De strijd tegen Art. 177 der Indisclie Staatsregeling DINSDAG 3 FEBRUARI 193i DE LEIDSCHE COURAN i TWEEDE BLAD PAG. J AFSCHAFFING ONGEWENSCHT EN INOPPORTUUN De meening van Prof. Dr. C. C. Berg. Op uitnoodiging van de R. K. Studen- tenvereeniging „Sanctus Augustinus" al hier, heeft prof. dr. C. C. Berg, hoogleeraar aan de Leidsche Universiteit, gisteravond in het Eigen Huis een voordracht gehou den. over bovengenoemd onderwerp, dat geacht mag worden op het oogenblik in het brandpunt der belangstelling te staan. Zij, die het cultureele leven van twee verschillende werelden meeleven, aldus ving prof. Berg aan, zooals Hollanders, die in Indië op een of ander gebied werkzaam zijn of geweest zijn, of Indonesische stu denten, die hier in Holland ons cultureele leven gadeslaan, hebben keer op keer ge legenheid om op te merken, hoe weinig consequent, hoe weinig critisch ook intel ligente en doelbewuste mannen en vrou wen uit het openbare leven kunnen zijn. De strijd tegen art. 177 van de I. S. R., het vroegere art. 123 van het Indische Re- geeringsreglement, is daar een typisch voorbeeld van. Nu reeds jaren wordt die strijd gestreden, om pro en contra zwart op wit te stellen. Pro waren de Ka tholieken, in mindere mate ook de Protes tanten, vanwege het geheel andere karak ter der Protestantsche zending. Contra waren in de eerste plaats de liberalen, de vooral in Indië nog zoo machtige groep, die op het ontstaan van Indische wetten en verordeningen zoo'n grooten invloed uitoefent. Dal er Katholieken van naam voorstan ders geweest zijn van het artikel, dat de werkzaamheden van missie en zending af hankelijk maakt van toestemming van Westelijke wereldlijke autoriteiten in In dië. is spreker niet bekend. Gevolg gevend aan de uitnoodiging van „Sanctus Augnstinus", heeft spr. bij zich zelf wel gedacht, dat hij open deuren zou gaan rammeien. Om e.v. misverstand uit den weg te rui men, maakt spr. enkele algeiueene opmer kingen en zegt, dat hij, zooals men uit zijn artikel in het jongste Annuarium heeft kunnen lezen, in het geheel geen bewon deraar is van de geesteshouding, waaruit de gewraakte art. 123 en 177 -zijn voortge komen. Het ideaal der Hollanders in Indië is langen tijd geweest en is nog dikwijls de volle geldzak, in zoo kort mogelijken tijd gevuld. De art. 123 en 177 zijn voortge vloeid uit de volmaakte onverschilligheid voor het. geestelijke leven der Indonesische volkeren, een onverschilligheid, waarover de geschiedenis zelf zal oordeelen. Doch de tijd, om onze fout van vroeger te her stellen, is nu verstreken en in de huidige totaal veranderde omstandigheden zou opheffing van het artikel naar spre meening een even groote fout zijn als vroe ger de afkondiging. Prof. Berg komt hierna tot zijn stellin gen, welke als volgt luiden: I. Een volksgemeenschap heeft het recht haar eigen cultuur te beschermen, voor zoover die cultuur niet zedelijk-slecht is en de rechten van buitenstaanders niet door de bescherming geschonden worden. Indien de volksgemeenschap geen eigen staatsmacht heeft, rust op den haar omvat- tenden staat de plicht met haar wenschen en behoeften rekening te houden, op een wijze, welke met de historisch gegroeide positie in overeenstemming is, en voor zoover de wenschen en behoeften niet strijd zijn met het algemeen belang. II. Missieactie, die een bedreiging vormt van de zedelijk-goede cultuurgoederen van een koloniale volksgemeenschap, kan te recht door het Staatsgezag beperkt, ge- reg^menteerd, of zelfs verboden worden. Als schadelijk voor den goeden naam van het Christendom behoort zulk een missie actie zoo noodig ook door het kerkelijke gezag beperkt, gereglementeerd of zelfs verboden te worden. III. De propaganda voor afschaffing van art. 