OOR
||IRPEREH
ZATERDAG 21 FEBRUARI 1931
DE LEIDSCHE COURANl
TWEEDE BLAD PAG. 8
IJ III III II lllll llll I III jlllMlllllllllllilllllllUlllllllllllllllllnilIM Uil III llll IIEI milium [III III Mill III lil
siiiiii inn ui iisiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuii nu iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii>]iiiiiiii Huur;
CORRESPPONDENTIE.
Maria Lagerborg, Leiden.
Ik dank je wel Maria voor dit versje en
laat het zoo gauw mogelijk plaatsen. Laat
moeder je een handje helpen en maak
eens een lang vers voor den wedstrijd.
Dag Maria! Veel groeten thuis!
Rooie Kees, Leiden. Je ziet
Amice, dat ik je schuilnaam gebruikte, die
ik vroeger zoo vaak neerpende. Men vindt
dit beter en het is ook zoo! En jij vindt
het natuurlijk hetzelfde. De stukjes wor
den geplaast. De volgende week beginnen
we. Schrijf voortaan ieder vel slechts aan
één kant. vol. Dag Neefje! Zie ik je ook
deelnemen aan den wedstrijd? Ik reken
op je en plaats je aan onze tafel.
Wim van Emmerik, Roelof-
arendsveen. „De onschuldige
Dief" laat ik plaatsen, maar nog even ge
duld. Maak de raadsels en een mooi ver
haal voor C. Por ook je vriendjes aan
mee te doen! De prijzen zijn mooi en de
raadsels niet moeilijk. Dag Wim! Mijn
juiste adres is: Papengracht 32, Leiden.
Joke de Keuning, Voorscho
ten. Moet ik dat opstel alvast beschou
wen als een bijdrage onder C? Neen toch
zeker! Ik verwacht nog iets moois van
Joke! Het schrijven gaat ook al veel be
ter. En het opstel? Zoodra we een beetje
ruimte overhebben, laat ik zien „Hoe een
plaaggeest gestraft kan worden." Dag
Joke! Maak veel groetjes aan vader, moe
der en broer!
Ziezoo, voor vandaag ben ik met de
correspondentie klaar.
Ik wensch jullie allen veel succes met
den raadselwedstrijdDoet allen mee
Oom Wim.
ONZE NIEUWE RAADSELWEDSTRIJD.
Voorwaarden bij mededinging.
No. 1 Wie meedoet, en zijn brief met
den post stuurt, frankeere voldoende.
No. 2. Wie meedoet, zorge op tijd te zijn.
No. 3. Wie meedoet, schrijve ordelijk en
netjes.
No. 4. Wie meedoet aan C, beschrijve
het papier aan één kant.
No. 5. Wie meedoet aan C, levere eigen
werk, ook het versje moet zelf bedacht
zijn.
No. 6. Wie meedoet aan beide, zorge
voor een mooi vel papier en dito envelop
pe. Hij heeft twee kansen.
No. 7. Wie meedoet, beginnen zoo gauw
mogelijk. De einddatum van inzending is
2 Maart
No. 8. Wie meedoet, schrijve zijn voor
naam voluit en geve zijn volledig adres op.
No. 9. Wie een schuilnaam kiest, geve
zijn echte naam (volledig) erbij.
No. 10. Wie meedoet, sture alles aan dit
adres
Prijsraadsels.
Red. „LEIDSCHE COURANT"
Papengracht 32,
Leiden.
DE PRIJZEN.
Ie
prijs: Een
klokje.
2e
prijs: Een
coupe.
3e
prijs: Een
handtasch of manchet
4e
prijs: Een
kristallen rozenbowl.
5e
prijs: Een
album.
6e
prijs: Een
déjeunertje.
7e
prijs: Een
vaas.
8e
prijs: Een
déjeunertje.
9e
prijs: Een
beursje.
10e
prijs: Een
boek.
11e
prijs: Een
boek.
12e
prijs: Een
boek.
13e
prijs: Een
boek.
DE RAADSELS.
