DE LEIDSCHE COURANT DE ROZENKRANS IN DE VUIST De dag zinkt weg. De laatste stralen der gloeiende zon vergulden de toppen der boomen, en aan den verren horizon glin steren de blauw wolken, in purperen gloed. Twee handswerkliedon rusten een wei nig uit aan den weg die naar het dorp leidt, en hebben zich neergezet op een groo- nen heuvel, waar achter een oud kruis zich verheft, beschaduwd door twee machtige berkenboomen. Men bemerkt een groot verschil van leeftijd tusschen de twee vrienden. Terwijl de jongste hoogstens 23 jaren telt, moeten we den oudsten zeker op zes tig schatten. Hij heeft een on verzorgden baard, en witte haren omkransen zijn ka len schedel. Na een tijdje met praten en schertsen te hebben doorgebracht, bemerkt de jongste het kruis dat achter hen staat. „Ha, kijk, spot hij, „zij t. gij er ook nog „Zoo vriend je, vervolgt de oude lachend, ..Nu heeft hij al je zwijnerijen gehoord, en daarom zul je in de hel gebraden worden." „Ik in de hel branden Ik in de hel Nou, dat wil ik wel eens zien! Wie is de ergste van ons beiden1?" Op hoonenden toon gaat de oude voort „Op het laatst gelooft ons jongetje nog aan bedrogIk wil je eens goede raad geven: Slaat hem de been-en door midden, voor je je ziel aan den duivel overlevert 1 Maar ik wed dat al je moed maar groot- praterij is." Wat wil je zeggen, ik niet durven Beter dan jij, als het er op aan komt „Nou dan zal ik je eens wat zeggen: „Dat behoef ik niet te doen", ransel hem van het kruis met je knuppel„Zie je wel, dat O.L. Heer je te paken zal krijgen." Pas maar op, ik zal je laten zien, wat ik kan." Bij deze woorden springt hij op, neemt zijn stok, en slaat met alle kracht op het kruis. Doch nauwelijks heeft hij den eersten slag gedaan, of de jongen plaatst zich voor hem, zeggende: „Ik niet durven?" En met eenige slagen slaat hij het kruis in stuk ken. In zijn vernielingswoede ontgaat het hem, dat de oude man, plotseling over een haag springt, en in het dorp verdwijnt. Als hij zoekend kijkt, springen eensklaps twee boerenknechten over den heuvel en willen zich op hem werpen. Op het laatste oogen- blik gelukt het hem nog in het kreupel hout te vluchten. De vervolgens zitten hem dicht op de hielen. „Je zoekt zeker den oude, dien heb ik al te pakken,", riep een van zijn vervolgers. Op hetzelfde oogen- blik voelt hij een ijzeren greep in den nek. Woedend van toorn knelt de sterke reus zijn vuisten om zijn keel, zoadat hij be nauwd naar adem snakt. Intusschen is de andere vervolgens op zoek gegaan naar den tweeden boosdoe ner. Doch deze heeft door zijn sluwe streek zulk een voorsprong gemaakt, dat hij zich in veiligheid kan stellen. De angst geeft hem zoo'n ongekende kracht, dat hij het gedurende een half uur op een loopen zet, zonder een enkel oogenblik te rusten. Dan eerst meent bij zich buiten gevaar. De vlucht heeft hem zoodanig vermoeid dat hij hoorbaar naar adem hijgt. Steunend op zijn stok, zet hij moeizaam zijn weg voort. „Verduiveld, ze hadden me haast te pak ken Het jongetje zullen ze wel opgepikt heb ben, die kan zich nu op eenige weken ge vangenisstraf voorbereiden." Met onderzoekende blik blijft hij stil staan en overlegt bij zich zelf, welken weg hij zal inslaan. De omgeving komt hem niet onbekend voor. Doch hij herinnert zich niet juist dat hij ook vroeger reeds langs dezen weg gegaan is. Hij denkt er over na. Maar hoe langer hij denkt, des te vager wordt hem de herinnering. En toen hij kent