i èz ZATERDAG 10 JANUARI 1931 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 8 uiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiHiiNiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiim: aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiitiwiiiiiiiiiiiiiii? CORRESPONDENTIE met een woord vooraf! Wie heeft er een boek gewonnen? Vandaag heeft de Jury me de lijst ter hand gesteld van de gelukkigen, die een beek wonnen bij de loting die plaats had, onder diegenen, die eer. goede bijdrage le verden voor ons Kerst- en Nieuwjaarsnum mer: Zooals ik zei, is geloot geworden en wel onder de volgende inzenders en in zendster. 1 Agie Heemskerk, Noordwijk-Binnen. 2 Ant je Keizer-Klaasen, Zutphen. 3 Nelson, Voorhout. 4 Suze van Zijp, Leiden. 5 Pierewietje, Oegstgeest. 6 Doornroosje, Zoeterwoude. 7 Agatha Cornelisse, Leiden. 8 Anneke Sanders en Lot Snijders, Leiden 9 Aliques, Leiden. 10 Jacques Ouwerkerk, Leiden. Tusschen deze tien zou dan het lot be slissen. Omdat er zooveel inzenders waren, stel de de Directie in plaats van twee, vier boe ken beschikbaar en gaf ik nog twee troost- prijsjes apart, zoodat dus zes gelukkigen konden worden aangewezen. En deze wa ren: 1 Pierewiet, Oegstgeest, een boek. 2 Nelson, Voorhout, een boek. 3 Suze van Zijp, Leiden, een boek. 4 Agatha Cornelisse, Leiden, een boek. 5 en 6 Anneke en Lot Snijders, Leiden. (Een troostprijsje). De boeken zijn reeds de gelukkigen toe gezonden en ik hoor nu wel of ze bevallen zijn. Ik dank allen, die meededen en het hun ne (hare) er toe bijdroegen, dat ons Kerst en Nieuwjaarshoekje er behoorlijk voor den dag kan komen. Van Josephine en Cadier en Johan en Piccolo en van nog een paar trouwe medewerkers, hoorde ik dezen keer niets. Zeker te druk met andere „besog nes"' hé Josephine? En nu gaan we door met het beant woorden van eenige brieven. De stapel, die nog op beantwoording wacht, wil niet verminderen. Er komen er geregeld bij: meer dan er af gaan. Anneke Sanders, Leiden. Zeker wordt dit geplaatst! Kijk vandaag eens! Ik ben blij voor jou, dat je toch nog •een klein boekjè gewonnen hebt. Dag Anneke! Maak veel groetjes aan vader en moeder! Aliques, Leiden. Zeker mag Jij aan een „vervolgverhaal" beginnen. Dat doen er meer. En dergelijke bijdragen heb ik het liefste. Het beste is, dergelijke ver halen in z'n geheel af te maken, dan kan' ik zien of het geschikt is of niet. Weder- keerig mijn beste wensohen ook aan je ouders. G e r a r.d v. d. Hulst, Voorscho ten. Ja, Gerard, al is een versje nog zoo mooi, afschrijven mag niet. Dergelijke stukken hebben voor ons geen waarde. Wat ik plaatsen Laat, moet eigen werk zijn. Denk er aan! Is „Het Haasje" ook wel van Gerard? Ik zal het laten plaatsen. Is het afgeschreven, dan hoor ik het wel. Maak veel groeten aan Pa en Moe, broer tjes en zusjes! W i 11 y, A 1 p h e n a. d. R ij n. Welkom Willy! In ons kringetje is plaats voor ieder, vooral voor hen, die komt met ge vulde handen zooal6 jij hier binnenstapt. De stukjes worden geplaatst! Geduld! Er is veel copy voor! Maak eens' een mooi verhaal! Bij voorbaat mijn dankl Schrijf de bladzijden aan één kant vol en num mer ze. Lucie Wijtenburg, Leiden. Jouw bijdrage kwam voor 't Kerstnummer te laat binnen. Het opstel is wel kort maar niet onverdienstelijk en om je nu eens spe ciaal