OOR ||IRPEREH ZATERDAG 21 FEBRUARI 1931 DE LEIDSCHE COURANl TWEEDE BLAD PAG. 8 IJ III III II lllll llll I III jlllMlllllllllllilllllllUlllllllllllllllllnilIM Uil III llll IIEI milium [III III Mill III lil siiiiii inn ui iisiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuii nu iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii>]iiiiiiii Huur; CORRESPPONDENTIE. Maria Lagerborg, Leiden. Ik dank je wel Maria voor dit versje en laat het zoo gauw mogelijk plaatsen. Laat moeder je een handje helpen en maak eens een lang vers voor den wedstrijd. Dag Maria! Veel groeten thuis! Rooie Kees, Leiden. Je ziet Amice, dat ik je schuilnaam gebruikte, die ik vroeger zoo vaak neerpende. Men vindt dit beter en het is ook zoo! En jij vindt het natuurlijk hetzelfde. De stukjes wor den geplaast. De volgende week beginnen we. Schrijf voortaan ieder vel slechts aan één kant. vol. Dag Neefje! Zie ik je ook deelnemen aan den wedstrijd? Ik reken op je en plaats je aan onze tafel. Wim van Emmerik, Roelof- arendsveen. „De onschuldige Dief" laat ik plaatsen, maar nog even ge duld. Maak de raadsels en een mooi ver haal voor C. Por ook je vriendjes aan mee te doen! De prijzen zijn mooi en de raadsels niet moeilijk. Dag Wim! Mijn juiste adres is: Papengracht 32, Leiden. Joke de Keuning, Voorscho ten. Moet ik dat opstel alvast beschou wen als een bijdrage onder C? Neen toch zeker! Ik verwacht nog iets moois van Joke! Het schrijven gaat ook al veel be ter. En het opstel? Zoodra we een beetje ruimte overhebben, laat ik zien „Hoe een plaaggeest gestraft kan worden." Dag Joke! Maak veel groetjes aan vader, moe der en broer! Ziezoo, voor vandaag ben ik met de correspondentie klaar. Ik wensch jullie allen veel succes met den raadselwedstrijdDoet allen mee Oom Wim. ONZE NIEUWE RAADSELWEDSTRIJD. Voorwaarden bij mededinging. No. 1 Wie meedoet, en zijn brief met den post stuurt, frankeere voldoende. No. 2. Wie meedoet, zorge op tijd te zijn. No. 3. Wie meedoet, schrijve ordelijk en netjes. No. 4. Wie meedoet aan C, beschrijve het papier aan één kant. No. 5. Wie meedoet aan C, levere eigen werk, ook het versje moet zelf bedacht zijn. No. 6. Wie meedoet aan beide, zorge voor een mooi vel papier en dito envelop pe. Hij heeft twee kansen. No. 7. Wie meedoet, beginnen zoo gauw mogelijk. De einddatum van inzending is 2 Maart No. 8. Wie meedoet, schrijve zijn voor naam voluit en geve zijn volledig adres op. No. 9. Wie een schuilnaam kiest, geve zijn echte naam (volledig) erbij. No. 10. Wie meedoet, sture alles aan dit adres Prijsraadsels. Red. „LEIDSCHE COURANT" Papengracht 32, Leiden. DE PRIJZEN. Ie prijs: Een klokje. 2e prijs: Een coupe. 3e prijs: Een handtasch of manchet 4e prijs: Een kristallen rozenbowl. 5e prijs: Een album. 6e prijs: Een déjeunertje. 7e prijs: Een vaas. 8e prijs: Een déjeunertje. 9e prijs: Een beursje. 10e prijs: Een boek. 11e prijs: Een boek. 12e prijs: Een boek. 13e prijs: Een boek. DE RAADSELS. A. Voor kinderen van 6 tot 10 jaar. Raadsel I: Ik ken een berg, van drie lettergrepen en vijf letters, bekend in de Bijbelsche Geschiedenis. De eerste lettergreep is een muzieknoot; de tweede lettergreep is soms een meisjesnaam en de derde let tergreep is de 9e letter van het alfabet. Welke berg bedoel ik? Raadsel II: Ik ben een vreemde boom. Een ieder vindt mij mooi. Bewondert om het meest Mijn schitterenden tooi. Ik sta niet in het bosch Bij gras en mos. Wat bedoel ik? Raadsel III: Ik heb een zwart gezicht, En doe voor Sinterklaas mijn plicht. Ik ben de kwaadste niet: En wees niet bang, als gij mij ziet! Wie ben ik? Noem eens een letter, Die niet staat in een boek; En die niet is gedrukt Maar gebakken van koek? Raadsel V.: Wie kan