A. Voor kinderen van 6 tot 10 jaar.
Raadsel I:
Ik ken een berg, van drie lettergrepen
en vijf letters, bekend in de Bijbelsche
Geschiedenis. De eerste lettergreep is
een muzieknoot; de tweede lettergreep is
soms een meisjesnaam en de derde let
tergreep is de 9e letter van het alfabet.
Welke berg bedoel ik?
Raadsel II:
Ik ben een vreemde boom.
Een ieder vindt mij mooi.
Bewondert om het meest
Mijn schitterenden tooi.
Ik sta niet in het bosch
Bij gras en mos.
Wat bedoel ik?
Raadsel III:
Ik heb een zwart gezicht,
En doe voor Sinterklaas mijn plicht.
Ik ben de kwaadste niet:
En wees niet bang, als gij mij ziet!
Wie ben ik?
Noem eens een letter,
Die niet staat in een boek;
En die niet is gedrukt
Maar gebakken van koek?
Raadsel V.:
Wie kan van deze letters de meeste
goede woorden maken, (minstens 10 woor
den opgegeven).
r s d a a e e
B. Voor kinderen van boven 10 jaar.
Raadsel I:
Kruisraadsel.
X
X
X X X X X X X
Vul de kruisjes en stippen zoo in, dat je
op de plaats vaTi de kruisjes den naam
krijgt van een feestdag in het eind van
't jaar.
Op den eersten regel een klinker.
Op den tweeden regel een middel om
water te krijgen.
Op deii derden regel een naam van je
ouders.
Op den vijfden een kruipend gedierte.
Op den zesden een klein nuttig huisdier
Op den zevenden een medeklinker.
Raadsel II:
Tweemaal een s,
En eenmaal een p.
Tweemaal een r
Een u, i en e,
Die vormen met z'n achten een woord,
Dat bij St. Nikolaasverrassing behoort.
Raadsel III:
Mijn geheel bestaat uit 8 letters en is
een heerlijke maand van 't jaar 6 2 1
dient om in te slapen. Met de 8 4 5 houd
je de vaart van je fiets in. 6 8 2 7 1 is het
tegenovergestelde van smal. 3 12 zijn drie
opeenvolgende letters van het alfabet.
Raadsel IV
Vul de streepjes in door letters, zoo
dat gr een Hollandseh spree!: oord krijgt,
dat naar ik hoop aan 't eind van
dezen wed*frijd voor jullie allemaal van
toepassing is:
-i-d -o-d -1 g-e-
Raadsel V.:
Zet de volgende diernamen zoo onder
elkaar, dat de beginletters iets vormen,
waar jullie allemaal veel van houden,
dromedaris aap otter ezel
civetkat hond caviaar luipaard
C. Voor allen.
Wie maakt een opstel, verhaal, sprook
je naar vrije keuze, van minstens 50 re
gels?
Wie een vers van minstens 12 regels?
Wat gemaakt wordt, moet eigen werk
zijn.
Wie aan C meedoet, heeft twee kan
sen, zoo hij ook met A of B meegedaan
heeft.
Aan 't werk nu! Begin dadelijk! De
grooteren mogen een handje helpen.
Schrijf je voornaam voluit. Denk aan
den einddatum! Por je broertjes en zus
jes en. klasgenooten aan mee te doen. Voor
uit nu! Doen er meer dan 400 mee, geef ik
een boek apart als 14e prijs.
Oom Wim.
H0BBELDE-DE-H0B
door Nelson.
VI.
Ze was zoo mooi, en verlangend keek
het kind tusschen de takken.
Zou de duif dan ook van Annie bang
zijn?
Neen zusje, de duiven en ook de andere
vogeltjes zijn zeker niet bang van jou. Ze
houden juist van lieve kinderen. Maar er
zijn altijd menschen, vooral ondeugende
jongens, die de vogeltjes kwaad willen
doen en daarom vliegen ze altijd gauw
weg als ze iemand zien.
Annie scheen na te denken.
En die andere vogeltjes dan, die we al
tijd kruimeltjes geven?
