STADSNIEUWS I DE LEIDSCHE COURANi TWEEDE BLAD PAG. 6 DE 356ste VERJAARDAG DER LEIDSCHE HOOGESCHOOL. De cosmopolitische beteekonis van het Buddhisme. Ter herdenking van den 356sten die3 natalie der Leidsche Universiteit heeft de rector magnificus, dr. J. Ph. Vogel, heden middag in het Groot Auditorium der Uni versiteit een rede gehouden over: „De cosmopolitische beteekenis van het. Buddhisme". Het volgende is eraan ontleend: Nog een drietal jaren en het za! een halve eeuw geleden zijn, dat mijn groote voorganger Hendrik Kern zijn ^verk „Ge schiedenis van het Buddhisme in Indië" het licht deed zien. Het zij mij vergund iets mede te deelen omtrent die nieuwe gegevens voor de ken nis van de geschiedenis - van het Buddhisme. Dat een orde van Indische bedelmonni ken, ontstaan uit een diep besef van de vergankelijkheid der aardsche dingen, uit gegroeid is tot een wereldgodsdienst, die een groot deel van Azië omvat, het is een gebeurtenis van niet te overschatten be teekenis. Wat ons bij dien mysterieuzen groei ze ker niet het minst reden geeft tot verba zing, is het allereerste begin. De Indo-arische cultuur in haar ouden Brahmanistischen vorm heeft groote ge bieden in Achter-Indië en Indonesië ver overd, ondanks het feit dat het Brahmanis me althans in theorie alle propaganda bui tensloot. Het was niet louter een gods dienst, die op deze wijze haast tegen wil en dank werd verbreidhet was een sociaal systeem, daarmee onverbrekelijk verbon den, tezamen met een bouw- en beeldhouw kunst, een gewijde taal, het Sanskrit, en een gewijde overlevering. Een geheel ander beeld geeft ons de verbreiding van het Buddhisme. Weliswaar blijkt niet, dat onder de oudste gemeenten de gedachte leefde, dat de Goede Leer be stemd was voor alle volken. Trouwens wat ■wist de bewoner van Magadha, het ko ninkrijk aan den beneden Ganges, waar het Buddhisme ontslaan was, van vreem de volken buiten Indië? Voor hem was Indië de wereld. Het optreden van Agoka (pl.m. 250 v. Chr.) brengt plotseling een overvloed van licht, dank vooral zijn ;n steen gehouwen edicten. Heb zijn de oudste en tevens de merkwaardigste epigraphische oorkonden van Indië. Doelbewust heeft de Buddhis tische. keizer de Goede Leer verbreid. Blijkbaar was Agoka's streven zooveel mogelijk mensehen gelukkig te maken met de Goede Leer, waarvan hij zelf zulk een overtuigd aanhanger was. Daarvan getui gen zijn edicten. Onder de monumenten van den Buddhis- tischen keizer is- er één, dat in dit ver band bijzondere aandacht verdient: het leeuwenkapiteel,, in 1905 opgegraven te Sarnath bij Benares. Wanneer en door welke barbaren deze prachtige gedenkzuil is neergeuaald en vernield, is onbekend. Men denkt onwille keurig aan de Hunnen, de verwoesters bij uitnemendheid, die in de 5de eeuw Indië hebben geteisterd. Maar wanneer in de 7de eeuw de Chineesche pelgrim Hiuan- tsang Sarnath bezoekt, noemt hij onder de monumenten daar ter plaatse ook een zuil „helder glanzend >ds een spiegel en glad en glinsterend als ijs". Mogelijk is het de zuil van Agoka, die hij bedoelt., hoewel hij de inscriptie evenmin vermeldt als het prachtig leeuw en kapiteel, dat thans ieders bewondering wekt. Voor de verbreiding van het Buddhisme buiten eigenlijk Indië wordt het grensge west Gandhara een centrum van groote be teekenis. Juist in de eerste en tweede eeuw na Chr. werd zij bijzonder begunstigd door den politieken toestand in Noorde lijk Indië. Een machtig rijk had zich daar gevormd onder de dynastie der Ivusanas een rijk, waarin alle elkaar bestrijden de vorstendommen van Grieksche, Scythi- sche eQ Parthische dynastieën zich hadden opgelost, een rijk, dat zich uitstrekte aan beide zijden van den Hindoe Koesj, in het AVesten tot aan het rijksgebied van