O— OOR I^IMOEREH DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 fJllillllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIlllllllUllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllI SIIIIIBIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIU1IIIIIIII1IIIIIV7 CORRESPOPNDENTIE. Nog is een dankbetuiging voor ontvan gen prijs ingekomen van: Stien van de Poll Tolstraat C 53 Bodegraven, B. v. d. Geest, Leiderdorp. Pierewiet, Oegstgeest. Dank je wel Pierewiet voor deze bijdrage. Wordt natuurlijk geplaatst. Nog even geduld! Het plaatsje voor ons flink schrijfstertje blijft gereserveerd. En hoe gaat het nu? Ik verwachtte het, want ik wist heusch niet, hoe ik het had. Dag lief Nichtje! Maak veel groeten aan alle huisgenooten Tonnv Duindam, Leiden. Ze ker ben ik over dat lange verhaal tevre den! Zoo'n werk is een prachtoefening om taal en stijl te leeren. Dag Tonny! Maak wederkeerig veel groeten aan alle huisge nooten en vooral aan Annie! Lees eens de roman van Wim Simons, waarvan nu no. 1 gaat komen. Wim Simons, Gymnasium, V e n- r a y. Nou Wim, dat belooft heel wat! De opzet is breed en weldoordacht! Er is climax in de bewerking van nu en de bij dragen van verleden jaar. Ik wacht vol aandacht, de verdere vervolgen af. Dag Wim 1 Veel groeten van tante! Cor en A n n y v. D i e s t, Sassen- h e i m. Was ik er nu vlug bij of niet? En „De geschiedenis van een bal" wordt ook geplaatst! Nog even geduld! Dag jon gens! Groeten jullie Pa en Moe van me! Bik a van Schaik, Leiden. Is dat de eerste keer dat ik jou zie Rika'! Laat het dan niet de laatste keer zijn. Je hebt gezien wat prachtprijzen gegeven zijn! Groet ook Vader en Moeder van me! Cor Verhagen, Stompwijk. Wie goed geschreven heeft en zelfs twee raadsels fout heeft, loot nog mee maar heeft geen kans op den eersten of tweeden prijs. Dat is het verschil. Dag Cor! Het opstel is te kort. Sjaantje Boekraad, Boskoop k— Het opstelletje „Straf" wordt ge plaatst, maar voorloopig nog niet. En dat je den vorigen keer niet hebt meegedaan, is je eigen schuld, zeg je! Dat is dom! Begin voortaan dadelijk! Dag Sjaantje! Annie Hölscher, R'veen. Dat uitstapje naar Roermond is goed beschre ven. En zoodra ik wat meer ruimte heb, kom jij aan 't woord. Dag Annie! Hugo Zwetsloot. Leiden. Moeder mag je gerust helpen Hugo en ik wacht op al die briefjes, die nog volgen zullen, als je zelf schrijven kunt. Groet vader en moeder van me en op den volgen den wedstrijd hoop ik je weer te zien. Dag Hugo! Truus Klein, Leiden. Welkom Truusje! Voortaan blijven meedoen! Een meisje van de 5de klas moest zelfs al eens probeeren een groot verhaal te schrijven. Probeer eens! Dag Truusje! Voor vandaag zullen we het hierbij la ten. De volgende week ga ik door. Er lig gen nog 60 brieven op antwoord te wach ten. Voor 't beantwoorden der vragen is vandaag geen plaats. Wie wat te vragen heeft, vrage! Oom Wim. DE GEHEIMZINNIGE KELLNER Een oorspronkelijk detective-verhaal door Anton 01de Kalter. XI. Zoo, nu zijn we op deze kamer klaar, kom maar mee. Zij liepen de kamer uit, sloten ze weer met hun looper en traden vervolgens hun eigen kamer weer binnen. Edward haalde de leiding verder uit het gat en knipte haar vervolgens door. Hij nam weer een klein instrumentje uit zijn koffer, dat veel van een koptelefoon, maar ook veel van een zeer klein luid sprekertje weg had. nam het andere eind van de leiding, bevestigde