van deze letters de meeste goede woorden maken, (minstens 10 woor den opgegeven). r s d a a e e B. Voor kinderen van boven 10 jaar. Raadsel I: Kruisraadsel. X X X X X X X X X Vul de kruisjes en stippen zoo in, dat je op de plaats vaTi de kruisjes den naam krijgt van een feestdag in het eind van 't jaar. Op den eersten regel een klinker. Op den tweeden regel een middel om water te krijgen. Op deii derden regel een naam van je ouders. Op den vijfden een kruipend gedierte. Op den zesden een klein nuttig huisdier Op den zevenden een medeklinker. Raadsel II: Tweemaal een s, En eenmaal een p. Tweemaal een r Een u, i en e, Die vormen met z'n achten een woord, Dat bij St. Nikolaasverrassing behoort. Raadsel III: Mijn geheel bestaat uit 8 letters en is een heerlijke maand van 't jaar 6 2 1 dient om in te slapen. Met de 8 4 5 houd je de vaart van je fiets in. 6 8 2 7 1 is het tegenovergestelde van smal. 3 12 zijn drie opeenvolgende letters van het alfabet. Raadsel IV Vul de streepjes in door letters, zoo dat gr een Hollandseh spree!: oord krijgt, dat naar ik hoop aan 't eind van dezen wed*frijd voor jullie allemaal van toepassing is: -i-d -o-d -1 g-e- Raadsel V.: Zet de volgende diernamen zoo onder elkaar, dat de beginletters iets vormen, waar jullie allemaal veel van houden, dromedaris aap otter ezel civetkat hond caviaar luipaard C. Voor allen. Wie maakt een opstel, verhaal, sprook je naar vrije keuze, van minstens 50 re gels? Wie een vers van minstens 12 regels? Wat gemaakt wordt, moet eigen werk zijn. Wie aan C meedoet, heeft twee kan sen, zoo hij ook met A of B meegedaan heeft. Aan 't werk nu! Begin dadelijk! De grooteren mogen een handje helpen. Schrijf je voornaam voluit. Denk aan den einddatum! Por je broertjes en zus jes en. klasgenooten aan mee te doen. Voor uit nu! Doen er meer dan 400 mee, geef ik een boek apart als 14e prijs. Oom Wim. H0BBELDE-DE-H0B door Nelson. VI. Ze was zoo mooi, en verlangend keek het kind tusschen de takken. Zou de duif dan ook van Annie bang zijn? Neen zusje, de duiven en ook de andere vogeltjes zijn zeker niet bang van jou. Ze houden juist van lieve kinderen. Maar er zijn altijd menschen, vooral ondeugende jongens, die de vogeltjes kwaad willen doen en daarom vliegen ze altijd gauw weg als ze iemand zien. Annie scheen na te denken. En die andere vogeltjes dan, die we al tijd kruimeltjes geven? Ja, die kennen Annie en weten, dat je lief voor hen bent, maar deze duif was een vreemde, die had mijn meisje nog nooit gezien. Oooo! Nu was Annie tevreden. Van de menschen hield ze niet, als één uitgezonderd,en dat was de oude V; rik met zijn groentenwagentje maar de vogeltjes, die zoo mboi kunnen zingen en tsjilpen, dat was haar alles. De takjes, die op het mos gevallen wa ren, kraakten. Juffrouw Peters, die nog steeds op haar zélfde plaatsje stond, wil de weggaan, zonder gezien te zijn. Ze schaamde zich dat ze had staan luisteren naar het gesprek tusschen moeder en kind. Onwillekeurig was zij daar gebleven, zonder dat ze het zelf wilde. In haar klas had ze jongens en meisjes. Ze hield van kinderen, ze leefde met hen mee en deed altijd haar best zich zoo goed mogelijk in hun wereldje in te denken. Ieder had zijn eigen fantasie en ideeën, ir dit meisje scheen wel een bijzonder kind te zijn. Wat was ze groot. Ze kon best al op de kleine school zijn. Juffrouw Peters wilde zich omdraaien, toen ze merkte, dat die twee naar haar keken. Ze voelde, dat ze iets zeggen moest. O mevrouw, exuseer me. Ik liep hier te wandelen en moest toevallig getuige zijn van het tooneeltje met de duif. Het trof me zoo, dat ik onwillekeurig bleef staan en naar u geluisterd heb. Mevrouw Somerwil, die zich nog zoo vreemd