V/OENSDAG 24 DECEMBER 1930
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD PAG. 16
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiituiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimmimitt
riiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiHmiiiiiiiiiiin
KERSTFEEST-BIJDRAGEN.
Wie deden n-.ce?
1 Agie Heemskerk, Noordwijk-Binnen,
een verhaal.
2 A iie Broekhof, Leiden, een opstel.
3 Jac Ouwerkerk, Leiden, een versje.
4 Doornroosje, Zceterwoude, een ver
haal en versje.
5 Willie Streng, Alphen aan den Rijn, een
vers.
6 Sina Straathof, Aarlanderveen, een
versje.
7 Aliques, Leiden, een opstel.
8 Agatha Cornelisse, Leiden, een verhaal.
9 Gerarda Coegheijt, Noordwijk-Binnen,
een opstelletje.
w ingezonden Kerstverhaaltjes kon
den niet ineens geplaatst worden. De
„vervolgen' krijgen de volgende week een
plaats. Zoodra alles gezet is, zat de Jury
besluiten, wie het boek verdiend heeft. Zijn
er twee of drie, die gelijkelijk er aanspraak
op maken, dan wordt geloot en zal het lot
beslissen, wie de gelukkige is. Wie zijn
stuk niet vindt, denke, dat het tekort was
of afgeschreven, of hij kijke de volgende
week, als nu plaats te kort is.
„Zalig Kerstfeest".
Prettige vacant ie!
Oom Wim.
TOE JEZUKE NAAR DE AARDE GING
door Pierewiet
't Was stille., o, zoo stillekens in de
groote Hemelzalen(drukkend stil) im
mers Jezus zou henengaan. Jezus!.., klei
ne, vroolijke engelkens speelden niet doch
zaten in 'n klein hoekske op de groote
houten bankzeven op een rijtje., en
zachtjes, op kousenvoetjes, slopen zeven
engeltjes naar het Vriendje, dat zou vlie
gen naar de donkere aarde, 'fc Oudste der
zeven kleuterkens zou dapper 'fc woord
doen.., en, daar hij niet openlijk wilde
vragen wat hij op 't hartje had, trok hij
zachtjes aan Jezukens kleedje „Pst
Pst lieve Heer.." En êt Goddelijk Kind
je hoorde 't zachte stemmetje en liep voor
op naar 't Paradijs., en zeven kleuterkens
volgden hem, op 'n rijtje. En saampjes
gingen ze zitten onder de groote eeuwen
ouden eik, God, met de zeven op een rij
tje
„Ja, zie je, Jezus, ik e.ik wilde U al
leen maar eens vragen, als U nou toch
naar beneden gaat naar de aarde, ik dacht
m'n Moeder houdt zoo van geitenmelk
Lieve Heer en als je Moeder nou toch een
geitje hêt, breng dan asjeblief is 'n kom
metje.. als U nou 'fc Salomons-steegje uit
gaat ben je d'r zoo.." even beefden de
roode lipjes van 'fc sprekertje doch Jezus
knikte begrijpend., ja als' MoederMaria
een geitje had zou hij 3n kommetje zoete
melk brengen, hij zou er bij zeggen: „Van
uw zoontje Peterke".
No 2. kwam nu: ee.Jezus., ja zie je,
ik wou héél wat anders vragen.. M'n zus-
sie huilt altijd zoo enne., enne.. toen
moest ik van Moeder haar altijd wiegen en
zingen en moest ik achter de wagen loo-
pen.. enne enne., als je nou toch tijd heb,
Jezus, ga dan is even naar me Moeder en
zing me zussie dan in slaap., enne., enne
nou wilde ik niets meercê.. Angstig ke
ken de blauwe kijkers naar Jezus., zou
Hij dat wel doen??
En Jezus kuste hem en zei: ,,'t Komt in
orde Jaapkel".. En nummer drie kwam
op de proppen, of Jezus toch asjeblief is
wou gaan naar z'n vrindje met 'e gebroken
been..
