O—
OOR
I^IMOEREH
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
fJllillllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIlllllllUllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllI
SIIIIIBIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIU1IIIIIIII1IIIIIV7
CORRESPOPNDENTIE.
Nog is een dankbetuiging voor ontvan
gen prijs ingekomen van: Stien van de
Poll Tolstraat C 53 Bodegraven, B. v. d.
Geest, Leiderdorp.
Pierewiet, Oegstgeest. Dank
je wel Pierewiet voor deze bijdrage. Wordt
natuurlijk geplaatst. Nog even geduld!
Het plaatsje voor ons flink schrijfstertje
blijft gereserveerd. En hoe gaat het nu?
Ik verwachtte het, want ik wist heusch
niet, hoe ik het had. Dag lief Nichtje!
Maak veel groeten aan alle huisgenooten
Tonnv Duindam, Leiden. Ze
ker ben ik over dat lange verhaal tevre
den! Zoo'n werk is een prachtoefening om
taal en stijl te leeren. Dag Tonny! Maak
wederkeerig veel groeten aan alle huisge
nooten en vooral aan Annie! Lees eens de
roman van Wim Simons, waarvan nu no. 1
gaat komen.
Wim Simons, Gymnasium, V e n-
r a y. Nou Wim, dat belooft heel wat!
De opzet is breed en weldoordacht! Er is
climax in de bewerking van nu en de bij
dragen van verleden jaar. Ik wacht vol
aandacht, de verdere vervolgen af. Dag
Wim 1 Veel groeten van tante!
Cor en A n n y v. D i e s t, Sassen-
h e i m. Was ik er nu vlug bij of niet?
En „De geschiedenis van een bal" wordt
ook geplaatst! Nog even geduld! Dag jon
gens! Groeten jullie Pa en Moe van me!
Bik a van Schaik, Leiden. Is
dat de eerste keer dat ik jou zie Rika'!
Laat het dan niet de laatste keer zijn. Je
hebt gezien wat prachtprijzen gegeven
zijn! Groet ook Vader en Moeder van me!
Cor Verhagen, Stompwijk.
Wie goed geschreven heeft en zelfs
twee raadsels fout heeft, loot nog mee
maar heeft geen kans op den eersten of
tweeden prijs. Dat is het verschil. Dag
Cor! Het opstel is te kort.
Sjaantje Boekraad, Boskoop
k— Het opstelletje „Straf" wordt ge
plaatst, maar voorloopig nog niet. En dat
je den vorigen keer niet hebt meegedaan,
is je eigen schuld, zeg je! Dat is dom!
Begin voortaan dadelijk! Dag Sjaantje!
Annie Hölscher, R'veen. Dat
uitstapje naar Roermond is goed beschre
ven. En zoodra ik wat meer ruimte heb,
kom jij aan 't woord. Dag Annie!
Hugo Zwetsloot. Leiden.
Moeder mag je gerust helpen Hugo en ik
wacht op al die briefjes, die nog volgen
zullen, als je zelf schrijven kunt. Groet
vader en moeder van me en op den volgen
den wedstrijd hoop ik je weer te zien. Dag
Hugo!
Truus Klein, Leiden. Welkom
Truusje! Voortaan blijven meedoen! Een
meisje van de 5de klas moest zelfs al eens
probeeren een groot verhaal te schrijven.
Probeer eens! Dag Truusje!
Voor vandaag zullen we het hierbij la
ten. De volgende week ga ik door. Er lig
gen nog 60 brieven op antwoord te wach
ten. Voor 't beantwoorden der vragen is
vandaag geen plaats.
Wie wat te vragen heeft, vrage!
Oom Wim.
DE GEHEIMZINNIGE KELLNER
Een oorspronkelijk detective-verhaal door
Anton 01de Kalter.
XI.
Zoo, nu zijn we op deze kamer klaar,
kom maar mee. Zij liepen de kamer uit,
sloten ze weer met hun looper en traden
vervolgens hun eigen kamer weer binnen.
Edward haalde de leiding verder uit het
gat en knipte haar vervolgens door. Hij
nam weer een klein instrumentje uit zijn
koffer, dat veel van een koptelefoon,
maar ook veel van een zeer klein luid
sprekertje weg had. nam het andere eind
van de leiding, bevestigde die aan het
luidsprekertje.