een pleizier te doen, laat ik het plaatsen. Kijk eens Lucie! Veel groeten aan vader en moeder en de zusjes en broer vooral. Johanna Bakker, Roelof- arendsveen. Wat zullen die kinde ren geschrokken zijn, toen ze me daar het heole huis leeggedragen zagen. Maar het lijkt mij zeer ongeloofelijk toe. Kijk eens Johan, phantaseeren is goed, maar het moet „kunnen". Men haalt zoo maar één, twee, drie, geen huis leeg zonder dat er mensohen voorbij kwamen. En het vers je? Als dat eigen werk was, dan., kwam ik naar Roelofarendsveen om jou de hand te drukken en met jou kennis te maken. Dag Johanna! Ma'rietje Zonneveld, Wasse naar. Dat is een leuk verhaaltje van „de stadsmuis en de veldmuis. Ik las dat vroeger al. Toe Marietje, probeer zelf nog eens een mooi verhaaltje te verzinnen" of vertel eens na wat- je op school hoort. Dat mag ook wel. Dag Marietje! Keetje Wijnands, Noordwij- kerhout. Zou jij zoo graag je op stelletje in de krant zien? Wel, dat zou kunnen maar zal niet gaan. Maak eens wat anders 1 Dit voorbeeld is niet aan te be pe len. Mevrouw heeft recht op „goed" werk. Dag Keetje! Comelis Stampraad, Stomp- w ij k. Ja Comelis, dat is eigen werk. Het wordt dan ook geplaatst. Zie van.Taait eens of de volgende week. Het is waar, de raadsels waren moeilijk, maar gewoonlijk schrijft men mij, dat ze zoo erg gemakke lijk zijn. Dag Comelis! Groeten thuis! Hierbij zullen we het laten. Tot de vol gende week. Er rest met nu nog een woord van dank te spreken voor de vele mooie kaarten en brieven en versjes en foto's, die ik ont ving voor het Kerstfeest en ter gelegenheid van het „Nieuwe Jaar". Dank, hartelijk dank. Als die goede wenschen voor mij ge uit voor 1931, eens in vervulling gingen, dan werd ik minstens zoo oud als Methu- salem; zoo rijk als Croesus en er was geen gezonder en gelukkiger sterveling dan jullie „Oom Wim". Met hand en groet en dank voor u allen. Jullie liefhebbende, Oom Wim. KERSTAVOND door Anneke Sanders. Het is Kerstavond. In de stad zitten de mensohen gezellig bijeen. Door een der drukste straten loopt iemand. Het is een klein meisjes. Stakkerd, wat is ze ver moeid! Ze kan haast niet voort. Zie eens wat 'n schoentjes! Haar teenen steken er door. En danwat een jurkje 1 Kousen o, neen, die heeft ze niet. Een hoedje? ook niet. Maar wie is het eigenlijk? Het is Marietje van den zigeuner Hamstra. Eigenlijk is hij geen zigeuner maar een clown. Hij is in 't circus van mijnheer Car ré. Deze is een rijk man en veel menschen trachten bij hem hun brood te verdienen. Maar nu, om terug te keeren tot Marietje. „Hé", zucht ze, „dat is me een tocht ge weest". „Ik ben blij dat vader me toestem ming heeft gegeven om vanavond naar de stad te gaan. Van moeder had ik mis schien niet mogen gaan. Daarom ben ik stilletjes weggegaan. Hé, wat een mooie huizen zijn hier! Dat is heel anders bij ons in het circus. Daar wonen we allemaal in woonwagens, en de baas reist in een groote auto. Hé, daarin zou ik ook wel willen reizen. Maar vervolgt ze, „in een huis wonen is nog veel prettiger geloof ik. Hé, ik heb hoofdpijn". Nu gaat zij zitten op een steen, om wat uit te rusten. „Hé", nu gaat het toch al wat beter vervolgt ze na een poosje, ik zal maar verder gaan." Nu, dit doet ze ook, „hemeltje wat is dat?" O, het is de kerk en zoo juist is het lof