22ste Jaargang MAANDAG 16 FEBRUARI 1931 No. 6823 DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN Bureaux: PAPENGRACHT 32, LEIDEN JOANNES, DOMINICUS, JOSEPH AENGENENT, 3)e DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt bij vooruitbetaling Voor Leiden 19 cent per week f 2.50 per kwartaal Bij onze Agenten 20 cent per week f2.60 per kwartaal Franco per post f2.95 per kwartaal Het Geïllustreerd Zondagsblad is voor de Abonné's ver krijgbaar tegen betaling van 50 cent per kwartaal, bij vooruitbetaling. Afzonderlijke nummers 5 cent, met Geïllustreerd Zondagsblad 9 cent. TEL. INT. ADMINISTRATIE 935, REDACTIE 15 1 GIRONUMMER 103003, POSTBUS No. 11 DE ADVERTENTIEPRIJS BEDRAAGT: Gewone advertentiën 30 cent per regel Voor Ingezonden Mededeolingen wordt het dubbele van het tarief berekend Kleine advertentiën, van ten hoogste 30 woorden, waarin betrekkingen worden aangeboden of gevraagd, huur en verhuur, koop en verkoop f 0.50 DOOR DE GENADE GODS EN DE GUNST VAN DEN APOSTOLISCHEN STOEL BISSCHOP VAN HAARLEM, AAN DE GEESTELIJKHEID EN DE GELOOVIGEN VAN ONS BISDOM ZALIGHEID IN DEN HEER. Het kan U niet onbekend zijn, Bem. Geloo- vigen, dat van het eerste oogenblik af, waarop Wij door God geroepen werden om als Opper herder Uwer zielen te waken voor de geeste lijke belangen van U en de door God aan U toevertrouwde kinderen, Onze voornaamste zorgen zijn uitgegaan naar Uwe kinderen. Wij hebben niet opgehouden er op te wijzen, dat God aan U en aan Mij eenmaal rekenschap zal vragen van de door Hem aan ons geschonken panden, en dat het van onze zorg voor de jeugd zal afhangen, hoe het, wanneer Wij eenmaal van deze wereld zullen zijn verschei den, het met de Kerk in Nederland gesteld zal zijn. Verleden jaar hebben Wij tegen den aanvang van den heiligen Vastentijd U ver maand, dat de opvoeding der kinderen niet als geëindigd mag worden beschouwd bij het verlaten der lagere school, doch dat juist aan de vorming der schoolvrije en der rijpere jeugd de grootste aandacht moet worden geschonken. En ook thans kunnen Wij wederom niet zwijgen over uwe kinderen en komen Wij uwe aandacht vragen voor een zaak, die Wij wel mogen noemen het verhevenste en het heiligste onderdeel van de taak, die God aan katho lieke ouders heeft opgedragen in betrekking tot de opvoeding der kinderen, de borg na melijk, dat er vele en heilige priesters uit uwe gezinnen zullen voortkomen. Misschien zullen velen Uwer zich verwon deren over deze aansporing, die wij op dit oogenblik tot U richten. Is het dan niet God en Hij alleen, die de roeping geeft tto het H. Pries terschap? Sprak Christus Zelf niet tot Zijne Apostelen: Niet gij hebt Mij uitverkoren, maar Ik heb U uitverkoren en U aangesteld om te gaan en vruchten voort te brengen"? 1). Hangt de priesterroeping dus niet louter en alleen van Gods welbehagen? Bem. Geloovigen, bij de beantwoording dezer vraag dienen wij wel te onderscheiden. Iedere genade, die de mensch ontvangt, komt van God; maar bij de uitdeeling Zijner genade gaven maakt God tevens gebruik van de hulp en de medewerking van menschen. Zoo is het ook met de roeping tot het H. Priesterschap. Die roeping is zeker een genade, een onver diende gave van God; en zonder die goddelijke roeping mag niemand zich voor het H. Pries terschap aanmelden. De H. Paulus zegt het duidelijk in zijn brief aan de Hebreën: „Nie mand matige zich deze eer aan, tenzij hij ge roepen is door God zooals Aaron".3). Die genade der uitverkiezing hangt natuur lijk louter en alleen af van Gods welbehagen. Maar die uitverkiezing door God is niet meer dan een gedeelte van het verheven werk, dat moet volbracht worden, alvorens iemand in de werkelijkheid het H. Priesterschap bereikt. Die uitverkiezing bevat