De strijd tegen Art. 177 der
Indisclie Staatsregeling
DINSDAG 3 FEBRUARI 193i
DE LEIDSCHE COURAN i
TWEEDE BLAD PAG. J
AFSCHAFFING ONGEWENSCHT EN INOPPORTUUN
De meening van Prof. Dr. C. C. Berg.
Op uitnoodiging van de R. K. Studen-
tenvereeniging „Sanctus Augustinus" al
hier, heeft prof. dr. C. C. Berg, hoogleeraar
aan de Leidsche Universiteit, gisteravond
in het Eigen Huis een voordracht gehou
den. over bovengenoemd onderwerp, dat
geacht mag worden op het oogenblik in
het brandpunt der belangstelling te staan.
Zij, die het cultureele leven van twee
verschillende werelden meeleven, aldus
ving prof. Berg aan, zooals Hollanders, die
in Indië op een of ander gebied werkzaam
zijn of geweest zijn, of Indonesische stu
denten, die hier in Holland ons cultureele
leven gadeslaan, hebben keer op keer ge
legenheid om op te merken, hoe weinig
consequent, hoe weinig critisch ook intel
ligente en doelbewuste mannen en vrou
wen uit het openbare leven kunnen zijn.
De strijd tegen art. 177 van de I. S. R.,
het vroegere art. 123 van het Indische Re-
geeringsreglement, is daar een typisch
voorbeeld van. Nu reeds jaren wordt die
strijd gestreden, om pro en contra
zwart op wit te stellen. Pro waren de Ka
tholieken, in mindere mate ook de Protes
tanten, vanwege het geheel andere karak
ter der Protestantsche zending. Contra
waren in de eerste plaats de liberalen, de
vooral in Indië nog zoo machtige groep,
die op het ontstaan van Indische wetten
en verordeningen zoo'n grooten invloed
uitoefent.
Dal er Katholieken van naam voorstan
ders geweest zijn van het artikel, dat de
werkzaamheden van missie en zending af
hankelijk maakt van toestemming van
Westelijke wereldlijke autoriteiten in In
dië. is spreker niet bekend.
Gevolg gevend aan de uitnoodiging van
„Sanctus Augnstinus", heeft spr. bij zich
zelf wel gedacht, dat hij open deuren zou
gaan rammeien.
Om e.v. misverstand uit den weg te rui
men, maakt spr. enkele algeiueene opmer
kingen en zegt, dat hij, zooals men uit zijn
artikel in het jongste Annuarium heeft
kunnen lezen, in het geheel geen bewon
deraar is van de geesteshouding, waaruit
de gewraakte art. 123 en 177 -zijn voortge
komen. Het ideaal der Hollanders in Indië
is langen tijd geweest en is nog dikwijls de
volle geldzak, in zoo kort mogelijken tijd
gevuld. De art. 123 en 177 zijn voortge
vloeid uit de volmaakte onverschilligheid
voor het. geestelijke leven der Indonesische
volkeren, een onverschilligheid, waarover
de geschiedenis zelf zal oordeelen. Doch
de tijd, om onze fout van vroeger te her
stellen, is nu verstreken en in de huidige
totaal veranderde omstandigheden zou
opheffing van het artikel naar spre
meening een even groote fout zijn als vroe
ger de afkondiging.
Prof. Berg komt hierna tot zijn stellin
gen, welke als volgt luiden:
I. Een volksgemeenschap heeft het
recht haar eigen cultuur te beschermen,
voor zoover die cultuur niet zedelijk-slecht
is en de rechten van buitenstaanders niet
door de bescherming geschonden worden.
Indien de volksgemeenschap geen eigen
staatsmacht heeft, rust op den haar omvat-
tenden staat de plicht met haar wenschen
en behoeften rekening te houden, op een
wijze, welke met de historisch gegroeide
positie in overeenstemming is, en voor
zoover de wenschen en behoeften niet
strijd zijn met het algemeen belang.
II. Missieactie, die een bedreiging vormt
van de zedelijk-goede cultuurgoederen van
een koloniale volksgemeenschap, kan te
recht door het Staatsgezag beperkt, ge-
reg^menteerd, of zelfs verboden worden.
Als schadelijk voor den goeden naam van
het Christendom behoort zulk een missie
actie zoo noodig ook door het kerkelijke
gezag beperkt, gereglementeerd of zelfs
verboden te worden.
