dat de meid de
schuld op zich nam, over iets dat ze niot
gedaan had. Ik laat het opstel later plaat-
Hienbij zullen we het laten! Voor net
beantwoorden der vragen, was nu geen
plaats.
Wie wat te vragen heeft, vrage!
Tot Zaterdag!
Oom W i m.
HOE ALLES TOCH TERECHT KWAM
door Tonny Duindam.
VI. (Slot).
Grootvader zat alleen, lieelemaal alleen
in "t kleine kamertje, op 'n oude rieten
stoel, 't Werd avond. De laatste stralen
der dalende zon kleurde zijn vermagerde
gezicht en maakte z'n oogen wat vroolij-
ker. ..Tik., tik., tik", zei de oude klok.
Het was het eenige geluid, dat de oude
man kon hooren. Hij was in gedachten ver
zonken, hij zuchtte en er rolde ,,'n paar
tranen over de wangen... ..Tik., tik....
lik.." Het hoofd van Grootvader zonk die
per en dieper, tot het eindelijk op de han
den rustte. „Tik., tik., tik" zei de klok
Plotseling ging de deur open, en een sid
derende stem riep: „Grootvader". De oude
man trilde, keerde het hoofd om en riep:
„Jan.. Jan.." Hij wilde cpstaan en naar
de deur loopen. Doch hij wankelde, en als
Jan hem niet vastgegrepen had, was hij
gevallen. Zoo stonden ze tegen elkaar en zei
den niets. Jan verbrak de stilte en zei:
„Grootvader, ik ben erg slecht geweest,
bent U dan niet. kwaad op me?"
..M'n jongen, je begrijpt toch wel dat ik
niet kwaad kan zijn."
Den volgenden dag zei Jan: „Grootva
der, nu w il ik wel weer naar den schoen
maker terug, wilt U vragen of hij me wil
hebben?" Maar Grootvader antwoordde:
..Neen Jan, ik zal 'n plaats voor je op een
boerderij zoeken." Toen werd er geklopt,
en daar stapte Jan z'n vriend en z'n vader
naar binnen". „Zeg Zwart, ik moet je even
alleen spreken Jan verdween.
,,'t Gaat eigenlijk over je zoon. Mijn zoon
wil graag gaan varen op zee. Nu had ik
hem op m'n kweekerij willen hebben. Ik
heb "r over gedacht, om Jan in de kwee-
kerij te nemen. Hebt u er iets op tegen?"
„Neen, nee hoor, ik ben erg blij, dat Jan
nn een betrekking heeft." Do volgende
weck Maandag mag hij komen". Nu riep
Grootvader Jan. Hij vertelde Jan alles. Hij.
Jan, was erg blij. want hij danste en sprong
en lachte en zong.
..O, Grootvader, wat ben ik blij", en hi|
viel do oude man om den hals. „En du zorg
ik voortaan voor U, cn uit zijn uw zorgen.
Nu komt mijn beurt.
En zoo leefden ze nog vele jaren geluk
kig en blij en.... als ze zoo saampjes des
avonds bij elkaar zaten en Jan van zijn
avontuur vertélde, dan schudde Grootva
der zijn eerbiedwaardig grijs hoofd en dan
was hij inwendig trotsch op den durf van
zijn kleinzoon, en bewonderde hij den
'i:oed', om in een vreemd, ver land 'e gaan
eken. wat hij hier meende niet te kun
nen vinden.
DE GEHEIMZINNIGE KELLNER.
Een oorspronkelijk detective-verhaal door
Anton 01de Kalter.
XI Slot.
Allereerst werden onze vrienden hartelijk
gefeliciteerd, voor hetgeen zij gedaan had
den. Daarna weiden de Chinees en de ge
heimzinnige kellner in boeien geslagen.
Ediward nam de papieren en hei geld. Op
de „Detective Centrale" werd alles nog eens
weer bespreken. Edward Haddeywel! en
Charles Burton kregen een goede beloo
ning, waarna zij laat in den nacht huis
waarts keerden. Direct werden de couran
ten van het gebeurde in kennis gesteld.