177 I. S. R. is derhalve onge- wenscht. en daar zij lo. de onjuiste mee ning heeft doen post vatten, dat art. 177 de katholieke missieactie ernstig belem mert, en 2o de aandacht afleidt van de veel belangrijker missieproblemen en de mid delen tot hun oplossing, ook misleidend. IV. Afschaffing van art. 177 zou inop portuun zijn. Het is van het grootste be lang niet onder de te bekeeren volkeren den indruk te wekken, dat de kolonisee- rende staat bij het vergemakkelijken van het missiewerk belang heeft en dat, zoo die indruk reeds gewekt is, door woord en daad de voorkeurloosheid en belangeloosheid van het katholicisme ten aanzien van de ras sen- en economische belangentegenstellin gen in het volle licht worde geplaatst. V. In geval van een opheffing van art. 177 zou een compromis met andere zen dingsorganisaties noodzakelijk zijn ter voorkoming van verwarring en ergernis on der de te bekeeren volkeren. Spr. gaat hierna over tot de uitwerking n zijn stellingen en zegt ten aanzien van zijn eerste, dat een volksgemeenschap recht heeft haar eigen cultuur te beschermen, voor zoover die cultuur niet zedelijk slecht is, en voor zoover de rechten van buiten staanders niet door die bescherming ge- chonden worden. In dit verband wijst spr. erop, dat naast onze deur Vlaanderen zijn vrijheid vraagt en in een proefschrift heeft Dr. Albert van der Poel aangetoond, dat het daarbij op solieden katholieken grond slag staat, want dat St. Thomas van Aqui no met overgroote duidelijkheid de primai re rechten, politieke, zoowel als cultureele, van de nationalL'eit, de volksgemeenschap, tegenover den staat, de veelal niet-orga- nisoh gegroeide overkapping der volksge meenschappen erkent. De groote cultureele beteekenis van de olksgemeenschap ligt hierin, dat zij voor en homogene massa de normen aangeeft en handhaaft van zedelijk- goed en -kwaad Spreker wijst dan op de verwording der volksgemeenschap tengevolge van vermo"_ ging, hetgeen een groot gevaar is, waar tegen ook Thomas van Aquino waarschuwt. In ons land is het onmogelijk de econo mische evolutie, de directe oorzaak van de vermenging der volksgemeenschappen, tegen te houden, daar zij met het oog op de groeiende bevolking in het kader van onze ontwikkeling noodzakelijk is. Men behoeft zulk een evolutie ook niet tegen te houden, omdat zij een natuurlijk proces is en daardoor ook het tegengif zelf fabri ceert, dat de nadeelige gevolgen van het proces neutraliseert. Spr. wijst er dan op, hoe in ons land een geest van verdraagzaamheid is ge schapen tusschen de menschen van zooveel verschil in overtuiging. Uit deze verdraag zaamheid en zelfcritiek is het Hnllandsehe cosmopolitisme ontstaan en zooals met voorbeelden aantoont schijnt de ge schiedenis ons te bestemmen, met enke'e andere groepen, tot internationaal bind middel. Dat de Hollander gemakkelijk chauvinist wordt buiten zijn eigen land, kan men aflei den uit den aard van het cultureele leven in de Nederlandsche koloniën, in groote steden van het buitenland en in Indië. In Indië vormen de diverse Nederlanders één groep, omdat alle onderlinge verschil len wegvallen tegenover het groote onder scheid in blank en bruin; en die geünifi ceerde Nederlandsche groep is cultuurbe- wust, en vaak chauvinistisch. Wat St. Thomas zegt over de wensche- lijkheid van buitensluiting van vreemde elementen, moge in onze eeuw zonderling klinken, het is daarom nog niet onwaar geworden. En cr zijn dan ook inderdaad ook in onzen tijd nog omstandigheden, dat de overigens meest vrijzinnige, meest neu trale, alle-opinies duldende staat maatre gelen treft om eigen cultuurbezit te verde digen en vreemde elementen uit te sluiten, hetgeen spr. nader aantoont. Het kost ons, Nederlanders, blijkbaar