begonnen. Ze heeft de orgeltonen ge hoord en wil nu wel eens naar binnen gaan. Ze treedt in de kerk ener is nog plaats op het achterste bankje. Nu moet je weten, Marietje had nog nooit een kerk van binnen gezien, dus is dit voor haar iets geheel nieuws. Zij gaat op het bankje zitten. O, wat mooi is dit alles! Het geheele lof volgt ze. Wan neer het lof is afgeloopen, gaan de men schen naar huis. Marietje echter blijft ge knield liggen. Daar voelt ze een hand op haar schouder: „Lieve kind, zou je niet naar huis gaan?" Het is mijnheer Pastoor die haar dit vraagt. „Jawel", zegt ze schuw en loopt heel hard de kerk uit. O, alles, komt haar weer voor den geest. Wat vroeg die mijnheer ook weer? O, ja, ze wist het al: of ze niet naar huis wou gaan. Ja, de deur moest zeker dicht van dat „huis". Nou, nu wilde ze wel weer naar huis gaan. Ze loopt te peinzen, ziet niets, hoort niets, daar.... ligt ze onder een auto. Ze zegt niets meer, kreunt niet, heeft geen pijn meer, o nee, niets meer. Dienzelfden avond loopt een man haas tig zoekend door de stad. Het is de vader van Marietje. Hij zag haar op het oogen- blik dat ze onder de auto geraakte. „O, God',, zou zeHij sniktMaar daar schiet het hera door de gedachte: „O, dank ze is gedoopt en was braaf, gelukkig dus „O, God, dank, dank, stamelt hij dan, springt hij op zijn kind af, zou ze heusoh Helaas zijn gevoel wordt maar al te zeer bewaarheid. Hij staat op en rent weg naar huis met zijn dierbare last op de schoudersEn Marietje viert in den Hemel verder het Kerstfeest, mooier dan dit ooit op de aar de gevierd kan worden. VREDE NA STRIJD Kerstvertelling door Agi Heemskerk. In het eens zoo gelukkig gezin van Gijs Duinhof heerschte sinds geruimen tijd een gedrukte stemming. De man, eens 'n op passend werkman, die als vele duizenden mannen, tot de zoogenaamde drinkers be hoorde, was van kwaad tot erger verval len en behoorde nu tot de meest onver beterlijke dronkaards. Dora, zijn goede vrouw, kwijnde weg van barteleed en haar smart was vooral dan ondragelijk als haar man in zijn roes de kinderen, Frans en'Rika, mishandelde. Als het te erg werd kwam de moeder wel eens ti;c^cnenbeide, maar dan ontstonden er zulke jammerlijke tooneelen, dat de on- ouw in haar bitterheid soms den wensch niet kon weerhouden, dat zij nimmer geboren mocht zijn. Als Gijs in eene roes tehuis kwam, moest maar terstond al wat hij verlangde inge willigd worden, of hij stelde zich aan als een razende. In zulke oogenblikken slceg hij nu en dan het huisraad stuk of moesten de onnoozele stumpers van kinderen het ontgelden. Toch telde Frans nog slechts elf jaren en Rika- moest nog acht worden. Nu en dan, als Gijs eens in nuchteren toe stand verkeerde, kwam hij wel eens tot bezinning en dan had hij .groot berouw over het onrecht en de geweldpleging door hem soms den vorigen dag gedaan. Honderden malen nam hij zich voor, zoo ernstig als dit bij hem mogelijk was, nooit meer een druppel van den heilloozen drank over de lippen te laten gaan. Vooral als zijne goede vrouw hem onder vier oogen op liefderijken toon toesprak en hem op hunne arme kinderen wees, dan gebeurde het, dat hij heimelijk bad dat God hem mocht sterken en op den beteren weg mocht willen terugvoeren. Zelden hield de dronkaard het langer dan drie dagen vol en als hij dan besloot na lang strijden, om er één te koopen, één en volstrekt niet meer, dan was het hem onmogelijk zijn voornemen ten uitvoer te brengen. Zoodra hij jenever geproefd had was hij een hol lend paard gelijk, dat door niets of door niemand was te beteugelen. 