En 't vierde hemel be woonster! je wilde
zoo graag, dat Jezus eens naar Moeder
Anna ging, die zou hem leeren om eten te
koken en dan zou Jezus Maria kunnen ver
rassen en die zou vragen: „Maar Jezus,
hoe kom je aan al dat lekkers?" En dan
zou Jezus zeggen: „Moeder dat heb ik
van Moeder Anna geleerd!"
Nummer vijf zeide: „Jezus, ik was eenigst
kind., ik heb thuis zoo prachtig speel
goed, en dat mag Jij hebben Jezus en als
Moeder 'fc niet geven wil zeg U maar:
„Wim van den Hemel wil 't zoo graag!"
En toen kwam blond Greetje, die beslist
wilde, dat Jezus eens naar d'r vader, ging
die zoo'n pijn had in den rug. En Jezus
moest hem maar water geven, en wat
voorlezen, juist zooals blond Greetje deed.
En toenAlle andere engelen moesten
heengaan, sloop 't laatste kleuterke nader
bij, kroop heelemaal op Jezus' schoot en
fluisterde trillend., en bevend: „Jezus,
zul je niet boos zijn zeg? Jezus., en dich
ter drukte Hij 'fc blonde. krullenkopje tegen
zich aan: ik heb mijn mooie, blauwe
kleedje gescheurd, ennenou durf ik 'i
niet te laten zien aan Moeder Maria, die
zal wel weer zeggen: „O, die Sammetje,
die Sammetje.. Jezus neem 't kleedje maar
mee naar de aarde en geef 'fc maar aan m'n
Moeder op 'fc hoekie van de Synagoge
straat
En Jezuke kuste 'fc blonde kleuterke
„ja hef, lief kind, als ik toch op bood
schappen uitga, zal ik 't deen!"
En nog dienzelfden nacht daalde Jezus
naar de donkere aarde om al de harte-
wenschen te voldoen van z'n vrindekens
daarboven!
EEN KERSTFEEST
door Lena Peschier.
't Was 23 December. De kinderen praat
ten druk over het Kerstfeest. Twee kinde
ren vooral hadden het geweldig druk, maar
niet zoozeer over het stalletje en over ge
schenkjes, o, neen, ze praatten over geheel
iets anders. Luister, dan zal ik je het ver
tellen, waar ze het over hadden.
„Grietje' zei Klaasje, „ik heb 'n idee,
vanavond als moeder slaapt, gaan we sa
men naar mevrouw Duinkerk."
„En wat gaan we daar dan deen?". „Dat
zal ik vertellen. Ik neem de viool van va
der, die boven staat. En als ik dan een
Kerstliedje speel, dan moet jij er bij zin
gen".
„Zullen we nou gaan", fluisterde Griet
je. „Waolit even, clan zal ik gaan kijken
of Moeder slaapt', zei Klaasje. Hij ging
stil naar beneden, ja ze sliep. Toen hij bo
ven kwam, vroeg Grietje.
„Slaapt Mceder.„Ja". Ze kleedde zich
aaD. Heb je je viool."
„Ja zei Kiaasje. Ze gingen stil naar
beneden. „Wat is het koudzei Grietje,
toon ze buiten kwamen. Eindelijk kwamen
ze koud en verkleumd bij 't hek van me
vrouw Duinkerk aan. „Wat voor n liedje
meet ik zingen', vroeg Gnet.e. „De Her
dertjes lagen bij nacli.e zei Klaasje, „ken
je dat?*'. „Ja", zei Grietje, „dat ken ik wel'
z.e belde aan. Even later deed de meid de
deur ope-n. „Wat is er kindertjes", vroeg
ze. „Mag, mag ik mevrouw even spreken
vroeg Klaasje 'n beetje verlegen. Ze wer
den in een hamertje gelaten. Toen de meid
weg was, zei Grietje. „Zeg jij 't maar te
gen mevrouw, want ik durf niet'. „Dat is
goed zei Klaasje, 'n Poosje la.er kwam
mevrouw binnen. Wat komen jullie doen
lieve kindertjes. „Ik kom vragen of ik 'n
kerstliedje mag spe.en op de viool van va
der, en dan zal Grietje er bij zingen. Dat
is wel allemaal goed en best, maar mag
je dat van vader en moeder?"