III. De propaganda voor afschaffing
van art. 177 I. S. R. is derhalve onge-
wenscht. en daar zij lo. de onjuiste mee
ning heeft doen post vatten, dat art. 177
de katholieke missieactie ernstig belem
mert, en 2o de aandacht afleidt van de veel
belangrijker missieproblemen en de mid
delen tot hun oplossing, ook misleidend.
IV. Afschaffing van art. 177 zou inop
portuun zijn. Het is van het grootste be
lang niet onder de te bekeeren volkeren
den indruk te wekken, dat de kolonisee-
rende staat bij het vergemakkelijken van
het missiewerk belang heeft en dat, zoo die
indruk reeds gewekt is, door woord en daad
de voorkeurloosheid en belangeloosheid van
het katholicisme ten aanzien van de ras
sen- en economische belangentegenstellin
gen in het volle licht worde geplaatst.
V. In geval van een opheffing van art.
177 zou een compromis met andere zen
dingsorganisaties noodzakelijk zijn ter
voorkoming van verwarring en ergernis on
der de te bekeeren volkeren.
Spr. gaat hierna over tot de uitwerking
n zijn stellingen en zegt ten aanzien van
zijn eerste, dat een volksgemeenschap recht
heeft haar eigen cultuur te beschermen,
voor zoover die cultuur niet zedelijk slecht
is, en voor zoover de rechten van buiten
staanders niet door die bescherming ge-
chonden worden. In dit verband wijst spr.
erop, dat naast onze deur Vlaanderen zijn
vrijheid vraagt en in een proefschrift heeft
Dr. Albert van der Poel aangetoond, dat
het daarbij op solieden katholieken grond
slag staat, want dat St. Thomas van Aqui
no met overgroote duidelijkheid de primai
re rechten, politieke, zoowel als cultureele,
van de nationalL'eit, de volksgemeenschap,
tegenover den staat, de veelal niet-orga-
nisoh gegroeide overkapping der volksge
meenschappen erkent.
De groote cultureele beteekenis van de
olksgemeenschap ligt hierin, dat zij voor
en homogene massa de normen aangeeft
en handhaaft van zedelijk- goed en -kwaad
Spreker wijst dan op de verwording der
volksgemeenschap tengevolge van vermo"_
ging, hetgeen een groot gevaar is, waar
tegen ook Thomas van Aquino waarschuwt.
In ons land is het onmogelijk de econo
mische evolutie, de directe oorzaak van
de vermenging der volksgemeenschappen,
tegen te houden, daar zij met het oog op
de groeiende bevolking in het kader van
onze ontwikkeling noodzakelijk is. Men
behoeft zulk een evolutie ook niet tegen te
houden, omdat zij een natuurlijk proces is
en daardoor ook het tegengif zelf fabri
ceert, dat de nadeelige gevolgen van het
proces neutraliseert.
Spr. wijst er dan op, hoe in ons land
een geest van verdraagzaamheid is ge
schapen tusschen de menschen van zooveel
verschil in overtuiging. Uit deze verdraag
zaamheid en zelfcritiek is het Hnllandsehe
cosmopolitisme ontstaan en zooals
met voorbeelden aantoont schijnt de ge
schiedenis ons te bestemmen, met enke'e
andere groepen, tot internationaal bind
middel.
Dat de Hollander gemakkelijk chauvinist
wordt buiten zijn eigen land, kan men aflei
den uit den aard van het cultureele leven
in de Nederlandsche koloniën, in groote
steden van het buitenland en in Indië. In
Indië vormen de diverse Nederlanders
één groep, omdat alle onderlinge verschil
len wegvallen tegenover het groote onder
scheid in blank en bruin; en die geünifi
ceerde Nederlandsche groep is cultuurbe-
wust, en vaak chauvinistisch.
Wat St. Thomas zegt over de wensche-
lijkheid van buitensluiting van vreemde
elementen, moge in onze eeuw zonderling
klinken, het is daarom nog niet onwaar
geworden. En cr zijn dan ook inderdaad
ook in onzen tijd nog omstandigheden, dat
de overigens meest vrijzinnige, meest neu
trale, alle-opinies duldende staat maatre
gelen treft om eigen cultuurbezit te verde
digen en vreemde elementen uit te sluiten,
hetgeen spr. nader aantoont.
