Het Woord is
Vleesch geworden
S«SÜ5«35Ï:
tzrir" Ai8t
aêSsSSs??**
25 SS S K Z
^eterLh^.d8
WOENSDAG 24 DECEMBER 1930
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD PAG. 14
d" -«sd,,. 1. vcrai.uwea
wordt God «I! mensch! En bij Z.jne Sebocrte
komen Engelen uit den hemel zingen.
Maar wat !»«m dat Joddelijk. Kind dan in
Zo H t kwam He' et °»kcn?
Zou Hat b.v. met ons alwat Hat zich voor-
stelde bereikt hebben?
Wij jalooven toch in da rendinj an in da
Godheid van dat Kind, „ij warden ar door
aangenomen; we hooren tot zijn. Kerk en
"ine „schapen"; we kregen aifne genaden, en
niemand werd zoozeer als wij, Katholieken,
door dien Redder geholpen en bevoorrecht.
Zijn meeste succes sal Hij dan toch wel onder
ons hebben gehad.
Hebben om ons de Engelen dan coo gejuicht
in dien gewichtigen nacht?
In desen Kersttijd maken we stalletjes, die
de kinderen soo graag si.n, In de kerken en
thuis; en we setten er lichtjes bij en singen
aardige liedjes. Zouden de Engelen hierom soo
blij zijn geweest?
Nog meer doen we. We gaan naar de kerk
en leren daar in een boek met gebeden. We be
grijpen wel niet alles, en vele betuigingen en
beloften, die er in staan, souden we niet graag
tot de onze maken. Dikwijls ook dwaalt onse
aandacht er bij naar heel andere dingen af.
Maar we bedoelen het toch goed en doen het
voor Godl Is dat die „glorie", waar de Enge-
!«n het over hadden?
Dit i, nog niet alles! We knielen, omdat het
gtbruik dit onder ons zoo meebrengt. We
biechten, maar blijven toch detelfde. We com
municeren en weten, dat we dan dalselfde
Kind, den Mensch-geworden-God, in ons bin
nenste krijgen, maar het kost, soolang het
geen gewoonte werd, vela) moeite, er toe
te komen. En dan gebeurt het soo dikwijls, dat
WO ar bij vergeten, wat we doen, en er niet
aan denken. Wie daar in ons kwam. Is dit het
hoogste, door het Kind van 00s verwacht?
Doen velen, maar lang niet allen, onder ocs
vael meer?
Zeer velen, maai lang niet allen, onder ons
onthouden sich in bet dagelijksche leven van
de allergrofste misdaden, als moord, diefstal,
ontucht. In de gangbare fouten en gebreken
echter doen velen, sonder merkbaar onder
scheid, met de overige wereld mede We sijn
niet bang voor een leugen, als de waarheid ons
wat lastig is. De liefde onder ons is niet fo die
mate boeiend, dat aan onse eenheid sou sijn
uit te maken, waar Christus de „rijnen" vindt,
Op lijden en kruisen, ofschoon daarover schoo-
ne literatuur bestaat onder ons, sijn we prak
tisch niet gesteld. We hebben het graag goed
en verlangen ons deel van de wereld. We doen
„raken', sooal anderen dit doen. Amuseeren
ons met deselfde dingen als rij. Het Huwelijk
IS wel bij ons een Sacrament, maar wordt toch
ronder beswaar uit financieele berekening ge
sloten, en het leven erin is niet altijd voor God
en uit deugd. Goedmeenende niet-christenen
ergeren rich dikwijls aan de onernstige levens
wijze bij velen der onsen. Is hiervoor het
Woord Vleesch geworden; was dit het doel.
waartoe God op de wereld kwam? Is de God-
Mensch daarvoor aan een kruis gestorven?
Hel kan niet rijnl God moet rich méér van
ons hebben voorgesleldl Dat Kind kwam groe
ier invloed op het leven uitoefenen.
Wat kwam dit Kind in one leven doen; waar
toe kwam het genaden geven; en waartoe vor
dert het dan ook. dat wij ons met alle krachten
zullen inspannen?
Vrienden wennen aan elkander; vijanden
niet. Daardoor kan het voorkomen, dat de
laatsten scherper zien de eersten.