dit landschap uit zijn veneden; Nu komt hij aan een breeden weg, waar aan beide kanten oude olmen staan. Ja, déze weg, die hij zich nu duidelijk herin nert, moet naar een zekere stad leiden. De naam van de stad is hem echter ont gaan en de afstand kan hij evenmin schat ten. Zonder twijfelen slaat hij dezen weg in. Nu er weer een zekere rust over hem ge komen is, voelt hij zijn vermoeidheid des te meer. Maar omdat hij er van overtuigd is veilig te zijn voor de oogen van zijn ver volgers, zet hij zich aan den weg neer. Hij overdenkt, hoe hij niettegenstaande zijn vermoeidheid toch voor den avond de stad wil bereiken. Plotseling springt hij op. Met zijn stok in het zand spelend, ontdekt hij een glin sterend voorwerp. Haastig neemt hij het op, en houdt in zijn hand een blauw gla zen snoer met een medaillon. Neen, het is een kruis. Hij had gehoopt een kostbare vondst te doen en is teleurgesteld, door deze ontdekking. Maar wat was het eigen lijk? Een ketting met eeu kruis? Men noemt zoo'n ding tocli geen ketting. Maar hoe heet het dan? Verduiveld ik weet het toch. Hij voelt dat dit voorwerp (iets in zijn leven beteekend heeft), vroeger voor hem van groote bet eekenis was. Wanneer? Niet in zijn jongelingsja ren, maar misschien toen hij nog een kind was. Langzamerhand beginnen zijne jeugd herinneringen bij hem levend te worden. De tijd, dat hij nog onschuldig was, weer spiegelt zich in zijn geest en nu weet hij opeens, dat het een rozenkrans is, die hij in de hand houdt. Een kleine blauwe ro zenkrans, zooals hij van zijn moeder ge kregen had, toen hij nog een kind was. Bij de eerste ontgoocheling gevoelt hij lust het ding weg te werpen, maar dan houdt hij den rozenkrans vast en tracht, terwijl hij voortwandelt, zich de gebeden te herinne ren, die hij van zijne moeder geleerd heeft, 't Is niet uit vroomheid, dat hij probeert te bidden, maar door de woorden rijzen gelukkige beelden uit lang vervlogen jaren voor zijn geest op. Peinzend vraagt hij zich af, of het deze weg is, die hij vroeger zoo dikwijls met zijn moeder gegaan is. Komt men niet langs dezen weg in een stad, waar men een oud genadebeeld be waarde? En nu herinnert hij zich uit zijn heerlijke jeugd de tijd dat hij met zijne moeder naar het genadebeeld tér bede vaart ging. Hij herinnert zich nu weder een mooie zomeravond vol zonneschijn en vogelen zang. De bloemen schitteren in duizend kleuren en het gras is met. dauwparelen bezet. Uit de verte komt de klank der klokken en vermengt zich met het gekla ter der beek, die zich door de groene wei de slingert. Boven dit alles spant zich de blauwe hemel. En door al deze heerlijk heid ziet hij zich met zijne moeder naar het genadebeeld gaan, terwijl hij luidop den rozenkrans bidt. Och, wat was dat een heerlijke tijd Kort daarna is zijn moeder gestorven en is hij als jonge man in een groote stad gekomen. Door het stadsleven is hij spoedig zijn geboortedorp vergeten en de omgang met slechte kame raden heeft hem zijn onschuld doen ver liezen. Dieper en dieper is hij gezonken. Waartoe is hij nu gekomen Tot een godslasteraar, een beeldstormer. Waar zijn de goede lessen van zijn moeder gebleven Had hij daarentegen niet velen op het verkeerde pad gebracht? Dezen avond nog had hij een jonge man door zijn slecht voorbeeld verleidt. Ja, werkelijk, 't is ver met hem geko men en wanhopig denkt hij, dat alles voor goed verloren is. Voor tijdverdrijf speelt hij met den rozenkrans, want bidden wil hij in zijn heele leven niet meer. Hij kan het niet meer en daarbij wat kan het hem schelen. 