V/OENSDAG 24 DECEMBER 1930 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD PAG. 16 iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiituiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimmimitt riiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiHmiiiiiiiiiiin KERSTFEEST-BIJDRAGEN. Wie deden n-.ce? 1 Agie Heemskerk, Noordwijk-Binnen, een verhaal. 2 A iie Broekhof, Leiden, een opstel. 3 Jac Ouwerkerk, Leiden, een versje. 4 Doornroosje, Zceterwoude, een ver haal en versje. 5 Willie Streng, Alphen aan den Rijn, een vers. 6 Sina Straathof, Aarlanderveen, een versje. 7 Aliques, Leiden, een opstel. 8 Agatha Cornelisse, Leiden, een verhaal. 9 Gerarda Coegheijt, Noordwijk-Binnen, een opstelletje. w ingezonden Kerstverhaaltjes kon den niet ineens geplaatst worden. De „vervolgen' krijgen de volgende week een plaats. Zoodra alles gezet is, zat de Jury besluiten, wie het boek verdiend heeft. Zijn er twee of drie, die gelijkelijk er aanspraak op maken, dan wordt geloot en zal het lot beslissen, wie de gelukkige is. Wie zijn stuk niet vindt, denke, dat het tekort was of afgeschreven, of hij kijke de volgende week, als nu plaats te kort is. „Zalig Kerstfeest". Prettige vacant ie! Oom Wim. TOE JEZUKE NAAR DE AARDE GING door Pierewiet 't Was stille., o, zoo stillekens in de groote Hemelzalen(drukkend stil) im mers Jezus zou henengaan. Jezus!.., klei ne, vroolijke engelkens speelden niet doch zaten in 'n klein hoekske op de groote houten bankzeven op een rijtje., en zachtjes, op kousenvoetjes, slopen zeven engeltjes naar het Vriendje, dat zou vlie gen naar de donkere aarde, 'fc Oudste der zeven kleuterkens zou dapper 'fc woord doen.., en, daar hij niet openlijk wilde vragen wat hij op 't hartje had, trok hij zachtjes aan Jezukens kleedje „Pst Pst lieve Heer.." En êt Goddelijk Kind je hoorde 't zachte stemmetje en liep voor op naar 't Paradijs., en zeven kleuterkens volgden hem, op 'n rijtje. En saampjes gingen ze zitten onder de groote eeuwen ouden eik, God, met de zeven op een rij tje „Ja, zie je, Jezus, ik e.ik wilde U al leen maar eens vragen, als U nou toch naar beneden gaat naar de aarde, ik dacht m'n Moeder houdt zoo van geitenmelk Lieve Heer en als je Moeder nou toch een geitje hêt, breng dan asjeblief is 'n kom metje.. als U nou 'fc Salomons-steegje uit gaat ben je d'r zoo.." even beefden de roode lipjes van 'fc sprekertje doch Jezus knikte begrijpend., ja als' MoederMaria een geitje had zou hij 3n kommetje zoete melk brengen, hij zou er bij zeggen: „Van uw zoontje Peterke". No 2. kwam nu: ee.Jezus., ja zie je, ik wou héél wat anders vragen.. M'n zus- sie huilt altijd zoo enne., enne.. toen moest ik van Moeder haar altijd wiegen en zingen en moest ik achter de wagen loo- pen.. enne enne., als je nou toch tijd heb, Jezus, ga dan is even naar me Moeder en zing me zussie dan in slaap., enne., enne nou wilde ik niets meercê.. Angstig ke ken de blauwe kijkers naar Jezus., zou Hij dat wel doen?? En Jezus kuste hem en zei: ,,'t Komt in orde Jaapkel".. En nummer drie kwam op de proppen, of Jezus toch asjeblief is wou gaan naar z'n vrindje met 'e gebroken been.. En 't vierde hemel be woonster! je wilde zoo graag, dat Jezus eens naar Moeder Anna ging, die zou hem leeren om eten te koken en dan zou Jezus Maria kunnen ver rassen en die zou vragen: „Maar Jezus, hoe kom je aan al dat lekkers?" En dan zou Jezus zeggen: „Moeder dat heb ik van Moeder Anna geleerd!" Nummer vijf zeide: „Jezus, ik was eenigst kind., ik