Het kost ons, Nederlanders, blijkbaar
moeite te gelooven, dat „vooruitgang" ook
fataal kan zijn. Spr. meent, dat ons kolo
niale beleid gerechtvaardigd is, wanneer wij
in de koloniën „vooruitgang" brengen,
wanneer wij upbouwend werk doen en onze
eenzijdige Westersche opvoeding belet de
meesten van ons critisch positie te nemen
tegenover de vraag, wat nu de wezenlij
ke waarde van deze vooruitgang is in het
licht der eeuwigheid. Wat zedelijk recr.t
hebben wij om anderen te dwingen zichzelf
op dezelfde wijze tegenover het leven in
te stellen als wij het hebben gedaan? Dien
dwang tot andere oriëntatie, dat ingrijpen
in de harmonische ontwikkeling van een
ander volk, rechtvaardigen wij, als wij ten
minste aan zulk een rechtvaardiging be
hoefte hebben, met een beroep op de supe
rioriteit van onze beschaving.
Die superioriteit is een waanbeeld, zeg
gen vele niet-Europeanen. Werpen nu de
Europeanen zich op als rechters en beslis
sen zij dien strijd eigenmachtig in hun
voordeel, dan maken zij gebruik van het
recht van den sterkste. Dit is imperialis
me, dat des te gevaarlijker is, naarmate
het zich fraaier kleedt in het gewaad van
menschlievendheid en weldadigheid. Spr.
wijst dan met eenige trots op de concrete
resultaten van zijn verblijf in Nederlandsch
Indië. Het 60-millioenen-volk wordt voort-
gezweept om zijn krachten te stellen in den
dienst van een vreemd productie-apparaat
dat er een schrille wanverhouding bestaat
tusschen de bevolkingstoename en de toe
name van economische capaciteiten; dat
de weg naar vrijheid via een geheel vreemd
economisch stelsel, via een vreemde cultuur
die bijna geen contactpunten heeft met
de eigen beschaving, door den vreemden
invloed noodzakelijkerwijze m het gedrang
komt.
Spr. toont dan aan den teruggang der
Javaansche handelsvloot, der batik-indus
trie, der Balische beeldhouw- en snij- en
sierkunst, der Javaansche letterkunde en
men huivert, wan'neer men zich de conse
quenties indenkt van de ontwikkeling, die
de groep geëuropeaniseerden steeds ver
der van hun eigen volk scheidt, terwijl het
inhalen van de Europeanen, het bereiken
van hun cultuur-niveau, een illusie is; de
snelheid, waarmede Europa zich ontwik
kelt in materieel oogpunt, is grooter dan
de snelheid, waarmee de Indonesiërs zich
zouden kunnen aanpassen, en die verhou
ding wordt steeds ongunstiger. De H. I. S.-
commissie met haar scepticisme ten aan
zien van de resultaten van het Westersche
onderwijs in Indië doet een nieuw geluid
hooren en is zich van het ontwriontings—
probleem ten volle bewust. Maar een uit
weg te vinden uit de huidige moeilijkheden
is niet gemakkelijk. Indië zou een langza
me ontwikkeling kunnen gebruiken op een
lager niveau dan thans reeds bereikt is.
Maar hoe de 200 millioenen te missen, die
het volk vpor zijn rijst en kleeding noodig
heeft? Hoe te komen tot een bevolkings-
ermindering? En hoe de massa, die is
gaan gelooven in onzen vooruitgang, beter
te leeren? Zietdaar een van de problemen,
die het Westen weet te scheppen, maar niet
weet op te lossen.
De inheemsche bevolking van den In-
dischen Archipel kent voor een groot ge
deelte niet den samenhang tusschen de
aparte verschijnselen in de lange reeks van
oorzaak en gevolgen, maar zij voelt in
stinctmatig het gevaar, dat haar eigen
cultuur, haar eigen volksbestaan door in
vloeden van buiten dreigt en uit deze vrees
spruit de afkeer van den vreemden over-
heerscher en zijn werk voort. Deze gevoe
lens zijn reeds langen tijd permanent aan
wezig, ook al blijken zij niet steeds naar
buiten. In de Javaansche letterkunde kan
men de sporen ervan duidelijk waarne
men.
Dit alles moet men in het oog houden,
wanneer men er zich toe zet de positie van
de missie in Indië te gaan beschouwen.