Welke opvatting zouden dan Jezus' vijanden
van zijne bedoeling gehad hebben en hebben?
Vooral als we het Evangelie van Sint Jan
lezen, valt het op. dat zoodra Jezus in het
openbaar gaat optreden. Hij geen stap meer
kan zetten, of de Joden zijn er bij, om Hem
tegen te werken en Hem zoo mogelijk allen
invloed op het volk te ontnehien. De haat van
die menschen tegen Hem gaat al heel ver! Ze
spreken af. Hem te moorden! En als ze na
vele mislukte pogingen, Hem eindelijk in hun
macht krijgen, geven ze, bij het proces tegen
den Zaligmaker, blijken van zulk een blinden,
doodelijken haat, dat de heidensche Pilatus
aanstonds hun toeleg doorzag.
Hoe komt het, dat se dec Zaligmaker soo
verafschuwden? Hadden se sulk een boven-
raenschelijke liefde voor den Sabbath en heel
de Joodsche Wet? Van een soodanige buiten
sporige heiligheid gaven se waarachtig geen
blijk! Of vonden se het soo erg, dat Hij sieken
genas en dooden opwekte, wat sij niet konden
doen? Het wordt toch al te gek, daarom
iemand te gaan vermoorden! Neen, hun haal
kwam voort uit een persoonlijken grief tegen
Jesus. Hij deed, door hetgeen Hij verkondigde
•n door zijne levenswijse een aanval op hun
I e V e n. Hij veroordeelde hun gedrag en stelde
hun elschen, waaraan se niet van plan waren
te voldoen. Hem weerleggen ging niet; Hem
het zwijgen opleggen of er eenvoudig mee
lachen, ging evenmini Het ging om heel hun
levensopvatting en hun levenrinricht'ng, dit
begrepen se heel goed; hinderlijk waren hun
daarbij al dia wonderen! Hard legen hardl Zij
moesten sich gewonnen geven, ol Hij.dood!
Anders blijft het ook onverklaarbaar, dat
eerst de Joden, later de andere volken soo
onmenschelijk wreed konden sijn tegen Jesus'
leerlingen; se vochlen daarbij niet tegen die
menschen, maar tegen het Christendom, tegen
de „schen, hierdoor aan hun leven gesteldl
Waarom mochten di. Christenen een dooden
Man met hun meester noemen? Vonden se het
Z°! V' Hem Mn Z°°° God
sagen. Alle heidenen hielden er goden en
godenzonen op na; dan konden se de heele
wereld wel uitmoorden! Of was het zoo mis
dadig. dat die Christenen ergens in een huis of
onder den grond „Heilige Geheimen" vierden,
daarbij baden en zongen en er een geheimzin
nige Spijs in den vorm van brood bij aten?
Het zou toch al te dwaas geweest zijn, ze
hierom te vermoorden! Een of andere fanati
cus zou er misschien toe kunnen komen. Maar
al die wereldsche, onverschillige rechters?
Neen, daar zat meer achter! Die bloedige haat
tegen het Christendom is alleen hieruit ver
klaarbaar, dat men er heel zijn levenswijze in
alle opzichten, met alle zonden en alle ge
noegens, mee bedreigd zag! Die vervolgers wa
ren wel slecht, maar niet gek!
In onze dagen zien we dezelfde verschijnse
len. Wat een afkeer bestaat in ons land niet bij
ontelbaren tegen hel Christendom? Tot wat
buitensporigheden komt die haat niet in Rus
land! Het gaat tegen Christus op leven en dood.
Massa's menschen worden om Hem, om het
geen Hij op de wereld kwam doen, afgeslacht.
Wie het voor Hem opneemt, heeft daarmee het
recht verbeurd op vrijheid, op eten, op leven!
En fabelachtige geldsommen hebben ze er
voor over, om ook in andere landen over heel
de wereld het Christendom uit te roeien.