Zoo, zcide hij, dat is gereed, willen
wij nu hooren wat er op no. 18 gesproken
wordt, dan bevestigen wij die twee einden
aan eikaar en wij hooren alles. Nu kunnen
wijalles hooren wat er gesproken wordt
en alles zien wat er uitgevoerd wordt. Nu
is het eenigste wat ons te wachten staat,
afwachten. Maar wij kunnen nog meer
doen. Als je voor de lens een photo- of film
toestel plaatst, dan komt er ailes op, tot
zelfs de hoeken der kamer. Maar plaatsen
we ons phototoestel er voor-en nemen wat
er te nemen valt.
Zoodoende hadden de twee detectives
hun spulletje mooi voor elkaar.
Het is diner-tijd. Ook Edward Haddey-
well en zijn getrouwe vriend en helper
Charles Burton begaven zich naar de eet
salon om huD leege magen te vullen.
Het eten smaakte hun bijzonder goed.
Zoodra zij gegeten hadden, sprak Edward:
Hoc laat is het?
Tien voor half acht, was het ant
woord.
O, dank u wel.
De Chinees had zich den geheelen dag
nog niet vertoond.
Waar zit die vent toch? zei Charles.
Nauwelijks had hij dit echter gezegd,
of de Chinees trad het hotel binnen en
begaf zich regelrecht naar de garderoge,
kwam echter direct terug en begaf zich
zonder iets te zeggen naar boven.
Nu spoedden zich ook onze vrienden
naar hun kamer. Daar aangeland begaven
zij zich direct naar de lens.
De Chinees zat voor de tafel, peinzend
keek hij voor zich uit, totdat op eens de
deur openging en de geheimzinnige kell-
ner binnentrad.
Goeden avond! Goeden avond, ant
woordde de Chinees in vloeiend Engelsch.
Hebt ge alles bij je?
Zeker, alles meester.
In kamer no. 17 slaakten de twee detec
tives kreten van verwondering. Do kellner
werd aangesproken met „meester". Was
hij de leider eener groote misdadigersben-
de?
Hoe staat het met de couranten?
O, wel goed, die weten nergens van,
en de ploitie en recherche ook. En ze
komen bovendien nooit te weten dat wij
Thaitsehts hebben koud gemaakt.
Pas op! niet te veel gezegd. Wij heb
ben echter twee zeer groote tegenstan
ders.
Wie dan? vroeg de Chinees.
Ken je de twee detectives Haddey-
well en Burton?
Nou, of ik die kerels ken, Vooral die
Haddeyweil; van dien Burton hebben wij
niet zoo heel veel te vreezen, die is nog
maar leerling-detective,
In kamer uc. 17 kleurde op dit oogen-
blik Oharles een beetje. Doch in de andere
kamer ging de Chinees voort:
En hoe gaat het met het geld?
Dat wordt morgen-avond verdeeld,
antwoordde hierop de kellner.
Is het den manschappen dan al ge
meld
Neen, neg niet, maar van avond om
elf uur hebben wij een bijeenkomst.
Maar nu moet ge mij nog eens ver
tellen waar dien koud gemaakten Thait
sehts eigenlijk vandaan komt.
Dat wil ik nog wel een keer doen.
Hij is geboren in Peking en was van zeer
rijke afkomst. Zijn vader was zijde-fabri
kant en verdiende daar overvloedig geld
mee. Toen het zaakje uit elkaar ging kreeg
de zoon een aardig sommetje, en hij kreeg
het toen in het hoofd om zich in te sche
pen naar Amerika. Zijn ouders verzetten
zich hiertegen, doch hij deed zijn eigen wil
en ging naar Amerika. Ik zelf ben met
hem den oceaan overgestoken, en in dien
tijd vertelde hij mij alles wat ik jou nu
vertel.
Hier in New-York aangekomen, begon
hij handel te drijven in Oostersche kle
dingstukken, verdiende daar echter niet
veel mee. Toen kwam de tijd dat ik ken
nis maakte met jou en jouw manschap
pen. Het verdere weet ge net zoo goed
als ik.