Men vindt in den lndischen Archipel nog
in hoofdzaak afgesloten volksgemeenschap
pen, elk met hun eigen gewoonte.echt. Zij
worden overkapt door een vreemde staats
organisatie, die een stel wetten heeft af
gekondigd, welke haar oorsprong vinden
in ons land. Het inheemsche gewoonte
recht wordt erkend, doch het gebrek aan
goede kennis ervan en het steeds blijken
de superioriteitsbewustzijn der Europeanen
maken deze erkenning vaak tot een schim.
Godsdienst is met de adat nauw verbon
den; de garanties, die de volksgemeenschap
zich voor het handhaven van de adat
schept, zijn grootendeels van godsdiensti-
gen aard. Het best blijkt dat op Bali, waar
alle sociale en economische verrichtingen
in godsdienstige handelingen haar sancti»
vinden. Bekeering tot een vreemden gods
dienst is hier geen individueele kwestie,
waar een ieder vrij in is, want zij heeft
haar terugslag op de heele maatschappij.
Zou bekeering in massa geschieden, dan
zou het maatschappelijke effect heel an
ders zijn, zou de dieiging een belofte kun
nen worden. Het is hier als in de politieke
geschiedenis: komt een heel volk in op
stand tegen een gevestigd gezag en heeft
het daarmee succes, dan wordt het als
heldhaftig gesprezen; maar komt een en
keling in opstand, dan is hij een misdadi
ger en ontvangt hij den kogel namens vrou
we Justitia. Zoo ook hier. Kon men garan
ties geven, dat men een heel volk tegelijk
kon bekeeren, dan zou men vrijer zijn dan
wanneer men per stuk werkt.
Spr. citeert dan Woroniecki, die de staats
leer van St. Thomas van Aquino samen
vat in deze formule: „het doel van den
slaat is niels anders dan den burgers te
verschaffen een voldoende aanvulling van
materiee'e, maar vooral ook van zedelijke
krachten om het leven op volmaakte wijze
in te richten". De staatsmacht vindt in
deze leer der rechtsgrond voor haar gezag:
zij heeft niet haar eigen welzijn te dieren,
doch dat van haar onderdanen. Verliest
zij dezen plicht uit het oog, dan verliest
haar gezag den rechtsgrond, en is de uit
oefening ervan onwettig, zegt Leo XIII
uitdrukkelijk. In normale gevallen is de re-
geeiing een exponent van de volksgemeen
schap; zij wordt gevormd door lieden, die
geacht kunnen worden te weten, wat onder
het welzijn van het volk te verstaan is, lie
den, die in de cultuur dier volksgemeen
schap opgegroeid zijn, die intelligent ge
noeg zijn om eigen cultuur te kunnen zien
in het verhelderde licht van haar histori
sche ontwikkeling en die met deze histo
rische ontwikkeling rekening kunne houden
bij net kiezen van de middelen, die het wel
zijn van de aan hun zorgen toevertrouwde
massa moeten verzekeren het succes toch
van de middelen is afhankelijk van de mate
van harmonie met het verleden.
Het probleem, hoe een staat in overeen
stemming kan blijven met de te stellen
normen, wordt ingewikkelder, naarmate hij
meer volksgemeenschappen omvat of bin
nen een volksgemeenschap meer elemen
ten. In het eerste geval zal regionale auto
nomie op cultureel gebied de aangewezen
weg zijn, in het tweede geval groepsauto-
nomie. In overeenstemming met deze op
vattingen ijveren dan ook de katholieken
hier te lande voor een zoo krachtig moge
lijke positie van de gemeenten en voor vrij
heid en gelijkstelling van het katholiek on
derwijs als belang eener groepscultuur.
Het probleem wordt voor een staat nog
ingewikkelder in koloniale gebieden, waar
tallooze volksgemeenschappen bij elkaar
wonen en waar de overheid niet uit die
volksgemeenschappen zelf is voortgeko
men. doch krach'ens veroveringsrecht is
aangesteld door een macht van buitenaf.
Doorgaans zal een zoodanige overheid
niet in staat zijn om op cultureel gebied de
voornaamste taak te verrichten, die naar
de opvattingen van de voornaamste katho
lieke moraal theorieën op haar rust en der
halve zal zij niet bevoegd zijn om op eigen
gezag zulke maatregelen te treffen, die
een gevaar kunnen vormen voor de cultu
reele zelfstandigheid van een onder haar
gestelde volksgemeenschap en zij zal ver
plicht zijn, om maatregelen te treffen be
doelde volksgemeenschap te beschermen
tegen ontwrichtende cultureele penetratie,
van welke zijde deze ook komt.