Waarom toch? Vinden die Russen het dan zoo
afschuwelijk, dat die priesters hardop aan een
altaar eenige gebeden opzeggen en knielen? Is
het hun zoo hinderlijk, dat andere lieden in
hun eigen huizen plaatjes ophangen, met Chris
tus of Maria er op? Of dat sommigen in de
kerken zulk een beeldje een kus geven? Is dat
zoo erg, dat iemand, die daar niet aan mee
doet, er anderen om gaat vermoorden! Als wij
een of anderen zot in een auto zien rijden, met
een beertje of aapje er achter in, dan lachen
we dien hals uit, maar voelen geen behoefte,
hem een kogei door het hoofd te jagcnl Als
een meisje een swastika, een „geluksdingetje
op haar keel draagt, gaan we er niet met een
mes op los! Waarom kunnen die Russen dan
Christus niet uitstaan? Hoe komt het, dat hun
afschuw van Hem zoo abnormaal ver gaat?
Is het een onnoozelheid? Of een vergissing?
Neen, geen van beide! Ze weten best wat ze
doen, en vergissen zich ook.niet!
Kwamen Stalin en Rykoff bij velen onzer
om advies, we zouden hun zeggen: Och, goede
menschen, waartoe toch die drukte? Christus
heeft het zoo kwaad niet bedoeld I Het Chris
tendom is „redelijk"! Ge ziet toch wel, dat
wij en wie durft zeggen, dat wij geen chris
tenen zijn? dat wij juist als ieder ander, die
niet in Christus gelooft, volop van het leven
genieten! We komen in niets te kort! Voor u
en voor ons is het een kwestie, van duiten.
Ieder maakt zich het leven, zoover zijn beurs
toelaat, zoo aangenaam en makkelijk mogelijk I
Maar.... voor zulk een Christendom is het
„Woord niet vleesch geworden'
Het kwam niet om Kerst- en Paaschpoëzie
op de wereld te brengen; maar het Woord
was het „Leven der menschen" en kwam nieuw
leven geven en nieuw leven vorderen. Volgens
Sint Paulus moeten we eerst sterven een
radicale opruiming dus van den „ouden of
beidenschen mensch! en dan weer opgewekt
worden tot een nieuw leven. En Christus zelf
zegt hetzelfde, dat we opnieuw moeten „ge
boren" worden.
Wat hebben we dan te verstaan onder het
oude leven, dat bij den christen dient te wor
den opgeruimd? Het leven volgens onzen aan
geboren natuurlijken drang naar genot. Voor
een ongeloovige bestaat er geen God boven
den mensch. De mensch zelf wordt voor hem
het hoogste, dat er is. En het beste, dat hij
kan doen, is zich in alle opzichten, naar
geest en lichaam, uitleven en dus vooral van
alles zóóveel mogelijk profiteered
Wat is het nieuwe leven, dat Christus kwam
brengen en eischen? De eerste vraag van den
Catechismus geeft er antwoord op. We zijn op
aarde om God te dienen. Gods is eigenaar van
ons leven en dus eveneens het doel er van.
Voor Hem dient het besteed te worden. En dit
niet zoo nu en dan maar eens, maar altijd
door, elk oogenblik. Alles, zonder uitzonde
ring, hebben we voor Hem te doen, en dus ook
overeenkomstig Zijn wil en beschikkingen. Elk
oogenblik van ons leven kunnen en moeten we
iets doen, dat in den vollen zin bovennatuurlijk
is. voortkomend uit gen-de. n et uil tu:t. en
verdienstelijk voor den hemel. Een andere
christelijke opvatting van het leven bestaat er
niet! Christelijk leven is leven voor God; niet-
christelijk leven is niet leven voor God, maar
voor zijv genoegen. Een christelijke daad is
een daad voor God; een niet-christelijke daad
is een daad voor zijn genoegen alleen en
niet voor God. Zoodra genot doel wordt
men kan ook genoegen vinden in een door God
gewilde daad maar zoodra het genot doel
van een handeling wordt, staan we buiten de
grens van het Christendom.
Op verdere bijzonderheden ingaan en op de
verschillende praktische gevolgtrekkingen hier
van wijzen, gaat in een dagbladartikel niet.
Wie er echter over nadenkt, zei zelf wel tot
conclusies komen.