In kamer no. 17 waren de detectives
druk bezig met het noteeren en luisteren.
In kamer no. 18 ging de Chinees weer
voort:
Nu zijn wij gereed of niet?
Ja, één ding nog.
En dat is?
Dat gij van avond ook op de bijeen
komst komt, ge weet wel, Rudolf Martin-
street 6a.
Nu, dan kunnen wij wel gaan. De
Chinees opende de deur en sloot die, zoo
dra zij er uit waren, weer achter zich
dicht.
Daar hebben wij weer iets zeer be
langrijks afgeluisterd, sprak nu in kamer
no. 17 Edward Haddeyweil tot Charles
Burton, wij kunnen nu ook wel weer naar
beneden gaan kom maar mee.
Onder net den trap afgaan sprak Ed
ward
Wij weten toch nu al zeker dat die
kellner en zijn handlangers de daders zijn
en dat is het voornaamste.
(Wordt vervolgd).
HOE ALLES TOCH NOG TERECHT
KWAM
door Tonny Duindam.
IV.
De „Koningin Willi e lm ina", zooals de
boot heette, maakte 'n voorspoedige reis.
Toen ze de kus; naderde werd de vaart
verminderd, want de kapitein wou niets
van marinebooten overdag hebben, hij
had ze liever 's nachts. Toen de kapitein
gehoord had, dat Jan naar Amerika moest
zei de kapitein tot Jan: „Houd je maar
klaar, want er zal, hoop ik, vannacht wel
gelegenheid zijn.'
's Nachts werden seinen met een lan
taarn gegeven, die spoedig van de wal be
antwoord werden. Een kwartier later hoor
de men vlak bij de boot geplas in het wa
ter en de kapitein die op de brug stond,
zag. dat er groote roeibooten aankwamen,
'n Paar mannen klommen de „Koningin
Wilhelmina" op en voerden een levendig
gesprek met de kapitein. Toen werden de
kisten en pakken uit het ruim gehesohen,
en op de roeibooten geladen, en in een
halfuurtje later stonden de alcoholische
dranken in Amerika.
Jan ging met Smit mee, nadat Jan tegen
Flip had gezegd: „Zeg maar tegen Groot
vader, dat ik naar Amerika ben overge
stoken, naar het land van vrijheid en
gouden bergen
Smit was een aardige en goedhartige
man, die door slechte vrienden op het
verkeerde pad was geraakt en nu voorzit
ter was van 'n smokkelaarsbende. Na een
paar dagen zei hij tegen Jan: „Jan, ik heb
een broer die ver in het land woont, en
een boerderij heeft. Hij zou jou wel willen
hebben, denk ik. Ik zal eens schrijven, of
hij je gebruiken kan".
„Graag meneer", zei Jan. Twee dagen
later kwam het antwoord, dat broer Wil
lem, Jan wel gebruiken kon. De reiskosten
zouden wel van z'n kosten achtergehouden
worden. Jan zat den volgenden dag in den
trein om 'n paar uur ver 't land in te rij
den. De boerderij lag op 'n groote, vrucht
bare landstreek, met veel weiden en lan
derijen en hier en daar prachtige bos-
schen. Smit zelf haalde Jan van den trein
af, en gezellig pratend liepen ze naar huis.
Toen vroeg de boer of Jan z'n ouders nog
leefden. Neen, die leefden niet meer, maar
Jan zei niets van zijn oude grootvader, die
hij achter had gelaten. „Zoo, dan sta jij
al vroeg op de vereld om de kost te ver
dienen. Kan je ook Engelsch?"
„Nee meneer". „Nu, ik ben de eenigste
in huis die Hollandsch kan spreken. Het
is wel jammer, want m'n vrouw en kinde
ren spreken ook Engelsch, en de twee ne
gers spreken ook Engelsch. En ik ben ook
niet altijd thifis. Jan dacht dat 't wel ge
zellig zou zijn bij 'n paar negers. Veel fij
ner dan bij een schoonmaker. Echt avon
tuurlijk. „Hebt u nog Indianen of Cow
boy's?" „Ja Cowboy mag je. worden."