voelde in he! kleine dorpje, was aangenaam verrast door dat gewone excuus, maar op zoo warme toon gezegd. Zij voelde als bij intuitie, dat zij in dat meisje een goede vriendin zou kunnen vinden. Ze voelde zich altijd zoo eenzaam en had behoefte aan iemand met wien zij praten kon over haar kind. Als u misschien met mij en Annie mee wilt wandelen! Dat is misschien wel zoo gezellig voor u". De beide dames waren al gauw in druk gesprekè Juffrouw Peters vertelde van haar school en haar kinderen. Mevrouw Somerwil toonde groote belangstelling in dit alles en vertelde van haar eigen kind. Bezorgd keek moeder telkens naar An nie, die nu geen vogeltjes meer hoorde, maar stiltetjes naast moeder liep. „Dat komt. omdat u er bij bent", lichtte mevrouw Somerwil in. Als er iemand is, is ze stil en droome- rig en je krijgt geen woord van d'r, hoe druk en beweeglijk ze anders ook is., MijnJrind is zoo anders als andere kin deren. De menschen hier zeggen, dat het mijn eigen Schuld is. omdat ik het een ver keerde opvoediing geef en zelf geen goed voorbeeld ben. „U geen goed voorbeeld", vroeg juffrouw Peters verbaasd. Dus dat wil zeggen. Ja, dat wil zeggen, geen goede moeder. In het begin deed het me pijn, vooral maar nu schijn ik er over heen te zijn. Dit laatste zei ze heel luchtig en juist daarom voelde juffrouw Peters, dat dit niet waar was en dat mevrouw Somerwil dikwijls een pijn voelde, die zij niet kende, want een moederhart kan zooveel meer verdragen maar ook zooveel fijner voelen als het voor haar lcind is. Wat zeggen de menschen dan van u, waagde juffrouw Peters te vragen. Och,-ik speelde vroeger altijd piano, dat deed ik zoo graag en Tom hield er ook van. Altijd zong ik er bij en we zongen ook dikwijls samen. (Wordt vervolgd). EEN DUUR PORTRET door Aliquis. Toen koningin Victoria nog leefde, en haar zoon Eduard nog kroonprins" was, reed deze eens in een open rijtuig, als ge woon heer gekleed. Hij reed over 'n landweg die naar 'n klein stadje voerde, waar die dag juist markt was. Het was heet, erg heet, en ofschoon de prins beschut werd door de kap had hij er toch last van. Het rijtuig reed langzaam en toen de prins zich eens uit het rijtuig boog, zag hij 'n boerenvrouw die een groote mand droeg.' Hij beval te stoppen als het,rijtuig de vrouw genaderd zou zijn. „Wil je niet 'n eindje meerijden moedertje?" vroeg de prins aan het vrouwtje. „Alstublieft heel graag mijnheer!" ant woordde ze. den prins niet herkennend". Toen ze ingestapt was, nam ze tegen over hem plaate. De prins begon weldra een vriendelijk gesprek, en de vrouw die nogal praatziek scheen te zijn, vertelde honderd uit. Over haar winderen, haar overleden man haar negotie, zij verkocht eieren op dé markt. De prins luisterde met genoegen naar het vrouwtje, dat ook naar zijn familie vroeg. De pnns antwoordde, dat hij 'n heel lieve moeder had, en omdat deze juist eie ren noodig had, wilde hij de mand met eieren koopen. Het vrouwtje was blij zoo gauw van haar waar af te zijn en bovendien nog zoo'n prettig ritje gemaakt te hebben. „Maar", hernam de prins, „ik zal met 'n mooj portret van m'n moeder betalen". „Mijnheer, antwoordde 't vrouwtje hem verbaasd, „ik zou heel graag het portret van uw moeder hebben, die zoo'n lief ge zicht heeft, naar u zegt, maar daar kan ik toch heusch geen brood en andere din gen voor koopen De prins lachte hartelijk en antwoordde: „Toch wel!" en 'n splinternieuw goud stuk uit z'n zak halend zeide hij: „Ziehier 't portret van nrn moeder koningin Vic toria. Daar ben je toch wel mee tevreden? De vrouw antwoordde blozend van ja, en zei verder geen woord. Maar toen ze op de markt aangekomen, uitgestapt was na de prins bedankt te