moeite te gelooven, dat „vooruitgang" ook fataal kan zijn. Spr. meent, dat ons kolo niale beleid gerechtvaardigd is, wanneer wij in de koloniën „vooruitgang" brengen, wanneer wij upbouwend werk doen en onze eenzijdige Westersche opvoeding belet de meesten van ons critisch positie te nemen tegenover de vraag, wat nu de wezenlij ke waarde van deze vooruitgang is in het licht der eeuwigheid. Wat zedelijk recr.t hebben wij om anderen te dwingen zichzelf op dezelfde wijze tegenover het leven in te stellen als wij het hebben gedaan? Dien dwang tot andere oriëntatie, dat ingrijpen in de harmonische ontwikkeling van een ander volk, rechtvaardigen wij, als wij ten minste aan zulk een rechtvaardiging be hoefte hebben, met een beroep op de supe rioriteit van onze beschaving. Die superioriteit is een waanbeeld, zeg gen vele niet-Europeanen. Werpen nu de Europeanen zich op als rechters en beslis sen zij dien strijd eigenmachtig in hun voordeel, dan maken zij gebruik van het recht van den sterkste. Dit is imperialis me, dat des te gevaarlijker is, naarmate het zich fraaier kleedt in het gewaad van menschlievendheid en weldadigheid. Spr. wijst dan met eenige trots op de concrete resultaten van zijn verblijf in Nederlandsch Indië. Het 60-millioenen-volk wordt voort- gezweept om zijn krachten te stellen in den dienst van een vreemd productie-apparaat dat er een schrille wanverhouding bestaat tusschen de bevolkingstoename en de toe name van economische capaciteiten; dat de weg naar vrijheid via een geheel vreemd economisch stelsel, via een vreemde cultuur die bijna geen contactpunten heeft met de eigen beschaving, door den vreemden invloed noodzakelijkerwijze m het gedrang komt. Spr. toont dan aan den teruggang der Javaansche handelsvloot, der batik-indus trie, der Balische beeldhouw- en snij- en sierkunst, der Javaansche letterkunde en men huivert, wan'neer men zich de conse quenties indenkt van de ontwikkeling, die de groep geëuropeaniseerden steeds ver der van hun eigen volk scheidt, terwijl het inhalen van de Europeanen, het bereiken van hun cultuur-niveau, een illusie is; de snelheid, waarmede Europa zich ontwik kelt in materieel oogpunt, is grooter dan de snelheid, waarmee de Indonesiërs zich zouden kunnen aanpassen, en die verhou ding wordt steeds ongunstiger. De H. I. S.- commissie met haar scepticisme ten aan zien van de resultaten van het Westersche onderwijs in Indië doet een nieuw geluid hooren en is zich van het ontwriontings— probleem ten volle bewust. Maar een uit weg te vinden uit de huidige moeilijkheden is niet gemakkelijk. Indië zou een langza me ontwikkeling kunnen gebruiken op een lager niveau dan thans reeds bereikt is. Maar hoe de 200 millioenen te missen, die het volk vpor zijn rijst en kleeding noodig heeft? Hoe te komen tot een bevolkings- ermindering? En hoe de massa, die is gaan gelooven in onzen vooruitgang, beter te leeren? Zietdaar een van de problemen, die het Westen weet te scheppen, maar niet weet op te lossen. De inheemsche bevolking van den In- dischen Archipel kent voor een groot ge deelte niet den samenhang tusschen de aparte verschijnselen in de lange reeks van oorzaak en gevolgen, maar zij voelt in stinctmatig het gevaar, dat haar eigen cultuur, haar eigen volksbestaan door in vloeden van buiten dreigt en uit deze vrees spruit de afkeer van den vreemden over- heerscher en zijn werk voort. Deze gevoe lens zijn reeds langen tijd permanent aan wezig, ook al blijken zij niet steeds naar buiten. In de Javaansche letterkunde kan men de sporen ervan duidelijk waarne men. Dit alles moet men in het oog houden, wanneer men er zich toe zet de positie van de missie in Indië te gaan beschouwen. Men vindt in den lndischen Archipel nog