Perzië, in het Oosten tot dat van China. De beroemdste vertegenwoordiger van deze uitheemsche dynastie was Kaniska, die in de Buddhistische traditie voortleeft als na Agoka de grootste beschermer van de Goede Leer Toch een geheel andere figuur dan de vredelievende koning-monnik. Want Kaniska wordt ons geschilderd als een vroom Buddhist, maar teyens als een geweldig oorlogsman en veroveraar. In de eerste vijf of zes eeuwen onzer jaartelling was het Buddhi£he geworden tot een wereldgodsdienst, die een gebied besloeg van de Arabische Zee tot den Grooten Oceaan. De 7de eeuw is het hoog te punt, tevens de tijd, waarin het besef van saamhoorighcid der Buddhistische we reld het sterkst tot uiting komt. Toch waren er machtige factoren, die zulk een gevoel van eenheid in den weg stonden. In elk land, waai het Buddhisme doordrong, heeft het den invloed van den reeds bcstaanden godsdienst ondergaan: in Tibet was het de Bon, in China het Taoïsme, in Japan het Shinto. In Voor- Indië zelf heeft het' zich in den loop der eeuwen in liooge mate gewijzigd onder den invloed van het Brahmanisme. Ieder land ontwikkelde dus een nationalen vorm van het Buddhisme. Ook ontbrak eenheid van kerktaal en een centraal gezag, een geestelijk hoofd, door de geheele Buddhistische wereld er kend. De groote verscheidenheid van secten, wier opkomst reeds aanvangt in de eerste tijden van Nirvana van den Buddha, is eveneens in dit verband te noemen. Indien wij ons afvragen, waaraan het dan is toe te schrijven, dat ondanks de groote verscheidenheid van landaard, taal en sectc toch ongotwijfeld een besef van eenheid bij de Buddhisten bestond, dan is ons antwoord: de bedevaart. Van ouds waren bedevaartstochten on der dc Hindoes in zwang en nog in den te gen woordigen tijd zijn bedevaarten een der eigenaardigste uitingen van het gods dienstig leven in Voor-Indië. Voor den Buddhist was het doel der bedevaart vooral het vereeren der plaat sen, die waren geheiligd door de tegen woordigheid van den Meester. AA'at. betreft het oord van Buddha geestelijke geboorte of Bodhi, de inscripties die daar ter plaatse aan het licht zijn ge bracht, bewijzen, hoe in den loop der eeuwen pelgrims uit verschillende deelen der Buddhistische wereld daarheen zijn getogen om don heiligen boom te zien en te vcreeren. Spr. weidt hierna in den breede uit over deze inscripties en vervolgt dan: Nog in een ander opzicht hebben de ar- phaeologische vondskm der laatste vijftig jaren nieuw licht gebracht. Vroeger heerschte de mceuing, dat 300 na Chr., wanneer de opkomst van het Buddhisme in China begint, tevens de aanvang is van het verval van dien godsdienst in eigenlijk Indië. AVaarschijnlijk is het inderdaad juist de periode van 300 vóór tot 300 na Chr. te beschouwen als den hoogsben bloeitijd, wat Indië betreft. Maar de daarop volgende ne gen eeuwen, die het Buddhisme nog in zijn gebooiteland heeft mogen beleven, zijn zeker geen onafgebroken tijd van verval geweest. Men kan de eigenaardige ontwik keling, die het Buddhisme in d6u loop der oouwen heeft doorgemaakt, kenschetsen als een proces van ontaarding; want zonder twijfel is de leer gaandeweg verre afgewe ken van haar oorspronkelijke zuiverheid. Maar ook in zijn ge wijzigden of, als men wil, verbasterden, toestand bleef het Buddhisme een religieuze macht van betee kenis. In de 10de en 11de eeuw was het nog in staat een groote missionnaire werk zaamheid te ontwikkelen. In dieiizelfden tijd, toen reeds de Islam de poorten van Indië rammeide, zien 'wij heiligdommen verrijzen, die getuigen van een zeer levend geloof. Vooral geldt dit van de groote be devaart-plaatsen. Een nieuw tijdperk in de geschiedenis van Voor-Indië, dat omstreeks 1200 aan vangt, is het tijdperk der