hebben, vertelde ze aan iedereen: „Ikheb 'n half uur met de kroonprins in 'n rijtuig gereden". DE GESCHIEDENIS VAN EEN I BROEK door Apolonia Walraven. „Ja mijnheer, eerste kwaliteit!" Deze 1 woorden werden gesproken door een be diende van een groot magazijn. Ik werd nog een? bekeken en nog eens tot einde lijk mijnheer besloot mij maar te nemen. Zoo kwam ik bij mijnheer Versloot. Nu, die mijnheer had het niet zoo erg breed en daarom werd ik alleen maar des Zon dags gebruikt. Na 4 jaren was mijnheer zoo hard gegroeid, dat ik te klein werd. Mevrouw Versloot maakte mij kleiner en gal mij aan haar zoon Jan. Die moest mij eerst voor den Zondag en later in de week gaan dragen. Nu was ik niet meer zoo erg mooi, want ik was al een beetje oud en Jan was nog al een robbedoes. Nu werd ik gekeerd en vermaakt voor een broek voor Arie. Dat was me een leven, verschrikkelijk. Vroeger werd ik netjes opgehangen of opgevouwen. Maar nu, niets van dat alles. Ik werd soms zelf? op straat neergegooid en voor een voetbal gebruikt, 'k Was wel een beetje blij, toen ik te klein voor Arie was en voor Cor vermaakt werd. Maar zoo heel erg blij was ik niet, want ik dacht, dat ik bij Cor ook wel zoo behandeld zou wor den, maar dat viel nog al mee. 'k Had het een beetje beter nu. Maar aan alles komt een eind, ook aan mij natuurlijk. Maar voor dat ik vergaan zou, werd er van het .beste goed nog twee petten ge maakt. Zoo duurde ik nog een jaar of an- j derhalf tut op zekeren dag Arie en Jan uit school kwamen, toen met een hevige rukwind de petten in den Rijn waaiden. Jan had gauw een haak gepakt en ze er weer uitgehaald. Maar nu waren ze niet meer toonbaar. De moeder van Arie en Jan kocht voor haar jongens andere nieu we petten; de oude van de eerst zoo prachtige dure broek werden in de vuil- niskist geworpen. Maar de man, die het vuil ophaalde verloor de petten en een klein aim jongetje raapte mij op en nu lig ik op de kast van een vuil bovenka mertje van een der buurten van Amster dam en hiermee heb ik mijn levensge schiedenis verteld. DE RAMP MET DE BERLIN door Wim van Emmerik. Het was in 1907, omstreeks dezen tijd, dat de ramp met de Berlin gebeurd is. Het was op Donderdag. De zee kookte en bruiste en de donkere lucht zweepte de golven zonder ophouden voort. En toch was de Berlin een pracht van een stoomschip van uit Engeland zee geko zen. Zij bevond zich al dicht bij de Hol- landsche kust en zou na eernige oogen- blikken den Nieuwen Waterweg hebben binnengestoomd. Maar och, hij was al binnen de pieren, daar opeens raakt het schip 't stuur kwijt. En op hetzelfde oogenblik wordt 't schip als ware het een notedopje, de speelbal der golven. Maar ook 100 menschen in gevaar en 60 man scheepsvolk en 100 passagiers. Eenige oogenbldkken later word* het sohij) met een smak op de Noorderpier geworpen. Kort daarop breekt 't schip doormidden. Daar staan ze, de meesten op het lang zaam maar zeker zinkende voorshcip. Om 9 uur daar verdwijnt het voorschip in de diepte. Spoedig trekt de stoomreddings- boot „De President van Heel" er op uit. Wat een treurig aanblik: lijken, niets dan lijken! Doch neen, daar drijft nog een levende, een Engelsch kapitein. Vlug steekt men hem de bootshaak toe, doch het bleef dien Donderdag bij die eene geredde. Vrijdagmorgen gaan de redders weer er op uit. Onder hen was ook de prins. Men zag dat er vanaf achter het schip een touw afhing. Spoedig maakte men dit aan den vuurtoren vast, waar langs twaalf menschen zich van een wis sen dood redden. Doch het reddingswerk is nog niet ten einde. Nog 4 vrouwen bevinden zich op het wrak, die durven zich niet langs 't touw laten glijden. Een van haar heeft 't touw reeds gegrepen, doch hoe de