DE LEIDSCHE COURANT
DE ROZENKRANS IN DE VUIST
De dag zinkt weg. De laatste stralen der
gloeiende zon vergulden de toppen der
boomen, en aan den verren horizon glin
steren de blauw wolken, in purperen
gloed.
Twee handswerkliedon rusten een wei
nig uit aan den weg die naar het dorp
leidt, en hebben zich neergezet op een groo-
nen heuvel, waar achter een oud kruis zich
verheft, beschaduwd door twee machtige
berkenboomen.
Men bemerkt een groot verschil van
leeftijd tusschen de twee vrienden.
Terwijl de jongste hoogstens 23 jaren
telt, moeten we den oudsten zeker op zes
tig schatten. Hij heeft een on verzorgden
baard, en witte haren omkransen zijn ka
len schedel.
Na een tijdje met praten en schertsen te
hebben doorgebracht, bemerkt de jongste
het kruis dat achter hen staat. „Ha, kijk,
spot hij, „zij t. gij er ook nog „Zoo vriend
je, vervolgt de oude lachend, ..Nu heeft hij
al je zwijnerijen gehoord, en daarom zul
je in de hel gebraden worden."
„Ik in de hel branden Ik in de hel
Nou, dat wil ik wel eens zien! Wie is de
ergste van ons beiden1?"
Op hoonenden toon gaat de oude voort
„Op het laatst gelooft ons jongetje nog
aan bedrogIk wil je eens goede raad
geven: Slaat hem de been-en door midden,
voor je je ziel aan den duivel overlevert 1
Maar ik wed dat al je moed maar groot-
praterij is."
Wat wil je zeggen, ik niet durven Beter
dan jij, als het er op aan komt
„Nou dan zal ik je eens wat zeggen:
„Dat behoef ik niet te doen", ransel hem
van het kruis met je knuppel„Zie je wel,
dat O.L. Heer je te paken zal krijgen."
Pas maar op, ik zal je laten zien, wat
ik kan."
Bij deze woorden springt hij op, neemt
zijn stok, en slaat met alle kracht op het
kruis. Doch nauwelijks heeft hij den eersten
slag gedaan, of de jongen plaatst zich voor
hem, zeggende: „Ik niet durven?" En met
eenige slagen slaat hij het kruis in stuk
ken.
In zijn vernielingswoede ontgaat het
hem, dat de oude man, plotseling over een
haag springt, en in het dorp verdwijnt. Als
hij zoekend kijkt, springen eensklaps twee
boerenknechten over den heuvel en willen
zich op hem werpen. Op het laatste oogen-
blik gelukt het hem nog in het kreupel
hout te vluchten. De vervolgens zitten hem
dicht op de hielen. „Je zoekt zeker den
oude, dien heb ik al te pakken,", riep een
van zijn vervolgers. Op hetzelfde oogen-
blik voelt hij een ijzeren greep in den nek.
Woedend van toorn knelt de sterke reus
zijn vuisten om zijn keel, zoadat hij be
nauwd naar adem snakt.
Intusschen is de andere vervolgens op
zoek gegaan naar den tweeden boosdoe
ner. Doch deze heeft door zijn sluwe streek
zulk een voorsprong gemaakt, dat hij zich
in veiligheid kan stellen. De angst geeft
hem zoo'n ongekende kracht, dat hij het
gedurende een half uur op een loopen zet,
zonder een enkel oogenblik te rusten. Dan
eerst meent bij zich buiten gevaar. De
vlucht heeft hem zoodanig vermoeid dat
hij hoorbaar naar adem hijgt. Steunend op
zijn stok, zet hij moeizaam zijn weg voort.
„Verduiveld, ze hadden me haast te pak
ken
Het jongetje zullen ze wel opgepikt heb
ben, die kan zich nu op eenige weken ge
vangenisstraf voorbereiden."