niet meer dan de kiem van het Priesterschap. Maar wil die kiem tot ont wikkeling komen, wil zij werkelijk uitbloeien tot de vrucht, die het Priesterschap is, dan moet zij met groote zorg worden gekoesterd, en daarbij is noodig de medewerking van menschen. Paus Leo XIII, sprekende over de goddelijke uitverkiezing tot het Priesterschap in zijn brief aan de Fransche Bisschoppen van 8 September 1899, noemde haar uitdrukkelijk slechts een kiem, die door den Allerhoogste in de ziel van het kind wordt gelegd, maar die noodzakelijk beschutting en bescherming be hoeft door de medewerking van menschenJ. Die medewerking geschiedt voor een groot ge deelte gedurende een gansche reeks van jaren binnen de muren van onze Seminariën, totdat tenslotte de Bisschop de roeping voltooit en afmaakt. Zonder Zijn besluit om iemand tot de H. Wijdingen toe te laten is geen priesterlijke roeping volledig. Het goddelijk element is wel onmisbaar, maar geeft op zich geen recht om de wijding te eischen. De uitverkiezing van den candidaat door den Bisschop is de sluit steen van het geheel, zij is een element, dat eveneens onmisbaar is. Doch tusschen die uitverkiezing door het kerkelijk gezag in het Bisdom en de uitver kiezing, die als een kiem gelegd wordt door God in de ziel van het kind, wordt een arbeid vereischt, waartoe Hij de medewerking vraagt van velen. Allereerst Wij noemden ze reeds zijn het de Seminariën, waar het door God in de zielen der kinderen uitgestrooide zaad tot ontwikkeling wordt gebracht en die dan ook te recht genoemd worden kweekplaatsen, omdat daar de goddelijke kiemen worden op gekweekt Maar, Bem. Geloovigen, het staat zonder twijfel vast, dat de kiem voor het H. Priesterschap in de zielen van veel meer kinderen door God gelegd is dan feitelijk het Seminarie binnentreden, en dat veel meer kiemen tot wasdom zouden komen, indien vóór den leeftijd, waarop de toegang tot het Semi narie mogelijk is, door anderen die kiemej met de noodige aandacht en toewijding waren beschermd en beveiligd. En wanneer gij Ons vraagt, die die anderen zijn, wier medewer king volgens Gods bestel noodzakelijk is, dan antwoorden Wij U: dat zijn de priesters, die werkzaam zijn in de parochies, dat zijn ver volgens de ouders, en dat zijn ten slotte alle geloovigen. De priesters, die in de parochies werkzaam zijn. Monseigneur Dupanloup schrijft in zijn beroemde werk over het kind: „Vele kinderen, die priesters hadden kunnen worden en heilige priesters, zijn het niet geworden, omdat er niet was een pastoor of een kapelaan, die aan die kinderen of aan hun ouders hun roeping toonde en deze tot ontwikkeling bracht"4). Ernstig klinkt ook het voorschrift van het Kerkelijk Wetboek, neergelegd in canon 1353: ,,De priesters, inzonderheid de pastoors, moe ten er voor zorgen, dat zij de kinderen, die teekenen van priesterlijke roeping toonen. met alle kracht afhouden van de besmetting dei wereld en de kiem der roeping in hen aam kweeken'5). Vervolgens komen de ouders. Aan hen is door God een zeer bijzondere taak opgedra gen, een hoogheilige en verheven taak. Het zij verre van Ons het gedrag goed te keuren ouders, die hun kind tot het H. Priesterschap zouden willen dwingen. Zulk een dwang zou den naam verdienen van een misdaad, zooal: ook canon 971 van het Kerkelijk Wetboek zegt: „Het is een misdaad, iemand te dwingen den geestelijken stand te omhelzen". Maar diezelfde canon noemt het ook een misdaad, wanneer de ouders aan een kind den opgang tot het Priesterschap zouden verbieden. „Het js een misdaad, zoo lezen wij in den genoem den canon, iemand, die de vereischte geschikt heden bezit, van den geestelijken stand af te houden". Tusschen deze beide uitersten nu ligt een geheel terrein, waarop