Mohammedaan- sche overheersching. Men weet, dat de ze gevierende Islam het Brahmanisme, den ouden godsdienst van Indië, niet heeft kunnen breken. Nog steeds vormen de aanhangers van het Hindoeisme een groo te meerderheid van de bevolking. Volgens de jongste opgave, waarover ik kan be schikken, zijn er in Voor-Indië 216 mil- lioen Hindoes en 70 millioen Mohammeda- Dat de Mohammedaansche verovering de nekslag is geweest voor het Buddhisme in Indië, mag wel als vaststaand worden aan genomen, hoewel het in sommige streken een kwijnend bestaan bleef leiden. Ook elders heeft het Buddhisme gewel dige verliezen geleden. De gebieden, thans bekend als Afghanistan en Turkestan, gin gen verloren; later ook Sumatra en Java. In al deze landen getuigen de archaeologi- sche vondsten nog van den vroegeren bloei der Goede Leer. Het tijdperk van een solidaire Buddhis tische wereld is daarmede feitelijk afge sloten. De bedevaarten, die zulk een ster ken band vormden, moesten wel worden gestaakt, nu de gevaren waren verdubbeld en men niet meer een gastvrije ontvangst vond in tal van kloosters langs den gehee- len langen weg. Zoowel de landweg als de zeeroute was nu voor een groot deel iu handen der Mohammedanen. Hierna deelt spr. een en ander mede over het verdwijnen der kloosters en zegt, dat het de wesbersche wetenschap is geweest, die aan de Buddhistische wereld haar hei ligdommen heeft teruggeschonken. Deze gift is met vreugde aanvaard en nieuw re ligieus leven is gewekt op de lang ver geten bedevaartplaatsen. Men ziet weer groepen Ririneesche en Singhaleesche pel grims, geleid door monniken in oranjekleu rig gewaad, de uit het stof herrezen hei ligdommen omwandelen en hun bloemen offers neeileggen aan de voeten van dat zelfde beeld van den stervenden Buddha, dat Hiuan-bsang twaalf eeuwen geleden heeft aanschouwd en beschreven. Zou die vernieuwing der bedevaarten naar de vier heilige plaatsen er toe kunnen leiden, dat Voor-mdië weder werd hersteld tot centrum der Buddhistische wereld? Het is uiterst hachelijk de toekomst te voorspellen; maar wat wij than3 waar nemen duidt niet in die richting. Want ai blijft Indië het Heilige Land der Buddhis ten van de geheele weieid en al kunnen de pelgrimsoorden weder ongestoord worden bezocht, Indië heeft 't Buddhisme den rug toegekeerd. Het orthodoxe Hindoeïsme gunt Buddha, den dwaalleeraar, een be scheiden plaats in zijn reusachtig Pan theon en eeit hem als den negenden avatar van Visnu. Het jonge Indië schenkt hem een warmer vereering als één der groot ste zonen van het oude Aryavarta. Het oplaaiend nationalisme met zijn ver heerlijking der inheemsche cultuur, gaat veeleer gepaard met een opleving van heb orthodoxe Hindoeisme, waarmede al die overoude en deels primitieve instellingen, zooals het kastenstelsel en de cultus van het rund, die als typisch Indisch worden gevoeld, onverbrekelijk verbonden zijn. me". Wij weten niet, wat de toekomst brengen zal. Maar dat in het verleden het Buddhis me de cosmopolitische gedachte onder de volken van Azië in hooge mate heeft be vorderd, dat hoop ik in het licht te hebben gesteld. DE ACADEMISCH HISTORISCHE TENTOONSTELLING. Wat zij beoogt en biedt. Door curatoren der Rijksuniversiteit te Leiden is een Historische Commissie der Rijksuniversiteit ingesteld, wier doel is de kennis van en de belangstelling voor de geschiedenis der Universiteit te bevorde ren. Door deze commissie is thans een kleine tentoonstelling georganiseerd in een der bovenzalen van het gebouw aan het Rapenburg, welke tentoonstelling omvat teekenineen over de gebouwen der Uni versiteit in verleden en heden. Naar volledigheid is niet gestreefd. Daar voor was de tentoonstellingsruimte ook te klein. Van de oude gravures enz. zijn de