't Was de Zondag voor Kerstmis en Gijs had den gelieelen namiddag in de herberg doorgebracht. Tegen den avond bereikte hij met moeite zijn woning, waar een schreiende vrouw hem verbeidde en twee schuchtere kinderkopjes zich achter moe ders stoel verscholen. „Wat is dat, zit je weer te schreien?" riep de man met zware stem en grijnslach te er bij. Steeds luider gesnik weerklonk als ant woord op die vraag. Zeg ereis het. was beter dat je zorgde eten voor me klaar te hebben", riep de man op norschen toon. „Je weet wel beter, dat ik geen geld heb om eten te kunnen koopen", snikte de vrouw en vervolgde: „de arme stum pers van kinderen hebben haast nog niets gehad vandaag". „Waarom gaat die lummel er dan niet op uit, om wat' te verdienen?" riep de be- schonkene woest. Frans, kom jij eens dadelijk hier! Bevend naderde het ventje den dron ken vader, wel wetende, dat weerstreven hem aan de ergste mishandeling zou blootstellen. „Vooruit", sprak de vader, en hp-l-'e een geldstukje uit den zak; „hier heb ik nog een kwartje, ga jij daar eens onmiddellijk een beetje voor halen in de flesch. Als ik niets te eter '-eb, wil ik t°"T-:usta 'ra te drinken hebben; armoede lijden kan ik pocs neg wel". „Maar man", waagde de vrouw op te merken, „hoe durf je 't te eischen, dat het kind nu nog uit zal gaan om jenever te halen. Hoor eens hoe het buiten stormt en de nrtte K-eeuw die e- v~'t, Ir-1 et toe twee passen van je of te zien. De jon gen moet de svoorbrrn cve*str'""i mi in de drankwinkel te komen en dat is met zulk weer veel te veel gewaagd." ...Tank jii nou niet ricn rle man woest en liet er met een ruwe vloek op volgen: „als hij niet onmiddellijk gaat, zal ik hem er uit ranselen". De arme vrouw, die maar al te goed bij ervaring wist dat er onder zulke omstan digheden met den man niet viel te rede neeren, trachtte zich eenigszins te ka-1- meeren. 't Was echter een vergeefsche poging, want even mild als te voren ble ven haar tranen vloeien. „Laat ik liever zelf gaan", stelde zij voor, doch met een vloek schreeuwde de dronkaard ha-' t~e: ..ui b'ijft hier, zeg ik je. Laat die luilak nu heel gauw gaan, of ik sla hem de beenen stuk." Haastig greep de ongelukkige vtouw nu een flesch en het kwartje, reikte een en ander haar zoontje over en zei: „ga dan maar, jongen; maar wees vooral voorzichtig over de spoorbaan, mijn kind" „Moe, wil ik even met Frans meeloo- pen? vroeg Bika. „Ja, kind, dat is goed, dan kunt gij beter op elkaar passen", hernam de moe der. „Komt er nu haast wat van?" raasde Gijs verder; „of moet ik er op trommelen? Haastig sloeg de moeder de kinderen nog een oude doek om het hoofd, opende toen de deur en zei bij 't heen gaan der kin deren: „Past toch op en wee-st vooral voorzichtig!" De Decemberwind huilde zijn somber lied door de ontblaarde takken en gierde een droeve melodie door de telegraafdra den nabij de poorbaan. Groote vlokken natte sneei-w joeg de buide- hrst voo zi-h uit en maakte het nog somberder dan de duiternis dit reeds- deede Het ademen viel de arme kinderen vaak moeilijk en