de ouders positief aan de ontwikkeling van een door God gelegde roepingskiem kunnen en moeten medewerken. Zij kunnen dat doen door woord en door daad. Allereerst door hun woord, door namelijk hun kinderen dikwijls te wijzen op de heerlijkheid en verhevenheid van het H. Priesterschap. En indien zich in de ziel van een hunner kinderen werkelijk een goddelijke kiem bevindt, zal dientengevolge het bestaan dier kiem gemak kelijker tot het bewustzijn van dat kind door dringen en gelegenheid hebben om tot rijpheid te komen. De H. Gaudentius waarschuwt in een zijner preeken de ouders van den eenen kant om nimmer dwang op hun kinderen in deze richting uit te oefenen; maar van den anderen kant verklaart hij het tot een plicht der ouders om den wil hunner kinderen te richten op het betere en al hun best te doen om ze aan God te kunnen aanbieden als bedienaren van Zijn altaar6). Maar vooral kunnen zij zulks doen door hun daden, n.l. door hun voorbeeld en hun echt christelijk levensgedrag. Tot het geven van een goed voorbeeld zijn zij reeds verplicht ten opzichte van al hunne kinderen. Maar die plicht zou nog meer tot hen spreken, wanneer zij er steeds aan dachten, dat zij door hun voorbeeld de kiem der priesterlijke roe ping, die God misschien in de ziel van hun kind gelegd heeft, tot volle ontwikkeling kun nen brengen. En dan zouden Wij erop willen wijzen, dat de ouders in betrekking tot dat verheven doel hun kinderen vooral moeten voorgaan in de beoefening van drie deugden, die het bijzondere sieraad van den priester uitmaken. Want al moet de priester uitblinken is alle deugden, zooals God zelf uitdrukkelijk heeft gezegd: „Mijn priesters moeten heilig zijn, omdat zij aan God zijn toegewijd 7). er zijn drie deugden, die den priester bijzonder moeten kenmerken, n.l. kuischheid, gehoor zaamheid en liefde tot God en tot de menschen. Kuischheid in de allereerste plaats. Bij het ontvangen der wijding van het subdiaconaat doet de candidaat een gelofte van eeuwige zuiverheid, en het staat boven allen twijfel vast, dat het succes van den priesterlijken arbeid voor een zeer groot gedeelte aan den maagdelijken staat, waarin de priester leeft, te danken is. Vervolgens gehoorzaamheid. De Kerk is gelijk aan een in rangorde geschaard leger; en de kracht van een leger is vooral hierin gelegen, dat in stipte gehoorzaamheid de bevelen der overheid worden ten uitvoer gebracht. Trouwens bij dt Priesterwijding be looft de wijdeling, al legt hij dan ook geen gelofte af, aan den Bisschop plechtig, dat hij hem en zijnen opvolgers steeds gehoorza men zal. En ten slotte, de liefde tot God en de naas ten. Evenals aan Petrus vraagt Christus aan den wijdeling: „Bemint gij mij?" 6En alleen dan als de wijdeling in geweten kan antwoor den, zooals Petrus: „Gij weet, Heer, dat ik U lief heb" n), mag hij den moed hebben om op te gaan. Maar evenzeer onmisbaar is voor den priester een brandende naastenliefde. Immers zegt de H. Paulus niet: „Al spreek ik de talen der engelen en der menschen, indien ik de liefde niet heb, ben ik geworden als een klin kend metaal of een 'rinkelende schel? 10). En zulks geldt voor het werk van iederen priester. Die drie deugden moeten de ouders dus met bijzondere zorg bij hun kinderen aankweeken, opdat dezen geschikt worden voor het H. Priesterschap. Zij moeten allereerst zorgvuldig waken dat in het huisgezin niets geschiede, wat in strijd is met de heilige deugd en alle middelen aanwenden om het schaamtegevoel bij het kind reeds vroegtijdig te ontwikkelen. Zij moeten vervolgens hun kind vanaf de prille jeugd gewonnen aan tucht en discipline en mogen uit verkeerde toegevendheid een daad van ongehoorzaamheid niet ongestraft laten. Zij moeten ten slotte