Hij zal ook inzien, dat christelijk leven nog
al iets in heeft! Heelemaal, ten opzichte van
het zinnelijke, een gestorvene zijn, en heele
maal en altijd als een herborene leven, is een
ontzaggelijk karweit
En minder kwam Christus toch niet in ons
leven uitwerken en met minder kan Hij zich
ook niet tevreden stellen. Hij geeft zijne genade
voor een volledig Christendom en wij x:bben
zijne genade ook voor een volledig christelijk
leven te benutten.
Het is te verklaren, dal de Joden Hem ver
moordden, dat de Russen het opnieuw probee-
renl Het is veel, wat Hij vraagt, en onvoor
waardelijk van ieder ook eischt!
Maar in dit leven geeft Hij er „volkomen
vreugde" voor en later volmaakt geluk!
Rijpwetering.
TH. KWAKMAN,
Pastqpr.
BLIJDE MARE
Als om den kouden dag
geen bloempje meer bloeien mag,
als zwijgend levensleed
schuil gaat in sneeuwen kleed:
licht er hemelglans witter
uiit het sterrengeschitter,
zingt ons een wondere mare
uit mysterie-vert:
hoe eens een Maged mocht baren,
maagd bleef en toch moeder werd.
Als langs bevroren gracht
in sneeuw-bleeken winternacht
met gele lichtjes, aan
rijen lantarens staan:
gaat in nacht-vroege stonde
klokkenmare in den ronde,
wordt uit het sterretjesglansen
boven 'n feest van licht:
enkel guirlandes en kransen
voor 't Kind, dat in 't kribje ligt.
De kerke-vensters zijn
vol feest van den wederschijn,
dat vreugd bij 't innegaan
vonkend wil overslaan:
vrede gaat glorieeren,
't hart komt vol jubi'eeren.
Wie langs twee wegen nog kwamen,
vieren vrede* feest:
heilblij gekerstenden samen
in zege van broedergeest,
Fr. E. VAN KROONENBURG, O.F.M.
DE PAPEGAAI.
Een Kerstherinnering.
door B. V.
Ik was 8 of 9 jaar, toen de volgende ge
beurtenis zich afspeelde.
Wij woonden in een huis aan de binnen
haven van de oude handelsstad. Het was
een echt huis voor een kapitein: Holland-
sche tegels in de keuken, scheepsmodellen,
die in de vestibule van het plafond afhin
gen, kaniers met hooge venstors en eigen
aardige kamers, die, wat hun vorm betreft,
aan een kajuit deden denken.
Lora, onze papegaai, was een paar dagen
voor Kerstmis ziek geworden. In het begin
dachten we daar eigenlijk niet over na. Een
papegaai kan ziek worden, zeker. Maar
Lora was niet een papegaai zonder meer,
Lora was Lora, een lid van het gezin, om
zoo te zeggen. Hij -was toen b.v. al langer
in de familie opgenomen dan ik, Twee jaar
voor mijn geboorte had mijn vader hem
mee uit de oerwouden langs de Orinoco ge
bracht. De schoener haalde een lading
«hout, dat voor Hamburg bestemd was, uit
Euriapo, 'n dorp in het oerwoud, 40 mijlen
stroomopwaarts. Het gebeurde destijds wel
meer dat een zeilschip zich zoo diep het
land in begaf. Zij waagden het gerust, die
oude kapiteinswaar maar eenige kans
was, waagden zij het....
Een der inboorlingen bood drie pape
gaaien aan, die in een primitieve kooi opge
sloten zateneen grijze en twee groene. De
kooi werd op de kombuis vastgemaakt.
Op de thuisreis had het'schip veel te lijden
van de zware deining, toen zij den mond
van de rivier bereikten. Een stortzee ver
nielde de lichte bamboe kooi. De grijze
papegaai, die sterker was dan de beide
groene, klemde zich met klauwen en sna
vel aan de kombuis vast. Maar de beide
groene papegaaien werden door de golven
over het dek meegesleurd en het was een
wonder, dat vader, den derden, onzen
Lora nog grijpen kon, voordat hij in 't spui
gat stikte: de andere groen was jammerlijk
verdronken. Zoo kwam het, dat vader Lora
behield, toen hij later thuis besloot een
der beide vreemde vogels weg te geven.