meest typeerende gekozen. Onder de be- Hngrijksleu noemen wij het schilderij van H. v. d. Burgh uit het midden der 17do eeuw, dat 'n promotiestoet te zien geeft die door de Academienoort de stad ingaat: de jonge doctor tusschen den Rector-Maenifi- cus en den Promotor, gevolgd door den Se naat eri voorafgegaan door de twee pedel len. een kleurig tafereel, eigendom van het Amsterdamsche Rijksmuseum. Interessant is ook de afbeelding van het Academiegebouw in het Album Amico- rum van Jodocus van Amstel en andere af beeldingen van het gebouw vóór den brand van 1616. Uitvoerige plannen zijn er te zien voor een nieuw Academiegebouw in opdracht van Lodewijk Napoleon en plannen tot verbouw van de oude Academie in 1875, welke laatste elanden gelukkig nooit ten uitvoer zijn gebracht. Tal van afbeeldingen zijn aanwezig van de Faliede Baeimekerk aan de overzijde van het Rapenburg, waar niet alleen de "Bibliotheek gehuisvest was en nog is. maar waar ook de beroemde Anatomie, de Schermschool en de Engelsche Kerk en onderdak hebben gehad. Ook is een verzameling teekenin een tentoongesteld over het oude Statencol- leeie (aan de K°iserstraat), de Hortus, de- Sterrenwacht. Ziekenhuis e d. De inzendingen zijn hoofdza-kelük af komstig van de Universi-e,itebiblinbheek. het gemeente archief van Leiden en den Rijksgebouwendienst. De bedoe'ino- der bovengenoemde com missie. van welke prof. dr. L. Knaopert de voorziHer en mek O. C. D. Siegenbeek van tTeid-elom de secretaresse is, langzamer- nd een klein museum en een kleine bi- bbot-heek a*n te lev ven van al '•'t^ene, wat voor de historie der Lp:-*-he PHver- sitei" van belang is of van belang zal kun nen zijn. PF OPENTNG DER TENTOONSTELLING. Hedenmiddag, na de plechtige Diës her denking in het Groot Auditorium bee't de offiei^p'o onening plaats gehad van de ten toonstelling. 1 Toespraak prof. dr. L. Knappert. De voorzit ter' der „Commissie, prof. dr. L Knappert, heette alle aanweziegn in zijn ooenigswoord hartelük welkom, in hel hijzonder heeren curatoren, rector magni ficus en hoogleeraren, benevens den admi nistrateur van de afdëeling Hooger Onder- wiis. en vervolgt dan: Uwe tegenwoordigheid op deze plaats is een aangenaam teeken uwer belangstel ling in de nieuwe stick'ine, de „Historische Commissie der Rijks Universiteit te Lei den", die vandaag met hare tentoons'el- van afbeeldingen der academische gebou wen voor de eerste maal zich in het open baar vertoont. In zijn inleidend woord vóór den catalo gus dezer tentoonstelling heeft dr. Molhuv- sen en geen bevoegderen kunt gij U der ken het doel der stichting, zooals Curatoren der Hoogesohool haar het aan zien hebben geschonken, omschreven als de bevordering" der kennis van en der be- langs'elling in de eescbiedenis der T.eid- sohe Universiteit. Een treffend doel in waarheid! AVant-, ofschoon het bij velen noch aan die kennis noch aan die belang- s'eliing mangelt, er ontbrepkt toch nog ge noeg aan de uitgebreidheiden de alge meenheid er van om het wezen onzer Commissie te rechtvaardigen. De geschiedenis een er inslelling als onze Hoogesohool is immers meteen het verbaal van den groei en de ont.wikke'i"? der we tenschappen, daardoor óók van de verrij king van den mensohelrken geest en van de verdiening van inzicht in tal van vraag- stuken, en, nogmaals, teorelijk ook van dat eeduldig navo~schen en belangeloos onder zoeken, van dat hartstochtelijk verlangen naar ook maar een klein stukje der waar heid. een verlangen, dat te bescheidener en te stiller is. naarmate het onzelfzuchtiger en waarachtiger don onderzoeker bezielt, adelt en voortdrijft. En de geschiedenis in hetbuzonder on zer Hoogeschoolgeene mogelijke verden king van lugdunjtis zou mij weerhouden het vast te stellen sindtf