Ja, die kennen Annie en weten, dat je
lief voor hen bent, maar deze duif was
een vreemde, die had mijn meisje nog nooit
gezien.
Oooo!
Nu was Annie tevreden.
Van de menschen hield ze niet, als één
uitgezonderd,en dat was de oude V;
rik met zijn groentenwagentje maar
de vogeltjes, die zoo mboi kunnen zingen
en tsjilpen, dat was haar alles.
De takjes, die op het mos gevallen wa
ren, kraakten. Juffrouw Peters, die nog
steeds op haar zélfde plaatsje stond, wil
de weggaan, zonder gezien te zijn. Ze
schaamde zich dat ze had staan luisteren
naar het gesprek tusschen moeder en
kind. Onwillekeurig was zij daar gebleven,
zonder dat ze het zelf wilde.
In haar klas had ze jongens en meisjes.
Ze hield van kinderen, ze leefde met hen
mee en deed altijd haar best zich zoo goed
mogelijk in hun wereldje in te denken.
Ieder had zijn eigen fantasie en ideeën,
ir dit meisje scheen wel een bijzonder
kind te zijn.
Wat was ze groot. Ze kon best al op
de kleine school zijn.
Juffrouw Peters wilde zich omdraaien,
toen ze merkte, dat die twee naar haar
keken.
Ze voelde, dat ze iets zeggen moest.
O mevrouw, exuseer me. Ik liep hier te
wandelen en moest toevallig getuige zijn
van het tooneeltje met de duif. Het trof
me zoo, dat ik onwillekeurig bleef staan
en naar u geluisterd heb.
Mevrouw Somerwil, die zich nog zoo
vreemd voelde in he! kleine dorpje, was
aangenaam verrast door dat gewone
excuus, maar op zoo warme toon gezegd.
Zij voelde als bij intuitie, dat zij in dat
meisje een goede vriendin zou kunnen
vinden. Ze voelde zich altijd zoo eenzaam
en had behoefte aan iemand met wien zij
praten kon over haar kind.
Als u misschien met mij en Annie mee
wilt wandelen! Dat is misschien wel zoo
gezellig voor u".
De beide dames waren al gauw in druk
gesprekè Juffrouw Peters vertelde van
haar school en haar kinderen. Mevrouw
Somerwil toonde groote belangstelling in
dit alles en vertelde van haar eigen kind.
Bezorgd keek moeder telkens naar An
nie, die nu geen vogeltjes meer hoorde,
maar stiltetjes naast moeder liep.
„Dat komt. omdat u er bij bent", lichtte
mevrouw Somerwil in.
Als er iemand is, is ze stil en droome-
rig en je krijgt geen woord van d'r, hoe
druk en beweeglijk ze anders ook is.,
MijnJrind is zoo anders als andere kin
deren. De menschen hier zeggen, dat het
mijn eigen Schuld is. omdat ik het een ver
keerde opvoediing geef en zelf geen goed
voorbeeld ben.
„U geen goed voorbeeld", vroeg juffrouw
Peters verbaasd.
Dus dat wil zeggen.
Ja, dat wil zeggen, geen goede moeder.
In het begin deed het me pijn, vooral
maar nu schijn ik er over heen te zijn.
Dit laatste zei ze heel luchtig en juist
daarom voelde juffrouw Peters, dat dit
niet waar was en dat mevrouw Somerwil
dikwijls een pijn voelde, die zij niet kende,
want een moederhart kan zooveel meer
verdragen maar ook zooveel fijner voelen
als het voor haar lcind is.
Wat zeggen de menschen dan van u,
waagde juffrouw Peters te vragen.
Och,-ik speelde vroeger altijd piano, dat
deed ik zoo graag en Tom hield er ook
van. Altijd zong ik er bij en we zongen
ook dikwijls samen.
(Wordt vervolgd).
EEN DUUR PORTRET
door Aliquis.
Toen koningin Victoria nog leefde, en
haar zoon Eduard nog kroonprins" was,
reed deze eens in een open rijtuig, als ge
woon heer gekleed.