En zoo is het ook te verklaren, dat hij
Lora soms „Mozes" noemde, want hij had
hem uit het water gered.
En nu was Lora ziekerg ziek.
„Zou hij sterven? Wij konden ons niet
voorstellen hoe het zijn zou, als de vroo-
lijke vogel er niet meer was. Wij stonden
bedroefd rond de kooi. Het Kan best zijn,
dat we geschreid hebben en ik weet
nog goed: Stina, onze oude meid stond
eens voor de kooi, keek lang naar den zie
ken vogel en veegde met haar blauwen
voorschoot langs de oogen. Kort tevoren
had Lora een nieuwe, ruime kooi gekregen.
Wij waren daar zoo blij mee ofschoon do
oude koperen kooi iederen Zondag blonk
als gourl. En nu werd de vogel ziek, zoodra
hij zich in zijn nieuwen kooi bevond. Hij at
niets meer, zelfs geen klontje suiker. Des
middags zaten we bedrukt aan tafel.
„Hoe gaat het met Lora?" vroeg vader,
toen hij daags voor Kerstmis met de mail
boot, waarop hij toen kapitein was, met
groote moeite door het drijfijs van Bochum
gekomen was.
„Het gaat niet goed met Lora", zei
moeder en haar stem klonk zóó ernstig, dat
ik er van verschrok.
Mijn zusjes schreiden bijna en ik had
een gevoel alsof het broertje, dat een paar
jaar geleden gestorven was, nog leefde,
maar zeer gevaarlijk ziek was.
„Waar is eigenlijk mijn oude panama
hoed gebleven, moeder?" vroeg vader plot
seling. „Wat denk je er van als we hem
weer eens over de kooi van den armen
v ~el zetten? Ik heb een voorgevoel, dat
ets het arme dier goed zal doen. Hij
hee t den rand er toch al afgebeten en uit
gepikt."
„Die oude groote strooienhoed Ja",
antwoordde moeder, „die zal wel op zolder
liggen. Maar hoe kan het dier met die oude
hoed geholpen worden
„Men kan het nooit weten, moeder. Ik
heb reeds dikwijls opgemerkt hoe het dier
in den loop der jaren, aan den reusachtigen
strooien hoed, dien ik trouwens op den
zelfden dag met de papegaai tegelijk in
Euriapo gekocht heb, gewend geraakt is.
Je weet toch dat ik hem altijd na den mid
dag over de kooi stulpte.. Dan was Lora
rustig en goed gehumeurd. Hij knabbelde
wel aan den rand van den hoed maar was
nooit zoo tevreden en goed geluimd als
dan. Wij kunnen het in ieder geval pro-
beeren. Ga, na tafel naar boven jongen en
haal den hoed."
Dat deed ik natuurlijk graag, het liefst
direct al. Maar ik moest tot na het eten
wachten.
Na tafel was er in huis veel te doen. Het
was de vooravond van Kerstmis. Vader
zette den Kerstboom op een goede plaats,
mijn zusjes haalden de Kerstversiering uit
de groote least, moeder bakte de Kerst-
koeken. Stina poetste het koper aan de
voordeur en ik klauterde op zolder om den
ouden Panamahoed te zoeken.
Daar lag hij op de medicijnkist, de
scheepsapotheek der „Etta", onze schoener,
waarmee indertijd Lora en de hoed uit het
verre Venezuela gekomen waren.
Het is zoo heerlijk voor een jongen op
den zolder rond te dwalen en daar te
droomen. Wat een vreemde dingen liggen
er niet op den zolder van een kapiteins
woning Lange zwarte rollen vol zeekaar
ten, een zak van zeildoek waarin seinvlag
gen, een reddingsboei, waarop de naam
van het schip ^stond en de haven waarin
het thuis behoorde, oude dagboeken en aan
wijzingen omtrent het zeilen, en aan de
hanebalken hingen afgedankte zuidwesters,
oliejassen, gummi-jassen, die even erg naar
zout water als naar gummi rooken. Uren
lang kon ik me als jongen tusschen al deze
dingen .vermaken.
Maar nu greep ik snel den ouden strop-
hoed en stormde er mee den trap af. Lora
zou weer gezond worden.