hare stichting vóór ruim vierdehalve eeuw door Prins AVilIém, hoogloffelüker memorie, die ge schiedenis is de historie van terecht ge roemd hooger onderwijs, van het leven en werken van waarlijk groote mannen, van een met goede reden verkregen wereldver maardheid en van eenen invloed op het geestelijk 'even onzes volks, die natuur lijk ook andere universiteiten geoefend hebben, maar die schoon en gezegend ge noeg geweest is, om voor het heden hare dienaren het „adeldom vernlicht" als bezie lende leuze bij eigen arbeid in de ooren te doen klinken. En toch moet de geschiedenis onzer Hoogeschool. hoeveel goeds Siegenbeéks boek ontwijfelbaar bezit, nog den schrij ver vinden, harer glorie waardig. Toch moe ten wij nog. de biografieën ontvangen van tal harer geleerden welke classicus geeft ons als proefschrift het leven van 8caligei> Heinsius, Rnhnkenius, AVijtten- bach, Cobet? toch moet, zelfs na Mol- huysens bronnenuitgave, nog heel wat an der materiaal verzameld worden, voor die geschiedenis van belang, portretten, brie ven, reisverhalen, prenten, penningen, ze gels ik heb, hoop ik, genoeg opgesomd om u van het recht en de beteekenis van een arbeid als van onze commissie te verzeke ren. Als teeken daarvan dan, de eerste eener rij van tijdelijke tentoonstellingen, die wij voornemens zijn te geven, naast natuur lijk het Museum als vaste inrichting. Ik zou reeds aanstonds mijn plicht als historicus verzaken, zoo ik niet boekstaafde dat naast ander leden onzer commissie het vooral mej. Siegenbeek van Heukelom en dr. de Gelder geweest zijn, die, tijd noch moeite ontziende, de verzameling zoo rijk en fraai hebben gemaakt als gij aanstonds bewonderen zult. Mijnheer de president curatorHet col lege, waarvan gij voorzitter zijt en welks secretaris wij het een voorrecht achten on der de leden onzer Commissie te tellen, heeft den stoot gegeven tot een arbeid, waarvan wij het gewicht en de schoon!:?*"' beide beseffen en ons van stonde af krach tig gesteund. Zoo richt ik dan thans tot U het verzoek onze eerste tentoonstelling wel te willen openen. Openingsrede burgemeester. De president-curator burgemeester A. v. d. Sande Bakhuijzen, hield hierna de volgenderede: Nauwelijks eenige maanden geleden mocht ik uwe Commissie inslalleeren en nu reeds valt de eerste rijpe vrucht van den toen geplanten boom! De curatoren dezer Universiteit zijn u wel zeer dank baar dat gij, hooggeachte prof. Knappert, uwe medewerkster en uwe medewerkers zooveel voortvarendheid aan den dag ge legd hebt. Ons initialief is buiten recht matige verwachting beloond! En dat gij ons op den verjaardag onzer Universiteit komt verrassen met deze zoo toepasselijke tentoonstelling, als eeiste product van Uwen arbeid, is een bijzondere abentie, die niet al'een de Curatoren maar allen, die dit gebouw vandaag be treden, zal treffen en met waardeering voor u vervullen. Het geeft den dag een gepaste en schoone wijding. De stichting der Hoogeschool op zich zelf was een daad van machtig politiek inzicht en bleek daarenboven, toen de jonge stichting reeds dadelijk de eerse onder de Europeesohe geleerden, Scali- ger, tot zich wist te trekken, een feit van geweldigde beteekenis. Valt het dan te verwonderen dat de Curatoren naast de zorg die zij voor het heden en de toekomst betrachten, de ge schiedenis niet willen veronachtzamen? Onze bedoeling met het in het leven roepen van uwe Commissie was wel voor al, dat gij bouwstoffen zoudt opsporen, vergaren en. voor teloor gaan behouden, dat gij zoudt wijzen op de waarde van brieven, prenten, photo's, souvenirs, hoe eenvoudig of triviaal ook, voor het vast leggen van het beeld van het universitaire leven op ieder gegeven tijdstip. En ziet, reeds dadelijk zijt gij in staat