Hier de Mathanen Courier, The Mat ha
nen Courier, The Morninig Post.
De moord op den Chinees aan het licht
gebracht.
Mar ca a- C'oy, de beruchte bandiet, die
reeds meer dan vijftien moorden op zijn ge
weten heeft en die zich nu weer als kellner
aan het Washington-hotel verhuurd had is
■de hoofdschuldige.
Een heele bende schurken gevangen ge
nomen.
Edward Haddeywell en Charles Burton
hebben het zaakje aan het licht geibraoht.
Gisterenavond omstreeks half een werd'
ons het volgende geseind:
Heden om ongeveer half twaalf is de
moord op den Chinees Thaischt aa-n liet
licht gebracht, doordat Edward Haddeywell
en Charles Burton eenige gesprekken, ge
voerd door een Chinees, die ook medeplich
tige is en die tevens bij den vermoorde
inwoonde, met name Kaig Wong en den be-
ruchten bandiet en kellner Maie.au Coy af
geluisterd hadden. Erward Haddeywel en
Charles Burton hadden zich dan af
gesproken, om half twaalf naar het misda-
diigershuis, dat ligt in de Rudolf Martin-
street, begeven.
Zij hebben zich aa-n den geheimen ingang
opgesteld en eiken misdadiger, die daar
langs kwam, bewusteloos geslagen, daarna
hebben zij den chef-misdadiger, Marcar
Coy en den Chinees ingerekend. De papie
ren en het geld van den vermoorden Chi
ne esch werden gevonden.
Alle misdadigers zitten achter slot en
grendel, dank zij het krachtig optreden van
onze beroemde detectives Haddeywell en
Burton.
Het. volgende vermelden wij hedenmid
dag en van avond.
Toen onze vrienden dien middag aan ta
fel zaten en onder het rooken van een goe
de sigaar en het drinken van een kopje
thee nog eens over het geval spraken, la-oh-
ten zij er hartelijk om. Waarom ook niet?
Het kwam dagelijks in hun leven voor. Van
daag hadden zij misschien rust maar het
kon ook wezen, dlat zij over een half uur
wederom een zaakje ter hand moesten
in werkelijkheid was ze erg opgewonden.
Ook de beide dienstboden gingen mee met
Mevr. von Wertlien.
Oftdertusschen was dc inspecteur met
twee rechercheurs gekomen. Deze twee
laatsten gingen na hel verhaal van den
dokter naar de studeerkamer van de com
missaris, terwijl de inspecteur niet Millner
in den gang bleef praten. Hoewel de re
chercheurs uiterst nauwkeurig te werk
gingen, vonden ze niets meer wat de aan
dacht kon trekken. Ook de anderp kamers
werdeu onderzocht, maar zonder resultaat.
Alleen het wegnemen van den brief inte
resseerde hen. Onmiddellijk werd mijnheer
Schmidt opgebeld, men vroeg hem of hij
zoo spoedig mogelijk wilde komen.
Na een klein kwartier w-as Schmidt cr
al. „Het is ongetwijfeld weer het werk
van de bende", zoo sprak hij, na 't verhaal
van den inspecteur gehoord te hebben,
„gisterenavond zond ik een brief aan den
commissaris om inlichtingen te vragen, om
trent de daders van de misdaden, die den
laatsten tijd zoo veelvuldig plaats hebben.
Hoewel ik zeker wist, dat. mijnheer Harder
mij slechts weinig bijzonderheden zou kun
nen mededeelden, stelde ok op zijn inlich
tingen toch bijzonder prijs. Die brief is
dus 't antwoord voor mij geweest. De ben
de is 't te weien gekomen hoe, zou ik
werkelijk niet kunnen zeggen en daar
de bandieten den commissaris vreesden,
hebben ze hem vermoord en den brief
meegenomen."
„Ja", zeide de inspecteur langzaam, „dat
is mogelijk de oorzaak van den moord.
Maar bij het onderzoek naar de daders
zijn we nog niet veei verder. In welke
richting we moeten zoeken is onbekend.