heb thuis zoo prachtig speel goed, en dat mag Jij hebben Jezus en als Moeder 'fc niet geven wil zeg U maar: „Wim van den Hemel wil 't zoo graag!" En toen kwam blond Greetje, die beslist wilde, dat Jezus eens naar d'r vader, ging die zoo'n pijn had in den rug. En Jezus moest hem maar water geven, en wat voorlezen, juist zooals blond Greetje deed. En toenAlle andere engelen moesten heengaan, sloop 't laatste kleuterke nader bij, kroop heelemaal op Jezus' schoot en fluisterde trillend., en bevend: „Jezus, zul je niet boos zijn zeg? Jezus., en dich ter drukte Hij 'fc blonde. krullenkopje tegen zich aan: ik heb mijn mooie, blauwe kleedje gescheurd, ennenou durf ik 'i niet te laten zien aan Moeder Maria, die zal wel weer zeggen: „O, die Sammetje, die Sammetje.. Jezus neem 't kleedje maar mee naar de aarde en geef 'fc maar aan m'n Moeder op 'fc hoekie van de Synagoge straat En Jezuke kuste 'fc blonde kleuterke „ja hef, lief kind, als ik toch op bood schappen uitga, zal ik 't deen!" En nog dienzelfden nacht daalde Jezus naar de donkere aarde om al de harte- wenschen te voldoen van z'n vrindekens daarboven! EEN KERSTFEEST door Lena Peschier. 't Was 23 December. De kinderen praat ten druk over het Kerstfeest. Twee kinde ren vooral hadden het geweldig druk, maar niet zoozeer over het stalletje en over ge schenkjes, o, neen, ze praatten over geheel iets anders. Luister, dan zal ik je het ver tellen, waar ze het over hadden. „Grietje' zei Klaasje, „ik heb 'n idee, vanavond als moeder slaapt, gaan we sa men naar mevrouw Duinkerk." „En wat gaan we daar dan deen?". „Dat zal ik vertellen. Ik neem de viool van va der, die boven staat. En als ik dan een Kerstliedje speel, dan moet jij er bij zin gen". „Zullen we nou gaan", fluisterde Griet je. „Waolit even, clan zal ik gaan kijken of Moeder slaapt', zei Klaasje. Hij ging stil naar beneden, ja ze sliep. Toen hij bo ven kwam, vroeg Grietje. „Slaapt Mceder.„Ja". Ze kleedde zich aaD. Heb je je viool." „Ja zei Kiaasje. Ze gingen stil naar beneden. „Wat is het koudzei Grietje, toon ze buiten kwamen. Eindelijk kwamen ze koud en verkleumd bij 't hek van me vrouw Duinkerk aan. „Wat voor n liedje meet ik zingen', vroeg Gnet.e. „De Her dertjes lagen bij nacli.e zei Klaasje, „ken je dat?*'. „Ja", zei Grietje, „dat ken ik wel' z.e belde aan. Even later deed de meid de deur ope-n. „Wat is er kindertjes", vroeg ze. „Mag, mag ik mevrouw even spreken vroeg Klaasje 'n beetje verlegen. Ze wer den in een hamertje gelaten. Toen de meid weg was, zei Grietje. „Zeg jij 't maar te gen mevrouw, want ik durf niet'. „Dat is goed zei Klaasje, 'n Poosje la.er kwam mevrouw binnen. Wat komen jullie doen lieve kindertjes. „Ik kom vragen of ik 'n kerstliedje mag spe.en op de viool van va der, en dan zal Grietje er bij zingen. Dat is wel allemaal goed en best, maar mag je dat van vader en moeder?" „Vader is dood. En Moeder is ziek. En waar woon je. In 't Gerressteegje rae- vr^uw, en op nummer 11 mevrouw." „Gaan jullie maar even mee naar de keuken, dan kun je eerst wat gebruiken. En even later Bmuluen ze van het eten wat de meid hun gebracht had. Tóen ze klaar waren gingen ze naar de huiskamer. Ze zaten alle om de tafel. Beginnen jul lie maar 'n kerstliedje te zingen. Ze be gonnen met de herde.tjes lagen bij naoh- te. De kinderen zaten in spanning te luis teren. Toen 't uit was, zei mevrouw, bravo dit hebben jullie er netjes afgebracht. Ze fluisterde de meid wat in *t oor. Even later gingen mevrouw, Klaasje en Grietje weg. Toen ze in de keuken kwamen, zei mevrouw: „Ik zal zorgen, dat de dokter bij Moeder komt. En ik zal ook zorgen voor 'n prettig Kerstfeest". Toen kwam de meid binnen. Mevrouw, de koetsier staat klaar. De kinderen bedankten, en daar reden ze weg. 