De vraag of zulks geschiedt zal in de eer-
I ste plaats moeten beoordeelen de volksge
meenschap zelf, door middel van haar or
ganen inlandsche hoofden, vertegenwoor
digers in openbare lichamen en haar pers.
Wanneer deze organen geen staatsmacht
bezitten, dan rust op de overheid de plicht
om ze bij het nemen van besluiten te raad
plegen. Welnu, deze inlandsche organen
spreken zich herhaaldelijk uit tegen zending
en missie. Wie Javaansche en Maleisohe
couranten geregeld leest, heeft geen citaten
noodig om dit te weten te komenzelfs
wie de in Nederlandsch uitgegeven Indo
nesische periodieken leest, weet welke op
positie er te?en zending en missie bestaat.
Soekawati, het Balische volksraadslid,
steekt het niet onder stoelen of banken,
dat hij tegen openstelling van Bali voor
zending en missie is. En in het jongste
nummer van den St. Claverbond leest men:
„als gevolg van de nieuwe staatsinrichting
van Indië, die in 1925 werd ingesteld,
zal eerlang de zorg voor het volksonder
wijs aan lagere organen worden overgedra
gen. Niet de regeering te Buitenzorg be
slist dan over de op te richten scholen
(d.w.z. missiescholen), maar de inhemmsche
gewestelijke bestuurders. Wat de missie
daarvan te duchten heeft, is duidelijk. De
invloerijke personen onder de inbeemsohe
bevolking zijn bijna allen tegenstanders
van het missie-onderwijs."
Waar dus de bevolking zich zoo duide
lijk uitspreekt, daar heeft de overheid niet
alleen het recht, maar zelfs den plicht om
beschermende maatregelen te treffen.
Met het bovenstaande meent spr. hel
bestaansrecht van art. 177 erkend te heb
ben en te hebben aangetoond op welke
wijze de overheid het artikel dient te han-
teeren.
Spr. vervolgt dan met te zeggen, dat in
het voorgaande eigenlijk ook reeds do
tweede stelling is behandeld, maar hij ver
klaart nadrukkelijk met den minsten twij
fel te koesteren aangaande de hoogheid
der beweegredenen, die de missionarissen
leiden bij het kiezen van hun werkmetho
den. Maar missiewerk is menschenwerk en
bij de organisatie er van en bij de ui'voe
ring kunnen fouten insluipen, die niet al
tijd als zoodanig herkend worden, vooral
niet, wanneer zij voortvloeien uit werk
methoden, die in andere streken bewezen
hebben goed te zijn.
Ten aanzien van zijn derde stelling, zegt
spr., dat hij deze niet nader .behoeft toe te
lichten, omdat hem uit de veelvuldige dag
bladartikelen. aan art. 177 gewijd, is geble
ken, dat vele katholieken de opvatting heb
ben gekregen, dat de belemmerende wer
king van art. 177 veel grooter is dan in wer
kelijkheid he' geval is en hoorde te zijn.
Wat spr. onder meer belangrijke bezwaren
verstaat kan men in het Annuarium le-
Komend tot stelling IV, zegt spr., dat het
van groot belang is onder de te bekeeren
volLeren niet den indruk te wekken, dat
de koloniseerende staat bij de vergemakke
lijking van het missiewerk belang heeft.