Met onderzoekende blik blijft hij stil
staan en overlegt bij zich zelf, welken
weg hij zal inslaan. De omgeving komt hem
niet onbekend voor. Doch hij herinnert
zich niet juist dat hij ook vroeger reeds
langs dezen weg gegaan is. Hij denkt er
over na. Maar hoe langer hij denkt, des te
vager wordt hem de herinnering. En toen
hij kent dit landschap uit zijn veneden;
Nu komt hij aan een breeden weg, waar
aan beide kanten oude olmen staan. Ja,
déze weg, die hij zich nu duidelijk herin
nert, moet naar een zekere stad leiden.
De naam van de stad is hem echter ont
gaan en de afstand kan hij evenmin schat
ten.
Zonder twijfelen slaat hij dezen weg in.
Nu er weer een zekere rust over hem ge
komen is, voelt hij zijn vermoeidheid des
te meer. Maar omdat hij er van overtuigd
is veilig te zijn voor de oogen van zijn ver
volgers, zet hij zich aan den weg neer. Hij
overdenkt, hoe hij niettegenstaande zijn
vermoeidheid toch voor den avond de
stad wil bereiken.
Plotseling springt hij op. Met zijn stok
in het zand spelend, ontdekt hij een glin
sterend voorwerp. Haastig neemt hij het
op, en houdt in zijn hand een blauw gla
zen snoer met een medaillon. Neen, het is
een kruis. Hij had gehoopt een kostbare
vondst te doen en is teleurgesteld, door
deze ontdekking. Maar wat was het eigen
lijk? Een ketting met eeu kruis? Men
noemt zoo'n ding tocli geen ketting. Maar
hoe heet het dan? Verduiveld ik weet
het toch. Hij voelt dat dit voorwerp (iets
in zijn leven beteekend heeft), vroeger voor
hem van groote bet eekenis was.
Wanneer? Niet in zijn jongelingsja
ren, maar misschien toen hij nog een kind
was. Langzamerhand beginnen zijne jeugd
herinneringen bij hem levend te worden.
De tijd, dat hij nog onschuldig was, weer
spiegelt zich in zijn geest en nu weet hij
opeens, dat het een rozenkrans is, die hij
in de hand houdt. Een kleine blauwe ro
zenkrans, zooals hij van zijn moeder ge
kregen had, toen hij nog een kind was. Bij
de eerste ontgoocheling gevoelt hij lust het
ding weg te werpen, maar dan houdt hij
den rozenkrans vast en tracht, terwijl hij
voortwandelt, zich de gebeden te herinne
ren, die hij van zijne moeder geleerd heeft,
't Is niet uit vroomheid, dat hij probeert
te bidden, maar door de woorden rijzen
gelukkige beelden uit lang vervlogen jaren
voor zijn geest op. Peinzend vraagt hij
zich af, of het deze weg is, die hij vroeger
zoo dikwijls met zijn moeder gegaan is.
Komt men niet langs dezen weg in een
stad, waar men een oud genadebeeld be
waarde? En nu herinnert hij zich uit zijn
heerlijke jeugd de tijd dat hij met zijne
moeder naar het genadebeeld tér bede
vaart ging.
Hij herinnert zich nu weder een mooie
zomeravond vol zonneschijn en vogelen
zang. De bloemen schitteren in duizend
kleuren en het gras is met. dauwparelen
bezet. Uit de verte komt de klank der
klokken en vermengt zich met het gekla
ter der beek, die zich door de groene wei
de slingert. Boven dit alles spant zich de
blauwe hemel. En door al deze heerlijk
heid ziet hij zich met zijne moeder naar
het genadebeeld gaan, terwijl hij luidop
den rozenkrans bidt. Och, wat was dat
een heerlijke tijd Kort daarna is zijn
moeder gestorven en is hij als jonge man
in een groote stad gekomen. Door het
stadsleven is hij spoedig zijn geboortedorp
vergeten en de omgang met slechte kame
raden heeft hem zijn onschuld doen ver
liezen. Dieper en dieper is hij gezonken.
Waartoe is hij nu gekomen Tot een
godslasteraar, een beeldstormer. Waar zijn
de goede lessen van zijn moeder gebleven
Had hij daarentegen niet velen op het
verkeerde pad gebracht? Dezen avond nog
had hij een jonge man door zijn slecht
voorbeeld verleidt.