Hij reed over 'n landweg die naar 'n
klein stadje voerde, waar die dag juist
markt was.
Het was heet, erg heet, en ofschoon de
prins beschut werd door de kap had hij
er toch last van.
Het rijtuig reed langzaam en toen de
prins zich eens uit het rijtuig boog, zag
hij 'n boerenvrouw die een groote mand
droeg.' Hij beval te stoppen als het,rijtuig
de vrouw genaderd zou zijn. „Wil je niet
'n eindje meerijden moedertje?" vroeg de
prins aan het vrouwtje.
„Alstublieft heel graag mijnheer!" ant
woordde ze. den prins niet herkennend".
Toen ze ingestapt was, nam ze tegen
over hem plaate.
De prins begon weldra een vriendelijk
gesprek, en de vrouw die nogal praatziek
scheen te zijn, vertelde honderd uit.
Over haar winderen, haar overleden man
haar negotie, zij verkocht eieren op dé
markt.
De prins luisterde met genoegen naar
het vrouwtje, dat ook naar zijn familie
vroeg.
De pnns antwoordde, dat hij 'n heel
lieve moeder had, en omdat deze juist eie
ren noodig had, wilde hij de mand met
eieren koopen.
Het vrouwtje was blij zoo gauw van
haar waar af te zijn en bovendien nog
zoo'n prettig ritje gemaakt te hebben.
„Maar", hernam de prins, „ik zal met
'n mooj portret van m'n moeder betalen".
„Mijnheer, antwoordde 't vrouwtje hem
verbaasd, „ik zou heel graag het portret
van uw moeder hebben, die zoo'n lief ge
zicht heeft, naar u zegt, maar daar kan
ik toch heusch geen brood en andere din
gen voor koopen
De prins lachte hartelijk en antwoordde:
„Toch wel!" en 'n splinternieuw goud
stuk uit z'n zak halend zeide hij: „Ziehier
't portret van nrn moeder koningin Vic
toria. Daar ben je toch wel mee tevreden?
De vrouw antwoordde blozend van ja,
en zei verder geen woord.
Maar toen ze op de markt aangekomen,
uitgestapt was na de prins bedankt te
hebben, vertelde ze aan iedereen: „Ikheb
'n half uur met de kroonprins in 'n rijtuig
gereden".
DE GESCHIEDENIS VAN EEN I
BROEK
door Apolonia Walraven.
„Ja mijnheer, eerste kwaliteit!" Deze 1
woorden werden gesproken door een be
diende van een groot magazijn. Ik werd
nog een? bekeken en nog eens tot einde
lijk mijnheer besloot mij maar te nemen.
Zoo kwam ik bij mijnheer Versloot. Nu,
die mijnheer had het niet zoo erg breed
en daarom werd ik alleen maar des Zon
dags gebruikt. Na 4 jaren was mijnheer
zoo hard gegroeid, dat ik te klein werd.
Mevrouw Versloot maakte mij kleiner en
gal mij aan haar zoon Jan. Die moest
mij eerst voor den Zondag en later in de
week gaan dragen. Nu was ik niet meer
zoo erg mooi, want ik was al een beetje
oud en Jan was nog al een robbedoes.
Nu werd ik gekeerd en vermaakt voor
een broek voor Arie. Dat was me een
leven, verschrikkelijk. Vroeger werd ik
netjes opgehangen of opgevouwen. Maar
nu, niets van dat alles. Ik werd soms
zelf? op straat neergegooid en voor een
voetbal gebruikt, 'k Was wel een beetje
blij, toen ik te klein voor Arie was en
voor Cor vermaakt werd. Maar zoo heel
erg blij was ik niet, want ik dacht, dat ik
bij Cor ook wel zoo behandeld zou wor
den, maar dat viel nog al mee. 'k Had
het een beetje beter nu. Maar aan alles
komt een eind, ook aan mij natuurlijk.