Daaromtrent heeft spr. vele malen onge
rustheid hooren uitspreken. In de jaren
1910—1915 heeft prof. Snouck Hurgronje
herhaaldelijk gewaarschuwd tegen de po
gingen, die enkele zendingsvrienden in Ir»,
dië en in Holland aanwendden om gebruiK
te maken van gesubsidieerd onderwijs van
wege zending en missie ten behoeve van de
Christelijke propaganda. In onze dagen 'is
het stellig een regel, dat men zendings- en
missie onderwi.s vrij houdt van directe pro
paganda voor het geloof
Het spreekt vanzelf, dat twee overheer-
schende stroomingen: anti-christendom en
onafhankelijkhei'sbeweeing elkaar nood-
wendigerwijze moe en beinvloeden en moe
ten samengaan. Dit is reeds lang door lei
dende indici erkend. Prof. Snouck Hur
gronje, aan wien Indië zooveel te danken
heeft, hij begreep, dat dwangkeistening de
Indonesiërs kopschuw zou maken. Nu ging
bij hem, ondanks zijn oprechte waarden
ring voor het werk van de ware apostelen,
s:a- tkundige en neutraal-cultureele asso
ciatie voor. Dc situatie heeft zich snel ont
wikkeld. Holland heeft den tijd voor asso
ciatie voorbij laten gaan. Het is thans geen
Indonesisch ideaal meer en voor associa
tie in Snouckschen zin zijn twee partijen
noodig. Omgekeerd is voor ons, wanneer
wij aan verspreiding van het Christendom
een kans willen geven, noodzakelijk, dat wij
ons los maken van politieke aspiraties.
Hoe minder Hollandsch het katholicisme
er uit ziet, hoe beter. Een katholieke orga
nisatie als de IKP belemmert onze missie.
De uiting van pastoor vaq Lith, dat de
priesters in geval van een gewapend con
flict moesten staan aan de zijden der Ja
vanen, is geen slip of the pen, zooals Le
ber meent, ook al is zij naderhand door
anderen gedesavoueerd het was een
uiting van logisch inzicht, een blijk van zijn
begrip van de kansen van het missiewerk.
Als onze missie zou leven bij de gratie
van het gouvernement, zooals de schrij
ver in het Claverbond voorstelt, dan wee
haar. Wanneer er op 1000 onverschilligen
ten opzichte van de missie in 1900 thans
100 christenen zijn, maar 900 onverzoen
lijke tegenstanders, dan zijn we op den ver
keerden weg. De proef op de som leveren
de Philippijnen.
Spr. komt dus op twee manieren tot
zijn standpunt, dat art. 177 gehandhaafd
dient te worden: èn omdat hij gelooft, dat
de staat die bescherming aan een volksge
meenschap schuldig is, wanneer zij die
wenscht, èn omdat art. 177 nog eenigszins
althans een symbool is van de belangente
genstelling missie en staat, een tegenstel
ling, die niet dik genoeg onderstreept kan
worden.
Spr. besluit dan met te zeggen, dat
zelfs indien art. 177 werd opgeheven, dan
een strenge controle van kerkelijke auto
riteiten nog gewenscht zou zijn en even
eens overleg met niet-katholieke zendings
organisaties. Het schouwspel van concur-
reerende organisaties zou weinig verhef
fend, en in de geschiedenis der Kerk zou
zulks geen novum zijn. Auf grund seiner
potestas indirects, die aus seiner absoluten
geistlichen Macht fliesst, kann er (der
Pabst) unter bestimmten Umstanden....
verbieten", zegt Montalbau bij besproking
van Victoria.
Die bepaalde omstandigheden zouden
ook bij concurrentiestrijd van ohr. gods
diensten wel aanwezig zijn, gezien der
Skandal der Neubekehrten. En dan ware
men mot de afschaffing van art. 177 niet
veel verder gekomen.
Op deze voordracht volgde een geani
meerd debat.
DE GEDACHTENWISSELING.
Mr. André Peters trok 'n parnlel
tusschen de Nederlandsche Grondwet en
de N. I. S. R. In beide ligt dezelfde hate
lijke uitzonderingsbepaling voor de katho
lieken. Spr. wil het betoog van Prof. Berg
bestrijden met terzijde lating van iedere
gedachte aan de toepassing van art. 177.
Boven de volksgemeenschap en de Staat,
staat de Kerk, hoewel Kerk en Staat ieder
op eigen gebied autonoom zijn. Si el eens,
dat Christus een toelating van PnnH.n« Pi-
latus, Paulus van 't gemeentebestuur van
Athene, Willibrordus van de Friezen, noo
dig hadden geacht om het geloof te predi
ken
Buiten de practische kwesties, art. 177
blijft onaanvaardbaar.
Prof. Berg haalt in zijn antwoord de
Victoria aan, volgens welko een volksge
meenschap haar grenzen voor de predi
king van het Christendom kan sluiten, als
die prediking de cultuur der volksgemeen
schap verstoort. Zijn de missionarissen voor
de inlanders de gezanten van Christus?
of zijn zij de vertegenwoordigers eener
Wes ersche cultuur, Prof. Berg wijst op de
Philippijnen, waar de dwangkerstening der
Spanjaarden na de veidrijvina van deze,
is overgegaan in geloofsafval.