va'n tijd tot tijd moesten ze 't gelaat eens van den wind omwenden, en de natte sneeuw van het gelaat wegstrijken. Zonder ongeval bereikten de kleinen d« Hank winkel. Het dienstmeisje, dat het niet zoo nauw nam om ook aan kinde ren beneden zestien-jarigen leeftijd ster ken drank af te geven goot de gevraagde hoeveelheid in de flesch en de kin e.en haastten zioh er mede naar huis. Frans vooral spceJde zich, omdat hij op zijn jeugdigen leeftijd al genoeg wiat, wat moeder te verduren zou hebben, zoo. zq al te lang uibleven. Het noodweer woed de met dezelfde kracht en belette de kleine voetgangers om een meter voor zioh uit te zien. Weer staan zij op de spoorbaan. „Hé, wat zeg je, niet in zijn bed? Daar begrijp ik niets van. Misschien zit de rak- ker wel ergens verscholen. Kom ik zal eens zoeken, en meteen gaat hij 't heele huis afzoeken, maar geen Tonny „Maar waar kan hij toch zijn," zegt va- i der. Daar valt moeder iets te binnen. „Misschien is hij in de kerk?" „In de kerk? Wat moet hij daar doen." „Naar 't kerstkribbetje kijken denk ik." Ja, ik ga zelf wel even kijken en meteen loopt moeder naar de gang. Maar vader houdt haar tegen. Neen, je kan niet in zulk 'n weer. Ik zal wel gaan, en zacht duwt hij ze de kamer in. Dan doet vader zijn jas weer aan en zet zijn hoed op, en weg is hij. „O, God", bidt moeder, geef mijn jongen toch terug, waakt over hem. Ook vader is vreeselijk ongerust, en met snellen pas slaat hij den weg naar de kerk in. Na veel moeite heeft hij de kerk bereikt die echter op slot bleek te zijn. Nu dacht vader pas na, en bromde: „wat moet die jongen toch ook in de kerk. En als hij in de kerk was, had. de koster hem toch wel gezien." Ja, de koster had wel de deur gesloten maar niet Tonny gezien, half in een der kerkbanken op den gang gelegen. Maar als 'n geheimzinnige kracht getrokken, beide vader toch bij de koster aan, die vlak bij de kerk woonde. Deze was wel een beetje uit zijn humeur, omdat hij uit zijn slaap ge haald werd, en nog wel, wijl hij net even tjes lag, daar hij vroeg op moest zijn voor de Kerstmis. Maar hij was verbaasd, toen hij van Reden voor zich zag staan, daar hij ook niet wist dat van Reden geen geloof meer had. „Van Reden", zei hij, „wat is er ge beurd". „Mijn jongen is weg, en nu kwam ik vragen of of hij soms in de de kerk was. „In de kerk? Neen, dat kan haast niet. Want ik heb niets gezien. Maar kom, ga maar even mee, we zullen toch eens kijken. Vader liep achter de koster aan, die 'n •deur opende, waar ze toen in de kerk ston den. 't Was pikdonker daar. Alleen het Godslampje brandde. Van Reden rilde n beetje. De koster stak toen het licht van het stalletje aan en 'n kaars, dien hij in zijn hand hield. Toen het licht aanging van 't stalletje, doortrilde van Reden 'n vreemd gevoel. Maar dan gaat hij met den koster zoeken. En ja, bij het stalletje gekomen lag daar zijn jongen slapend en van niets bewust. Vader slaakte 'n kreet, en tilde Tonny op. Deze schoot wakker, verbaasd keek hij rond. Toen herinnerde hij zich weer allee. „Vader", zei hij zacht. „Tonny. Maar wat deed je hier toch." „Ik, ja ik, ging bidden voor u, en zijn blauwe oogjes keken Vader aan. „Voor mij?" „Ja vader, omdat u weer naar de kerk zoudt gaan, en dat moeder niet meer zou huilen. „Jongen!" snikte vader, en hij drukte Tonny