Maar voor dat ik vergaan zou, werd er
van het .beste goed nog twee petten ge
maakt. Zoo duurde ik nog een jaar of an- j
derhalf tut op zekeren dag Arie en Jan
uit school kwamen, toen met een hevige
rukwind de petten in den Rijn waaiden.
Jan had gauw een haak gepakt en ze er
weer uitgehaald. Maar nu waren ze niet
meer toonbaar. De moeder van Arie en
Jan kocht voor haar jongens andere nieu
we petten; de oude van de eerst zoo
prachtige dure broek werden in de vuil-
niskist geworpen. Maar de man, die het
vuil ophaalde verloor de petten en een
klein aim jongetje raapte mij op en nu
lig ik op de kast van een vuil bovenka
mertje van een der buurten van Amster
dam en hiermee heb ik mijn levensge
schiedenis verteld.
DE RAMP MET DE BERLIN
door Wim van Emmerik.
Het was in 1907, omstreeks dezen tijd,
dat de ramp met de Berlin gebeurd is.
Het was op Donderdag. De zee kookte
en bruiste en de donkere lucht zweepte
de golven zonder ophouden voort. En
toch was de Berlin een pracht van een
stoomschip van uit Engeland zee geko
zen. Zij bevond zich al dicht bij de Hol-
landsche kust en zou na eernige oogen-
blikken den Nieuwen Waterweg hebben
binnengestoomd. Maar och, hij was al
binnen de pieren, daar opeens raakt het
schip 't stuur kwijt. En op hetzelfde
oogenblik wordt 't schip als ware het een
notedopje, de speelbal der golven. Maar
ook 100 menschen in gevaar en 60 man
scheepsvolk en 100 passagiers. Eenige
oogenbldkken later word* het sohij) met
een smak op de Noorderpier geworpen.
Kort daarop breekt 't schip doormidden.
Daar staan ze, de meesten op het lang
zaam maar zeker zinkende voorshcip. Om
9 uur daar verdwijnt het voorschip in de
diepte. Spoedig trekt de stoomreddings-
boot „De President van Heel" er op uit.
Wat een treurig aanblik: lijken, niets
dan lijken! Doch neen, daar drijft nog
een levende, een Engelsch kapitein. Vlug
steekt men hem de bootshaak toe, doch
het bleef dien Donderdag bij die eene
geredde. Vrijdagmorgen gaan de redders
weer er op uit. Onder hen was ook de
prins. Men zag dat er vanaf achter het
schip een touw afhing. Spoedig maakte
men dit aan den vuurtoren vast, waar
langs twaalf menschen zich van een wis
sen dood redden. Doch het reddingswerk
is nog niet ten einde. Nog 4 vrouwen
bevinden zich op het wrak, die durven
zich niet langs 't touw laten glijden. Een
van haar heeft 't touw reeds gegrepen,
doch hoe de redders haar ook aanmoe
digen, ze durft niet. Opeens laten de toe
schouwers een schreeuw van ontzetting.
Hoe 't ook zij, men denkt van bewuste
loosheid, de vrouw laat opeens 't touw
los en valt in de kokende diepte. De
mannen konden haar nog net te pakken
krijgen. Doch de mannen moesten terug,
de zee werd te wild. Hoe de vrouwen
ook schreeuwen, op 't oogenblik is de
kans op redding verkeken. Zaterdag; 4
mannen gaan over de pier naar 't schip.
Het touw wordt weer met veel moeite
aan den vuurtoren vastgemaakt. Onder
hen bevindt zich ook de moedige: Mar-
tijn Sperlin; hij klimt langs 't touw naar
boven en ziet twaalf lijken over het dek
verspreid. En tusschen al die lijken door
ziet hij drie vrouwen op hem toekomen,
welke hem weenend om den hals vallen
„dank, dank, goede man", snikken ze zon
der ophouden.
Sperlin tracht zich uit de omarming
los te maken, doch 't gelukt hem niet.