die aan het luidsprekertje. Zoo, zcide hij, dat is gereed, willen wij nu hooren wat er op no. 18 gesproken wordt, dan bevestigen wij die twee einden aan eikaar en wij hooren alles. Nu kunnen wijalles hooren wat er gesproken wordt en alles zien wat er uitgevoerd wordt. Nu is het eenigste wat ons te wachten staat, afwachten. Maar wij kunnen nog meer doen. Als je voor de lens een photo- of film toestel plaatst, dan komt er ailes op, tot zelfs de hoeken der kamer. Maar plaatsen we ons phototoestel er voor-en nemen wat er te nemen valt. Zoodoende hadden de twee detectives hun spulletje mooi voor elkaar. Het is diner-tijd. Ook Edward Haddey- well en zijn getrouwe vriend en helper Charles Burton begaven zich naar de eet salon om huD leege magen te vullen. Het eten smaakte hun bijzonder goed. Zoodra zij gegeten hadden, sprak Edward: Hoc laat is het? Tien voor half acht, was het ant woord. O, dank u wel. De Chinees had zich den geheelen dag nog niet vertoond. Waar zit die vent toch? zei Charles. Nauwelijks had hij dit echter gezegd, of de Chinees trad het hotel binnen en begaf zich regelrecht naar de garderoge, kwam echter direct terug en begaf zich zonder iets te zeggen naar boven. Nu spoedden zich ook onze vrienden naar hun kamer. Daar aangeland begaven zij zich direct naar de lens. De Chinees zat voor de tafel, peinzend keek hij voor zich uit, totdat op eens de deur openging en de geheimzinnige kell- ner binnentrad. Goeden avond! Goeden avond, ant woordde de Chinees in vloeiend Engelsch. Hebt ge alles bij je? Zeker, alles meester. In kamer no. 17 slaakten de twee detec tives kreten van verwondering. Do kellner werd aangesproken met „meester". Was hij de leider eener groote misdadigersben- de? Hoe staat het met de couranten? O, wel goed, die weten nergens van, en de ploitie en recherche ook. En ze komen bovendien nooit te weten dat wij Thaitsehts hebben koud gemaakt. Pas op! niet te veel gezegd. Wij heb ben echter twee zeer groote tegenstan ders. Wie dan? vroeg de Chinees. Ken je de twee detectives Haddey- well en Burton? Nou, of ik die kerels ken, Vooral die Haddeyweil; van dien Burton hebben wij niet zoo heel veel te vreezen, die is nog maar leerling-detective, In kamer uc. 17 kleurde op dit oogen- blik Oharles een beetje. Doch in de andere kamer ging de Chinees voort: En hoe gaat het met het geld? Dat wordt morgen-avond verdeeld, antwoordde hierop de kellner. Is het den manschappen dan al ge meld Neen, neg niet, maar van avond om elf uur hebben wij een bijeenkomst. Maar nu moet ge mij nog eens ver tellen waar dien koud gemaakten Thait sehts eigenlijk vandaan komt. Dat wil ik nog wel een keer doen. Hij is geboren in Peking en was van zeer rijke afkomst. Zijn vader was zijde-fabri kant en verdiende daar overvloedig geld mee. Toen het zaakje uit elkaar ging kreeg de zoon een aardig sommetje, en hij kreeg het toen in het hoofd om zich in te sche pen naar Amerika. Zijn ouders verzetten zich hiertegen, doch hij deed zijn eigen wil en ging naar Amerika. Ik zelf ben met hem den oceaan overgestoken, en in dien tijd vertelde hij mij alles wat ik jou nu vertel. Hier in New-York aangekomen, begon hij handel te drijven in Oostersche kle dingstukken, verdiende daar echter niet veel mee. Toen kwam de tijd dat ik ken nis maakte met jou en jouw manschap pen. Het verdere weet ge net zoo goed als ik. In kamer no. 17 waren de detectives