't Wordt nacht. Sterren fonkelden aan den hemel. Hij bevindt zich nog steeds op den weg, die naar hij hoopt hem naai de stad zal leiden. Hoe ver zou het nog zijn Hij moet toch spoedig zijn doel be reiken? Het landschap is vlak geworden. Geen boom, zelfs geen Struik wijst hem meet den weg. Hij tracht zich te herinneren, waar deze weg heen leidt. Het komt hem voor, dat het laatste gedeelte voor de stad uit een uitgestrekte heidevlakte bestaat. Hij is er echter niet zeker van. Maar nu bemerkt hij, dat hij van den rechten weg afgeweken is. Hij kan niets zien, in den duisteren nacht. Nog eenige schreden gaat hij voort. Het duizelt hem van al het denken en zoeken. Plotseling zakt de grond onder zijn voeten weg, en na eenige schre den zinkt hij tot aan de knieën in het slijk. Als gummi zuigt het zich aan zijn bee- nen vast en als hij het rechterbeen om hoog wil trekken, zakt het linkerbeen nog dieper weg. In het begin neemt hij het geval niet zoo zwaar op. Maar nu wordt hij zeer beangst. Wat is dat, is hij soms in een draaikolk terecht gekomen? Neen. Hoe meer hij tracht zich uit dezen poel te verlossen, boe dieper hij zinkt. Een vreeselijke angst grijpt hem aan. Nu herinnert hij zich weder, dat het laat- ste einde tot aan de stad door het moeras voert. Het is hem nu duidelijk geworden, dat hij van den goeden weg afgeweken is en in den moerassigen bodem gezakt is. Hij durft zich niet indenken, welk vree- selijk gevaar hem boven het hoofd hangt. Nog steeds wil hij zich loswerken. Maar met" de grootste krachtinspanning geluk! het hem niet iets te winnen. Hij bemerkt integendeel, dat hij met ieder minuut die per en dieper nog zinkt. Langzaam, zeer langzaam, maar zekerDoodsangst maakt zich van hem meester. Wanneer hij denkt, dat hij in levensgevaar verkeert. Hij vecht om zijn leven. Zoozeer heeft hij nooit voor zijn ziel gevochten, ook niet toen zij in het grootste gevaar verkeerde. Ten laatste, als zijn 'krachten hem be geven, begint hij te schreien. Zijn geschrei dringt door den nacht, als het gehuil van een dier. Niemand hoort hem. Is er dan geen hulp en redding nabij? Er verkeert toch een mensch in stervensgevaar. Maar de wereld breekt niet in stukken, omdat hij sterven moet, de sterren vallen niet van den hemel omdat de afgronden der aarde hem zullen verzwelgen. Iedere ster in het heelal gaat zijn altijd gewonen gang. Niets wordt gestoord, er gebeurt niets. Het is een nacht zooals er al duizenden geweest zijn. Zelfs zijn eigen stem kan het niet meer uithouden en verstomd na een uur van kla gend hulpgeschrei. Als in het Oosten de eerste morgen schemer aanbreekt, reikt hij nog met het hoofd boven het moeras. Zijn waanzinnige oogen staren voor het laatst naar het wa zige bergland dat zich uit het morgenglo- ren verheft. Hij kan zich niet meer bewe gen, en ook zijn schreien is gestild. Hij kan alleen nog bidden. Voor eenige oogenblikken kon hij alles, zelfs een kruis door midden slaan, maar bidden dat kon hij niet. En nu, het is wel merkwaardig, kan hij niets meer, zelfs geen godslasterenden vloek uitstooten, al leen bidden.... bidden Hij heeft het nu in eenige oogenblikken geleerd, zelfs goed geleerd, zoo goed dat hij in oprecht berouw zijn slecht leven vermag te betreu ren. Hoog in de lucht strekt hij zijn vuist. Die zelfde vuist waarmede hij voor eenige uren een