„Zitten gaan nu en mond houden nu",
zegt hij schijnbaar wat ruw. „Kom", zegt
hij tot een der vrouwen en bind ze een
touw om haar lichaam. En zoo liet hij
ze alle drie zakken en ook zij werden
gered.
En de Berlin! Daar is niets van te
recht gekomen. Met dynamiet werd dit
eertijds mooie en prachtige zeekasteel
opgeblazen.
KOPPIGE LIES
door Alie van Kampen.
Lies was een echte bemoeial. Als er
j thuis of op school iets gebeurde, moest ze
er altijd bij zijn. Moe had het haar al uik-
wijls gezegd.
Op een keer had Lies ruzie gehad op
school. Gisteren nog. Annie van Tiel zat
achter Lies, die twee hielden niet van
elkaar; altijd zochten ze ruzie, t Was
's morgens tien uur. De schriften werden
doorgegeven. Lies schreef heel mooi. Hè,
eindelijk was ze klaar, die moeilijke D ook;
ze keek haar schrift eens na en ging net
jes zitten. Ze keek om naar Annie. Die
had een groote vlak net achter „mooi"
Juffrouw, Annie heeft een vlak op 'r schrift.
De juffrouw kwam kijken. Hoe komt dat?
„Juffrouw, ze wou een punt achter mooi
zetten en toen vlakte het", antwoordde
Lies inplaats van Annie.
„Waar bemoei je toch mee, Lies! Ga
recht zitten en kijk naar je eigen werk".
„Gut, mag je dat nog niet eens zeggen
Lies lette den heelen dag niet op, ze
was koppig. De juffrouw merkte het, maar
ze zei niets. Om twaalf uur ging Lies naar
huis met een strak gezicht. Moe zei: „wat
scheelt er aan. Lies?' „Niks", zei Lies, en ze
ging stoeien met der broertjes, üm twee
uur zette Lies weer 't zelfde strakke ge
zicht. De juffrouw zag het en ze zei weer
niets. Ze had hoofdpijn, dat zag Lies wel,
maar het kan haar niets schelen, ze was
immers toch kwaad op de juffrouw. Om
vier uur ging de school uit. Lies liep hard
naar huis, ze deed 'r boekentasch weg en
holde naar boven. Ze zou lezen in 't boek
van Dik Trom. Ze had een tijdje gelezen,
toen Moeder haar riep: „Lies kom je be
neden?" „Ja Moe', riep Lies en holde naar
beneden. „Heb je je handen al gewas-
schen?" „Nee, Moe". „Gauw dan, de soep
is al opgeschept!" Onder het eten zei Lies
niet veel. Maar Moeder zei, dat ze aan
stonds boodschappen moest doen. Hè, ze
zou juist zoo graag willen lezen en nou
moest ze boodschappen doen. Vader zei:
„Heb je je huiswerk al gemaakt voor mor
gen". Lie-s verzon een leugentje. „Ik heb 't
vergeten". „Ach hoe kun je dat nou verge
ten", zei Vader. „Je staat morgen maar wat
vroeger op". Ja, dat zou ze doen! Toen ze
op bed lag kon ze niet in slaap komen. Zou
het de schuld zijn van vandaag. Ze riep
Moeder en ze vertelde alles, ook van het
leugentje en de volgende dag mocht ze
naar de juffrouw om haar vergiffenis te
vragen en alles was vergeten.
VAN TWEE KONINGSKINDEREN.
I.
Die kinderen heetten Elsje en Veroni
ca. Zij hadden een zieke moeder, dus had
den zij er niet veel aan, als zij in de ka
mer kwamen, waar hun moeder lag. Want
hun vader zea altijd, dat zij in den tuin
moesten gaan spelen. In die tuin was
een groote bron. Eens toen hun vader
weer in den oorlog was, zei het kinder
meisje: „Elsje en Veronica, kom eens
hier. Ik moet even naar de keuken".