in hoofdzaak afgesloten volksgemeenschap pen, elk met hun eigen gewoonte.echt. Zij worden overkapt door een vreemde staats organisatie, die een stel wetten heeft af gekondigd, welke haar oorsprong vinden in ons land. Het inheemsche gewoonte recht wordt erkend, doch het gebrek aan goede kennis ervan en het steeds blijken de superioriteitsbewustzijn der Europeanen maken deze erkenning vaak tot een schim. Godsdienst is met de adat nauw verbon den; de garanties, die de volksgemeenschap zich voor het handhaven van de adat schept, zijn grootendeels van godsdiensti- gen aard. Het best blijkt dat op Bali, waar alle sociale en economische verrichtingen in godsdienstige handelingen haar sancti» vinden. Bekeering tot een vreemden gods dienst is hier geen individueele kwestie, waar een ieder vrij in is, want zij heeft haar terugslag op de heele maatschappij. Zou bekeering in massa geschieden, dan zou het maatschappelijke effect heel an ders zijn, zou de dieiging een belofte kun nen worden. Het is hier als in de politieke geschiedenis: komt een heel volk in op stand tegen een gevestigd gezag en heeft het daarmee succes, dan wordt het als heldhaftig gesprezen; maar komt een en keling in opstand, dan is hij een misdadi ger en ontvangt hij den kogel namens vrou we Justitia. Zoo ook hier. Kon men garan ties geven, dat men een heel volk tegelijk kon bekeeren, dan zou men vrijer zijn dan wanneer men per stuk werkt. Spr. citeert dan Woroniecki, die de staats leer van St. Thomas van Aquino samen vat in deze formule: „het doel van den slaat is niels anders dan den burgers te verschaffen een voldoende aanvulling van materiee'e, maar vooral ook van zedelijke krachten om het leven op volmaakte wijze in te richten". De staatsmacht vindt in deze leer der rechtsgrond voor haar gezag: zij heeft niet haar eigen welzijn te dieren, doch dat van haar onderdanen. Verliest zij dezen plicht uit het oog, dan verliest haar gezag den rechtsgrond, en is de uit oefening ervan onwettig, zegt Leo XIII uitdrukkelijk. In normale gevallen is de re- geeiing een exponent van de volksgemeen schap; zij wordt gevormd door lieden, die geacht kunnen worden te weten, wat onder het welzijn van het volk te verstaan is, lie den, die in de cultuur dier volksgemeen schap opgegroeid zijn, die intelligent ge noeg zijn om eigen cultuur te kunnen zien in het verhelderde licht van haar histori sche ontwikkeling en die met deze histo rische ontwikkeling rekening kunne houden bij net kiezen van de middelen, die het wel zijn van de aan hun zorgen toevertrouwde massa moeten verzekeren het succes toch van de middelen is afhankelijk van de mate van harmonie met het verleden. Het probleem, hoe een staat in overeen stemming kan blijven met de te stellen normen, wordt ingewikkelder, naarmate hij meer volksgemeenschappen omvat of bin nen een volksgemeenschap meer elemen ten. In het eerste geval zal regionale auto nomie op cultureel gebied de aangewezen weg zijn, in het tweede geval groepsauto- nomie. In overeenstemming met deze op vattingen ijveren dan ook de katholieken hier te lande voor een zoo krachtig moge lijke positie van de gemeenten en voor vrij heid en gelijkstelling van het katholiek on derwijs als belang eener groepscultuur. Het probleem wordt voor een staat nog ingewikkelder in koloniale gebieden, waar tallooze volksgemeenschappen bij elkaar wonen en waar de overheid niet uit die volksgemeenschappen zelf is voortgeko men. doch krach'ens veroveringsrecht is aangesteld door een macht van buitenaf. Doorgaans zal een zoodanige overheid niet in staat zijn om op cultureel gebied de voornaamste taak te verrichten, die naar de opvattingen van de voornaamste katho lieke moraal theorieën op haar rust en der halve zal