druk bezig met het noteeren en luisteren. In kamer no. 18 ging de Chinees weer voort: Nu zijn wij gereed of niet? Ja, één ding nog. En dat is? Dat gij van avond ook op de bijeen komst komt, ge weet wel, Rudolf Martin- street 6a. Nu, dan kunnen wij wel gaan. De Chinees opende de deur en sloot die, zoo dra zij er uit waren, weer achter zich dicht. Daar hebben wij weer iets zeer be langrijks afgeluisterd, sprak nu in kamer no. 17 Edward Haddeyweil tot Charles Burton, wij kunnen nu ook wel weer naar beneden gaan kom maar mee. Onder net den trap afgaan sprak Ed ward Wij weten toch nu al zeker dat die kellner en zijn handlangers de daders zijn en dat is het voornaamste. (Wordt vervolgd). HOE ALLES TOCH NOG TERECHT KWAM door Tonny Duindam. IV. De „Koningin Willi e lm ina", zooals de boot heette, maakte 'n voorspoedige reis. Toen ze de kus; naderde werd de vaart verminderd, want de kapitein wou niets van marinebooten overdag hebben, hij had ze liever 's nachts. Toen de kapitein gehoord had, dat Jan naar Amerika moest zei de kapitein tot Jan: „Houd je maar klaar, want er zal, hoop ik, vannacht wel gelegenheid zijn.' 's Nachts werden seinen met een lan taarn gegeven, die spoedig van de wal be antwoord werden. Een kwartier later hoor de men vlak bij de boot geplas in het wa ter en de kapitein die op de brug stond, zag. dat er groote roeibooten aankwamen, 'n Paar mannen klommen de „Koningin Wilhelmina" op en voerden een levendig gesprek met de kapitein. Toen werden de kisten en pakken uit het ruim gehesohen, en op de roeibooten geladen, en in een halfuurtje later stonden de alcoholische dranken in Amerika. Jan ging met Smit mee, nadat Jan tegen Flip had gezegd: „Zeg maar tegen Groot vader, dat ik naar Amerika ben overge stoken, naar het land van vrijheid en gouden bergen Smit was een aardige en goedhartige man, die door slechte vrienden op het verkeerde pad was geraakt en nu voorzit ter was van 'n smokkelaarsbende. Na een paar dagen zei hij tegen Jan: „Jan, ik heb een broer die ver in het land woont, en een boerderij heeft. Hij zou jou wel willen hebben, denk ik. Ik zal eens schrijven, of hij je gebruiken kan". „Graag meneer", zei Jan. Twee dagen later kwam het antwoord, dat broer Wil lem, Jan wel gebruiken kon. De reiskosten zouden wel van z'n kosten achtergehouden worden. Jan zat den volgenden dag in den trein om 'n paar uur ver 't land in te rij den. De boerderij lag op 'n groote, vrucht bare landstreek, met veel weiden en lan derijen en hier en daar prachtige bos- schen. Smit zelf haalde Jan van den trein af, en gezellig pratend liepen ze naar huis. Toen vroeg de boer of Jan z'n ouders nog leefden. Neen, die leefden niet meer, maar Jan zei niets van zijn oude grootvader, die hij achter had gelaten. „Zoo, dan sta jij al vroeg op de vereld om de kost te ver dienen. Kan je ook Engelsch?" „Nee meneer". „Nu, ik ben de eenigste in huis die Hollandsch kan spreken. Het is wel jammer, want m'n vrouw en kinde ren spreken ook Engelsch, en de twee ne gers spreken ook Engelsch. En ik ben ook niet altijd thifis. Jan dacht dat 't wel ge zellig zou zijn bij 'n paar negers. Veel fij ner dan bij een schoonmaker. Echt avon tuurlijk. „Hebt u nog Indianen of Cow boy's?" „Ja Cowboy mag je. worden." „Echt meneer. Met een paard en geweer enToen begon Smit erg te lachen en zei: „Jij wordt Cowboy. Dan krijg je een wild paard dat niemand berijden