'fc Was Kerstmorgen. Grietje en kwamen thuis uit de nachimis. Moeder was al wakker. Hoe komt het, riep ze met haar zoo zwakkg stem, dat dit alles hier komt. Toen ik wakker weid, zag ik dat al op de tafel staan. Kijken jullie eens wat er in zit. Ze maakten 't pak los. Wat za gen ze: 'n deken, vleesch, en geld en eèn taart. En ook 'n briefje waarop stond van mevrouw Duinkerk. En toen vertelden de kinderen in geuren en kleuren wat er gebeurd en wat ze gedaan hadden. De arme vrouw schreide tranen van vreugde. Ze hadden een prettig Kerstfeest. En toen ze 's avonds naar bed gingen, bedankten ze God, omdat Hij zoo goed voor hen gezorgd had. MET KERSTMIS NAAR DE NACHTMIS door Mientje v. d. Vooren en Tootje Plouvier. Jantje kwam uit school. Hé moe, mag ik naar de nachtmis? De meester zegt, dat het zoo mooi is, en een heeleboel jongens mogen. Mag ik ook? Ja, jongen, dat moet je maar aan Vader vragen. Jantje ging met z'n trein spelen, die hij met St. Nico- laas had gehad. Daar kwam Vader aan. Jamje holde naar de deur. Hé. ais ik nou maar mag, dacht hij. Vader, vader, riep hij: „mag ik naar. Wat is er jongen, is er soms brand? Nee vader. Nou wacht eens even, tot ik mijn jas uit heb. Dan gaan we in de kamer. Daar zal het wel warmer zijn dan hier. Toen ze binnen wa ren zei Jan, „Vader mag ik naar de nacht mis. Het is zoo mooi. Naar de nachtmis? Nou daar moet ik nog eens over slapen. En, mag je? „vroeg Moeder". Misschien Moeder, zei Jan! Morgen zal Vader het zeggen! Teen Jan '6 avonds op bed lag, zei moeder, wat denk je als wij Jan eens meenamen naar de nachtmis. Hoe laafc is het, vrceg Vader. Cm vijf uur! Dat is wel wat vrceg, zei Vader. Nou ja, zei Moeder, dan gaat ie maar vroeg naar bed. Goed dan, zei Vader! Teen Jan opkwam, vroeg hij, mag ik Va der? Ja, zei Vader, maar dan moet je ook vanavond vroeg naar bed. Op school moes ten natuurlijk ook alle jongens het weten. Wat was hij blij! Hij maakte de dolste sprongen, 's Avonds moest hij vroeg naar bed. Maak dat ik je morgen wakker kan krijgen hoor, plaagde Vader, 's Morgens om half vijf werd Jan geroepen. In een wip was hij aangekleed. In de kerk gekomen, vond hij het alles erg mooi. Maar nog mooier was het toen de nachimis begon. Wat zongen ze mooi op het koor! Zoo mooi had Jan nog nooit hooren zingen. Het was alsof de engeltjes zongen, en alsof de kerk herschapen was in den hemel. Van zoo iets moois had hij nooit gedroomd en dit stond vast, voortaan zou Jan wel zor gen, dat ie altijd in de nachtmis piesent was. KERSTMIS door Agatha Cornelisse. L 'fc Is 'n dag voor Kerstmis. Binnen in de waime kamer ziten Tonny van Reden, cue acht jaar oud is, en zijn moeder. Kleine Hannie slaapt al, want het is zeven uur, en vader is nog niet thuis. Ton ny is aan het teekenen en moeder zit te stoppen. Af en toe kijkt ze van haar wern op, en staart dan droevig voor zich uit, fc is ook zoo naar, dat haar man niet meer naar de kerk gaat en 'fc is morgen Keist- mis. „O, Heer' zucht ze dan, „geeft hem toch zijn geloof terug En ze uenkt aan lonny, wanneer ze samen naar de kerk gaan en vader niet. Dan vraagt Tonny vaak: „Vader waarom gaat u dan niet 'naar de kerk?" Dan bromt hij: „ach jongen, zeur niet. Bemoei je met je eigen zaken, ik