„Echt meneer. Met een paard en geweer
enToen begon Smit erg te lachen en
zei: „Jij wordt Cowboy. Dan krijg je een
wild paard dat niemand berijden kan, aan
elke kant 'n geweer en op je rug een mes
dat 1.5 M. groot is. Ja, dat krijg je." niet,
want. eigenlijk ben je staljongen, en mag
je de koeien melken, en ze soms naar de
wei brengen.
„Net als in Holland?" „Precies het
zelfde".
Dat viel Jan tegen. Was hij nu maar
thuis gebleven. Eindelijk naderden ze de
boerderij. Alles viel tegen. Smit was altijd
vriendelijk, doch z'n vrouw en kinderen
bemoeiden zich niet met Jan. Als Jan wat
tegen Tom en John, de twee negers, iets
zei, lachten deze. Dat deden ze natuurlijk
niet om Jan te plagen, maar omdat ze Jan
niet verstonden.
(Wo,rdt vervolgd.)
SCHOFFIES.
Een dol vermakelijk ééndagsverhaal
door Oome Kees.
IV. (Slot).
„Gedag Post!" „Dag jongens". Een post
bode passeerde hen en reageerde op hun
groet op de meest, vriendelijke manier,
maar die vriendelijkheid veranderde alras
in ziedenden toorn, toen een flinke kei
hem de pet over de oogen sloeg, en hij na
deze opgetild te hebben, de bengels hard
zg wegloopen.
Drie uur later.
Nog pratend over de film, welke zij ge
zien hadden, kwamen de hoofdpersonen
van dit verhaal uit de cinema en richtten
hun schreden huiswaarts. Daar zagen ze
een banketbakkersknecht die met enkele
doozen gebak op het hoofd en in 't voor
uitzicht van een flinke fooi, heupwiegend
en fluitend voortliep. En weer werkten
Koos' onvolprezen straatjongens hersenen
een nieuw plan uit. „Vooruit Jongens!"
Koos gaf het voorbeeld door met de rech
terhand op 't hoofd en de linker in den
zak heupwiegend achter den toekomstigen
patissier aan te stappen, welk voorbeeld
door zijn kameraden gevolgd werd. De
potsierlijke optocht verwekte in de drukke
Steenstraat groote hilariteit en de voor
bijgangers bleven staan en lachten vroo-
lijk. De arme bakker kon zich natuurlijk
vanwege de gebakjes niet omdraaien en
begreep daarom het vroolijk schateren
der menschen verkeerd. Van schaamte
werd hij al ronder en vooder en begon al
harder en harder te loopen. Plots strui-
j kelde hij en viel languit in de rails, het
i gebak viel uit de kisten en maakte ken-
j nis met de besneeuwde straat en.. met
den neus van Koos, die dadelijk zijn gang
niet in kon houden en over de knecht heen
met zijn heele gezicht in een groote mor-
ca taart wegdook. Hij krabbelde beduusd
overeind, wat éen waar la'chsalvo ontlokte
aan de lippen der omstanders, want hij
bad een compleet crcme-gezicht. Hij
maakte het nog wat erger door met zijn
mouwen te trachten zijn oogen van de
vettige rommel te bevrijden. Nu was het
zijn beurt om met beschaamde kaken te
staan, <doeh dat was gelukkig onder het
bruine masker niet zichtbaar. Hij oordeel
de het nu maar 't beste om in de richting
van zijn ouderlijk huis te verdwijnen, welk
voorbeeld door de anderen luid lachend en
schreeuwend gevolgd werd. Voor Piet had
dezen middag echter nog een onaangena-
men afloop, daar hij bij 't openen der ach
terdeur juist in de armen van Mina te
recht kwam die zijn lachend gezicht, één,
twéé, drie in een huilend veranderde als
vergoeding voor de gebroken sauskom, al
vorens zij hem weer aan z'n schoolwerk
stuurde.
GEHEIMZINNIG!
door W. M. J. Simons
Gymn. „Immaculatae Conceptionis" Venray
HOOFDSTUK I.