kan, aan elke kant 'n geweer en op je rug een mes dat 1.5 M. groot is. Ja, dat krijg je." niet, want. eigenlijk ben je staljongen, en mag je de koeien melken, en ze soms naar de wei brengen. „Net als in Holland?" „Precies het zelfde". Dat viel Jan tegen. Was hij nu maar thuis gebleven. Eindelijk naderden ze de boerderij. Alles viel tegen. Smit was altijd vriendelijk, doch z'n vrouw en kinderen bemoeiden zich niet met Jan. Als Jan wat tegen Tom en John, de twee negers, iets zei, lachten deze. Dat deden ze natuurlijk niet om Jan te plagen, maar omdat ze Jan niet verstonden. (Wo,rdt vervolgd.) SCHOFFIES. Een dol vermakelijk ééndagsverhaal door Oome Kees. IV. (Slot). „Gedag Post!" „Dag jongens". Een post bode passeerde hen en reageerde op hun groet op de meest, vriendelijke manier, maar die vriendelijkheid veranderde alras in ziedenden toorn, toen een flinke kei hem de pet over de oogen sloeg, en hij na deze opgetild te hebben, de bengels hard zg wegloopen. Drie uur later. Nog pratend over de film, welke zij ge zien hadden, kwamen de hoofdpersonen van dit verhaal uit de cinema en richtten hun schreden huiswaarts. Daar zagen ze een banketbakkersknecht die met enkele doozen gebak op het hoofd en in 't voor uitzicht van een flinke fooi, heupwiegend en fluitend voortliep. En weer werkten Koos' onvolprezen straatjongens hersenen een nieuw plan uit. „Vooruit Jongens!" Koos gaf het voorbeeld door met de rech terhand op 't hoofd en de linker in den zak heupwiegend achter den toekomstigen patissier aan te stappen, welk voorbeeld door zijn kameraden gevolgd werd. De potsierlijke optocht verwekte in de drukke Steenstraat groote hilariteit en de voor bijgangers bleven staan en lachten vroo- lijk. De arme bakker kon zich natuurlijk vanwege de gebakjes niet omdraaien en begreep daarom het vroolijk schateren der menschen verkeerd. Van schaamte werd hij al ronder en vooder en begon al harder en harder te loopen. Plots strui- j kelde hij en viel languit in de rails, het i gebak viel uit de kisten en maakte ken- j nis met de besneeuwde straat en.. met den neus van Koos, die dadelijk zijn gang niet in kon houden en over de knecht heen met zijn heele gezicht in een groote mor- ca taart wegdook. Hij krabbelde beduusd overeind, wat éen waar la'chsalvo ontlokte aan de lippen der omstanders, want hij bad een compleet crcme-gezicht. Hij maakte het nog wat erger door met zijn mouwen te trachten zijn oogen van de vettige rommel te bevrijden. Nu was het zijn beurt om met beschaamde kaken te staan, <doeh dat was gelukkig onder het bruine masker niet zichtbaar. Hij oordeel de het nu maar 't beste om in de richting van zijn ouderlijk huis te verdwijnen, welk voorbeeld door de anderen luid lachend en schreeuwend gevolgd werd. Voor Piet had dezen middag echter nog een onaangena- men afloop, daar hij bij 't openen der ach terdeur juist in de armen van Mina te recht kwam die zijn lachend gezicht, één, twéé, drie in een huilend veranderde als vergoeding voor de gebroken sauskom, al vorens zij hem weer aan z'n schoolwerk stuurde. GEHEIMZINNIG! door W. M. J. Simons Gymn. „Immaculatae Conceptionis" Venray HOOFDSTUK I. „Vanavond kan ik onmogelijk komen Richard", zei een kleine heer in lichte re genjas met meer donkere sneehoed. De aangesprokene scheen niets met dit ge zegde te zijn ingenomen: hij mompelde iets van: „Altijd wat bijzonders" en zei •daarna hardop: „Morgenavond verwacht k je om acht uur in m'n studeerkamer (hij had drie kamers gehuurd in 't huis ■an en zekere weduwe, Mevrouw Hojb Millberger). Dan kan je toch zeker wel komen?" „Waarschijnlijk wel, maar ik zal nog sl opbellen. Ik heb 't op 't oogenblik erg druk, moet je weten, met een belangrijke zaak. Nu tabé hoor! Tot morgen! en voor hij, die Richard Smit heette, toog iets had kunnen zeggen, was zijn kameraad in de donkerte van 'n tamelijk nauwe zijstraat verdwenen. Richard ging nu maar op weg naar huis. Hij dacht nog eens over alle gebeurtenissen van dien dag na. Wilhelm beviel hem den laatsten tijd niet meer; hij was meer teruggetrokken en was verschil lende avonden verhinderd met hem, Ri chard, samen te komen, zonder de oor zaak te vertellen, wat vroeger stellig nooit gebeurd zou zijn. Richard, die een bekend detective was, moest er 't zijne van weten en besloot van dat oogenblik af zijn z.g.n. vriend in het oog te houden. Hij haastte zioh naar huis en vond het avondblad van de groote plaatselijke krant op 't bureau in z'n studeerkamer liggen. Haastig keek hij de krant in. Eerst keek hij naar de Index, want, daar hij niet veel had veel te lezen, wilde hij alleen het allervoornaamste weten. Op pagina 1 6tond al iets nl.: In braak gevolgd door moord. „Vanmorgen tusschen 10 en 11 uur is 't privé-kantoor van den heer Heiurich Lein- berger, directeur van de stoomvaart Mij. de „Norddeutsche Lloyd" door twee, tot nog toe onbekend gebleven, personen be zocht. Terwijl de heer L. in bedwang werd gehouden, werd een groote v.aarde aan geld en geldswaardige papieren ontvreemd Toen de directeur om hulp riep, gaf één van de twee schurken hem enkele steken met een dolk in 't hart, zoodat de dood bijna onmiddellijk inti-ad. Toen even latei- een bediende in de kamer verscheen, wa- ren de beide bandieten verdwenen en lag zijn patroon dood en hevig bloedend op den grond. De-politie stelt een ernstig on-, derzoek, in; tot nu toe zijn alle pogingen echter nog vergeefsch geweest. Weilicht- is hier de geheimzinnige bandietenbende weer aan 't werk. die de laatste weken de stad en hap.r omtrek onveilig maakt." Mijnheer Schmidt legde de krant neer en zat eenige oogenblikken in diep ge peins verzonken. De geheimzinnige dieven bende was het veel besproken en ge vreesde onderwerp yan den dag. Overal hoorde men er van. Meermalen stonden de kranten er vol over; maar hoe veel er ook over gesproken en geschreven werd, 'op spoor was men de bende nog steeeds niet kunnen komen. In ieder geval was het vast geen verzinsel; de bende bestond. Het was niet 't werkje van 'n troep straat jongens, die op een onbeheerd oogenblik de winkelladen lichtten, neen hier waren werkelijk kunstenaars in hun vak aan het werk, die met de grootste nauwgezetheid «hun arbeid" deden, zoodat niets er op kon terug wijzen, wie hier aan het werk waren geweest. Alle misdaden schenen van te voren steeds goed te worden be sproken, alles klopte dan als een bus, zoo dat de politie bij haar onderzoek, zich tel kens bedrogen zag. Speciaal de groote ge bouwen werden bezocht en de politie werd telkens voor moeilijke problemen gesteld: juwelierszaken met een onschatbare waar de en afgesloten met ijzersterke hekwer ken en rolluiken, werden binnengedron gen, zonder aan de „omrastering" ook maar de minste schade of verandering aan te brengen. Na een poosje stond Schmidt op en telephoneerde