Kris Engels geeft den strijd tegen
art. 177 aan als een blijk van nieuwe men
taliteit.
Prof. Berg repliceert: de geloofsver
kondiging is geen zuiver missiewerk meer.
Pater v. d. Helm O. F. M. vraagt
aan Prof. Berg of deze voorbeelden kan
aanhalen dat de Kerk de meening van
Victoria deelt.
Frans Schellart vraagt of de ver
kondiging van het Christendom niet een
hooger goed is dan 't cultuur der Moham
medanen en Hindces, en of een Staat het
rechi heeft bepalingen te maken, die de
prediking van dat hoogste gced verhi" e-
ren, zelfs als deze de cultuur van die Mo-
hamedaansche volksgemeenschap ver
stoort
De heer Djojo Adinincrat zegt,
dat het verheugend is een frissche stroo
ming te constrteeren in de katholieke we
reldbeweging t. o. v. de Indonesische vol
ken.
De Indonesiërs zijn indifferent t. o. v.
den godsdienst in dezen zin dal zij zich
niet in deze precaire kwesties mengen. In
donesische vereenigirgen hebben ook geen
enkele godsdienstige bepaling in hun re
glementen. Engeland heeft paitij getrok
ken van de wrijvingen tusschen Moslims
en Hindoes, huldigend het verdeel en
heersch. De Indonesiërs, die vechten voor
de absolute onafhankelijkheid, bemoeien
zich niet met vraagstukken op godsdien
stig gebied De Indonesiërs hebben ge
toond met hun cultuur, die niet zcdclijk-
slecht is, de wereldgemeenschap te kun
nen dienen; zij schakelen zich na vriima-
king vanzelfsprekend niet uit het we;eld-
Spreker wil Prof. Berg's betoog niet be
strijden. De 14 punten van Wi'son zijn een
evangelie dat leeft in de hoofden en har
ten van miljoenen, die overheerscht wor
den.
De 20e eeuw zal zijn de eeuw der ge
kleurde rassen, zei Prof. Dubois.
Het Nederlandsch patriot'isch hart ver
zet zich tegen overheersching, het heeft er
80 jnren lang voor gevochten met alle mid
delen.
De volksgemeenschap heeft zeker het
recht alleen te oordeelen of haar cultuur
door het Ohristendom ontwricht wordt.
Het Furojeesehe onderwijs was zeer zeker
niet ontwrichtend voor Indië; integendeel,
het geeft een nog hardere stoot a.°n het
imperialisme van hen, die dat onderwijs
brachten.
De Indionesiërs weten, dat de missie
geen imperialistische bedoelingen heeft,
in 300 jaar heeft men nooit gehoord van
een godsdienstoorlog in Indië, zelfs net
van ruzie tusschen Mohamedanen en Chris
tenen.
In het nationalisme zitten geen religieu
ze elementen.
Mocht de strijd overwaaien, over art. 177
naar Indië, dan mag de strijd niet toege-
spits' worden.
De tijd van associatie is zeer zeker vol
gens Prof. Berg voorbij. Onze lotgenooten
en wij hebben er onzen ovcrheerschers eeu
wenlang tijd voor gegeven.
In 1918 hebben de Indonesiërs alle loya
liteit betoond, om concessies te doen. De
beloften zijn echter niet vervuld. Elke
rechtmatige uiting van onafhankelijkheids
streven wordt onderdrukt in Digoel.
Spr. eindigt met den wensch, dat de
frissche strooming in de machtige wereld-
groep van het katholicisme een orkaan
mag worden voor de onafhankelijkheid
van Indië.
Prof. Berg antwoordt tenslotte dat art.
177 zulke groote consequenties draagt,
dat het onmogelijk is voor één man het
heele terrein te overzien.
Daarom roept hij al degenen op, die
zich voor deze kwestie interesseeren, om
gezamenlijk deze te bestudeeren en tot
conclusies te komen.
Hierna sloot praeses Brückel met een
woord van dank deze druk bezochte ver
gadering, die o.m. werd bijgewoond door
irof. P. G. Groenen, mr. E. van der Helm
D.F.M., rector Reijnen en mr. H. F. A.
Donders.