„Vanavond kan ik onmogelijk komen
Richard", zei een kleine heer in lichte re
genjas met meer donkere sneehoed. De
aangesprokene scheen niets met dit ge
zegde te zijn ingenomen: hij mompelde
iets van: „Altijd wat bijzonders" en zei
•daarna hardop: „Morgenavond verwacht
k je om acht uur in m'n studeerkamer
(hij had drie kamers gehuurd in 't huis
■an en zekere weduwe, Mevrouw Hojb
Millberger). Dan kan je toch zeker wel
komen?"
„Waarschijnlijk wel, maar ik zal nog
sl opbellen. Ik heb 't op 't oogenblik erg
druk, moet je weten, met een belangrijke
zaak. Nu tabé hoor! Tot morgen! en voor
hij, die Richard Smit heette, toog iets had
kunnen zeggen, was zijn kameraad in de
donkerte van 'n tamelijk nauwe zijstraat
verdwenen. Richard ging nu maar op weg
naar huis. Hij dacht nog eens over alle
gebeurtenissen van dien dag na. Wilhelm
beviel hem den laatsten tijd niet meer; hij
was meer teruggetrokken en was verschil
lende avonden verhinderd met hem, Ri
chard, samen te komen, zonder de oor
zaak te vertellen, wat vroeger stellig nooit
gebeurd zou zijn. Richard, die een bekend
detective was, moest er 't zijne van weten
en besloot van dat oogenblik af zijn z.g.n.
vriend in het oog te houden.
Hij haastte zioh naar huis en vond het
avondblad van de groote plaatselijke krant
op 't bureau in z'n studeerkamer liggen.
Haastig keek hij de krant in. Eerst keek
hij naar de Index, want, daar hij niet veel
had veel te lezen, wilde hij alleen het
allervoornaamste weten. Op pagina 1
6tond al iets nl.:
In braak gevolgd door moord.
„Vanmorgen tusschen 10 en 11 uur is 't
privé-kantoor van den heer Heiurich Lein-
berger, directeur van de stoomvaart Mij.
de „Norddeutsche Lloyd" door twee, tot
nog toe onbekend gebleven, personen be
zocht. Terwijl de heer L. in bedwang werd
gehouden, werd een groote v.aarde aan
geld en geldswaardige papieren ontvreemd
Toen de directeur om hulp riep, gaf één
van de twee schurken hem enkele steken
met een dolk in 't hart, zoodat de dood
bijna onmiddellijk inti-ad. Toen even latei-
een bediende in de kamer verscheen, wa-
ren de beide bandieten verdwenen en lag
zijn patroon dood en hevig bloedend op
den grond. De-politie stelt een ernstig on-,
derzoek, in; tot nu toe zijn alle pogingen
echter nog vergeefsch geweest. Weilicht- is
hier de geheimzinnige bandietenbende
weer aan 't werk. die de laatste weken de
stad en hap.r omtrek onveilig maakt."
Mijnheer Schmidt legde de krant neer
en zat eenige oogenblikken in diep ge
peins verzonken. De geheimzinnige dieven
bende was het veel besproken en ge
vreesde onderwerp yan den dag. Overal
hoorde men er van. Meermalen stonden
de kranten er vol over; maar hoe veel er
ook over gesproken en geschreven werd,
'op spoor was men de bende nog steeeds
niet kunnen komen. In ieder geval was
het vast geen verzinsel; de bende bestond.
Het was niet 't werkje van 'n troep straat
jongens, die op een onbeheerd oogenblik
de winkelladen lichtten, neen hier waren
werkelijk kunstenaars in hun vak aan het
werk, die met de grootste nauwgezetheid
«hun arbeid" deden, zoodat niets er op
kon terug wijzen, wie hier aan het werk
waren geweest. Alle misdaden schenen
van te voren steeds goed te worden be
sproken, alles klopte dan als een bus, zoo
dat de politie bij haar onderzoek, zich tel
kens bedrogen zag. Speciaal de groote ge
bouwen werden bezocht en de politie werd
telkens voor moeilijke problemen gesteld:
juwelierszaken met een onschatbare waar
de en afgesloten met ijzersterke hekwer
ken en rolluiken, werden binnengedron
gen, zonder aan de „omrastering" ook
maar de minste schade of verandering aan
te brengen.