kruis vernield heeft. En -in deze vuist de rozenkrans Wanneer hem het borrelend slijk' tot aan den mond reikt, stijgt in het Oosten de zon omhoog, als een stralend aureool. Met een laatsten versteenden blik omvat hij de verre stad, die koninklijk uit den dampenden nevel oprijst. Zij zendt hem haar laatsten groet. Haar torens schitte ren, haar koepels blinken, haar vlaggen wapperen en witte duiven fladderen rond spits en tinnen. En uit het bonte gewe mel der zonnige daken verheft zich de brons groene koepel der bedèVaartkapel als een fonkelend juweel. Waarlijk, is is dezelfde stad, waarheen hij in zijn onschuldige jaren zoo dikwijls ter bedevaart is geweest. Als uit goud ge sneden, als een Jerusalem, ligt zij daar. Maar de ongelukkige ziet het reeds niet meer. Bij het uitstooten van een berouw vol mea culpa, heeft de aarde hem ver zwolgen. Eenige oogenblikken later gaat een ge rechtsdienaar den weg naar de stad, voor LAN DLOOPERSUNIVERSITEIT. Dat de universiteit der landloopers zich in Amerika bevinden moet, dat behoeft in boven- staanden titel geen vermelding. De Hobo, de „tramp" van Amerika is even goed als de landlooper uit de oude wereld een merkwaardig en veel te lichtzinnig beschouwd individu. Zij verraden vaak een trots, een adeldom, die terugvoert tot den tijd dat al de menschen nagenoeg nog zwervers waren, avonturiers voor hun maag, bewonderaars met hun heele ziel van wind en weer en boom en bosch, gestriemd in den storm, getaand in de zon. Niettemin dolen zij niet voortdurend: een ander mensch trekt zich terug uit de samenleving, om een moment tot verademing te komen, n ras-landlooper heeft er van tijd tot tijd behoefte aan om zich uit zijn eenzaamheid terug te trekken, en zijn soortgenooten op te sporen, om er in goed- koope nachtlogementen en vunzige hotelletjes wel eens ruzie mee te maken, maar meer z'n hart eens op te halen aan de avonturen van zijn ambtsbroeders en om er een vriendeli|k woord en wat hartelijkheid te treffen van 'n gelijkgestemde nomadenziel. Chicago .is, niet als berucht oord van mis dadigers. maar omdat het een centrum in het spoorwegnet vormt, een gezochte stad voor de hobo's, een verzamelplaats van al de Ame- rikaansche landloopers. Zij komen er op de buffers en op de ver- bindingsstangen onder de spoorwagens van alle richtingen. De romantiek van zulk een treinreis is wel verbleekt omdat de spoorweg politie en het dienstpersoneel hun waakzaam heid op die euveldaden verscherpt hebben, maar zij weten toch hun tenten in de South State Street op te slaan en zij blijven er niet langer dan hun goeddunkt, zij zwerven weer uit naar den vreemde en van den verre komen zij weer te zijnertijd binnen. In deze buurt be vindt zich volgens de N. S. C. de hoogeschool voor de Hobo's, onlangs onder de directie van Frederic Gaul gescheiden van het Plebeian College. Het voornaamste vak dat er onderwe- zenn wordt is de welsprekendheid. De landloo per beschouwt zijn leven als een beroep en voor een perfecte uitoefening van dat beroep is het voor hem van het grootste gewicht goed te kunnen spreken; zij komen op hun omzwer vingen met allerlei soort menschen in aanra king, en daarbij overwint hij die het beste de tong kan roeren; hand in hand met dit onder richt in de rhetorica gaat dat in de elementaire leer van de tooneelkunst, Er zijn er ook even wel die lessen volgen in het burgerlijk recht, wat niet onverstandig lijkt, of college loopen in