Niettegenstaande dit 't onderzoek wel 'ns
zou kunnen verflauwen, ziillen we deze
keer een, als 't kan, nog strenger onder
zoek instellen, als vroeger gebeurde."
(Wordt vervolgd).
DE DRIE STUDENTEN.
door Annie van Egmond.
Drie studenten uit Duitschland hadden
examen gedaan cn waren geslaagd. Ze zou
den daarom een reisje maken naar Hol
land. Maar ze konden de Hollandsche taal
niet. De eene student zeide tegen de an
dere in 't Duitsch: „Laten we ons daar
maar niet druk over maken, wat we hooren
zullen we onthouden. Een hoorde 'n poosje
later zeggen: „Ja", en de tweede student:
„Om drie centen", en de derde hoorde zeg-
geen: „Dat is recht". Zoo waren ze in '11
dorp gekomen waar '11 moord gepleegd was.
De politie ging naar hun toe en zeide:
„Hebben jullie die moord gepleegd?" Ze
stonden beteuterd te kijken bij die vraag,
want ze verstonden 't niet, maar toen kwa
men de woorden hun in de gedachte. De
eene student zeide: „Ja". Toen vroeg hij
weer: „Waarom hebben jullie dat gedaan?"
„Om drie oenten", antwoordde de tweede.
„Maar dat moeten jullie de gevangenis in", j
zei de politie. „Dat is recht", zeide de der- j
de. De politie dacht: dat zijn me ook rare j
snuitersHij kaalde de handboeien te j
voorschijnen bracht ze naar de gevange- j
nis. Toen ze daar eenmaal de taal konden, j
vertelde de studenten de inspecteur 't voor-
gevallene. Toen werden ze in een streng
verhoor genomen en werden ten slotte op
vrije voeten gesteld, 'n Paar weken later
hadden ze de echter moordenaar gevongen,
en hij kreeg levenslang gevangenisstraf. En
de drie studenten kregen als vergoeding
ieder duizend, gulden.
EEN AVONDWANDELING
door Viola.
Zachtjes suist het windje door liet riet
DE GESCHIEDENIS VAN EEN BAL
door Cor van Diest.
Toen ik pas op de wereld was gekomen,
werd ik met verschillende andere broertjes
en zusjes in een groote doos verpakt. Oef,
wat was het daar benauwd; we konden
niets meer hooren en zien; jt, wat nog er
ger was, we konden bijna niet eens meer
adem halen. Ik weet niet, hoelang we daar
gelegen hebben; toen ik weer tot mezelf
kwam, was de doos open; een mijnheer 011
een juffrouw waren bezig ons uit den doos
te halen. We werden er één voor één uit
gehaald, eens bekeken en weer in een groo
te ruimte neergelegd. Eenigen van ons wer
den in een etalage neergelegd, en hadden
uitzicht op een breede, zonnige straat. Hé,
dacht ik, ik zou wel willen, dat ik ook
daar in de étalagekast mocht liggen, wat
zou ik dat heerlijk vinden. Eindelijk kwam
ik ook aan de beurt, en ja hoor, mijn wensch
werd vervuld, ik werd dicht bij het raain
neergelegd. Ik was wat trotsch op mijn
glimmend mooi, rood pakje, met mooie zil
veren en groene streepen in het middel.
een warmte zong hij z'n lied! „Zijn lied!"
,,'t Is zeldzaam", zei op een avond mijn
heer tot zijn vrouw, zooals die jongen dat
lied zingt! Zóó zuiver! Als 't mogelijk is,
meende mijnheer, zal 'k zien, of hij niet,
eens een avond kan zingen! Ik bedoel niet
den heelen tijd, maar slechts een gedeel
te! Wat zou je cr van derken, vrouwke?"
„Mij dunkt, dat t een reuze-idee is!
lachte Mevrouw,
Sinds dien tijd moest Bob herhaaldelijk
bij mijnheer Kranenberg komen, die nl.
directeur was van een greote zang-vereen i-
ging, en moest steeds maar zingen, zingen,
zingen. En als „zijn lied" aan de beurt
kwam, dan schitterden de blauwe oogen!
En dc groote avond kwam nader en na
der.
't Was Zondagavond!