Na een poosje stond Schmidt op en
telephoneerde naar een collega van hem,
mijnheer J. Ie Grant, een Franschman van
geboorte, een uiterst scherpzinnig heer.
„Ben je daar zelf Jean? Jc- spreekt met
Richard Schmidt. Zou je vanavond om 9
uur bij me kunnen komen, om eens met
me over die boerenbende te spreken,
waarover vanavond weer in de kranten
stond. Wat? Kan je niet eerder dan 10
uur? Ja, dat is goed. Dus van 10 tot
11! Best hoor. Tot straks!"
Uiterst tevreden ging Richard terug
naar zijn kamer, stak een geurige havanna
op en speelde een populair mopje op de
piano, terwijl hij zich er al op verheugde,
binnen zoo kort mogelijke tijd, die be
ruchte en gevaarlijke boevenbendc door
zijn hand ontmaskerd te zien. Hij speelde
een minuut of tien door, en ging daarna
aan zijn bureau zitten. Hij schreef een
brief aan den commissaris van politie, om
hem inlichtingen te vragen, die hij noodig
meende te hebben, voor zijn onderzoek.
Ondertussclien was Wilhelm enkele don
kere zijstraten doorgegaangeregeld keek
hij angstig om zich heen. De straten be
stonden grootendeels uit oude, zwarto
pakhuizen, die, daar 't al tegen zeven uur
liep, gesloten waren, zoodat die wijk zoo
goed als verlaten was.
Voor een klein, erg onaanzienlijk slopje,
nog minder als de straatjes in de buurt,
stond hij stil; geruimen tijd keek hij om
zich heen, maar, toen hij niemand zag,
schoot hij tusschen de overhellende pak
huizen door, een flauwe bocht om, totdat
't straatje doodliep op een groot ijzeren
hek, dat de terreinen van een flinke fa
briek afsloot. Door een vlugge wending
met de hand, tegen de muur van het groo
te, hooge, linksche pakhuis, vlak bij het
fabriekshek, ontstond een donkere ope
ning, ongeveer een meter in het viem.«nt.
Een steenen trapje van 10 a 15 treden
voerde naar een onderaardsohe donkerte,
een gewelf of een gangvlug maakte
Wilhelm de opening weer dicht, zoodat
men van buiten niets bijzonders meer aan
de muur kon zien. cenige oogenblikken
later was Wilhelm de trap afgedaald en
in de dichte, ondoordringbare duisternis
verdwenen. Geen mensch had deze vreem
de handelwijze gezien, niets verried WiL
helm.
Tussohen 10 en 11 uur werd er heel wat
tusschen Richard Schmidt en Jean Le
Grant gesproken over de beruchte bende,
die a-1 zooveel misdaden had bedreven
en ondanks het grondige onderzoek van
de politie, waarschijnlijk niet zou terug
deinzen nog nieuwe misslagen te bedrij
ven. In dat late uur beloofden de Fransch
man en de Duitseher elkaar trouw te hel
pen in alle onderzoekingen naar de schul
digen van de moorden en inbraken van
den laatsten tijd.
De politie stelde een grondig onderzoek
in, naar aanleiding van de inbraak en
moord in 't kantoor van de „Norddeutsche
Lloyd". De daders bleven echter onbe
kend, er was zelfs niets, wat vaag in de
richting w^es, waar men hen moest zoe
ken. Hierdoor stond de stad nog steeds
open voor de gevaarlijke bandieten, die
in heel West-Europa berucht waren ge
worden.
(Wordt vervolgd).
EEN MISLUKTE FIETSTOCHT
door Marie Hoogeveen.
Piet had reeds lang 'n heerlijk plan, dat
hij aan niemand vertellen wou. Hij zou en
moest fietsen leeren. Maar hoe en waar,
dat wist hij nog niet. Maar fijn van gehoor
had hij vernomen dat Vader, Moeder naar
Amsterdam moesten. En toen had hij een
mooi plan gemaakt. Hij zou de sleutel van
het schuurtje, waarin de fiets van vader
stond, wegnemen.