ga niet naar de kerk En 't bonst weer door haar hoofd. Morgen Kei struis, Kerstmis. Tonny houdt even op met tee kenen en vraagt: „Moeder, zou vader iporgen ook naar de kerk gaan?" „Ik weet het niet jongen, maar als je vanavond wat vroeg gaat slapen, dan is het heel gauw Kerstmorgen. Bid vanavond maar eens flink 1 Zul je? Als je dat doet, gaat vader misschien w eer naar de kerk. „da, mee, ik zal héél lang bidden, en staat het Kribbetje al in de kerk? „Zeker, mijn jongen, in de kerk is alles al klaar, om de geboorte van Onzen Lie ven Heer te vieien. „En zet u ook hier 'fc kribbetje neer?" „Nee jongen, ik oenk van niet". „Wat jammer", zegt hij, peinst nog even, en gaat weer verder met teekenen. Tonny begrijpt nog niet goed, waarom vader niet naar de kerk gaat, en begrijpt ook niei goed, dat moeder zoo'n verdriet heelt. 't is half acht Tonny, nu naar bed hoor, en moeder kleedt hem uit, en bidt met hem zijn avondgebedje en dan nog vijf weesgegroetjes, dat, vader weer naar de kerk zal gaan. En dan legt mceder hem in bed. 't is weer stil in het slaapkamertje en beneden loopt moeder wat heen en weer. Tonny ligt klaar wakker in zijn bedje. Hij denkt, zou 't Kerstkindje t wei gehoord hebben, dat hij zoo voor vader gebeden heelt? Ais je in de kerk bent, dan ben je dioht bij Hem, en dan hoort Hij je vast. Maar als ik 'fc eens zelf vroeg? Ja, ja, dai zal ik doem Ik zal het zelf gaan vra gen aan het Kerstkindje. Nu. Maar moe der mag hefc niet weten, anders mocht hij niet. En hij zou nog even wachten. Stil ligt hij in bed. Maar na een kwar tiertje kan hij het niet meer uithouden. Hij stapt vastberaden uit bed, kleedt zich onnoorbaar aan, neemt zijn lage sohoen- tjes in zijn handen, en gaat zachtjes de trappen af. Hij zou door de keukendeur gaan. Die was toch niet op slot. Zacht doet hij de deur open en een kouden wind waait hem tegem Even weifelt hij. Zou hij gaanl Ja, het moest. Moeder, die binnen was, en voor het kruisbeeld gedegen, vurig bad voor haar man eh haar jongen, weet niei, dat Tonny naar buiten is gegaan, en reeds den don keren weg oploopt naar de kerk in zuik 'n weer. Want, in razende vaart, drijven, de groo te zwaite wolken, als zwarte duivels, door de lucht. Heel even komt soms de maan, een oogenblikje er fcussohen door gluien, alsof het den kleinen knaap, die daar ge heel alleen op den weg loopt, wil bijlich ten» Doch Tonny let niet op de maan. Hij denkt aan het Kerstkindje. En zoo loopt hij steeds verder, zijn voet jes zakken teikens door de sneeuw, en de wind jaagt de sneeuwvlokken in zijn ge zicht. Tonny zet het kraagje van zijn jas op en doet de das steviger om. Daar schittert een groote ster. Net de s'.er van Eethlehem denkt hij. Ja, daa heeft mceder mij van verteld. En die ster moet de menschen bijlichten. (Wordt vervolgd). KERSTNACHT door Aliquis. L Kerstnacht! Zacht braken de voetstappen in de be- vrozen sneeuw, die onbesmet in de stille straten ligt. Zaehfc loopen we voort door den helde ren nacht, 'n echte Kerstnacht. De sterren fonkelen aan het grijs-grauwe uitspansel, en langzaam dwarrelen dikke sneeuwvlok ken omlaag. Hoe dichter we bij de kerk bomen hoé meer voetstappen we in de sneeuw zien. Daar doemt opeens hefc gebouw op met zacht verlichte ramen die aardig uitkomen bij de met sneeuw bedekte kozijnen. Vóór de kerk loopt een surveilleerende agent met zware stappen op en neer. Geruischloos komt daar 'n auto aanrol len, de remmen knarsen even, de chauf feur opent het portier en 'n oude heer en dame stappen uit en gaan de kerk in. Als we in de kerk komen slaat 'n beha^ gelijke warmte ons tegemoet. De kerk is schitterend verlicht en voorin prijkt een prachtige Kerststal met groote beelden. Daar gaan we dicht bij zitten. 