vast tegen zich aan. „Toen knielde vader neer, en weer eerst na zooveel jaren bad hij, tot het Kerstkind je, en dankte Hem, omdat hij weer 't geloof gevonden had, want ja, nu moest hij wel gelooven. En voortaan zou hij weer re-eceld naar de kerk gaan en communiceeren. En Tonny vierde den volgenuen dag een „Zalig Kerstfeest". NIEUWJAAR door Antoon Noordman. De klokken der kerk werden geluid. De menschen stroomden er naar toe. Vooraan in de kerk bij het kribje zat een arme knaap, hij had zoo vurig voor zijn gestorven vader en ziekelijke moeder die aan hartkwalen leed. De kerk ging uit. Vlug liep het arme knaapje voort, toen hij thuis kwam lag zijn moeder zooais altijd, nog in bed, maar had toen de hevigste pijn gehad van geheel haar leven, zij lag half bewusteloos in haar bed. Nog wat noodig moeder? Een glaasje water Herman. Her man bracht het water en zei: ik ga hout sprokkelen moeder. Goed mijn jongen, ga! Dag moeder! Dag Heiman! Het begon te sneeuwen en Herman liep door tot hij ein delijk bij een driesprong kwam waar een kruis hing, en waar hij even uitrustte en bad. Daarna liep hij weer door. Er lag wei nig hout en Herman was zoo moe, maar hij wou doorloopen en dat deed hij dan ook, toen hij opeens struikelde in een grep pel en niet meer voort kon. Toen Heiman den dag door geslapen slapen. En Herman zou bepaald gauw ge storven zijn, als er niet een auto voorbij was gekomen, waarin een dame zat die den jongen zag en hem opnam en verple gen zou. Toen Herman den dag doog geslapen had, keek hij zijn oogen uit, want hij zag een vreemde kamer, waarin de oude dame. zat, die hem lief aankeek. Zijn moeder was onderhand gestorven, maar dat werd hem niet verteld, omdat men dacht dat hij dan ook sterven zou. Na een lange verpleging zat mevrouw in de kamer op een morgen. En Herman zei, dat hij 's nachts gedroomd had dat er engelen gezegd hadden, je mag morgen in den hemel komen bij je vader en moeder, en een poosje daarna riep hij uit en sprak: „O, daar zijn ze vader en moeder", en toen richtte hij zich op en stierf in de handen van mevrouw. STRAATTOONEELTJE door Willy. Het is in de morgen, alles nog stil. Een heer loopt met een smoushondje over straat en blijft aandachtig naar een hooge toren kijken, 't Hondje ziende, dat z'n baas niet meer op hem let, gaat naar zijn andere stamgenoot, de keeshond toe. Beide die ren huppelen naar de pasgemeniede palen van het eleetrisch net. Ze strijken eens langs deze heen en de smous krijgt een groote vlek op z'n linkerzijde. Hij vindt het schijnbaar mooi en gaat zioh nog meer tatoueeren. Dat spelletje duurt zoo voort, tot de heer die uit zijn overpeinzingen ont waakt is, zijn smous fluit. De heer die blijk baar een tegenstander van Rusland is, geeft het dier met zijne fijne lakschoenen een flinke schop. Een juffrouw, die aan de overkant der j straat haar winkel ontsluit, roept: „Venij- i nige Judas!" I BIJ DEN LAATSTEN DAG VAN HET JAAR. door Debora van Maurik, Tc Zou wel eens willen weten, Wat Silvester zeggen zal, Van den laatsten dag van jaar En van die drukte overal St. Silvester waarom is het, Dat gij zóó beschoten wordt En waarom zijn die oliebollen Opgestapeld op 'n bord. Waarom dat wenschen op deez' dag! Waarom het gillend fluiten? Waarom die punch gedronken? Mij dunkt men kon er buiten „Ach ja", (sprak toen de oude!) Als ik de laatste niet zou zijn Zou ik mogelijk de eerste wezen En ale er nu geen drukte was, Zou het overal rustig zijn. En als ik niet werd beschoten. Mogelijk werd ik dan bespoten, Waarom de oliebollen opgestapeld? Anders gingen zij niet op het bord. Als zij lagen naast elkander. Was er ruimte wis tekort. 