zij niet bevoegd zijn om op eigen gezag zulke maatregelen te treffen, die een gevaar kunnen vormen voor de cultu reele zelfstandigheid van een onder haar gestelde volksgemeenschap en zij zal ver plicht zijn, om maatregelen te treffen be doelde volksgemeenschap te beschermen tegen ontwrichtende cultureele penetratie, van welke zijde deze ook komt. De vraag of zulks geschiedt zal in de eer- I ste plaats moeten beoordeelen de volksge meenschap zelf, door middel van haar or ganen inlandsche hoofden, vertegenwoor digers in openbare lichamen en haar pers. Wanneer deze organen geen staatsmacht bezitten, dan rust op de overheid de plicht om ze bij het nemen van besluiten te raad plegen. Welnu, deze inlandsche organen spreken zich herhaaldelijk uit tegen zending en missie. Wie Javaansche en Maleisohe couranten geregeld leest, heeft geen citaten noodig om dit te weten te komenzelfs wie de in Nederlandsch uitgegeven Indo nesische periodieken leest, weet welke op positie er te?en zending en missie bestaat. Soekawati, het Balische volksraadslid, steekt het niet onder stoelen of banken, dat hij tegen openstelling van Bali voor zending en missie is. En in het jongste nummer van den St. Claverbond leest men: „als gevolg van de nieuwe staatsinrichting van Indië, die in 1925 werd ingesteld, zal eerlang de zorg voor het volksonder wijs aan lagere organen worden overgedra gen. Niet de regeering te Buitenzorg be slist dan over de op te richten scholen (d.w.z. missiescholen), maar de inhemmsche gewestelijke bestuurders. Wat de missie daarvan te duchten heeft, is duidelijk. De invloerijke personen onder de inbeemsohe bevolking zijn bijna allen tegenstanders van het missie-onderwijs." Waar dus de bevolking zich zoo duide lijk uitspreekt, daar heeft de overheid niet alleen het recht, maar zelfs den plicht om beschermende maatregelen te treffen. Met het bovenstaande meent spr. hel bestaansrecht van art. 177 erkend te heb ben en te hebben aangetoond op welke wijze de overheid het artikel dient te han- teeren. Spr. vervolgt dan met te zeggen, dat in het voorgaande eigenlijk ook reeds do tweede stelling is behandeld, maar hij ver klaart nadrukkelijk met den minsten twij fel te koesteren aangaande de hoogheid der beweegredenen, die de missionarissen leiden bij het kiezen van hun werkmetho den. Maar missiewerk is menschenwerk en bij de organisatie er van en bij de ui'voe ring kunnen fouten insluipen, die niet al tijd als zoodanig herkend worden, vooral niet, wanneer zij voortvloeien uit werk methoden, die in andere streken bewezen hebben goed te zijn. Ten aanzien van zijn derde stelling, zegt spr., dat hij deze niet nader .behoeft toe te lichten, omdat hem uit de veelvuldige dag bladartikelen. aan art. 177 gewijd, is geble ken, dat vele katholieken de opvatting heb ben gekregen, dat de belemmerende wer king van art. 177 veel grooter is dan in wer kelijkheid he' geval is en hoorde te zijn. Wat spr. onder meer belangrijke bezwaren verstaat kan men in het Annuarium le- Komend tot stelling IV, zegt spr., dat het van groot belang is onder de te bekeeren volLeren niet den indruk te wekken, dat de koloniseerende staat bij de vergemakke lijking van het missiewerk belang heeft. Daaromtrent heeft spr. vele malen onge rustheid hooren uitspreken. In de jaren 1910—1915 heeft prof. Snouck Hurgronje herhaaldelijk gewaarschuwd tegen de po gingen, die enkele zendingsvrienden in Ir», dië en in Holland aanwendden om gebruiK te maken van gesubsidieerd onderwijs van wege zending en missie ten behoeve van de Christelijke propaganda. In onze dagen 'is het stellig een regel, dat men zendings- en missie onderwi.s vrij houdt van directe pro paganda voor het geloof Het spreekt vanzelf, dat twee