het kind leeren God te beminnen boven alles en de naasten als zich zeiven. Wat heerlijke taak, Bem. Geloovigen, is aan de ouders in betrekking tot de priesterlijke roeping toevertrouwd. En wanneer zij bij voort during hun aandacht aan die verheven taek willen schenkene kan het niet anders, of de roepingen zullen bevorderd worden en uit onze christelijke huisgezinnen zullen nog meer priesters dan voorheen, en zonder twijfel hei lige priesters, voortkomen En het zijn vooral de moeders, die in dit opzicht het belangrijkste werk kunnen verrichten. Een gezaghebbend priester heeft eens geschreven: „Een priester wordt gevormd op de knieën van de moeder'' Ik onderschrijf die uitspraak, die zulk een lof lied op de moeders inhoudt, ten volle; en ik twijfel er niet aan, of vele priesters zullen met mij van de waarheid van dat woord diep overtuigd zijn. Maar niet alleen de priesters en de ouders moeten medewerken aan de bevordering der priesterroepingen, doch alle geloovigen hebben in dit opzicht een taak te vervullen, dus ook de echtgenooten, wier huwelijk niet met kin deren gezegend is, en ook zij die ongehuwd zijn. Paus Benedictus XV heeft zelfs uitdruk kelijk verklaard, dat die medewerking van alle geloovigen een plicht is. „Alle leden der kerkelijke gemeenschap' zoo schreef hij, „heb ben den plicht om te beantwoorden aan de genade van de roeping tot 't Priesterschap" 11). Dat wil dus zeggen, dat alle geloovigen ver plicht zijn hun medewerking te verleenen. De reden hiervan is duidelijk. Immers alle geloo vigen hebben de hulp van den priester noodig van hun geboorte af tot aan hun verscheiden uit dit leven. Het is dus het belang van allen, dat er vele en heilige priesters komen. Welnu, op tweevoudige wijze kunnen alle geloovigen medewerken. Allereerst door hun gebed. Bem. Gel. wordt hieraan niet veel te weinig gedacht? En toch, het is niemand min der dan onze Goddelijke Zaligmaker Zelf, die er een voorschrift van gemaakt heeft, dat de geloovigen voor de priesterroepingen moeten bidden: „Gij moet den Heer van den oogst bidden, zoo sprak Hij, dat Hij werklieden zen- de in Zijnen Wijngaard" ,J) En steunend op dat goddelijk gebod, zeide dan ook Paus Be nedictus XV het volgende: „Het is ons ver langen, dat alle Christenen hun gebeden ver eenigen in een heiligen kruistocht"13). In de tweede plaats kunt gij helpen door uw gelde- lijken steun. Wij zijn ten hoogste dankbaar voor de bijdragen, die onze geliefde diocesanen telken jare geven bij de collecten in onze Z. H. DE PAUS heeft op 12 Februari het Vaticaanscho radio-sta tion officieel geopend met een rede aan de geheele wereld. Z. H. de Paus de microfoon. kerken voor de Seminaries. Maar hoeveel meer studenten, waaromtrent wij goede ver wachtingen mogen koesteren, zouden afdoende geholpen kunnen'worden, indien de geloovigen hetzij tijdens hun leven hetzij bij testamen taire beschikking het stichten van studiebeur zen voor onze Seminariën wilden bevorderen. Men behoeft natuurlijk niet een geheele beurs te stichten. Ieder gift is welkom, daar zij met andere tot een beurs kan worden samenge voegd. Wij bevelen dit liefdewerk bijzonder in Uwe aandacht aan. Gij verricht daarmee een heerlijk werk, omdat gij daardoor het Priesterschap van Jesus Christus Zelf in Zijne Kerk helpt voortzetten, terwijl de vruchten van dat werk aan U zeiven en vooral later aan Uwe kinderen zullen ten goede komen, want een talrijke en heilige Priesterschap is een zegen allereerst voor de geloovigen. Bem. Geloovigen, moge de Heilige Vasten tijd voor ons allen zijn een tijd van boete en gebed. Van boete allereerst. Trachten wij ons niet te beperken tot de geringe verstervingen, die de Kerk van ons eischt, maar leggen wij ons toe op enkele