Ja, werkelijk, 't is ver met hem geko
men en wanhopig denkt hij, dat alles voor
goed verloren is. Voor tijdverdrijf speelt
hij met den rozenkrans, want bidden wil
hij in zijn heele leven niet meer. Hij kan
het niet meer en daarbij wat kan het hem
schelen.
't Wordt nacht. Sterren fonkelden aan
den hemel. Hij bevindt zich nog steeds
op den weg, die naar hij hoopt hem naai
de stad zal leiden. Hoe ver zou het nog
zijn Hij moet toch spoedig zijn doel be
reiken?
Het landschap is vlak geworden. Geen
boom, zelfs geen Struik wijst hem meet
den weg. Hij tracht zich te herinneren,
waar deze weg heen leidt. Het komt hem
voor, dat het laatste gedeelte voor de stad
uit een uitgestrekte heidevlakte bestaat.
Hij is er echter niet zeker van. Maar nu
bemerkt hij, dat hij van den rechten weg
afgeweken is. Hij kan niets zien, in den
duisteren nacht. Nog eenige schreden gaat
hij voort. Het duizelt hem van al het
denken en zoeken. Plotseling zakt de grond
onder zijn voeten weg, en na eenige schre
den zinkt hij tot aan de knieën in het slijk.
Als gummi zuigt het zich aan zijn bee-
nen vast en als hij het rechterbeen om
hoog wil trekken, zakt het linkerbeen nog
dieper weg. In het begin neemt hij het
geval niet zoo zwaar op. Maar nu wordt
hij zeer beangst. Wat is dat, is hij soms
in een draaikolk terecht gekomen? Neen.
Hoe meer hij tracht zich uit dezen poel te
verlossen, boe dieper hij zinkt.
Een vreeselijke angst grijpt hem aan.
Nu herinnert hij zich weder, dat het laat-
ste einde tot aan de stad door het moeras
voert. Het is hem nu duidelijk geworden,
dat hij van den goeden weg afgeweken is
en in den moerassigen bodem gezakt is.
Hij durft zich niet indenken, welk vree-
selijk gevaar hem boven het hoofd hangt.
Nog steeds wil hij zich loswerken. Maar
met" de grootste krachtinspanning geluk!
het hem niet iets te winnen. Hij bemerkt
integendeel, dat hij met ieder minuut die
per en dieper nog zinkt. Langzaam, zeer
langzaam, maar zekerDoodsangst maakt
zich van hem meester. Wanneer hij denkt,
dat hij in levensgevaar verkeert. Hij vecht
om zijn leven. Zoozeer heeft hij nooit voor
zijn ziel gevochten, ook niet toen zij in het
grootste gevaar verkeerde.
Ten laatste, als zijn 'krachten hem be
geven, begint hij te schreien. Zijn geschrei
dringt door den nacht, als het gehuil van
een dier. Niemand hoort hem. Is er dan
geen hulp en redding nabij? Er verkeert
toch een mensch in stervensgevaar. Maar
de wereld breekt niet in stukken, omdat
hij sterven moet, de sterren vallen niet van
den hemel omdat de afgronden der aarde
hem zullen verzwelgen. Iedere ster in het
heelal gaat zijn altijd gewonen gang. Niets
wordt gestoord, er gebeurt niets. Het is
een nacht zooals er al duizenden geweest
zijn. Zelfs zijn eigen stem kan het niet meer
uithouden en verstomd na een uur van kla
gend hulpgeschrei.
Als in het Oosten de eerste morgen
schemer aanbreekt, reikt hij nog met het
hoofd boven het moeras. Zijn waanzinnige
oogen staren voor het laatst naar het wa
zige bergland dat zich uit het morgenglo-
ren verheft. Hij kan zich niet meer bewe
gen, en ook zijn schreien is gestild. Hij kan
alleen nog bidden.
Voor eenige oogenblikken kon hij alles,
zelfs een kruis door midden slaan, maar
bidden dat kon hij niet. En nu, het is wel
merkwaardig, kan hij niets meer, zelfs
geen godslasterenden vloek uitstooten, al
leen bidden.... bidden Hij heeft het
nu in eenige oogenblikken geleerd, zelfs
goed geleerd, zoo goed dat hij in oprecht
berouw zijn slecht leven vermag te betreu
ren.