redders haar ook aanmoe digen, ze durft niet. Opeens laten de toe schouwers een schreeuw van ontzetting. Hoe 't ook zij, men denkt van bewuste loosheid, de vrouw laat opeens 't touw los en valt in de kokende diepte. De mannen konden haar nog net te pakken krijgen. Doch de mannen moesten terug, de zee werd te wild. Hoe de vrouwen ook schreeuwen, op 't oogenblik is de kans op redding verkeken. Zaterdag; 4 mannen gaan over de pier naar 't schip. Het touw wordt weer met veel moeite aan den vuurtoren vastgemaakt. Onder hen bevindt zich ook de moedige: Mar- tijn Sperlin; hij klimt langs 't touw naar boven en ziet twaalf lijken over het dek verspreid. En tusschen al die lijken door ziet hij drie vrouwen op hem toekomen, welke hem weenend om den hals vallen „dank, dank, goede man", snikken ze zon der ophouden. Sperlin tracht zich uit de omarming los te maken, doch 't gelukt hem niet. „Zitten gaan nu en mond houden nu", zegt hij schijnbaar wat ruw. „Kom", zegt hij tot een der vrouwen en bind ze een touw om haar lichaam. En zoo liet hij ze alle drie zakken en ook zij werden gered. En de Berlin! Daar is niets van te recht gekomen. Met dynamiet werd dit eertijds mooie en prachtige zeekasteel opgeblazen. KOPPIGE LIES door Alie van Kampen. Lies was een echte bemoeial. Als er j thuis of op school iets gebeurde, moest ze er altijd bij zijn. Moe had het haar al uik- wijls gezegd. Op een keer had Lies ruzie gehad op school. Gisteren nog. Annie van Tiel zat achter Lies, die twee hielden niet van elkaar; altijd zochten ze ruzie, t Was 's morgens tien uur. De schriften werden doorgegeven. Lies schreef heel mooi. Hè, eindelijk was ze klaar, die moeilijke D ook; ze keek haar schrift eens na en ging net jes zitten. Ze keek om naar Annie. Die had een groote vlak net achter „mooi" Juffrouw, Annie heeft een vlak op 'r schrift. De juffrouw kwam kijken. Hoe komt dat? „Juffrouw, ze wou een punt achter mooi zetten en toen vlakte het", antwoordde Lies inplaats van Annie. „Waar bemoei je toch mee, Lies! Ga recht zitten en kijk naar je eigen werk". „Gut, mag je dat nog niet eens zeggen Lies lette den heelen dag niet op, ze was koppig. De juffrouw merkte het, maar ze zei niets. Om twaalf uur ging Lies naar huis met een strak gezicht. Moe zei: „wat scheelt er aan. Lies?' „Niks", zei Lies, en ze ging stoeien met der broertjes, üm twee uur zette Lies weer 't zelfde strakke ge zicht. De juffrouw zag het en ze zei weer niets. Ze had hoofdpijn, dat zag Lies wel, maar het kan haar niets schelen, ze was immers toch kwaad op de juffrouw. Om vier uur ging de school uit. Lies liep hard naar huis, ze deed 'r boekentasch weg en holde naar boven. Ze zou lezen in 't boek van Dik Trom. Ze had een tijdje gelezen, toen Moeder haar riep: „Lies kom je be neden?" „Ja Moe', riep Lies en holde naar beneden. „Heb je je handen al gewas- schen?" „Nee, Moe". „Gauw dan, de soep is al opgeschept!" Onder het eten zei Lies niet veel. Maar Moeder zei, dat ze aan stonds boodschappen moest doen. Hè, ze zou juist zoo graag willen lezen en nou moest ze boodschappen doen. Vader zei: „Heb je je huiswerk al gemaakt voor mor gen". Lie-s verzon een leugentje. „Ik heb 't vergeten". „Ach hoe kun je dat nou verge ten", zei Vader. „Je staat morgen maar wat vroeger op". Ja, dat zou ze doen! Toen ze op bed lag kon ze niet in slaap komen. Zou het de schuld zijn van vandaag. Ze riep Moeder en ze vertelde alles, ook van het leugentje en de volgende dag mocht ze naar de juffrouw om haar vergiffenis te vragen en alles was vergeten. VAN TWEE KONINGSKINDEREN. I. Die kinderen heetten Elsje en Veroni ca. Zij hadden een zieke moeder, dus had den zij er niet veel aan, als zij in de ka mer kwamen, waar hun