Stina had den bodem van de kooi met
versch zand bestrooid en ze daarna bij de
kachel gezet. Loza zat op zijn stang, met
den kop in de groenroodeveeren verbor
gen. Hij verroerde zich niet Het hoorn
achtige deksel van het eene oog, dat ik
zien kon, was vast gesloten. Hij maakte
een erbarmelijk-en indruk, de papegaai.
Voorzichtig drukte ik den hoed over de
kooi heen en wachtte met beklemd hart
Ik kreeg een voorgevoel van het geluk dat
komen ging.Ik hield van dezen verstan-
digen bonten vogel, met wie ik van kleins
af vertrouwd geweest was. In geen dagen
had hij gesproken. En hoe lang had hij niet
gezongenWant dat kon hij op dagen, dat
hij goedgeluimd was met wonderlijk
krassend geluidVan hem hoorde ik voor
het eerst het Engelsch liedje, dat begint als
volgt
„Vooruit jongens, hijsch op,
We varen naar Rio Grande
Als hij nu eens dood ging, die oude
LoraIk korj er niet aan denkenIk zat
alleen in de kamer en sloeg hem gade. En
toen begon ik tegen hem te praten.
„Ha, Lora," zei ik, „hier is een oude
kennis van je. Het is de ouue hoed, die
ook uit het oerwoud komt, de panama."
Bij het woord „panama" richtte Lora den
kop uit de veeren, sloeg de oogen op en
schudde zich rillend. Hij zag er geweldig
zwak uit ik boog den afgeknabbelden
hoedrand dichter tegen de staven van de
kooi aan en duwde ze er tusschen. Een
oogenblik bleef de vogel zoo zitten, legde
den kop opzij en keek met moede oogen
naar den rand van den hoed. Toen sloot hij
het oog en bleef pijnlijk op de sport zitten.
Toen nam ik den hoed en zette hem op.
„Lora, Lora", zei ik, „kijk toch eens hier
Lora. Hier is de hoed uit het oerwoud."
En ik duwde den rand nog verder tusschen
de staven.
Er kwam niemand in de kajuit, zooals wij
de kleine woonkamer noemden De anderen
hadden allen volop hun werk. Ik hoorde
vader den kerstboom in orde maken, de
zaag kraste in het houtin de keuken
werd nu chocolade gekookt, dat verspreid
de een heerlijke geur door het heele huis,
mijn zusjes smoesden in de voorkamer en
hielden geheime beraadslagingen om de
verrassingen die komen gingen.
„Lora", zei ik, „kom toch. Word toch
weer gezond."
En toen kwam hij langzaam dichterbij.
Vlug stulpte ik den strooienhoed weer over
de kooi en duwde de breede randen tus
schen do staven. Lora werkte zich met
klauwen en snavel tegen,den binnenwand
van de kooi naar boven. Achhet ging
langzaam, het scheen wel, dat hij den rand
nooit bereiken zouTelkens moest hij
ophoudeno, wat was hij zwak en
ziekIk riep en lokte hem telkens
weer.. En ten slotte was hij er.... hij
beet in den rand van den hoed en begon te
knabbelen. Zienderoogen werd hij opge
wekter.... hoe langer hij beet en knabbel
de
Ik begreep het toen natuurlijk nog niet
en ik heb er ook niet aan gedacht of er
ook eenig mystiek verband bestond tus
schen den vogel en den hoed, die alleboi
uit het oerwoud gekomen waren.
Uit de Landbouwwereld
So schier als hi gheLoren was,
wert hi ghelegt, also ic las,
in eender oouder cribben;
want daer gheen ander wieghe en was
daer hi in mochte ligghen.
Op lutel hoey (hooi) wert hi gholeijt,
Joseph coussen, sijn eerste cleet.
daer wert hi in ghevondon;
noyt en was meerder oetmoedieheijt
in deser werelt vonden.
(Tekst naar Flor. v. Duyse „Het oude
NeJerl. lied". Dl. III bl. 2035).
Voederproeven met Cocosmeel. Attn het
rroefsta.ion te Hoorn werden twee voe
derproeven genomen mot in totaal 62
herfstkalveren (zwartbont), om den invloed
van cocosmeelvoedering te bestudeeren.