Hoog in de lucht strekt hij zijn vuist. Die
zelfde vuist waarmede hij voor eenige uren
een kruis vernield heeft.
En -in deze vuist de rozenkrans
Wanneer hem het borrelend slijk' tot
aan den mond reikt, stijgt in het Oosten
de zon omhoog, als een stralend aureool.
Met een laatsten versteenden blik omvat
hij de verre stad, die koninklijk uit den
dampenden nevel oprijst. Zij zendt hem
haar laatsten groet. Haar torens schitte
ren, haar koepels blinken, haar vlaggen
wapperen en witte duiven fladderen rond
spits en tinnen. En uit het bonte gewe
mel der zonnige daken verheft zich de
brons groene koepel der bedèVaartkapel als
een fonkelend juweel.
Waarlijk, is is dezelfde stad, waarheen
hij in zijn onschuldige jaren zoo dikwijls
ter bedevaart is geweest. Als uit goud ge
sneden, als een Jerusalem, ligt zij daar.
Maar de ongelukkige ziet het reeds niet
meer. Bij het uitstooten van een berouw
vol mea culpa, heeft de aarde hem ver
zwolgen.
Eenige oogenblikken later gaat een ge
rechtsdienaar den weg naar de stad, voor
LAN DLOOPERSUNIVERSITEIT.
Dat de universiteit der landloopers zich in
Amerika bevinden moet, dat behoeft in boven-
staanden titel geen vermelding.
De Hobo, de „tramp" van Amerika is even
goed als de landlooper uit de oude wereld een
merkwaardig en veel te lichtzinnig beschouwd
individu. Zij verraden vaak een trots,
een adeldom, die terugvoert tot den
tijd dat al de menschen nagenoeg nog
zwervers waren, avonturiers voor hun maag,
bewonderaars met hun heele ziel van wind en
weer en boom en bosch, gestriemd in den
storm, getaand in de zon. Niettemin dolen zij
niet voortdurend: een ander mensch trekt zich
terug uit de samenleving, om een moment tot
verademing te komen, n ras-landlooper heeft
er van tijd tot tijd behoefte aan om zich uit
zijn eenzaamheid terug te trekken, en zijn
soortgenooten op te sporen, om er in goed-
koope nachtlogementen en vunzige hotelletjes
wel eens ruzie mee te maken, maar meer z'n
hart eens op te halen aan de avonturen van
zijn ambtsbroeders en om er een vriendeli|k
woord en wat hartelijkheid te treffen van 'n
gelijkgestemde nomadenziel.
Chicago .is, niet als berucht oord van mis
dadigers. maar omdat het een centrum in het
spoorwegnet vormt, een gezochte stad voor
de hobo's, een verzamelplaats van al de Ame-
rikaansche landloopers.
Zij komen er op de buffers en op de ver-
bindingsstangen onder de spoorwagens van
alle richtingen. De romantiek van zulk een
treinreis is wel verbleekt omdat de spoorweg
politie en het dienstpersoneel hun waakzaam
heid op die euveldaden verscherpt hebben,
maar zij weten toch hun tenten in de South
State Street op te slaan en zij blijven er niet
langer dan hun goeddunkt, zij zwerven weer
uit naar den vreemde en van den verre komen
zij weer te zijnertijd binnen. In deze buurt be
vindt zich volgens de N. S. C. de hoogeschool
voor de Hobo's, onlangs onder de directie van
Frederic Gaul gescheiden van het Plebeian
College. Het voornaamste vak dat er onderwe-
zenn wordt is de welsprekendheid. De landloo
per beschouwt zijn leven als een beroep en
voor een perfecte uitoefening van dat beroep
is het voor hem van het grootste gewicht goed
te kunnen spreken; zij komen op hun omzwer
vingen met allerlei soort menschen in aanra
king, en daarbij overwint hij die het beste de
tong kan roeren; hand in hand met dit onder
richt in de rhetorica gaat dat in de elementaire
leer van de tooneelkunst, Er zijn er ook even
wel die lessen volgen in het burgerlijk recht,
wat niet onverstandig lijkt, of college loopen
in sociologie, geschiedenis en literatuur. Er is
er een, die heelemaal geen vlekkeloos ver
leden achter zich heeft: hij heet Jammy en
is de uitvinder van de manier hoe men zonder
rumoer vensterruiten uitsnijdt. Sinds deze man
de lessen in de literatuur is gaan volgen, is hij
er boven op; hij is daardoor tot 't plan geko
men om zijn levensgeschiedenis in verzen te
schrijven en het uit te geven; dat boek is een
„best seller" gebleken; nochtans verlaat Jam
my zijn ambacht niet; hij blijft tramp, al heeft
hij zich dan ook opgewerkt tot een aristocraat
van den landweg en de straat. Of hij nu ook
zijn patent voor het ruitensnijden verkocht
heeft is niet te zeggen.
