Het Woord is Vleesch geworden S«SÜ5«35Ï: tzrir" Ai8t aêSsSSs??** 25 SS S K Z ^eterLh^.d8 WOENSDAG 24 DECEMBER 1930 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD PAG. 14 d" -«sd,,. 1. vcrai.uwea wordt God «I! mensch! En bij Z.jne Sebocrte komen Engelen uit den hemel zingen. Maar wat !»«m dat Joddelijk. Kind dan in Zo H t kwam He' et °»kcn? Zou Hat b.v. met ons alwat Hat zich voor- stelde bereikt hebben? Wij jalooven toch in da rendinj an in da Godheid van dat Kind, „ij warden ar door aangenomen; we hooren tot zijn. Kerk en "ine „schapen"; we kregen aifne genaden, en niemand werd zoozeer als wij, Katholieken, door dien Redder geholpen en bevoorrecht. Zijn meeste succes sal Hij dan toch wel onder ons hebben gehad. Hebben om ons de Engelen dan coo gejuicht in dien gewichtigen nacht? In desen Kersttijd maken we stalletjes, die de kinderen soo graag si.n, In de kerken en thuis; en we setten er lichtjes bij en singen aardige liedjes. Zouden de Engelen hierom soo blij zijn geweest? Nog meer doen we. We gaan naar de kerk en leren daar in een boek met gebeden. We be grijpen wel niet alles, en vele betuigingen en beloften, die er in staan, souden we niet graag tot de onze maken. Dikwijls ook dwaalt onse aandacht er bij naar heel andere dingen af. Maar we bedoelen het toch goed en doen het voor Godl Is dat die „glorie", waar de Enge- !«n het over hadden? Dit i, nog niet alles! We knielen, omdat het gtbruik dit onder ons zoo meebrengt. We biechten, maar blijven toch detelfde. We com municeren en weten, dat we dan dalselfde Kind, den Mensch-geworden-God, in ons bin nenste krijgen, maar het kost, soolang het geen gewoonte werd, vela) moeite, er toe te komen. En dan gebeurt het soo dikwijls, dat WO ar bij vergeten, wat we doen, en er niet aan denken. Wie daar in ons kwam. Is dit het hoogste, door het Kind van 00s verwacht? Doen velen, maar lang niet allen, onder ocs vael meer? Zeer velen, maai lang niet allen, onder ons onthouden sich in bet dagelijksche leven van de allergrofste misdaden, als moord, diefstal, ontucht. In de gangbare fouten en gebreken echter doen velen, sonder merkbaar onder scheid, met de overige wereld mede We sijn niet bang voor een leugen, als de waarheid ons wat lastig is. De liefde onder ons is niet fo die mate boeiend, dat aan onse eenheid sou sijn uit te maken, waar Christus de „rijnen" vindt, Op lijden en kruisen, ofschoon daarover schoo- ne literatuur bestaat onder ons, sijn we prak tisch niet gesteld. We hebben het graag goed en verlangen ons deel van de wereld. We doen „raken', sooal anderen dit doen. Amuseeren ons met deselfde dingen als rij. Het Huwelijk IS wel bij ons een Sacrament, maar wordt toch ronder beswaar uit financieele berekening ge sloten, en het leven erin is niet altijd voor God en uit deugd. Goedmeenende niet-christenen ergeren rich dikwijls aan de onernstige levens wijze bij velen der onsen. Is hiervoor het Woord Vleesch geworden; was dit het doel. waartoe God op de wereld kwam? Is de God- Mensch daarvoor aan een kruis gestorven? Hel kan niet rijnl God moet rich méér van ons hebben voorgesleldl Dat Kind kwam groe ier invloed op het leven uitoefenen. Wat kwam dit Kind in one leven doen; waar toe kwam het genaden geven; en waartoe vor dert het dan ook. dat wij ons met alle krachten zullen inspannen? Vrienden wennen aan elkander; vijanden niet. Daardoor kan het