„Vader is dood. En Moeder is ziek. En
waar woon je. In 't Gerressteegje rae-
vr^uw, en op nummer 11 mevrouw."
„Gaan jullie maar even mee naar de
keuken, dan kun je eerst wat gebruiken.
En even later Bmuluen ze van het eten
wat de meid hun gebracht had. Tóen ze
klaar waren gingen ze naar de huiskamer.
Ze zaten alle om de tafel. Beginnen jul
lie maar 'n kerstliedje te zingen. Ze be
gonnen met de herde.tjes lagen bij naoh-
te. De kinderen zaten in spanning te luis
teren. Toen 't uit was, zei mevrouw, bravo
dit hebben jullie er netjes afgebracht. Ze
fluisterde de meid wat in *t oor. Even
later gingen mevrouw, Klaasje en Grietje
weg. Toen ze in de keuken kwamen, zei
mevrouw: „Ik zal zorgen, dat de dokter
bij Moeder komt. En ik zal ook zorgen
voor 'n prettig Kerstfeest". Toen kwam de
meid binnen. Mevrouw, de koetsier staat
klaar. De kinderen bedankten, en daar
reden ze weg.
'fc Was Kerstmorgen. Grietje en
kwamen thuis uit de nachimis. Moeder
was al wakker. Hoe komt het, riep ze met
haar zoo zwakkg stem, dat dit alles hier
komt. Toen ik wakker weid, zag ik dat al
op de tafel staan. Kijken jullie eens wat
er in zit. Ze maakten 't pak los. Wat za
gen ze: 'n deken, vleesch, en geld en eèn
taart. En ook 'n briefje waarop stond
van mevrouw Duinkerk. En toen vertelden
de kinderen in geuren en kleuren wat er
gebeurd en wat ze gedaan hadden. De
arme vrouw schreide tranen van vreugde.
Ze hadden een prettig Kerstfeest.
En toen ze 's avonds naar bed gingen,
bedankten ze God, omdat Hij zoo goed
voor hen gezorgd had.
MET KERSTMIS NAAR DE NACHTMIS
door Mientje v. d. Vooren en
Tootje Plouvier.
Jantje kwam uit school. Hé moe, mag
ik naar de nachtmis? De meester zegt, dat
het zoo mooi is, en een heeleboel jongens
mogen. Mag ik ook? Ja, jongen, dat moet
je maar aan Vader vragen. Jantje ging
met z'n trein spelen, die hij met St. Nico-
laas had gehad. Daar kwam Vader aan.
Jamje holde naar de deur. Hé. ais ik nou
maar mag, dacht hij. Vader, vader, riep
hij: „mag ik naar. Wat is er jongen,
is er soms brand? Nee vader. Nou wacht
eens even, tot ik mijn jas uit heb. Dan
gaan we in de kamer. Daar zal het wel
warmer zijn dan hier. Toen ze binnen wa
ren zei Jan, „Vader mag ik naar de nacht
mis. Het is zoo mooi. Naar de nachtmis?
Nou daar moet ik nog eens over slapen.
En, mag je? „vroeg Moeder". Misschien
Moeder, zei Jan! Morgen zal Vader het
zeggen! Teen Jan '6 avonds op bed lag, zei
moeder, wat denk je als wij Jan eens
meenamen naar de nachtmis. Hoe laafc is
het, vrceg Vader. Cm vijf uur! Dat is wel
wat vrceg, zei Vader. Nou ja, zei Moeder,
dan gaat ie maar vroeg naar bed. Goed
dan, zei Vader!