Iedere Hobo betaalt een dubbeltje om het
recht te krijgen alle lessen te volgen en een
legerstede voor den nacht toe te krijgen. Deze
universiteit is waarlijk geen geweldig euphe-
misme voor een asyl, in den zwartsten zin van
het woord. De kamertjes zijn er klein maar
proper en bieden den tramp gelegenheid om
bij deze retraite z'n vette, vlekkerige en gera
felde plunje wat te herstellen Ook de klas
lokalen zijn er niet ruim, maar gezellig; daarin
zitten de, meestal schrandere, vagebonden, net,
alsof ze juist van hun verre, vermoeiende reis
aankwamen; bestoven, ongeschoren, olie- en
vetvlekken op hun oude kleeren, ieder met z'n
eigen lot en aparte levensgeschiedenis op zijn
physionomie. Zij zitten daar met hun landloo-
persmanieren, hun kortaffe, onbeschaafde om
gangsvormen. de eens naast den ander, zij luis
teren en studeeren en zijn op hun beurt meteen
zelf studieobjecten voor de leerarende profes
soren, die dagelijks voor hun voordracht van de
nabije universiteiten naar deze zonderlinge
Alma Mater komen. Een honderdtal vage
bonden beeft zich laten inschrijven, en zij laten
het daarbij niet; zij komen trouw, en die ko
men, zijn heelemaal niet degenen, die het lot
aan lager wal gestuurd heeft, mannen, die
eens iets waren en wat beteekend hebben in
de maatschappij .De meest naar voren tredende
karaktertrek van dit gezelschap is hun eer
zucht, een bewuste drang om zich ondanks
„ups and öwons" in weerwil van het feit, dat
zij In breede bedding van het maatschappelijk
leven tegen den stroom oproeien, ondanks de
onzekerheid van hun rijkdom morgen en hun
armoede overmorgen, van een strooleger voor
den nacht en 'n kort brood (in Amerika geen
borrel overdag) vooruit willen en hoogerop, o p
hun manier. En daarom worden deze stu
denten ernstig behandeld. Hun lezingen ver
schillen in niets van die welke gehouden wor
den aan de beroemde boogescholen. Het groote
doel van dit college is, dat er eenigen ooit
weer een gezeten plaats niet in het cachot,
maar in de eerzame samenleving zullen inne
men, zonder dat zij er ooit toe worden aange
spoord en zonder dat daarop van hooger hand
ooit eenigen invloed wordt uitgeoefend. Hoe
veel er evenwel dit schoone doel van hun ge
leerde professoren bereiken?
hem uitvoerend een jonge man, die we
gens beeldschending voor het gerecht ver
schijnen moet. Zij gaan over de heide en
plotseling blijft de jongen staan.
„Maar wat zie ik Daar daar 1" sta
melend zoekt hij naar woorden. Een vree
selijke gedachte snoert hem de keel dioht.
Terwijl hij naar het moeras wijst, bemerkt
de andere het eveneens, zij ijlen om hulp
te halen.
Dan trekken zij den onselukkige uit de
diepte. Slechts enkele meters is hij van
den weg afgeweken, maar het lot is dik
wijls vreeselijk hard.