sociologie, geschiedenis en literatuur. Er is er een, die heelemaal geen vlekkeloos ver leden achter zich heeft: hij heet Jammy en is de uitvinder van de manier hoe men zonder rumoer vensterruiten uitsnijdt. Sinds deze man de lessen in de literatuur is gaan volgen, is hij er boven op; hij is daardoor tot 't plan geko men om zijn levensgeschiedenis in verzen te schrijven en het uit te geven; dat boek is een „best seller" gebleken; nochtans verlaat Jam my zijn ambacht niet; hij blijft tramp, al heeft hij zich dan ook opgewerkt tot een aristocraat van den landweg en de straat. Of hij nu ook zijn patent voor het ruitensnijden verkocht heeft is niet te zeggen. Iedere Hobo betaalt een dubbeltje om het recht te krijgen alle lessen te volgen en een legerstede voor den nacht toe te krijgen. Deze universiteit is waarlijk geen geweldig euphe- misme voor een asyl, in den zwartsten zin van het woord. De kamertjes zijn er klein maar proper en bieden den tramp gelegenheid om bij deze retraite z'n vette, vlekkerige en gera felde plunje wat te herstellen Ook de klas lokalen zijn er niet ruim, maar gezellig; daarin zitten de, meestal schrandere, vagebonden, net, alsof ze juist van hun verre, vermoeiende reis aankwamen; bestoven, ongeschoren, olie- en vetvlekken op hun oude kleeren, ieder met z'n eigen lot en aparte levensgeschiedenis op zijn physionomie. Zij zitten daar met hun landloo- persmanieren, hun kortaffe, onbeschaafde om gangsvormen. de eens naast den ander, zij luis teren en studeeren en zijn op hun beurt meteen zelf studieobjecten voor de leerarende profes soren, die dagelijks voor hun voordracht van de nabije universiteiten naar deze zonderlinge Alma Mater komen. Een honderdtal vage bonden beeft zich laten inschrijven, en zij laten het daarbij niet; zij komen trouw, en die ko men, zijn heelemaal niet degenen, die het lot aan lager wal gestuurd heeft, mannen, die eens iets waren en wat beteekend hebben in de maatschappij .De meest naar voren tredende karaktertrek van dit gezelschap is hun eer zucht, een bewuste drang om zich ondanks „ups and öwons" in weerwil van het feit, dat zij In breede bedding van het maatschappelijk leven tegen den stroom oproeien, ondanks de onzekerheid van hun rijkdom morgen en hun armoede overmorgen, van een strooleger voor den nacht en 'n kort brood (in Amerika geen borrel overdag) vooruit willen en hoogerop, o p hun manier. En daarom worden deze stu denten ernstig behandeld. Hun lezingen ver schillen in niets van die welke gehouden wor den aan de beroemde boogescholen. Het groote doel van dit college is, dat er eenigen ooit weer een gezeten plaats niet in het cachot, maar in de eerzame samenleving zullen inne men, zonder dat zij er ooit toe worden aange spoord en zonder dat daarop van hooger hand ooit eenigen invloed wordt uitgeoefend. Hoe veel er evenwel dit schoone doel van hun ge leerde professoren bereiken? hem uitvoerend een jonge man, die we gens beeldschending voor het gerecht ver schijnen moet. Zij gaan over de heide en plotseling blijft de jongen staan. „Maar wat zie ik Daar daar 1" sta melend zoekt hij naar woorden. Een vree selijke gedachte snoert hem de keel dioht. Terwijl hij naar het moeras wijst, bemerkt de andere het eveneens, zij ijlen om hulp te halen. Dan trekken zij den onselukkige uit de diepte. Slechts enkele meters is hij van den weg afgeweken, maar het lot is dik wijls vreeselijk hard. En toch heeft hij een jonge man, wieiin