Teen Jan opkwam, vroeg hij, mag ik Va
der? Ja, zei Vader, maar dan moet je ook
vanavond vroeg naar bed. Op school moes
ten natuurlijk ook alle jongens het weten.
Wat was hij blij! Hij maakte de dolste
sprongen, 's Avonds moest hij vroeg naar
bed. Maak dat ik je morgen wakker kan
krijgen hoor, plaagde Vader, 's Morgens
om half vijf werd Jan geroepen. In een wip
was hij aangekleed. In de kerk gekomen,
vond hij het alles erg mooi. Maar nog
mooier was het toen de nachimis begon.
Wat zongen ze mooi op het koor! Zoo mooi
had Jan nog nooit hooren zingen. Het was
alsof de engeltjes zongen, en alsof de
kerk herschapen was in den hemel. Van
zoo iets moois had hij nooit gedroomd en
dit stond vast, voortaan zou Jan wel zor
gen, dat ie altijd in de nachtmis piesent
was.
KERSTMIS
door Agatha Cornelisse.
L
'fc Is 'n dag voor Kerstmis. Binnen in de
waime kamer ziten Tonny van Reden, cue
acht jaar oud is, en zijn moeder.
Kleine Hannie slaapt al, want het is
zeven uur, en vader is nog niet thuis. Ton
ny is aan het teekenen en moeder zit te
stoppen. Af en toe kijkt ze van haar wern
op, en staart dan droevig voor zich uit,
fc is ook zoo naar, dat haar man niet meer
naar de kerk gaat en 'fc is morgen Keist-
mis. „O, Heer' zucht ze dan, „geeft hem
toch zijn geloof terug En ze uenkt aan
lonny, wanneer ze samen naar de kerk
gaan en vader niet. Dan vraagt Tonny
vaak: „Vader waarom gaat u dan niet
'naar de kerk?"
Dan bromt hij: „ach jongen, zeur niet.
Bemoei je met je eigen zaken, ik ga niet
naar de kerk En 't bonst weer door haar
hoofd. Morgen Kei struis, Kerstmis. Tonny
houdt even op met tee kenen en vraagt:
„Moeder, zou vader iporgen ook naar de
kerk gaan?"
„Ik weet het niet jongen, maar als je
vanavond wat vroeg gaat slapen, dan is
het heel gauw Kerstmorgen. Bid vanavond
maar eens flink 1 Zul je? Als je dat doet,
gaat vader misschien w eer naar de kerk.
„da, mee, ik zal héél lang bidden, en
staat het Kribbetje al in de kerk?
„Zeker, mijn jongen, in de kerk is alles
al klaar, om de geboorte van Onzen Lie
ven Heer te vieien.
„En zet u ook hier 'fc kribbetje neer?"
„Nee jongen, ik oenk van niet".
„Wat jammer", zegt hij, peinst nog even,
en gaat weer verder met teekenen. Tonny
begrijpt nog niet goed, waarom vader niet
naar de kerk gaat, en begrijpt ook niei
goed, dat moeder zoo'n verdriet heelt.
't is half acht Tonny, nu naar bed hoor,
en moeder kleedt hem uit, en bidt met
hem zijn avondgebedje en dan nog vijf
weesgegroetjes, dat, vader weer naar de
kerk zal gaan. En dan legt mceder hem
in bed.
't is weer stil in het slaapkamertje en
beneden loopt moeder wat heen en weer.
Tonny ligt klaar wakker in zijn bedje. Hij
denkt, zou 't Kerstkindje t wei gehoord
hebben, dat hij zoo voor vader gebeden
heelt? Ais je in de kerk bent, dan ben je
dioht bij Hem, en dan hoort Hij je vast.