En toch heeft hij een jonge man, wieiin
ziel in het slijkt gezonken was, op den
goeden weg terug gebracht. In zijn verder
leven heeft deze nooit meer bet verschrik
kelijk beeld vergeten: Een arm, die uit het
slijk omhoog steekt, en in de vuist de ro
zenkrans.
LEID ONS NIET IN BEKORING.
Het weder is opgeklaard. Do zon breekt
goud flitsend door de grauwe wolkeu. Ze
vertoont zich zoo helder en vroolijk alsof
ze zich van geen tekort is bewust! En on
der haar streelende warmte lacht haar de
natuur tegen zonder wrok. Alles schijnt te
herleven en op de overstroomde akkers, op
de modderwegen,, in de gaarden met hun
bibberende en treurige boomen, als schild
wachten van post tot post geplaatst.
Ook de pachter gevoelt zich horjeven,
wantrouwend nog of het mooie weder aan
zal houden of dat 't maar een waterzonne
tje is tusschen de buiten door! Nog nooit,
sedert de 31 jaren dat hij den grond be- i
werkt-, heeft hij zoo'n jaar beleefd! Geen j
zonneschijn, voordurend regeuDe herfst- j
oogst was grootendeels mislukt. En als j
het zoo door blijft gaan, ziet het er slecht
uit voor het lentekoren. Maar wat dan?
In den geest hoort hij de ellenlange rede- j
voeringen van rechtskundigen en school-
meesters, die in de Kamer ieder op hun
eigen stokpaardje rijden en over den
Landbouw spreken zonder de minste ken
nis van zakenSchouderophalend zet j
hij zijn weg voort. Voor do suikerfabriek j
ziet hij, diep in den modder een kar staan,
geladen niet beetwortelen, modder-zwart,
aangevoerd door twee ossen met gezwollen
poot en, beklonterd van den modder....
Modder allom! Bij lederen voetstap zinkt
hij in hot slijk tot aan de enkels, zijn klom
pen wegen loodzwaar.
Daar ziet hij boven, den modder uit,
twee reusachtige korenschoven, die goud
geel hun garven verheffen naar de allengs
zonniger en blauwende lucht. Pracht vau
tarwe! De wind speelt door de stengels
en doet de toppen wuiven, llondora verza
melt zich heel de vogelwereld: kraaien met
harden snavel probecren de hulzen te door
boren; kleine vogeltjes, musschen, vinken
en merels, pikten om het hardst ora hun
honger te stillen. Waar komen zij van
daan? Waar hielden ze zich schuil in nat
en koude? Lang verwijlt hij niet bij de be
drijvige gevederde gasten..
Een zeker leedwezen rijst in hem op.
Die twee pracht-schoven zijn sedert acht
weken op voorhand verkocht. Jammer,
doodjammer! Want het is lente-tarwe, en
bestaat er een aanzienlijke variëteit in
herfst-tarwe, er zijn slechts twee soorten
voorjaarsche: Chiddan en koren van Sau-
mur, in deze streken. Dit* jaar, nu er zoo
veel navraag naar is, verkrijgt het tarwe-
zaad plotseling een merkwaardig-hooge
waarde, vooral in de districten, waar men
voor den groothandel de productie van de
tarwe heeft opgevoerd.
Dat had hij kunnen en moéten voorzien.
Hij, die anders slim genoeg is, heeft te
spoedig dit koren verkocht tegen 200 fr.
de 100 Kg., het pracht-koren, dat hij van
jaar tot jaar geteeld heeft totdat het do
gewenschte kwaliteit bereikte. Het is than 3
100 fr. meer waard per mud. Hij beschouwt
de aren, die trillen in de warme zon, de
schoven, die duizenden balen zullen ople
veren, de graanschoven, die hem verlei
den en tot hem zeggen: Waarom ons laten
gaan voor dien prijs? Maak u niet druk!
Behoud onswie verplicht u ons op die
voorwaarde van de hand te zetten.... wij
verdienen beter! Dwalen is mensche-
lijkWees wijs in dit geval. Wij verra
den u niet.... wij zwijgen.