ziel in het slijkt gezonken was, op den goeden weg terug gebracht. In zijn verder leven heeft deze nooit meer bet verschrik kelijk beeld vergeten: Een arm, die uit het slijk omhoog steekt, en in de vuist de ro zenkrans. LEID ONS NIET IN BEKORING. Het weder is opgeklaard. Do zon breekt goud flitsend door de grauwe wolkeu. Ze vertoont zich zoo helder en vroolijk alsof ze zich van geen tekort is bewust! En on der haar streelende warmte lacht haar de natuur tegen zonder wrok. Alles schijnt te herleven en op de overstroomde akkers, op de modderwegen,, in de gaarden met hun bibberende en treurige boomen, als schild wachten van post tot post geplaatst. Ook de pachter gevoelt zich horjeven, wantrouwend nog of het mooie weder aan zal houden of dat 't maar een waterzonne tje is tusschen de buiten door! Nog nooit, sedert de 31 jaren dat hij den grond be- i werkt-, heeft hij zoo'n jaar beleefd! Geen j zonneschijn, voordurend regeuDe herfst- j oogst was grootendeels mislukt. En als j het zoo door blijft gaan, ziet het er slecht uit voor het lentekoren. Maar wat dan? In den geest hoort hij de ellenlange rede- j voeringen van rechtskundigen en school- meesters, die in de Kamer ieder op hun eigen stokpaardje rijden en over den Landbouw spreken zonder de minste ken nis van zakenSchouderophalend zet j hij zijn weg voort. Voor do suikerfabriek j ziet hij, diep in den modder een kar staan, geladen niet beetwortelen, modder-zwart, aangevoerd door twee ossen met gezwollen poot en, beklonterd van den modder.... Modder allom! Bij lederen voetstap zinkt hij in hot slijk tot aan de enkels, zijn klom pen wegen loodzwaar. Daar ziet hij boven, den modder uit, twee reusachtige korenschoven, die goud geel hun garven verheffen naar de allengs zonniger en blauwende lucht. Pracht vau tarwe! De wind speelt door de stengels en doet de toppen wuiven, llondora verza melt zich heel de vogelwereld: kraaien met harden snavel probecren de hulzen te door boren; kleine vogeltjes, musschen, vinken en merels, pikten om het hardst ora hun honger te stillen. Waar komen zij van daan? Waar hielden ze zich schuil in nat en koude? Lang verwijlt hij niet bij de be drijvige gevederde gasten.. Een zeker leedwezen rijst in hem op. Die twee pracht-schoven zijn sedert acht weken op voorhand verkocht. Jammer, doodjammer! Want het is lente-tarwe, en bestaat er een aanzienlijke variëteit in herfst-tarwe, er zijn slechts twee soorten voorjaarsche: Chiddan en koren van Sau- mur, in deze streken. Dit* jaar, nu er zoo veel navraag naar is, verkrijgt het tarwe- zaad plotseling een merkwaardig-hooge waarde, vooral in de districten, waar men voor den groothandel de productie van de tarwe heeft opgevoerd. Dat had hij kunnen en moéten voorzien. Hij, die anders slim genoeg is, heeft te spoedig dit koren verkocht tegen 200 fr. de 100 Kg., het pracht-koren, dat hij van jaar tot jaar geteeld heeft totdat het do gewenschte kwaliteit bereikte. Het is than 3 100 fr. meer waard per mud. Hij beschouwt de aren, die trillen in de warme zon, de schoven, die duizenden balen zullen ople veren, de graanschoven, die hem verlei den en tot hem zeggen: Waarom ons laten gaan voor dien prijs? Maak u niet druk! Behoud onswie verplicht u ons op die voorwaarde van de hand te zetten.... wij verdienen beter! Dwalen is mensche- lijkWees wijs in dit geval. Wij verra den u niet.... wij zwijgen. Do bekoring neemt vaster vorm aan: hij heeft de twee schoven