Maar als ik 'fc eens zelf vroeg? Ja, ja,
dai zal ik doem Ik zal het zelf gaan vra
gen aan het Kerstkindje. Nu. Maar moe
der mag hefc niet weten, anders mocht hij
niet. En hij zou nog even wachten.
Stil ligt hij in bed. Maar na een kwar
tiertje kan hij het niet meer uithouden. Hij
stapt vastberaden uit bed, kleedt zich
onnoorbaar aan, neemt zijn lage sohoen-
tjes in zijn handen, en gaat zachtjes de
trappen af.
Hij zou door de keukendeur gaan. Die
was toch niet op slot. Zacht doet hij de
deur open en een kouden wind waait hem
tegem Even weifelt hij. Zou hij gaanl Ja,
het moest.
Moeder, die binnen was, en voor het
kruisbeeld gedegen, vurig bad voor haar
man eh haar jongen, weet niei, dat Tonny
naar buiten is gegaan, en reeds den don
keren weg oploopt naar de kerk in zuik
'n weer.
Want, in razende vaart, drijven, de groo
te zwaite wolken, als zwarte duivels, door
de lucht. Heel even komt soms de maan,
een oogenblikje er fcussohen door gluien,
alsof het den kleinen knaap, die daar ge
heel alleen op den weg loopt, wil bijlich
ten» Doch Tonny let niet op de maan. Hij
denkt aan het Kerstkindje.
En zoo loopt hij steeds verder, zijn voet
jes zakken teikens door de sneeuw, en de
wind jaagt de sneeuwvlokken in zijn ge
zicht. Tonny zet het kraagje van zijn jas
op en doet de das steviger om.
Daar schittert een groote ster. Net de
s'.er van Eethlehem denkt hij. Ja, daa
heeft mceder mij van verteld. En die ster
moet de menschen bijlichten.
(Wordt vervolgd).
KERSTNACHT
door Aliquis.
L
Kerstnacht!
Zacht braken de voetstappen in de be-
vrozen sneeuw, die onbesmet in de stille
straten ligt.
Zaehfc loopen we voort door den helde
ren nacht, 'n echte Kerstnacht. De sterren
fonkelen aan het grijs-grauwe uitspansel,
en langzaam dwarrelen dikke sneeuwvlok
ken omlaag.
Hoe dichter we bij de kerk bomen hoé
meer voetstappen we in de sneeuw zien.
Daar doemt opeens hefc gebouw op met
zacht verlichte ramen die aardig uitkomen
bij de met sneeuw bedekte kozijnen.
Vóór de kerk loopt een surveilleerende
agent met zware stappen op en neer.
Geruischloos komt daar 'n auto aanrol
len, de remmen knarsen even, de chauf
feur opent het portier en 'n oude heer en
dame stappen uit en gaan de kerk in.
Als we in de kerk komen slaat 'n beha^
gelijke warmte ons tegemoet. De kerk is
schitterend verlicht en voorin prijkt een
prachtige Kerststal met groote beelden.
Daar gaan we dicht bij zitten.
't Orgel begint te spelen, eerst zacht,
daarna aanzwellend in kracht „Gloria in
Ex cel sis Deo".
De sacristiedeur gaat open en 'n stoet
misdienaars, gevolgd door twee priestefs
in superplis komen in de kerk, daarna
volgen de diaken en sub-diaken en einde
lijk de priester.
Do plechtige Nachtmis in de groote
kerk begint.
II.
Kerstnacht!
'n Heldere schitterende nacht.
Glinsterend ligt de sneeuw daar hoog
boven op die bergen.
Door de passen in die bergen loopen
menschen, veel menschen. Donkere gedaan
ten, enkelen met 'n lantaarntje spoeden
zich voort in den donkeren nacht.
Daar komen ze in 'n dal waar een klein
armoedig kerkje staat omgeven door tal
van hut!en, de woningen der dorpelingen.
Zuchtend loopen de gedaanten verder. 12
uur hebben ze over de bergen geklommen
om hier te komen.