De groote zaal was stampvol met men-
sclien, Dagen van te voren immers waren
er groote biljetten aangeplakt, was er
over gesproken cn gedacht
Vele auto's waren reeds gestald, maar
nog juist kwam een groote, grijze luxe
a schooltijd kwamen de kinderen voor het yen de weg opiijden. Een heer en dame,
aam kijken; met hun vingertjes wezen ze beiden met bleeke, ingevallen wangen
stapten uit en namen hun plaatsen in een
veld
tevreden en voelden zich als een
heer na een gewonnen slag.
GEHEIMZINNIG
door W. M. J. Simons
Cymn. Immaculatae Conceptions, Venray.
III.
Neen dokter laat me maar gaan. Ik voel
me er weer sterk genoeg voor."
Dokter Millner bekeek de doode eenige
oogenblikken nauwkeurig, maar kon
nig bijzonders bespeuren
De wonde 'was
aarschijnlijk met een dol'k toegebracht.
Daarvan getuigde de wond aan de borst.
Bij 't toebrengen van den steek, was het
hart getroffen, zoodal de dood bijna on
middellijk moest zijn ingetreden. In dc ka
mer had de moordenaar de grootst moge
lijke zorgvuldigheid in acht genomen.
Niets wees op een punt, dat men als steun
kon gebruiken bij het onderzoek. Ja toch,
in één ding was de moordenar gefaald.
Mevrouw zei, dat op 'n klein tafeltje in één
van de hoeken van de kamer, een brief
had gelegen, geadresseerd aan mijnheer
Schmidt, die in de von Hindenburgstraszc
w oonde. Mijnheer had aan Jacob gevraagd
deze voor den middag te posten. De huis
knecht echter had hem nog niet wegge
bracht, zoodat iemand anders de brief had
moeten wegnemen.
Dokter Millner vond nu. dat de politie
vlug moest worden opgebeld. Hij zocht
juist het nummer op toen de telefoonbcl
ging. Onmiddellijk nam hij de hoorn.
„Hallo. U spreekt niet Dokter Millner,
in 't huis van de familie Harder".
„O bent u 't dokter! U spreekt met Hof-
mann, inspecteur van politie. Ts mijnheer
Harder ongesteld? Ander is hij om dezen
tijd feeds op 't bureau?" (Het liep reeds
tegen half tien).
Toen deelde de dokter de vreeselijke lij
ding mede en vroeg of er dadelijk enkele
mannen konden gezonden worden.
„Ik zal persoonlijk meekomen dokter!"
„Komt 11 zelf mee? Dat is nog betgr
mijnheer. Tot dodelijk dus".
Mevrouw von Wertlien van de naast hij-
gelegen villa, die toevallig de vreemde op
gewondenheid van Jacob had gezien, was
even komen kijken, wat er te doen was. Ze
was zeer onder den indruk van liet gebeur
de en nam op aanraden van dokter Mill
ner, Mevrouw Harder, met wie ze zeer be
vriend was, mee naar huis. Mevrouw Har
der had zich nog vrij kalm gehouden, maar
men. Hoe 't zij. op dit oogenblik lachten j en fluistert de natuur een „goeden nacht"
1 11 1 -1- - (oe jjgt, een mooie dag geweest. Aan de
lucht was geen wolkje te zien en nu flon
keren de sterren. De rakkers liggen vreed- i
zaam in de avondstilte. Zacht klinkt mijn
stap. Ik loop daar heel alleen op den I
stillen landweg. Zoo nu en da-n komt er
een fietser voorbij, of snort er een auto
weg. Ik kijk eens op. „Wat een heldere
lucht". Daar komt de maan op en ver
spreidt een zacht licht o\er veld en ak
kers. In de verte klinkt het zacht geronk
van een auto, die al dichter en dichter bij
komt en eindelijk in een groote wolkvstof
wegstuift. Weer wordt het stil. 't Is nu wat
frisscher geworden en huiverend trek ik
mijn mantel dicht. Achter mij klinkt fiets-
gebel en een paar stemmen klinken door
de stilte. Duidelijk kan ik ze hooren pra
ten. „Dus morgenavond bij mij thuis, dat
is dus afgesproken hé. Daag"
Nog wat narcissen van de fietsen en
't wordt weer stil. Alleen in de verte
klinkt het blaffen van een hond en het
klaaglijk gemiauw van een kat. Daar kom
ik langs een boerderij. Ik hoor een fijn
stemmetje en een jongetje komt op mij
loegeloopeii. „Zoo Pietje", zeg ik, „nog
niet naar bed". Maar het korte antwoord
is alleen, „kom mee", terwijl de kleine
vent mij meetrekt. „Nu niet, een andere
keer. Dag".