gebleken ons een tentoonstelling te bieden van de geschiedenis van het gebouw dat voor ieders oog oprijst, wanneer hij vandaag zijn alma mater gedenkt! Ik ben verheugd, dat heden, behalve een toch reeds ruimeren kring van belang stellenden, ook een groot aantal toegewij de vrienden, leden van den Universiteits raad, getuigen mogen zijn van het eerste optreden uwer commissie in het openbaar. Ik hooj;> dat ook zij in hun kring op het werk, dat de Historische Commissie op zich nam en verzorgt, zul1 en willen wijzen en alle oud-Lei de naars opwekken eens na le gaan of hun oude papieren niet nog een of ander souvenir bevatten, waaruit de r.ijd dien zij hier beleefden, gekend kan word-en. Dat wij u met de door u vergaarde schatten geen fraaiere behuizing konden aanbieden, dan een simpel „onderdak" in den meest letterlijken zin van het woord, bedroeft mij niet overmatig. Er is in Lei den veel met eenvoudige middelen tot stand gebracht. Dat echter de zolder, die u tot verblijf en tot tentoonstellingszaal werd. aangewe zen zoo goed mogelijk aan het doel be antwoordt, hebben wij te danken aan de belangs'erende medewerking van 's Rijks gebouwendienst. De hulp, die u. Baron van Lynden, ons gegeven heeft èn uit uw archieven èn door uwe medewerkers van Heeswijk en de Ruyter, is groot en wij zijn er u in hooge mate dankbaar voor. De tijd dringt en hierbij wil ik het la ten. Gaarne voldoe ik aan uw verzoek, Mijnheer de Voorzitter, en verklaar de tentoonstelling: „de Academische Gebou wen" voor geopend. Moge een druk bezoek uwe moeite beloonen. Handelsregister K. v. K. AV ij z i g i n g e n 5593. Leidseh Incas so-Bureau, Leiden, Morsehweg 73a. Uittr. Proc.: Mej. A. van Konijnenburg, Leiden, dd. 2 Febr. 1931. 4473. „De Volharding", Alphen aan den Rijn, AVilhelminastraat 25B rood, vereeni- ging voor ziekenhuisverpleging. N. Comm. J. de Geus, Alphen aan den Rijn en C. E. Kling, Alphen aan den Rijn. 78. De Leidsche Broodfabriek, Leiden, Nieuwe Mare 1. Brood- en beschuit bakkerij Overl. Comm.: F. C. Driessen, Leiden. Uitir. Proc.: J. C. Goekoop, Leiden. Opheffing 5212a. Sigarenmagazijn „Sumatra", Zoeterwoude, Hooge Riindiifc no. F. 116. Gehouden verkooping in het Notarishuis alhier op Vrijdag jl. ren overstaan van M. G. Bon, Notaris alhier: Formosastraat 10, kooper D. Molenaar 2670.Oranje gracht 97, J. AV. P. Licht q.q„ voor 2700. Oranjegracht 107 en 107a, H. van Giffen, voor 4000.— Oranjegracht 111, H. M. Swaak, voor 3250. BEZOEK VAN PRINSES JULIANA. Aan Universiteitsgebouw cn Acad. Historisch Museum. H. K. H. Prinses Juliana bracht Za terdagmiddag vergezeld door E. baronesse van Hardenbroek en mr. J. O. baron Baud een bezoek aan de Leidsche Uni versiteit, waar zij werd ontvangen door het voltallige college van curatoren die haar een thee aanboden. De president curator, mr. A. van de Sande Bakhuyzen, overhandigde de prin ses een vaas met inscriptie als aanden ken aan haar studie te Leiden. De Prinses betuigde haar erkentelijk heid voor dit geschenk, dat zij bijzonder op prijs stelde. Hierna- werd een bezoek gebracht aan het Academisch Historisch Museum, dat a.s. Maandagmiddag officieel zal worden geopend. De Prinses werd daar ontvangen door den voorzitter der Historische Commis sie der Universiteit, prof. dr. L. Knap pert, de secretaresse mej. O. C. D. Sie genbeek van Heukelom en het lid dr. P. C. Molhuyzen. Onder hun leiding werd de tentoon stelling bezichtigd, waarvoor de prinses een bijzondere belangstelling betoonde. LEIDSCH UNIVERSITEITS FONDS. Aan het verslag over de werkzaamheid van het Leidseh Universiteitsfonds gedu rende het tijdperk 8 Februari 19309 Februari 1931 is het volgende ontleend: Gedurende het afgeloopen jaar meld den zich een groot aantal nieuwe leden