overheer- schende stroomingen: anti-christendom en onafhankelijkhei'sbeweeing elkaar nood- wendigerwijze moe en beinvloeden en moe ten samengaan. Dit is reeds lang door lei dende indici erkend. Prof. Snouck Hur gronje, aan wien Indië zooveel te danken heeft, hij begreep, dat dwangkeistening de Indonesiërs kopschuw zou maken. Nu ging bij hem, ondanks zijn oprechte waarden ring voor het werk van de ware apostelen, s:a- tkundige en neutraal-cultureele asso ciatie voor. Dc situatie heeft zich snel ont wikkeld. Holland heeft den tijd voor asso ciatie voorbij laten gaan. Het is thans geen Indonesisch ideaal meer en voor associa tie in Snouckschen zin zijn twee partijen noodig. Omgekeerd is voor ons, wanneer wij aan verspreiding van het Christendom een kans willen geven, noodzakelijk, dat wij ons los maken van politieke aspiraties. Hoe minder Hollandsch het katholicisme er uit ziet, hoe beter. Een katholieke orga nisatie als de IKP belemmert onze missie. De uiting van pastoor vaq Lith, dat de priesters in geval van een gewapend con flict moesten staan aan de zijden der Ja vanen, is geen slip of the pen, zooals Le ber meent, ook al is zij naderhand door anderen gedesavoueerd het was een uiting van logisch inzicht, een blijk van zijn begrip van de kansen van het missiewerk. Als onze missie zou leven bij de gratie van het gouvernement, zooals de schrij ver in het Claverbond voorstelt, dan wee haar. Wanneer er op 1000 onverschilligen ten opzichte van de missie in 1900 thans 100 christenen zijn, maar 900 onverzoen lijke tegenstanders, dan zijn we op den ver keerden weg. De proef op de som leveren de Philippijnen. Spr. komt dus op twee manieren tot zijn standpunt, dat art. 177 gehandhaafd dient te worden: èn omdat hij gelooft, dat de staat die bescherming aan een volksge meenschap schuldig is, wanneer zij die wenscht, èn omdat art. 177 nog eenigszins althans een symbool is van de belangente genstelling missie en staat, een tegenstel ling, die niet dik genoeg onderstreept kan worden. Spr. besluit dan met te zeggen, dat zelfs indien art. 177 werd opgeheven, dan een strenge controle van kerkelijke auto riteiten nog gewenscht zou zijn en even eens overleg met niet-katholieke zendings organisaties. Het schouwspel van concur- reerende organisaties zou weinig verhef fend, en in de geschiedenis der Kerk zou zulks geen novum zijn. Auf grund seiner potestas indirects, die aus seiner absoluten geistlichen Macht fliesst, kann er (der Pabst) unter bestimmten Umstanden.... verbieten", zegt Montalbau bij besproking van Victoria. Die bepaalde omstandigheden zouden ook bij concurrentiestrijd van ohr. gods diensten wel aanwezig zijn, gezien der Skandal der Neubekehrten. En dan ware men mot de afschaffing van art. 177 niet veel verder gekomen. Op deze voordracht volgde een geani meerd debat. DE GEDACHTENWISSELING. Mr. André Peters trok 'n parnlel tusschen de Nederlandsche Grondwet en de N. I. S. R. In beide ligt dezelfde hate lijke uitzonderingsbepaling voor de katho lieken. Spr. wil het betoog van Prof. Berg bestrijden met terzijde lating van iedere gedachte aan de toepassing van art. 177. Boven de volksgemeenschap en de Staat, staat de Kerk, hoewel Kerk en Staat ieder op eigen gebied autonoom zijn. Si el eens, dat Christus een toelating van PnnH.n« Pi- latus, Paulus van 't gemeentebestuur van Athene, Willibrordus van de Friezen, noo dig hadden geacht om het geloof te predi ken Buiten de practische kwesties, art. 177 blijft onaanvaardbaar. Prof. Berg haalt in zijn antwoord de Victoria aan, volgens welko een volksge meenschap haar grenzen voor de predi king van het Christendom kan sluiten, als die prediking de cultuur der volksgemeen schap verstoort. Zijn de missionarissen voor de inlanders