Want daar was de vroow alles aan het
klaarmaken en Liza, zoo heette het meis
je, snoepte graag. Zij liet de twee meis
jes alleen achter. Elsje, het meisje van
zes- jaar, ging naar de bron en zag er
een mooi vogeltje op den rand zitten. Zij
wou het vogeltje pakken en viel voor
over in de bron. Veronica was tien jaar
en liep gauw naar de keuken, om Liza te
roepen. Zij riep: „Liza kom eens gauw
naar de bron, Elsje is er in gevallen"!
Dat hoorde haar moeder op de kamer
ook. Zij ging voor het raam staan. Daar
zag ze alles. Liza wist niet, wat zij doen
moest. Zij liep naar de keuken, daar
stond het dienstmeisje van de poort
wachtersvróuw. Roza, riep Liza, kom
eens- mee, Elsje is in de bron gevallen!
Roza liep zoo hard. als zij kon naar de
bron om Elsje te redden. Zij zei tegen
Liza: Laat de emmer zachtjes zakken;
als ik „stop" roep moet je stil houden.
Ik zal er in gaan staan, want Elsje was
aan een spijker blijven hangen. Roza
ging in de emmer staan en gleed zach
tjes naar benpden. „Stop", riep zij, want
zij wa-s bij Elsje gekomen. Haar zijden
jurkje wa? heelemaal gescheurd. Roza
zette haar in de emmer en riep: haal
op; toen zij boven waren pakte Liza
Elsje uit den emmer en toen kwam Roza
er uit. Elsje ging gauw met Liza naar
de kamer waar hun moeder nog niet van
den schrik bekomen was. Zij liep naar de
deur waar Liza met Elsje stond. Haar
moeder sprak: Haal Roza eens, die Elsje
gered ieeft. Liza liep vlug naar de keu
ken om Roza te halen. Toen zij voor de
koningin kwam, zei deze: Nu gij Elsje
gered hebt, mag je een wensoh doen. of
zou je in haar dienst kindermeisje wil
len worden? Ja, dat wil ik wel, zei Roza.
Toen Roza twee maanden Li dienst was,
I werd zij hard ziek. De pastoor moest ge-
haald worden; de koningin en de meis-
j je? waren erg bedroefd en bleven den
heelen dag bij Roza. De kinderen hadden
niets geen zin om te spelen. Twee dagen
later stierf Roza. Toen hun vader uit
den oorlog thuis kwam, hoorde hij alles,
wat er in dien tijd gebeurd was. En ook
van het dienstmeisje van de poortwach
tersvrouw. De koning zei: „Wat is dat
jammer; nu hadden Elsje en Veronica
zoo'n mooie oppaster en wie moeten wij
nu nemen. Ik zal naar de stad gaan om
een meisje, want anders hebben de kin
deren er ook niets meer aan, al gaan zij
in den tuin. Als ik naar de stad ga. mo
gen jullie niet in den tuin hoor, want
anders valt Elsje weer in de bron. En
dan zouden wij ze tmissohien kwijt zijn.
Toen vader weg was, zei hun moeder:
Wil ik jullie nog eens vertellen van
Roodkapje en de Wolf? „Ja" riepen de
kinderen van Roodkapje. Toen hun moe
der een poosje verteld had, ging de
poort van het kasteel open en kwam hun
vader binnen. Toen hij boven kwam, zei
hij tegen zijn vrouw: „Ik heb een meisje
ontmoet en vroeg waar zij woonde en zei
„Daar op den hoek van de Haarlemmer
straat". „Zeg, zou je niet bij mij willen
komen voor kindermeisje, want die ik
eerst had is doodgegaan en nu zou ik er
weer een willen hebben, net als zij, want
zij wa? zoo goed voor de kinderen. Ik
heb twee kinderen, Elsje en Veronica. Zij
spelen altijd zoo graag in den tuin. Maar
er is een bron in en daar is Elsje al
eens in gevallen. En kinderen, vinden
jullie dat niet fijn dat je pa een meisje
heeft gevonden voor jullie en nu moeten
jullie gauw naar bed. Het nieuwe meisje,
dat spoedig kwam, was goed en bezorgd
en bleef tot Elsje en Veronica groot wa
ren.
Cathrïna Jansen.