moeder lag. Want hun vader zea altijd, dat zij in den tuin moesten gaan spelen. In die tuin was een groote bron. Eens toen hun vader weer in den oorlog was, zei het kinder meisje: „Elsje en Veronica, kom eens hier. Ik moet even naar de keuken". Want daar was de vroow alles aan het klaarmaken en Liza, zoo heette het meis je, snoepte graag. Zij liet de twee meis jes alleen achter. Elsje, het meisje van zes- jaar, ging naar de bron en zag er een mooi vogeltje op den rand zitten. Zij wou het vogeltje pakken en viel voor over in de bron. Veronica was tien jaar en liep gauw naar de keuken, om Liza te roepen. Zij riep: „Liza kom eens gauw naar de bron, Elsje is er in gevallen"! Dat hoorde haar moeder op de kamer ook. Zij ging voor het raam staan. Daar zag ze alles. Liza wist niet, wat zij doen moest. Zij liep naar de keuken, daar stond het dienstmeisje van de poort wachtersvróuw. Roza, riep Liza, kom eens- mee, Elsje is in de bron gevallen! Roza liep zoo hard. als zij kon naar de bron om Elsje te redden. Zij zei tegen Liza: Laat de emmer zachtjes zakken; als ik „stop" roep moet je stil houden. Ik zal er in gaan staan, want Elsje was aan een spijker blijven hangen. Roza ging in de emmer staan en gleed zach tjes naar benpden. „Stop", riep zij, want zij wa-s bij Elsje gekomen. Haar zijden jurkje wa? heelemaal gescheurd. Roza zette haar in de emmer en riep: haal op; toen zij boven waren pakte Liza Elsje uit den emmer en toen kwam Roza er uit. Elsje ging gauw met Liza naar de kamer waar hun moeder nog niet van den schrik bekomen was. Zij liep naar de deur waar Liza met Elsje stond. Haar moeder sprak: Haal Roza eens, die Elsje gered ieeft. Liza liep vlug naar de keu ken om Roza te halen. Toen zij voor de koningin kwam, zei deze: Nu gij Elsje gered hebt, mag je een wensoh doen. of zou je in haar dienst kindermeisje wil len worden? Ja, dat wil ik wel, zei Roza. Toen Roza twee maanden Li dienst was, I werd zij hard ziek. De pastoor moest ge- haald worden; de koningin en de meis- j je? waren erg bedroefd en bleven den heelen dag bij Roza. De kinderen hadden niets geen zin om te spelen. Twee dagen later stierf Roza. Toen hun vader uit den oorlog thuis kwam, hoorde hij alles, wat er in dien tijd gebeurd was. En ook van het dienstmeisje van de poortwach tersvrouw. De koning zei: „Wat is dat jammer; nu hadden Elsje en Veronica zoo'n mooie oppaster en wie moeten wij nu nemen. Ik zal naar de stad gaan om een meisje, want anders hebben de kin deren er ook niets meer aan, al gaan zij in den tuin. Als ik naar de stad ga. mo gen jullie niet in den tuin hoor, want anders valt Elsje weer in de bron. En dan zouden wij ze tmissohien kwijt zijn. Toen vader weg was, zei hun moeder: Wil ik jullie nog eens vertellen van Roodkapje en de Wolf? „Ja" riepen de kinderen van Roodkapje. Toen hun moe der een poosje verteld had, ging de poort van het kasteel open en kwam hun vader binnen. Toen hij boven kwam, zei hij tegen zijn vrouw: „Ik heb een meisje ontmoet en vroeg waar zij woonde en zei „Daar op den hoek van de Haarlemmer straat". „Zeg, zou je niet bij mij willen komen voor kindermeisje, want die ik eerst had is doodgegaan en nu zou ik er weer een willen hebben, net als zij, want zij wa? zoo goed voor de kinderen. Ik heb twee kinderen, Elsje en Veronica. Zij spelen altijd zoo graag in den tuin. Maar er is een bron in en daar is Elsje al eens in gevallen. En kinderen, vinden jullie dat niet fijn dat je pa een meisje heeft gevonden voor jullie en nu moeten jullie gauw naar bed. Het nieuwe meisje, dat spoedig kwam, was goed en bezorgd en bleef tot Elsje en Veronica groot wa ren. Cathrïna Jansen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 8