de gezanten van Christus? of zijn zij de vertegenwoordigers eener Wes ersche cultuur, Prof. Berg wijst op de Philippijnen, waar de dwangkerstening der Spanjaarden na de veidrijvina van deze, is overgegaan in geloofsafval. Kris Engels geeft den strijd tegen art. 177 aan als een blijk van nieuwe men taliteit. Prof. Berg repliceert: de geloofsver kondiging is geen zuiver missiewerk meer. Pater v. d. Helm O. F. M. vraagt aan Prof. Berg of deze voorbeelden kan aanhalen dat de Kerk de meening van Victoria deelt. Frans Schellart vraagt of de ver kondiging van het Christendom niet een hooger goed is dan 't cultuur der Moham medanen en Hindces, en of een Staat het rechi heeft bepalingen te maken, die de prediking van dat hoogste gced verhi" e- ren, zelfs als deze de cultuur van die Mo- hamedaansche volksgemeenschap ver stoort De heer Djojo Adinincrat zegt, dat het verheugend is een frissche stroo ming te constrteeren in de katholieke we reldbeweging t. o. v. de Indonesische vol ken. De Indonesiërs zijn indifferent t. o. v. den godsdienst in dezen zin dal zij zich niet in deze precaire kwesties mengen. In donesische vereenigirgen hebben ook geen enkele godsdienstige bepaling in hun re glementen. Engeland heeft paitij getrok ken van de wrijvingen tusschen Moslims en Hindoes, huldigend het verdeel en heersch. De Indonesiërs, die vechten voor de absolute onafhankelijkheid, bemoeien zich niet met vraagstukken op godsdien stig gebied De Indonesiërs hebben ge toond met hun cultuur, die niet zcdclijk- slecht is, de wereldgemeenschap te kun nen dienen; zij schakelen zich na vriima- king vanzelfsprekend niet uit het we;eld- Spreker wil Prof. Berg's betoog niet be strijden. De 14 punten van Wi'son zijn een evangelie dat leeft in de hoofden en har ten van miljoenen, die overheerscht wor den. De 20e eeuw zal zijn de eeuw der ge kleurde rassen, zei Prof. Dubois. Het Nederlandsch patriot'isch hart ver zet zich tegen overheersching, het heeft er 80 jnren lang voor gevochten met alle mid delen. De volksgemeenschap heeft zeker het recht alleen te oordeelen of haar cultuur door het Ohristendom ontwricht wordt. Het Furojeesehe onderwijs was zeer zeker niet ontwrichtend voor Indië; integendeel, het geeft een nog hardere stoot a.°n het imperialisme van hen, die dat onderwijs brachten. De Indionesiërs weten, dat de missie geen imperialistische bedoelingen heeft, in 300 jaar heeft men nooit gehoord van een godsdienstoorlog in Indië, zelfs net van ruzie tusschen Mohamedanen en Chris tenen. In het nationalisme zitten geen religieu ze elementen. Mocht de strijd overwaaien, over art. 177 naar Indië, dan mag de strijd niet toege- spits' worden. De tijd van associatie is zeer zeker vol gens Prof. Berg voorbij. Onze lotgenooten en wij hebben er onzen ovcrheerschers eeu wenlang tijd voor gegeven. In 1918 hebben de Indonesiërs alle loya liteit betoond, om concessies te doen. De beloften zijn echter niet vervuld. Elke rechtmatige uiting van onafhankelijkheids streven wordt onderdrukt in Digoel. Spr. eindigt met den wensch, dat de frissche strooming in de machtige wereld- groep van het katholicisme een orkaan mag worden voor de onafhankelijkheid van Indië. Prof. Berg antwoordt tenslotte dat art. 177 zulke groote consequenties draagt, dat het onmogelijk is voor één man het heele terrein te overzien. Daarom roept hij al degenen op, die zich voor deze kwestie interesseeren, om gezamenlijk deze te bestudeeren en tot conclusies te komen. Hierna sloot praeses Brückel met een woord van dank deze druk bezochte ver gadering, die o.m. werd bijgewoond door irof. P. G. Groenen, mr. E. van der Helm D.F.M., rector Reijnen en mr. H. F. A. Donders.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 5