aan, mede tengevolge van de opwekking gezonden aan de alumni van onze Uni versiteit, om lid of begunstiger van het Leidseh Universiteits-Fonds te worden. Hierdoor kon een verblijdende, vermeer dering van leden geboekt worden. In de vergadering van den Universi teitsraad van 17 September 1930 werd be sloten om de, sedert het vertrek van den hoogleeraar dr. D. Cohen, vaceerenden bijzonderen leerstoel in de Oude Geschie denis. op verzoek van de Faculteit der Letteren en AA^ijsbegeerte, te doen ver vullen door dr. J. H. Thiel te Haarlem; als curatorium van dezen leerstoel werden in deze vergadering benoemd de heeren: Vissering Haslinghuis en Heldring. Dr. J. H. Thiel hield op AVoensdag 22 October 1930 zijn intrede. Evenals vorige jaren werd het onder wijs van dr. I. M. van der Vlerk, privaat docent in de geologie, ges! i nd en een subsidie aan ir. A. van Dijk voor het on derwijs in de, geodesie aan aanstaande petroleumgeologen verleen d. De theologische faculteit werd weder om in staat gesteld tot het doen houden van wijsgeerig theologische voordrachten en aan een studentenvereeniging werd subsidie verleend om academiepreeken te houden. Ook dit jaar werd de trooische ge neeskunde gesubsidieerd, terwijl aan het Instituut Kern steun werd verleend tot het doen houden van cursussen in de Oos- tersche talen. Dr. Z. Kamerling ontving opnieuw hulp voor zijn colleges in de tro pische Flora en Fauna, te geven aan studenten de'- vereenigde faculteiten van Letteren en Rechten. De cursus in elementair Latijn wordt in het studiejaar 1930-1931 niet geeeven. Evenals vorig jaar werd aan mr. dr. J. A. van Praag, privaat-docent in het Spaansch. een subsidie toe-rekend, terwijl ook voor het privaat-docentsehan in de crimineele psychologie een subsidie werd verleend. Aan mr. J. J. Boasson werd een toe lage verleend voor het houden van we tenschappelijke voordrachten over de Wi'sbegeerte des Rechte. Er zijn dit. jaar vijf, door het L. U. F. beroemde bijzondere hoogleeraren werk zaam geweest; bovendien steunde het Fonds het onderwiis in het Hebrceuwsch, het Franseh, en de Nederlandsche Let terkunde door een subsidie bij aanstel- lino- van assistenten. De door ons gesteunde vacantie-cursus voor Duitsche studenten over algemeene onderwerpen de Nederlandche cultuur be treffende. werd met veel succes gehouden. Het Museum voor Natuurwetenschap pelijke Instrumenten werd gesteund, even als de Historische Commissie der Rijks- Universiteit te Leiden; terwij] aan den privaat-docent in de Geschiedenis van het Oostersche Christendom een kleine tegemoetkoming werd verstrekt in ver band met gemaakte onkosten ten bate van de colleges. Het L. U. F. steunde het onderwijs in het Russisch en in het privaatrecht door subsidie te verleenen bij aanstelling van assistenten. Dit jaar werd voor het eert een sub sidie verleend voor het Sterrenwacht- Fonds. in verband met de door Rocke feller gedane schenking. Aan de hoog leeraren F. Muller, van Groningen en van Oven werden subsidies verleend voor hulp middelen bij hunne colleges. In samenwerking met den Leidschen Senaat werd aan de Stichting „De Leid sche Hout" een eenvoudige monumentale bank aangeboden als blijk van de goede verstandhouding tusschen burgerij en Uni versiteit. Het gemeentebestuur van Leiden heeft het uitvoeren van slooldempingen, riolee- ringen en bestratingswerken op terreinen tusschen Koninginnelaan en de verlengde Kastanjekade aan L. P. v. d. Geer en A. Stuifzand gegund voor f 20.555. Hedenmorgen te kwart voor acht is ten gevolge van de gladheid een kolenauto van de firma Creyghton op den Zijlsingel ge slipt en te water gereden. De bestuurder, P. AV. v. D., was er tijdig uitgesprongen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 6