Ik loop door. Nog even hoor ik het hel
dere stemmetje van Pietje. „Zoon lekker
't Is weer alles diepe stilte om mij
heen. Onwillekeurig verhaast ik mijn stap.
De liooge boomen langs den weg buigen
zich yoorover als een boog en deo bloemen
hangen met gesloten kelkjes, 't Is lieele
maal donker geworden. Ik nader nu het
stadsgedeelte. N11 wordt liet ook drukker.
Auto's gaan af en aan. Lantarens en étala
ges werpen haar lichten over de straat.
Wandelaars blijven er voor de winkels
slaan, terwijl de straatjongens met hun
vervaarlijk geschreeuw een straatdeuntje
aanheffen. Moest zeker zingen verbeelden.
Door een paar zijstraten verlaat ik nu de
stad en kom meer buiten. Deze weg is
nog wel wat drukker dan de stille landweg
maar toch kan ik merken, dat ik niet
meer in de sfftd ben. Nu ben ik zoo thuis.
Weer ga ik wat vlugger loopen, tol ik ein
delijk bij het hekje kom. 't Piept als ik het
open doe en de steenen kraken geheimzin
nig onder mijn voetstappen. Ik ga de stoep
op en bel aan. Mijn avondwandeling is ge
ëindigd, ik ben thuis.
alles aan, wat ze het mooist vonden en
graag in him bezit zouden willen hebben.
„O, kijk eens", riepen ze, „wat '11 pnooie
ballen!" „Ja", riep een ander, „en hier ligt
een mooie, die roode". Ik begreep dat ze
mij bedoelde en gevoelde me erg gevleid.
Na een paar dagen kwam er een vriendelij
ke, oude dame in den winkel, en de winkel
juffrouw, die de dame te woord stond1, haal
de c nige van mijn broertjes en zusjes weg,
en daarna ook mij. Daar de keuze op mij
viel, werd ik in een papier gepakt en de
dame nam me mee. Waar zou ik nu naar
toe gaan; zou ik bij een kleinen jongen of
een klein meisje komen; of zou ik voor een
groot meisje bes-temd zijn? Ik kon niets an
ders doen dan afwachten. Terwijl ik zoo
aan liet droonien was, werd ik weer uit
het papier gehaald, en gaf de dame mij
aan een ouden heer. „Ja", zegt mijnheer,
„dat is nu eens een echt mooie bal, wat zal
Dolly daar blij mee zijn, morgen!" Toen ik
dat hoorde, dacht ik: „dus morgen zal ik
op mijn bestemming komen; en zeker wel
bij een lief meisje, want Doily is een mooie
naam voor een aardig meisje!" Den ande
ren dag ging ik weer verhuizen, en zou ik
mijn levenstaak kunnen beginnen.