verkocht aan een landbouwer, die er vast op rekent om met het zaad zijn akkers te bezaaien. Hij heeft zijn woord gegeven,-verpand I Zijn woord Tegenwoordig weet men, hoe weinig het gegeven woord beteekent! Het is dom, vooral in deze tijdsomstan digheden, zooveel geld te verliezen als men de kans heeft om het te verdienen. Zóó gemakkelijk nog welHet ware vol doende, de zaaitarwe dadelijk te laten dor- schen en dan aan den meestbiedende te verkoopen. Morgen al zou hij er van af Aan belanghebbende behoeft hij enkel te schrijven: Waarde Collega! Acht weken geleden hebt gij mij bet zaaikoren atgekocht. Doch door den aanhoudenden regen is bij het dorsohen gebleken, dat het reeds half verrob is. Ik kan u geen onbruikbare waar leveren. Daarom, terwijl heb nog tijd is, waarschuw ik u, opdat gij u elders kunt voorzien. Het spijt mij voor u, alhoewel ik zelf er het ergst aan toe ben.... enz. Zouden er velen aarzelen zoo'n briefje te schrijven, vraagt hij zich af Doch de ongelukkige landbouwer, die het zaaikoren heeft gekocht? En die er op rekent? werpt hem zijn geweten voor, zijn geweten, dat hem niet zoo liokt vrij spel laat. De ongelukkige landbouwer? Eerstens: is hij er daardoor zoo slecht aan toe? Dan: zou hij in mijn paats an ders gehandeld hebben? Verder overdenkt hij, hoe aan de han delsbeurs rijke kooplui zich om zoo'n lut tele zaak weinig betreuren. Hoe die heeren tarwe verkoopen en weder verkoopen, die ze niet eens bezitten. Windwerven, handel! waardoor ze een fortuin verwerven, hee ren met mooie overjassen met bonten kraag, en hoe loopt hij hier rond? Vuil. be- modderd, beslijkt, niet oni te genaken! Om zes uur 's morgens is hij al op zijn erf bezig Eu ieder schreeuwt moord en brand tegen de boeren als het brood maar een stuiver opslaat! Bekoring: opnieuw beschouwt hij de gar ven. Wie in dit district heeft, zulk koren? Het laten voor 200 fr.? Dwaasheid I Hij neemt een handvol en laat het door zijn vinger» glijden. De korrel is zwaar,goud geel, onbeschadigd. Kostbaar zaad I Zijn berekening toovert hein de zoete winst voor als hij als zooveel anderen met goede reputatie, ditmaal eens zijn slag slaat 1 Waarom niet?. Ja, waarom niet? Even heft hij het hoofd op te midden zijner overpeinzingen en staart gedachte loos in de verteHij krijgt zijn huis in het oog. waar zijn kinderen spelen, zijn hoeve, zijn dorp, waar hij als reentsohapen bekend slaat, zijn kerk, en denkt aan den pastoor, die hem steeds hartelijk de hand drukt, aan allen, die hem ten volle ver trouwen. Nooit heeft hij 'n oneerlijke daad begaan. Begint hij vandaag. Hij is eerlij!: geweest in handel en wande). Hij zal het blijvenZijn woord is zijn woord! Ge biedende noodzakelijkheid! Als om een ongedierte van zich af te schoppen, werpt hij een klonter modder voor zich uit. Wèg met, de bekoring tob oneerlijk zaken-doen! Hij richt zich fier op en gaat den rechten weg, do weg' der eer. De graanschoven behooren hem niet meer toe. PIERRE L'ERMITE. Vergeten nullen. Een blad uit New York vertelt een in teressante geschiedenis, terwijl zij voor de waarheid daarvan uitdrukkelijk ins'aat. Een dame uit Minneapolis had tijdens een bezoek in New York in een groote ju welierszaak iler 5e Avenue een mooie imi tatie paarlenketting voor 45 dollar ge kocht. Toen zij kort daarop met den ket ting om den hals haar kind in huis rond droeg, trok dit haar den ketting van den hals, zoodat de parels op den grond rolden Zij werden