Van alle kanten komen ze en stroomen
allen op het kerkje aan dat al geheel ge
vuld is, zocdat drommen buiten moeten
blijven staan.
'fc Kleine klokje in 't kleine torentje
kient zachtjes.
Daar houdt 't op, en nu hoort men in
het kerkje een harmonium spelen. Gloria
in Excelsis Deo.
Op 't armoedige altaartje trekt een
prieSler de miskleeren aan. Op den voet van
'fc altaar zit reeds een misdienaar.
Dan draagt de priester het misoffer op,
voor duizenden, die gedeeltelijk bin
nen en gedeeltelijk buiten het bouwvallige
kerkje zijn. De broeder die het harmonium
bespeelt denkt aan de Nachtmis in de
groote kerken der beschaafde wereld, en
vergelijkt 't bij den Kerstnacht in de Mis-
SCHOOIERTJt
door Nelson.
I.
Hi, hi, hï, een zacht gegrinnik, dat ver
loren ging in het drukke gewoel van Am
sterdam. Een tegen elkaar sfcoo'en en
schouders schokken van een'vijftal rafeligo
guiten.
„Hije siet ons niet".
„Jo, hou je smhet laatste woord
ging over in een luide lach. „Hije siet 'fc,
hije siet 'fc. Die „hije" stond aan den an
doren kant van de straat en keek ver
baasd naar zijn linkerhand. Zijn mooie
handschoen was heelemaal zwart. Spie
dend keek hij rond tusschcn de menschen,
dio allemaal haast schenen te hebben op
den vooravond van Kerstmis, maar hij zag
niemand, die in aanmerking zou komen
„s'Iik" in zijn handen te stoppen. Een
harde stap en mopperend liep hij verder.
De schuldigen stonden aan den over
kant voor een winkelruit te kijken en
schenen vol aandacht voor die mooie kerst
boom.
„Da hije je mooi gedèn Nap", fluisterde
Gijs.'
„Och wat," onverschillig trok Nap de
schouders op, maar hij wist zelf ook heel
goed, dat hij als een soort hoofd beschouwd
werd van hun vijftal en de anderen zelfs
een beetje eerbied voor hem hadden, om
dat hij alles durfde.
„Hije get weg, maer hije hefc ons nie ge-
sien", en Gijsie gaf Nap een flinke stoot
tegen zijn ribben.
Hefc vijftal keerde zich om en met de
handen op den rug, zooals „hije" altijd deed
stapten ze verder, nog gnuivend, omdat ze
die „srneies" zoo hadden beetgenomen.
„O, mijn taschje", een gilletje van een
juffrouw.
„O, 's is nietshet rafelige vijftal,
dat even omgekeken had liep weer
verder.
Torretje had even zijn hand uitgesto
ken naar een mooi taschje. Hij meende 't
zoo kwaad niet, maar hij had er bepaald
behoefte aan zoo nu en dan de menschen
aan 'fc scSrikken te maken door te doen
alsof hij zakken wilde rollen.
„Uw kersboom draegen meheer?"
„Dank je jongen."
„Die meheer is toch feel te mooi om
self met z'n kersboom te sjouwen", sput
terde beleedigde Rafeltje, die zoo genoemd
werd omdat hij nooit een zoom in de pij
pen van zijn broek had en hij toch altijd
do meeste rafels en scheuren had.
„Hije is alleen van buiten mooi", be
sliste Nap, „een fooi hei ie niet".
Rafeltje vond dat ook maar de lust om
kerstboomen te dragen was meteen over.
„De tram jongens", riep Nap en meteen
stond ie al op de treeplank, Torretje kwam
bij hem op het balkon staan. De anderen
drie wipten in den anderen wagen. Bij de
eerste halte sprongen ze er grinnekend
uit. Alweer een ritje voor niks. Hun dub
beltje hadden ze altijd verloren, want er
een gaatje in hun zak.