vrijwillige verstervingen tot uitboeting onzer zonden en ook met het doel om van God steeds meer en steeds heiliger priesters te mogen ontvangen. En vervolgens een tijd van veelvuldig gebed. Bidt voor onzen Vader Paus Pius XI, voor H.M. onze geëerbie digde Koningin en voor de verdere leden van het Koninklijk Huis. Maar bidt ook bijzonder, dat de Heer van den oogst vele en heilige priesters moge zenden in Zijne wijngaard, en dat in ons allen het besef moge groeien, dat God van ons allen, wie wij ook zijn, vraagt, dat wij onze medewerking aan de roepingen tot het H Priesterschap zullen verleenen. En zal_ dit Ons herderlijk schrijven op Zon dag Quinquagesima in alle kerken van Ons Bisdom en in alle kapellen, waarover een Rector is aangestelde op de gebruikelijke wijze worden voorgelezen. Gegeven te Haarlem, den lOden Febr, 1931. t J. D. J. AENGENENT, Bisschop van Haarlem. Op last van Z. D. Hoogwaardigheid: J. M. V. d. TUIJN, Secretaris. VIII. Joës. XV, 16. Hebr. V. 4. Acta Leonis XIII, t. 19. p 160. Dupanloup: L'enfant, p. 77. Codex Juris Cai S. Gaudentius Sen Levitic. XXI, 7. Joës. XXI, 15. Joës., t.a.p. I Cor. XIII, 1. Acta Ap. Sedis IX, p. 78. Mattheus IX, 38. Acta Apost.. Sedis, IX, 78. Algemeene R. K. Propagandaclub „Dr. Schaepman" Leiden. Aan Leiden's Katholieken I Meermalen moest het bestuur van de Alg. R. K. Propagandaclub „Dr. Schaep man", alhier, de kennelijk als aanmerking bedoelde vraag hooren: „Doet deze ver- eeniging nog iets, bestaat zij eigenlijk nog wel?" Het antwoord op de laatste vraag luidt bevestigend. De propagandaclub „Dr. Schaepman" be staat inderdaad nog. Als antwoord op de eerste vraag zegt het bestuur: „de Vereeniging doet niet dat gene, wat zij zoo gaarne zou willen doen". Zij zou zoo gaarne heel het jaar door een rustelooze activiteit ontwikkelen op sociaal-, cultureel- en politiek terrein, zoo als hare statuten voorschrijven. De wil daartoe is niet alleen bij het be stuur, maar ook bij alle leden in ruime mate voorhanden.Aan goeden wil en aan werklust om alle goede voornemens in da den om te zetten ontbreekt het niemand. Des te meer is het te betreuren, dat al die voorhanden energie vrijwel renteloos moet blijven liggen, omdat gebrek aan fi- nantieele middelen daartoe dwingt. Dr. Schaepman zou te Leiden een actief propaganda-centrum kunnen zijn voor vele zaken, ware het niet, dat de desolate toe stand, waarin de kas aanhoudend verkeert, zulks ten eenenmale onmogelijk maakt. In zooverre onderscheidt onze vereeni ging zioh niet van verschillende andere nuttige instellingen hier ter stede. Zooals echter boven reeds opgemerkt is, is de persoonlijke energie bij ons in ruime mate voorhanden en dit is elders welilcht in mindere mate het geval. Om aan deze ietwat zonderlinge toestand een einde te maken heeft ons bestuur ge meend een beroep te mogen en te moeten doen op de welwillende medewerking van Leiden's Katholieken. Het vertrouwt daarbij, dat de maat van de bekende offervaardigheid van de Ka tholieken van Leiden nog niet overvuld ia en dat deze nog een weinig ruimte laat om ook ons verder voortbestaan wederom krachtig te helpen doen opbloeien. Een bijdrage als donateur zal ons met groote blijdschap vervullen en u kunt bij voorbaat overtuigd zijn, dat uwe gave niet za-1 uitgegeven zijn voor onproductieve doeleinden. Wij vertrouwen, dat de propagandist, die uw antwoord dezer dagen in ontvangst zal komen nemen, met verlicht gemoed en verzwaarde beurs huiswaarts zal kunnen kecren. Namens het bestuur, Mr. H. F. A. DONDERS, Voorzitter. H. LOMBERT, 1ste Secretaris. L. J. VAN DER LAAN. Penningm. B. DORBECK, Pr., Geest. Adviseur. Leiden, Februari 1931. i Stationsweg 8a.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 1