Beide proeven werden volgene het Desn-
sche groepysteem uitgevoerd. Telkenmale
da"v o? de hoofdperiode per koe en per
dag -.1 K.G. cocosmeel vergeleken met
j v.a" een krach tvoedermengsel, be
staande bg de eerste proef uit 2 deelen
grondnolenmeel en 5 deelen maismeel, bij
en vTl' •Pr0ef, 2 d' Srondnotenmeel
n 7 d. maïsmeel. Aldus werden practisch
gelijke hoeveelheden zet meel waarde en
verteerbaar werkelijk eiwit tegenover el-
kaar geplaatst.
Bij de proeven bleek, dat groep I (cocoa)
melk ent J<^r' ,Wat de Pr°ductie van
melk en vetvrge droge stof aangaat, een
etdite^ —dee-1 WaB' het jaar
echter een wetntg in het voordeel. Deze
verschillen waren echter zód klein, dat zij
Ion'"!?:., onverm'ide'Üke proeffouten val
daarentegen werd in de beide proef-
brent,.?"hiï'Cionaa"zienliik hoosere vet°P-
Het verschil cccosgroep geconstateerd!
ner koe en i controlegroep bedroeg
Gram of «emldde'd 39.9 plus 8.1
>n procenten: 7.7 plus 1.7 pet.
Begrijpelijkerwijs was ook het vetner
drie 98 "'ZV- D"b verhoogbg be
drieg gemiddeld 0.27 plus 0 33 net JR;; d
'«.stelling van dit cijfer isgee'n reke'nkv
gehouden met de verschillen in hoeve"?
heid melk der afzonderijke koeien; dec.i
men dit wèl, dan werd toch vrijwel dezelf
de uitkomst verkregen) In 'f nitrom
de verhooging bjj dT'ie^Lw
diïd. rP?rCe"^#' wier na'uurlijk gemid
Practisch even groot al. bü die
gëmiddeldflf, >2
hoof of li' |g dleren met een zéér
of of zeer laag natuurlijk vetgehalte kan
echter mets met zekerheid worden g7zeS
specifieke invloed van het coeosmfei
fifket ;?rdpr?rv rinToiTlJ^
hoofdperiode, die in het geheel 8* weke"
duurde, onverminderd aanhield Of ri
Bramblauw. Dit.is artikel, dat sinds kort
Product, dat" beschouwd E? Torien^
Sal,4-en,r^n?ht^
zl7d,Ll'e?Xa0\7rde;dt WOrdt-
welk. w?rdnenOPvegrrr^enrMbüdevreeHUlta'en'
va?hT??r"d^
1chteto°.e„?" de «middelde
vóeUrrr B,ap*rb£9 d8d A
ramblauwtoevoegmg: gemiddeld 195
840 gram gem. 138 nn krr
gj-gj. "WaWsf--
Zi ZV ,I'92 8"° 6-70
xsE S B - s -
1874—1884JjS Jo.OS SM 12 20M
hm,rdie,itrept ™indteein -t^udè?
1884_I894 TarsTRo««eGere'HaverLoonen
5 5 - - -
Sept.-Oct, ;'30 ttif
11 N- 6.00 4.60 ?75 12 ;£o0
Me?k°rLercTk8n- /°nge heggen worden
sterk ingekort, opdat de steekken van onij
deren op dicht vertakken. De heggen in
jaa7'?7iaaAfk'ant ?°0len in dit'
jaar -0-.5 c.M. boven den bodem worden
rrtDs'.erSeem "A
tenlandech vakblad, dat een goedmiddel om
TheM Ult kiPFrnh°^n t. ver'i«?
diê~ li f8n Va" raen in Een
dierenbeul een menschenplager. Zaai
met in de voren der ondeugd. Een mae
neet moet, om zijn aantrekkingskracht niet
t* lerliezen, steeds een gewicht dragen
Den mensch gaat het in veel dingen even-
spieren verslappen, als ze niet
zl'lbi'dl' WOrden' c.n wat "CS sterker is,
in het rik W°rd| verlamd- *'s die niet
het denken geoefend wordt.