'b Waarom men komt met wenschen* Ach, 't is beter dan verwensohen, En aangenamer is het gillen en fluiten Dan geschreeuw en getier Dat zou ook niet piassen 't Deed vast geen pleizier En waarom punch gedronken Wel, qmdat er meestal te weinig is Om er in te gaan zwemmen Maar de hoofdzaak van dit al, En daar komt het maar op aan, Dat ik gauw vertrek naar de maan! LIEVE OOM WIM! Even kwam ick oe maor wensohen, Van de helle vriendenschaar, En danken oe veur al 't genne, Gie veur oens deed weer ien dit jaor. Jao, wie danken ók de sohrievers, Die zoo heel veul veur oens doen; Hoeveul uren zie wel werken, Dat ken niemand ooit bevrcên. Wat 'n staf van medewerkers, Gie liekt wel 'n Napoleon, Gie als keizer in hun midden, Zie sfcaon allen er rond om. Lang leve dan die braoven, Dat God hen zeeg'nen zal. Geluk en voorspoed in dit jaar weer. En Willem-oom vooral! Namens alle nichten en neven, van Maurik. JAARWISSELING door Frans van Maurik. Als ik dit schrijf, staan we op den drempel Van 'n oud bouwvallig huis, Toen het nog nieuw was, leek het prachtig, Doch ieder huisje heeft zijn kruis. Steen voor steen ging door de stormen, Tegen tijd blijkt niets bestand. Tot ten lange leste 'n windhoos, Ook nog 't dak ontnam van 't pand. En zoo moeten wij nu uitzien Naar een nieuwe woning.maar, Wat zie ik, ik hoef niet te zoeken, Het nieuwe staat al kant en klaar. En zoo moeten wij verhuizen, Als was ons d' oude woning, lief, Tegen de nieuwe zoo aanlokkelijk, Hebben wij toch heusch geen grief. Wel haast is 't nieuwe jaar begonnen, Vooruit er in, verlies geen tijd, Niet geaarzeld of getreuzeld, Maar gewerkt met heel veel vlijt. Reeds als dJ eerste dag begonnen. Brokkelt tijd de dagen af, Wij staan zóór aan Jt eind van 't oude En het dak dat waait er af. KERSTVACANTIE door Maria Lagerberg. De Kerstvacantie is voor mij Nog mooier dan de maand van Mei, Het grootst feest komt dan pas aan Als we allen bij het Kribje staan. De Krib, waarin het Kerstkind ligt Met liefdevol en blij gezicht; De Kerstboom staat er in haar tooi Versierd met lichtjes wondermooi! En als de Kerstnacht is gekomen, Gaan wij naar Jezus zonder schromen, Dan brengen wij het kindje groetjes, En leggen wenschen aan zijn voetjes. Wij vragen alles in dien nacht, En 't is of Jezus naar ons lacht! Het is alsof het Kindje leeft En allen ons Zijn zegen geeft! fcV Heusoh, deez' vacantie is voorwaar De mooiste van het heele jaar! HET HAASJE door Gerard v. d. Hulst. Piet kreegt toen hij verjaarde Van pa een kostelijk geweer, Hiermede dacht ons baasje, Schiet ik vast alle haasjes neer. Hij stapt dan heel parmantig, Met zijn geweer naar het bosoh, En riep kom hier nu haasjes Dan schiet ik op je los. En ja daar komt er eentje, Piet mikt en schiet, dat is raak, Maar hoe? de haas blijft loopen, Is hij niet dood de snaak? Och neen, mijn lieve vriendjes. Hij is nog frisch en heel, Het geweer was maar geladen Met eene pijpensteel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 8