naar een collega van hem, mijnheer J. Ie Grant, een Franschman van geboorte, een uiterst scherpzinnig heer. „Ben je daar zelf Jean? Jc- spreekt met Richard Schmidt. Zou je vanavond om 9 uur bij me kunnen komen, om eens met me over die boerenbende te spreken, waarover vanavond weer in de kranten stond. Wat? Kan je niet eerder dan 10 uur? Ja, dat is goed. Dus van 10 tot 11! Best hoor. Tot straks!" Uiterst tevreden ging Richard terug naar zijn kamer, stak een geurige havanna op en speelde een populair mopje op de piano, terwijl hij zich er al op verheugde, binnen zoo kort mogelijke tijd, die be ruchte en gevaarlijke boevenbendc door zijn hand ontmaskerd te zien. Hij speelde een minuut of tien door, en ging daarna aan zijn bureau zitten. Hij schreef een brief aan den commissaris van politie, om hem inlichtingen te vragen, die hij noodig meende te hebben, voor zijn onderzoek. Ondertussclien was Wilhelm enkele don kere zijstraten doorgegaangeregeld keek hij angstig om zich heen. De straten be stonden grootendeels uit oude, zwarto pakhuizen, die, daar 't al tegen zeven uur liep, gesloten waren, zoodat die wijk zoo goed als verlaten was. Voor een klein, erg onaanzienlijk slopje, nog minder als de straatjes in de buurt, stond hij stil; geruimen tijd keek hij om zich heen, maar, toen hij niemand zag, schoot hij tusschen de overhellende pak huizen door, een flauwe bocht om, totdat 't straatje doodliep op een groot ijzeren hek, dat de terreinen van een flinke fa briek afsloot. Door een vlugge wending met de hand, tegen de muur van het groo te, hooge, linksche pakhuis, vlak bij het fabriekshek, ontstond een donkere ope ning, ongeveer een meter in het viem.«nt. Een steenen trapje van 10 a 15 treden voerde naar een onderaardsohe donkerte, een gewelf of een gangvlug maakte Wilhelm de opening weer dicht, zoodat men van buiten niets bijzonders meer aan de muur kon zien. cenige oogenblikken later was Wilhelm de trap afgedaald en in de dichte, ondoordringbare duisternis verdwenen. Geen mensch had deze vreem de handelwijze gezien, niets verried WiL helm. Tussohen 10 en 11 uur werd er heel wat tusschen Richard Schmidt en Jean Le Grant gesproken over de beruchte bende, die a-1 zooveel misdaden had bedreven en ondanks het grondige onderzoek van de politie, waarschijnlijk niet zou terug deinzen nog nieuwe misslagen te bedrij ven. In dat late uur beloofden de Fransch man en de Duitseher elkaar trouw te hel pen in alle onderzoekingen naar de schul digen van de moorden en inbraken van den laatsten tijd. De politie stelde een grondig onderzoek in, naar aanleiding van de inbraak en moord in 't kantoor van de „Norddeutsche Lloyd". De daders bleven echter onbe kend, er was zelfs niets, wat vaag in de richting w^es, waar men hen moest zoe ken. Hierdoor stond de stad nog steeds open voor de gevaarlijke bandieten, die in heel West-Europa berucht waren ge worden. (Wordt vervolgd). EEN MISLUKTE FIETSTOCHT door Marie Hoogeveen. Piet had reeds lang 'n heerlijk plan, dat hij aan niemand vertellen wou. Hij zou en moest fietsen leeren. Maar hoe en waar, dat wist hij nog niet. Maar fijn van gehoor had hij vernomen dat Vader, Moeder naar Amsterdam moesten. En toen had hij een mooi plan gemaakt. Hij zou de sleutel van het schuurtje, waarin de fiets van vader stond, wegnemen. Alles ging naar wensch. Toen Vader dien Woensdag 't schuurtje op slot wou doen, vond hij nergens de sleutel. Toen riep hij Piet bij zich en vroeg: „Piet heb je de sleutel van het schuurtje ook ge- „Nee vader", zei hij gauw. Vader geloof de hem gelukkig. Om half acht vertrokken ze. 