Toen de dame nie weer uit het papier
pakte, zag ik. dat ze me aan een klein
meisje gaf, dat juist haar vijfden verjaar
dag vierde. Het kind was erg blij, dat ze-
mij kreeg. „O, Oma", riep ze, „dank u wel,
hoor; u bent een snoes; een lieve Oma
bent u", en bij deze woorden kuste ze de
dame herhaaldelijk. Natuurlijk moesten
Mama en Papa me dadelijk zien en bewon
deren, die ook in de vreugde van hun schat
deelden. Al gauw merkte ik, dat ze eenigst
meisje, of bever gezegd, eenig kindje was;
maar hoewel ze wel eenigszins verwend
werd, zooals trouwens de meeste, die maar
eenigst kindje thuis zijn, was ze toch heel
lief en vriendelijk. Den volgenden dag ging
ze met haar Mama naar het 'bosch; ik
mocht mee, nadat ze eerst gevraagd liad,
of ze me mee mocht nemen. In het bosch i
gekomen, begon ze met me te spelen, en
had ze grooten schik; telkens wierp ze me
in de hoogte, ik maakte dikwijls de dolste 1
buitelingen; nu en dan rolde ik zoo ver
weg, dat ze me hard achterna liep. „Stoute
bal", zei ze dan, „je moogt niet zoo ver
gaan". Dan kwam ik weer eens eenige kee-
ren in haar handjes terug en even daarna j
liet ik mijn plaaglust weer botvieren en j
liet ik haar loopen. Toen het tijd werd om
weer naar huis te gaan, nam ze mij op en
droeg me in haar ballenhetje naar huis. i
Daar het een mooie zomersche dag was, I
mocht ze na het eten nog een half uurtje j
in den tuin met me spelen; daarna legde
ze me in een hoekje van haar speelkamer- j
tje neer en werd ze naar bed gebracht. Nu,
ik was ook moe van het springen, buitelen
en draaien en legde me al spoedig te rus
ten. Ik ben nu al jaren in liet bezit van
het lieve meisje; mijn kleedje is al aardig
verschoten; ook heeft Dolly niet. zooveel
tijd meer om met mij te spelen, daar zij nu
den geheelen dag naar school gaat; maar
toch, wanneer ze na schooltijd of op vo-
cantiedagen tijd^heeft om te spelen, speelt
ze nog het liefst, met mij; cn dat zeg ik nu
niet om op me zelf te roeriien, want eigen
roem, daar houd ik niet van.
ZIJN LIED
door Pierewiet.
III.
Toen vertelde 't ventje geheel z'n we
dervaren, terwijl hij met een snik eindig
de: „En nu heb ik nog m'n Moeder niet".
„M'n jongen, 'k wil er een voor je zijn!"
„Maar, U bent immers moeder niet.'k
Heb toch nog een Moeder!! en da's wél
een échte, o Mevrouw 'k zou het haast
vergeten! Kijk, Mevrouw: Maria! Die is
't, die mijn leven redde!"., en toen de
dame even weg-was, drukte hij een innige
kus op de medaille, fluisterend: ..Maria,
m'n lieve Hemelsclie Moeder, breng me
toch terug naar m'n aardsche Moeder!"..
„Gerard", sprak Mevrouw 's avonds: „Je
weet, dat ik de jongen, die ik in 't bosch
gevonden heb, nu reeds liefheb, hij lijkt
zoo op onzen jongen, toen hij zoo oud was.
'k Wou Gerard, dat hij bij ons blijft, die
Bob, hij vroclijkt me op. en 'k zal me nieö
meer zoo eenzaam voelen.
Bovendien vertelde Bob mij, dat hij een
voorliefde voor zingen had, en als dat zoo
is, zouden we wel eens even de proef kun
nen nemen, tenminste als de jongen weer
heelemaal beter is!
Na een week of twee was onze Bob
weer heelemaai de oude! Hij was spoedig
heel bevriend met den tuinman, die hem
allerhande planten liet zien en verzorgen.
Alleen met Leida, de oude dienstmaagd,
had hij 't altijd aan de stok. „De jongen is
main te druk", sputterde de oude ziel.
Intusschen rustte mijnheer Kranenber-
gen ook niet. Hij had al dadelijk gehoord;
wat een stem die jongen had! Met wat
an de voorste rijen in. Zij spraken weinig
een tegenstelling met 'l geroezemoes van
stemmen rondom hen. Hunne oogen keken
droef. Beiden hadden een kruis, een groot
en loodzwaar kruis, dat op hun schouders
drukte, en ze volgden. Christus, den Ge
kruiste, zonder morren, maar niet zonder
moeite.
't Spel was in vollen gang. Eén nummer
moest nog komen, 't "aatste! Wat dat wel
wezen zou
Do zaal werd stil! Een kleine bel weer
klonk en op hel- podium verscheen Bob-
schuchter naar voren komend, boog hij en
keek de zaal rond.