't Orgel begint te spelen, eerst zacht, daarna aanzwellend in kracht „Gloria in Ex cel sis Deo". De sacristiedeur gaat open en 'n stoet misdienaars, gevolgd door twee priestefs in superplis komen in de kerk, daarna volgen de diaken en sub-diaken en einde lijk de priester. Do plechtige Nachtmis in de groote kerk begint. II. Kerstnacht! 'n Heldere schitterende nacht. Glinsterend ligt de sneeuw daar hoog boven op die bergen. Door de passen in die bergen loopen menschen, veel menschen. Donkere gedaan ten, enkelen met 'n lantaarntje spoeden zich voort in den donkeren nacht. Daar komen ze in 'n dal waar een klein armoedig kerkje staat omgeven door tal van hut!en, de woningen der dorpelingen. Zuchtend loopen de gedaanten verder. 12 uur hebben ze over de bergen geklommen om hier te komen. Van alle kanten komen ze en stroomen allen op het kerkje aan dat al geheel ge vuld is, zocdat drommen buiten moeten blijven staan. 'fc Kleine klokje in 't kleine torentje kient zachtjes. Daar houdt 't op, en nu hoort men in het kerkje een harmonium spelen. Gloria in Excelsis Deo. Op 't armoedige altaartje trekt een prieSler de miskleeren aan. Op den voet van 'fc altaar zit reeds een misdienaar. Dan draagt de priester het misoffer op, voor duizenden, die gedeeltelijk bin nen en gedeeltelijk buiten het bouwvallige kerkje zijn. De broeder die het harmonium bespeelt denkt aan de Nachtmis in de groote kerken der beschaafde wereld, en vergelijkt 't bij den Kerstnacht in de Mis- SCHOOIERTJt door Nelson. I. Hi, hi, hï, een zacht gegrinnik, dat ver loren ging in het drukke gewoel van Am sterdam. Een tegen elkaar sfcoo'en en schouders schokken van een'vijftal rafeligo guiten. „Hije siet ons niet". „Jo, hou je smhet laatste woord ging over in een luide lach. „Hije siet 'fc, hije siet 'fc. Die „hije" stond aan den an doren kant van de straat en keek ver baasd naar zijn linkerhand. Zijn mooie handschoen was heelemaal zwart. Spie dend keek hij rond tusschcn de menschen, dio allemaal haast schenen te hebben op den vooravond van Kerstmis, maar hij zag niemand, die in aanmerking zou komen „s'Iik" in zijn handen te stoppen. Een harde stap en mopperend liep hij verder. De schuldigen stonden aan den over kant voor een winkelruit te kijken en schenen vol aandacht voor die mooie kerst boom. „Da hije je mooi gedèn Nap", fluisterde Gijs.' „Och wat," onverschillig trok Nap de schouders op, maar hij wist zelf ook heel goed, dat hij als een soort hoofd beschouwd werd van hun vijftal en de anderen zelfs een beetje eerbied voor hem hadden, om dat hij alles durfde. „Hije get weg, maer hije hefc ons nie ge- sien", en Gijsie gaf Nap een flinke stoot tegen zijn ribben. Hefc vijftal keerde zich om en met de handen op den rug, zooals „hije" altijd deed stapten ze verder, nog gnuivend, omdat ze die „srneies" zoo hadden beetgenomen. „O, mijn taschje", een gilletje van een juffrouw. „O, 's is nietshet rafelige vijftal, dat even omgekeken had liep weer verder. Torretje had even zijn hand uitgesto ken naar een mooi taschje. Hij meende 't zoo kwaad niet, maar hij had er bepaald behoefte aan zoo nu en dan de menschen aan 'fc scSrikken te maken door te doen alsof hij zakken wilde rollen. „Uw kersboom draegen meheer?" „Dank je jongen." „Die meheer