's Middags om twaalf uur kwam hij vlug thuis. Hij wou nu al vast beginnen. Maar Mina, 'de meid belette het hem en hij moest eerst eten. 's Middags trok hij er maar vlug op uit. Een half uurtje ging het langzaam aan. Hij begon al wat vlugger te rijden. Maar op eens daar steekt plots een heer. over. Hij met zijn fiets er tegen op. Hij schrok er zelf van. „Wel dondersche kwajongen, kijk dan toch beter uit je oogen", zei de heer. „Pardon Meneer, ik.ik meende het zoo niet. Dat was al weer verholpen. Maar al gauw kwam de tweede pech. Een klein eindje ging het goed. Daar opeens rijdt hij tegen 'n geverfde telephoonpaal aan. Z'n broek en blouse vol verf. Daar zat weer wat voor hem op. Maar toch gaf hij het fietsen leèren niet op. Nu ging het straat in, straat uit. Hij was bijna weer thuis toen de derde pech kwam. Hij viel en de ket ting eraf. Nu was er niets meer mee te beginnen, nu moest hij naar huis of hij wou of niet. Hij probeerde in 't schuurtje de ketting erom te krijgen maar het lukte niet. 's Avonds moest hij er mee voor den dag komen. Hij moest voor straf om 6 uur naar bed. Dien avond was de sleutel ook weer terug. DE REUS VAN SPAARNW0UDE door Bévander. 't Was Zondag, de vesper geëindigd. De grooten schaarden zich om Klaas van Kij- ten, maar de kleineren bleven op 'n afstand staan. „Landreus Klaas", sprak de vis- scher, „ik zal je 'l loon van twee geven, als je me helpt met 't vissohen in dé rivie ren." Daarop antwoordde de Landreus: „Ik heb m'n kracht niet gekregen, om jou meer te laten verdienen, als de andere visschers". „Nu dat zou ik ook niet doen, jc kunt veel beter 't land verbouwen", zei de landbouwer. „En als je dat doet, na tuurlijk bij mij, dan zal ik je 't loon van vier knechts geven." „Neen", zei toen de landreus, „ik ben niet zoo slecht om aan vier knechts hun loon te ontrukken". „Ja", zei dan de speerman, „doe hel harnas aan, vecht mee en speel met de schijf". „Ach, wat zal ik zeggen, ik moord liever geen menschen uit, ik vecht alleen, als 't moet!" antwoordde de Landreus „Kom dan bij mij", zei de schipper, „dan gaan we als Kermisgasten overal rond, en wat we ophalen deelen wc. „Neen", ant woordde Klaas, „ik ben eens met 'n gezant schap naar Engeland geweest, maar ze ke ken me voortdurend aan". Plotseling weeiklinkt 'n kreet: „De stier van Bart Amsen is losgebroken". Visscherj en landbouwers, speermannen en schip pers vluchten weg waar ze maar kunnen verschuilen. Daar staat dan a'ileen nog de landreus met een jeugdige moeder, die van schrik als 't ware was verstijfd. Maar als zij eindelijk wegvlucht, ontglipt haar het kindje uit de armen. De stier kwam naden... nader!! De moeder werpt zich op het kindje, om het voor de stooten der stier te vrijwaren. De landreus kan het niet aanzien, hij klemt de horens van de stier vast. hoe die ook rukt. Nu durven visschers, landlieden en schippers nader te komen en zich wreken op den stier, voor wat hij hun had mis daan. De landreus krijgt een traan in hei oog, als hij daar de moeder voor zijn too ten ziet neerknielen, die hem bedankt von» zijn hulp. Hij blikt naar den hemel ei' zegt: „God, ik dank u voor mijn krach'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 8