Plotseling. Z'n blauwe oogen bleven rus
ten op een plek en werden nog grooter...
Ineens, tot de werkelijkheid terugkomend
door de piano, die zachtjes inzette begon
hij „Zijn Lied"! En klaarhelder klonk het
door de zaal: „En' over de heide, daar
blonk er de zon!" Hij jubelde de laatste
woorden uit. „Het is gewis, dat hier een
klein kindje geboren is!"
Toen, niet meer lettend op 't daverend
applaus staarde hij maar weer steeds naar
die één plek met z'n groote, blauwe kij
kers. En toen! Toen gebeurde het. Als een
jubelkreet klonk het door de zaal: „Moe
der, lieve Moeder!" En ineens stormde hij
de zaal in, lusschen de rijen van verbaasde
mensehen door, en neervallend voor de
dame, de ble'eke dame. snikte hij: „Moesje,
Moedertje, ik ben Bob, lieve Moeder!"
Eu dan, z'n oogen opslaand, zéide hij:
„Lieve Vadertje! Weet u wel, toen we
vroeger paard reden! O, ik houd zóó van
u!" 'k ben zoo blij!"
En dan, overspannen door al de emoties,
viel hij in Moeders armen bewusteloos.
andekle Bob met
den tuin van
Den volgenden
j z'n weergevonden ouders
de groote witte villa.
„Kind", sprak z'n Moeder, m'n jongen!
Hoe hei-kende je me zoo gauw!'
Toen fluisterde de blonde knaap: „Moe
der, heel m'n leven heb ik Maria, mijn
Moeder, niet vergeten! Zij redde me en
bracht mij bij m'n aardsche Moedertje te
rug! En z'11 blonde krullenbol buigend,
fluisterde hij met dezelfde, zachte stem:
„Ave Maria!".
IK HOU VAN DEN BOER
floor Leo Agger.
Langzaam trekken, door 't liooge gras,
de paarden de slepende messen der gras
machine voort. Grashalmen vallen en lig
gen in lange banen, donkergroene banen,
die bruinen onder de- gloeiende hitte dei-
trillende zomerzon.
Nu staan de halmen nog fier hun kop
pen te zwaaien en wiegen zich in het zoele
windje.
Maar onverwachts komt het mes en zij
vallen neer, alle, en het buigen houdt op
en de ruischende muziek is weg.
Zelf heb ik het dikwijls gezien er. ik
vond t' mooi, eenvoudig mooi. Het verveel
de niet- en toch was liet- steeds hetzelfde
gezicht: en klonk 'n eender lied: nu een
lachende uitbloei en dan een spijtige dood.
Peinzend zit de boer te kijken naar
dat vallen en hij vraagt de zegen van Hem
Die alles laat gedijen.
Achter de machine loopt 'n zoon; hij
keert en schudt het pas gevallen gras. Het
zweet loopt hem van de sterke kop; z'n
blonde baren hangen hem voor de oogen,
maar hij ziet het niet; druk werktf hij
voort.
Maar dc rust kan niet ontbreken. Sa
men zitten zij aan de stille waterkant en
turen in het water, waar kleine golfjes het
groote groene blad rond de waterlelie doen
krullen. In dat water lijkt hen de hemel
met z'n witte wolkjes, nu zoo diep, zoo
eindloos diep.
Maar met een sprong staan ze vecht, de
arbeid is nog niet ten einde, en verfrjscht-
werken zij weer voort, totdat negen doffe
slagen van dc oude dorpskerk over de vel
den wegdreunen.
Nu wordt de arbeid gestaakt. Vadp.r en
zoon springen op de uitgespannen paar
den en'rijden stapvoets naar huis.
Slechts de zware stappen der paarden
worden in de groote stilte gehoord. De
rest is stilte, diepe stilte.
Kalmte ligt op hun gelaat tp lezen en
blij zien ze naar de gedane arbeid. 0111 mor
gen weer met nieuwe moed te beginnen.
„Ik hou van den boer."