Do bekoring neemt vaster vorm aan: hij
heeft de twee schoven verkocht aan een
landbouwer, die er vast op rekent om met
het zaad zijn akkers te bezaaien. Hij heeft
zijn woord gegeven,-verpand I Zijn woord
Tegenwoordig weet men, hoe weinig het
gegeven woord beteekent!
Het is dom, vooral in deze tijdsomstan
digheden, zooveel geld te verliezen als men
de kans heeft om het te verdienen. Zóó
gemakkelijk nog welHet ware vol
doende, de zaaitarwe dadelijk te laten dor-
schen en dan aan den meestbiedende te
verkoopen. Morgen al zou hij er van af
Aan belanghebbende behoeft hij enkel
te schrijven:
Waarde Collega! Acht weken geleden
hebt gij mij bet zaaikoren atgekocht.
Doch door den aanhoudenden regen is bij
het dorsohen gebleken, dat het reeds half
verrob is. Ik kan u geen onbruikbare waar
leveren. Daarom, terwijl heb nog tijd is,
waarschuw ik u, opdat gij u elders kunt
voorzien. Het spijt mij voor u, alhoewel
ik zelf er het ergst aan toe ben.... enz.
Zouden er velen aarzelen zoo'n briefje
te schrijven, vraagt hij zich af
Doch de ongelukkige landbouwer, die
het zaaikoren heeft gekocht? En die er op
rekent? werpt hem zijn geweten voor, zijn
geweten, dat hem niet zoo liokt vrij spel
laat.
De ongelukkige landbouwer?
Eerstens: is hij er daardoor zoo slecht
aan toe? Dan: zou hij in mijn paats an
ders gehandeld hebben?
Verder overdenkt hij, hoe aan de han
delsbeurs rijke kooplui zich om zoo'n lut
tele zaak weinig betreuren. Hoe die heeren
tarwe verkoopen en weder verkoopen, die
ze niet eens bezitten. Windwerven, handel!
waardoor ze een fortuin verwerven, hee
ren met mooie overjassen met bonten
kraag, en hoe loopt hij hier rond? Vuil. be-
modderd, beslijkt, niet oni te genaken! Om
zes uur 's morgens is hij al op zijn erf bezig
Eu ieder schreeuwt moord en brand tegen
de boeren als het brood maar een stuiver
opslaat!
Bekoring: opnieuw beschouwt hij de gar
ven. Wie in dit district heeft, zulk koren?
Het laten voor 200 fr.? Dwaasheid I
Hij neemt een handvol en laat het door
zijn vinger» glijden. De korrel is zwaar,goud
geel, onbeschadigd. Kostbaar zaad I Zijn
berekening toovert hein de zoete winst
voor als hij als zooveel anderen met goede
reputatie, ditmaal eens zijn slag slaat 1
Waarom niet?. Ja, waarom niet?
Even heft hij het hoofd op te midden
zijner overpeinzingen en staart gedachte
loos in de verteHij krijgt zijn huis in
het oog. waar zijn kinderen spelen, zijn
hoeve, zijn dorp, waar hij als reentsohapen
bekend slaat, zijn kerk, en denkt aan den
pastoor, die hem steeds hartelijk de hand
drukt, aan allen, die hem ten volle ver
trouwen. Nooit heeft hij 'n oneerlijke daad
begaan. Begint hij vandaag. Hij is eerlij!:
geweest in handel en wande). Hij zal het
blijvenZijn woord is zijn woord! Ge
biedende noodzakelijkheid!
Als om een ongedierte van zich af te
schoppen, werpt hij een klonter modder
voor zich uit. Wèg met, de bekoring tob
oneerlijk zaken-doen! Hij richt zich fier
op en gaat den rechten weg, do weg' der
eer. De graanschoven behooren hem niet
meer toe.
PIERRE L'ERMITE.
Vergeten nullen.
Een blad uit New York vertelt een in
teressante geschiedenis, terwijl zij voor de
waarheid daarvan uitdrukkelijk ins'aat.