zorgzaam bijeengezocht en naar een juwelier in Minneapolis ter reparatie gegeven. Bij onderzoek bleek echter, dat twee parels ontbraken, wat de eigenares tot haar groote verrassing op 350 dollar kwam te staan, wanneer ze bijgemaakt moesten worden. Op haar verklaring, dat de heele paarlenketting haar slechts' 45 dollar gekost had, merkte de juwelier op, dat hier een misverstand in het spel moest zijn, want volgens zijn schatting had de ketting een waarde van ongeveer 50.000 dollar. De juwelier uit New York werd direct met het feit in kennis gesteld en oen chef der firma begaf zich direct naar Minnea polis om de zaak tot klaarheid le brengen. Na onderzoek der parels verklaarde hij: het is werkelijk een paarlencollier ter waarde van circa 45000 dollar. Bij,kettin gen van deze waarde is het gewoonte om bij den prijs slechts het getal 45 niet weg lating der nullen op het etiket te zetten. Er heeft hier een onverschoonbare nalatig heid van den verkooper plaats gehad die wegens deze ongehoorde slordighekj direct ontslagen zal worden.' Maar de ketting is natuurlijk uw eigendom, daar u deze recht matig gekooht heeft." Met deze woorden vertrok de juwelier uit New Yrork. Maar de eigenares was hiermede niet tevreden. Na rijp beraad zond zij de paarlenketting naar de juwe liersfirma in New York terug. „Het was een misverstand", schreef ze, „en ik zou me zelf als een misdadiger beschouwen, als ik voordeel wou trekken uit dit mis verstand." Zij verzocht nu een ketting ter waarde van 45 dollar te zenden en deed daarbij het verzoek om den schuldige voorloopig zijn straf kwijt te schelden. De juweliers zonden daarop de conscientieuse dame uit Minneapolis een paarlencollier Ier waarde van 600 dollar en voegden er uit erkente lijkheid een zilveren doos bij met de ver klaring, dat de vergeetachtige bediende weer in zijn betrekking was aangesteld. Het autobus-verkeer in Italië. Heb autobus-verkeer is gedurende de laatste drie jaren in Italië geweldig toegr nomen. Terwijl in 1927 nog geen 80 trajec ten werden bereden n.l. slechts 77, bestond er in 1930 op 230 trajecten een geregelde autobusdienst. In 1927 werden DS.noo pas sagiers vervoerd en in het afgelooppn jaar. ondanks de economische crisis, 365.000 men schen. Drie jaar geleden was het. autobus- net 5816 K.M. lang en in 1930 bedroeg de lengte der gezamenlijke trajecten 37.133 K.M. Aan de Italiaansche Touringelub en hel reisbureau „Emit," komt vooral do eer toe dat de toe ris ben dienst zoo strek is uitge breid. Thans is men bezig om het autobus-ver keer in Zuid-Italië en op de eilanden te regelen en uit te breiden. Alle autobussen die in dienst gesteld worden zijn in Italu- gemaakt: er werden speciale wagens ge construeerd voor bergachtige Streken, zoo dat aan de veiligheid der passagiers de grootst mogelijke waarborgen kunnen wor den gegeven. Het personeel moet gemid deld drie vreemde talen spreken, Franscb, Dnitsch en Engelsch. Vooral de autobussen naar Zuid-Tirol zijn spotgoedkoop. Italië besteedt haar volle aandacht aan het autobus-verkeer, omdat het een uitge maakte zaak is, dat het reizend publiek :n de meeste gevallen de voorkeur geeft aai. het snelle autobus-verkeer, daar vooral he- lokaal spoor in Italië niet genoeg gemn derniseerd is. Is uw man werkelijk zoo'n aardige man, juffrouw Meijer. Nou en of! Hij denkt altijd aan mijn verjaardag, maar vergeet mijn lëeftijd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 11