is toch feel te mooi om self met z'n kersboom te sjouwen", sput terde beleedigde Rafeltje, die zoo genoemd werd omdat hij nooit een zoom in de pij pen van zijn broek had en hij toch altijd do meeste rafels en scheuren had. „Hije is alleen van buiten mooi", be sliste Nap, „een fooi hei ie niet". Rafeltje vond dat ook maar de lust om kerstboomen te dragen was meteen over. „De tram jongens", riep Nap en meteen stond ie al op de treeplank, Torretje kwam bij hem op het balkon staan. De anderen drie wipten in den anderen wagen. Bij de eerste halte sprongen ze er grinnekend uit. Alweer een ritje voor niks. Hun dub beltje hadden ze altijd verloren, want er een gaatje in hun zak. „Ga me© na er de Kalverstraafc", stelde Rafeltje voor. „Jae daer kun je goed soo doen", en Flippie stak handig zijn hand uit naar een pakje, dat langs hem ging, terwijl hij met scheele oogen naar Torretje keek. Torretje keek nijdig, maar zei toch niks. „Nee de Kalverstraat is te ver", zei Gijsie. „Ben je béng van donker", vroeg Nap. „Met de tram zijn we d'r soo". Ze grinnikten. Alle vijf kenden ze dat van een gratis ritje goed. Kwam de con ducteur voor de eerste halte niet, dan gin gen ze met een gerust hart een halte ver der. „Jo, 't regent". „Ja, 't gaefc regenen. Nee 't haegelt". (Slot volgt). KERSTVREUGDE. door Sina. Och, hoe moeizaam daar gaat, Jozef en Maria nog laat, Zoekend rond nu langs straten en wegen. Niemand heeft voor de twee, Zelfs een woord, doch tevree, Gaan ze voort begeleid door Gods zegen. Na een poos kome^ Ze aan, Waar de Herderkens 's nachts gaan, Als 'fc te koud wordt voor 'fc vee in de weiden. Jozef ziet naar Zijn bruid, Ach, hoe moe ziet Ze er uit! Moet Jozef Haar nu dien stal binnen leiden. Doch de liefelijke Maagd, Met haar oogen Zij vraagt, Wil om Mij U toch niet verontrusten. Denk aan Jesuke alleen, Die' geleidde onze schreên, Laten wij in Zijn Wil toch berusten. Dan ontsluit zioh 's Hemels woon, En daalt Jezus, Godes Zoon, Neer op aarde, stil en zacht!!! Herders komt naar Bethlehem, Hebt ge 'fc niet gehoord? Dat een Kindje daar liggen zal. Pas geboren in een stal, Spoedt U Spoedt U voort; Gij wordt 't eerst verwacht, Door dat lieve, goddelijk Kind, Ziet eens hoe 't u teeder mint. Naar uw liefde smacht, Drie Oostersche wijzen, Ze kwamen van ver. Naar 'fc stadje van David, Geleid door een ster; Ze hadden vernomen, In Bethlehem klein, Daar moest de Eelocfde.... Messias thans zijn. Ze vonden klein Jesuke, Op stroo in een stal, Ze bogen hun knieën, Geloofden in Hem, En waren opnieuw weer, Getrouw aan Zijn stem. Ze boden hun offers, Met eigene hand, Goud, wierook en mirrhe. Naar Oostersche trant, Ze legden ze blijde, Voor Jesuke neer. Aanbaden Het, Brachten Het, Goddelijke eer. O Jesuke, ik wil ook zoo zijn Eerbiedig, nederig klein, Maar woorden zeggen niet genoeg. Neen, daden vraagt Ge mij, Gij wilt dat ik eerbiedig bid, En steeds gehoorzaam zij. Dat ik voor ieder. Vriendelijk ben, Ik beloof dat alles nu, Want: Jesuke lief, klein Kindeke, Ik hou zooveel van U. KERSTFEEST, door Jacquos Ouwerkerk. Hoor de juk lende klokken, Zoo helder en blij, Zij verkondigen Gcds glorie, Hoe blijde zijn zij! Wij hooren ze allen, In de sti.te van den nacht. En spoeden ons kerkwaarts, Waar 'fc Kindje ons wacht. Het ligt in een kribbe, Hefc Kindje zoo teer, Wij allen, wij knielen Er biddend bij neer. Wij jub'len en zingen Van harte verheugd. Want God is geboren, Ons eenigste vreugd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 16