Een dame uit Minneapolis had tijdens
een bezoek in New York in een groote ju
welierszaak iler 5e Avenue een mooie imi
tatie paarlenketting voor 45 dollar ge
kocht. Toen zij kort daarop met den ket
ting om den hals haar kind in huis rond
droeg, trok dit haar den ketting van den
hals, zoodat de parels op den grond rolden
Zij werden zorgzaam bijeengezocht en naar
een juwelier in Minneapolis ter reparatie
gegeven. Bij onderzoek bleek echter, dat
twee parels ontbraken, wat de eigenares
tot haar groote verrassing op 350 dollar
kwam te staan, wanneer ze bijgemaakt
moesten worden. Op haar verklaring, dat
de heele paarlenketting haar slechts' 45
dollar gekost had, merkte de juwelier op,
dat hier een misverstand in het spel moest
zijn, want volgens zijn schatting had de
ketting een waarde van ongeveer 50.000
dollar.
De juwelier uit New York werd direct
met het feit in kennis gesteld en oen chef
der firma begaf zich direct naar Minnea
polis om de zaak tot klaarheid le brengen.
Na onderzoek der parels verklaarde hij:
het is werkelijk een paarlencollier ter
waarde van circa 45000 dollar. Bij,kettin
gen van deze waarde is het gewoonte om
bij den prijs slechts het getal 45 niet weg
lating der nullen op het etiket te zetten.
Er heeft hier een onverschoonbare nalatig
heid van den verkooper plaats gehad die
wegens deze ongehoorde slordighekj direct
ontslagen zal worden.' Maar de ketting is
natuurlijk uw eigendom, daar u deze recht
matig gekooht heeft."
Met deze woorden vertrok de juwelier
uit New Yrork. Maar de eigenares was
hiermede niet tevreden. Na rijp beraad
zond zij de paarlenketting naar de juwe
liersfirma in New York terug. „Het was
een misverstand", schreef ze, „en ik zou
me zelf als een misdadiger beschouwen,
als ik voordeel wou trekken uit dit mis
verstand."
Zij verzocht nu een ketting ter waarde
van 45 dollar te zenden en deed daarbij
het verzoek om den schuldige voorloopig
zijn straf kwijt te schelden. De juweliers
zonden daarop de conscientieuse dame uit
Minneapolis een paarlencollier Ier waarde
van 600 dollar en voegden er uit erkente
lijkheid een zilveren doos bij met de ver
klaring, dat de vergeetachtige bediende
weer in zijn betrekking was aangesteld.
Het autobus-verkeer in Italië.
Heb autobus-verkeer is gedurende de
laatste drie jaren in Italië geweldig toegr
nomen. Terwijl in 1927 nog geen 80 trajec
ten werden bereden n.l. slechts 77, bestond
er in 1930 op 230 trajecten een geregelde
autobusdienst. In 1927 werden DS.noo pas
sagiers vervoerd en in het afgelooppn jaar.
ondanks de economische crisis, 365.000 men
schen. Drie jaar geleden was het. autobus-
net 5816 K.M. lang en in 1930 bedroeg de
lengte der gezamenlijke trajecten 37.133
K.M.
Aan de Italiaansche Touringelub en hel
reisbureau „Emit," komt vooral do eer toe
dat de toe ris ben dienst zoo strek is uitge
breid.
Thans is men bezig om het autobus-ver
keer in Zuid-Italië en op de eilanden te
regelen en uit te breiden. Alle autobussen
die in dienst gesteld worden zijn in Italu-
gemaakt: er werden speciale wagens ge
construeerd voor bergachtige Streken, zoo
dat aan de veiligheid der passagiers de
grootst mogelijke waarborgen kunnen wor
den gegeven. Het personeel moet gemid
deld drie vreemde talen spreken, Franscb,
Dnitsch en Engelsch. Vooral de autobussen
naar Zuid-Tirol zijn spotgoedkoop.
Italië besteedt haar volle aandacht aan
het autobus-verkeer, omdat het een uitge
maakte zaak is, dat het reizend publiek :n
de meeste gevallen de voorkeur geeft aai.
het snelle autobus-verkeer, daar vooral he-
lokaal spoor in Italië niet genoeg gemn
derniseerd is.
Is uw man werkelijk zoo'n aardige
man, juffrouw Meijer.
Nou en of! Hij denkt altijd aan mijn
verjaardag, maar vergeet mijn lëeftijd.