Alles ging naar wensch. Toen Vader
dien Woensdag 't schuurtje op slot wou
doen, vond hij nergens de sleutel. Toen
riep hij Piet bij zich en vroeg: „Piet heb
je de sleutel van het schuurtje ook ge-
„Nee vader", zei hij gauw. Vader geloof
de hem gelukkig. Om half acht vertrokken
ze. 's Middags om twaalf uur kwam hij
vlug thuis. Hij wou nu al vast beginnen.
Maar Mina, 'de meid belette het hem en
hij moest eerst eten.
's Middags trok hij er maar vlug op uit.
Een half uurtje ging het langzaam aan. Hij
begon al wat vlugger te rijden. Maar op
eens daar steekt plots een heer. over. Hij
met zijn fiets er tegen op. Hij schrok er
zelf van.
„Wel dondersche kwajongen, kijk dan
toch beter uit je oogen", zei de heer.
„Pardon Meneer, ik.ik meende het
zoo niet. Dat was al weer verholpen. Maar
al gauw kwam de tweede pech. Een klein
eindje ging het goed. Daar opeens rijdt hij
tegen 'n geverfde telephoonpaal aan. Z'n
broek en blouse vol verf. Daar zat weer
wat voor hem op. Maar toch gaf hij het
fietsen leèren niet op. Nu ging het straat
in, straat uit. Hij was bijna weer thuis toen
de derde pech kwam. Hij viel en de ket
ting eraf. Nu was er niets meer mee te
beginnen, nu moest hij naar huis of hij
wou of niet. Hij probeerde in 't schuurtje
de ketting erom te krijgen maar het lukte
niet. 's Avonds moest hij er mee voor den
dag komen. Hij moest voor straf om 6 uur
naar bed. Dien avond was de sleutel ook
weer terug.
DE REUS VAN SPAARNW0UDE
door Bévander.
't Was Zondag, de vesper geëindigd. De
grooten schaarden zich om Klaas van Kij-
ten, maar de kleineren bleven op 'n afstand
staan. „Landreus Klaas", sprak de vis-
scher, „ik zal je 'l loon van twee geven,
als je me helpt met 't vissohen in dé rivie
ren." Daarop antwoordde de Landreus:
„Ik heb m'n kracht niet gekregen, om jou
meer te laten verdienen, als de andere
visschers". „Nu dat zou ik ook niet doen,
jc kunt veel beter 't land verbouwen", zei
de landbouwer. „En als je dat doet, na
tuurlijk bij mij, dan zal ik je 't loon van
vier knechts geven." „Neen", zei toen de
landreus, „ik ben niet zoo slecht om aan
vier knechts hun loon te ontrukken".
„Ja", zei dan de speerman, „doe hel
harnas aan, vecht mee en speel met de
schijf". „Ach, wat zal ik zeggen, ik moord
liever geen menschen uit, ik vecht alleen,
als 't moet!" antwoordde de Landreus
„Kom dan bij mij", zei de schipper, „dan
gaan we als Kermisgasten overal rond, en
wat we ophalen deelen wc. „Neen", ant
woordde Klaas, „ik ben eens met 'n gezant
schap naar Engeland geweest, maar ze ke
ken me voortdurend aan".
Plotseling weeiklinkt 'n kreet: „De stier
van Bart Amsen is losgebroken". Visscherj
en landbouwers, speermannen en schip
pers vluchten weg waar ze maar kunnen
verschuilen. Daar staat dan a'ileen nog de
landreus met een jeugdige moeder, die van
schrik als 't ware was verstijfd. Maar als
zij eindelijk wegvlucht, ontglipt haar het
kindje uit de armen. De stier kwam
naden... nader!!
De moeder werpt zich op het kindje, om
het voor de stooten der stier te vrijwaren.
De landreus kan het niet aanzien, hij klemt
de horens van de stier vast. hoe die ook
rukt. Nu durven visschers, landlieden en
schippers nader te komen en zich wreken
op den stier, voor wat hij hun had mis
daan. De landreus krijgt een traan in hei
oog, als hij daar de moeder voor zijn too
ten ziet neerknielen, die hem bedankt von»
zijn hulp. Hij blikt naar den hemel ei'
zegt: „God, ik dank u voor mijn krach'