„Ga me© na er de Kalverstraafc", stelde
Rafeltje voor.
„Jae daer kun je goed soo doen", en
Flippie stak handig zijn hand uit naar een
pakje, dat langs hem ging, terwijl hij met
scheele oogen naar Torretje keek.
Torretje keek nijdig, maar zei toch niks.
„Nee de Kalverstraat is te ver", zei
Gijsie.
„Ben je béng van donker", vroeg Nap.
„Met de tram zijn we d'r soo".
Ze grinnikten. Alle vijf kenden ze dat
van een gratis ritje goed. Kwam de con
ducteur voor de eerste halte niet, dan gin
gen ze met een gerust hart een halte ver
der.
„Jo, 't regent".
„Ja, 't gaefc regenen. Nee 't haegelt".
(Slot volgt).
KERSTVREUGDE.
door Sina.
Och, hoe moeizaam daar gaat,
Jozef en Maria nog laat,
Zoekend rond nu langs straten en wegen.
Niemand heeft voor de twee,
Zelfs een woord, doch tevree,
Gaan ze voort begeleid door Gods zegen.
Na een poos kome^ Ze aan,
Waar de Herderkens 's nachts gaan,
Als 'fc te koud wordt voor 'fc vee in de
weiden.
Jozef ziet naar Zijn bruid,
Ach, hoe moe ziet Ze er uit!
Moet Jozef Haar nu dien stal binnen
leiden.
Doch de liefelijke Maagd,
Met haar oogen Zij vraagt,
Wil om Mij U toch niet verontrusten.
Denk aan Jesuke alleen,
Die' geleidde onze schreên,
Laten wij in Zijn Wil toch berusten.
Dan ontsluit zioh 's Hemels woon,
En daalt Jezus, Godes Zoon,
Neer op aarde, stil en zacht!!!
Herders komt naar Bethlehem,
Hebt ge 'fc niet gehoord?
Dat een Kindje daar liggen zal.
Pas geboren in een stal,
Spoedt U
Spoedt U voort;
Gij wordt 't eerst verwacht,
Door dat lieve, goddelijk Kind,
Ziet eens hoe 't u teeder mint.
Naar uw liefde smacht,
Drie Oostersche wijzen,
Ze kwamen van ver.
Naar 'fc stadje van David,
Geleid door een ster;
Ze hadden vernomen,
In Bethlehem klein,
Daar moest de Eelocfde....
Messias thans zijn.
Ze vonden klein Jesuke,
Op stroo in een stal,
Ze bogen hun knieën,
Geloofden in Hem,
En waren opnieuw weer,
Getrouw aan Zijn stem.
Ze boden hun offers,
Met eigene hand,
Goud, wierook en mirrhe.
Naar Oostersche trant,
Ze legden ze blijde,
Voor Jesuke neer.
Aanbaden Het,
Brachten Het,
Goddelijke eer.
O Jesuke, ik wil ook zoo zijn
Eerbiedig, nederig klein,
Maar woorden zeggen niet genoeg.
Neen, daden vraagt Ge mij,
Gij wilt dat ik eerbiedig bid,
En steeds gehoorzaam zij.
Dat ik voor ieder.
Vriendelijk ben,
Ik beloof dat alles nu,
Want:
Jesuke lief, klein Kindeke,
Ik hou zooveel van U.
KERSTFEEST,
door Jacquos Ouwerkerk.
Hoor de juk lende klokken,
Zoo helder en blij,
Zij verkondigen Gcds glorie,
Hoe blijde zijn zij!
Wij hooren ze allen,
In de sti.te van den nacht.
En spoeden ons kerkwaarts,
Waar 'fc Kindje ons wacht.
Het ligt in een kribbe,
Hefc Kindje zoo teer,
Wij allen, wij knielen
Er biddend bij neer.
Wij jub'len en zingen
Van harte verheugd.
Want God is geboren,
Ons eenigste vreugd.