voorkomen, dat de laatsten scherper zien de eersten. Welke opvatting zouden dan Jezus' vijanden van zijne bedoeling gehad hebben en hebben? Vooral als we het Evangelie van Sint Jan lezen, valt het op. dat zoodra Jezus in het openbaar gaat optreden. Hij geen stap meer kan zetten, of de Joden zijn er bij, om Hem tegen te werken en Hem zoo mogelijk allen invloed op het volk te ontnehien. De haat van die menschen tegen Hem gaat al heel ver! Ze spreken af. Hem te moorden! En als ze na vele mislukte pogingen, Hem eindelijk in hun macht krijgen, geven ze, bij het proces tegen den Zaligmaker, blijken van zulk een blinden, doodelijken haat, dat de heidensche Pilatus aanstonds hun toeleg doorzag. Hoe komt het, dat se dec Zaligmaker soo verafschuwden? Hadden se sulk een boven- raenschelijke liefde voor den Sabbath en heel de Joodsche Wet? Van een soodanige buiten sporige heiligheid gaven se waarachtig geen blijk! Of vonden se het soo erg, dat Hij sieken genas en dooden opwekte, wat sij niet konden doen? Het wordt toch al te gek, daarom iemand te gaan vermoorden! Neen, hun haal kwam voort uit een persoonlijken grief tegen Jesus. Hij deed, door hetgeen Hij verkondigde •n door zijne levenswijse een aanval op hun I e V e n. Hij veroordeelde hun gedrag en stelde hun elschen, waaraan se niet van plan waren te voldoen. Hem weerleggen ging niet; Hem het zwijgen opleggen of er eenvoudig mee lachen, ging evenmini Het ging om heel hun levensopvatting en hun levenrinricht'ng, dit begrepen se heel goed; hinderlijk waren hun daarbij al dia wonderen! Hard legen hardl Zij moesten sich gewonnen geven, ol Hij.dood! Anders blijft het ook onverklaarbaar, dat eerst de Joden, later de andere volken soo onmenschelijk wreed konden sijn tegen Jesus' leerlingen; se vochlen daarbij niet tegen die menschen, maar tegen het Christendom, tegen de „schen, hierdoor aan hun leven gesteldl Waarom mochten di. Christenen een dooden Man met hun meester noemen? Vonden se het Z°! V' Hem Mn Z°°° God sagen. Alle heidenen hielden er goden en godenzonen op na; dan konden se de heele wereld wel uitmoorden! Of was het zoo mis dadig. dat die Christenen ergens in een huis of onder den grond „Heilige Geheimen" vierden, daarbij baden en zongen en er een geheimzin nige Spijs in den vorm van brood bij aten? Het zou toch al te dwaas geweest zijn, ze hierom te vermoorden! Een of andere fanati cus zou er misschien toe kunnen komen. Maar al die wereldsche, onverschillige rechters? Neen, daar zat meer achter! Die bloedige haat tegen het Christendom is alleen hieruit ver klaarbaar, dat men er heel zijn levenswijze in alle opzichten, met alle zonden en alle ge noegens, mee bedreigd zag! Die vervolgers wa ren wel slecht, maar niet gek! In onze dagen zien we dezelfde verschijnse len. Wat een afkeer bestaat in ons land niet bij ontelbaren tegen hel Christendom? Tot wat buitensporigheden komt die haat niet in Rus land! Het gaat tegen Christus op leven en dood. Massa's menschen worden om Hem, om het geen Hij op de wereld kwam doen, afgeslacht. Wie het voor Hem opneemt, heeft daarmee het recht verbeurd op vrijheid, op eten, op leven! En fabelachtige geldsommen hebben ze er voor over, om ook in andere landen over heel de wereld het Christendom uit te roeien. Waarom toch? Vinden die Russen het dan zoo afschuwelijk, dat die priesters hardop aan een altaar eenige gebeden opzeggen en knielen? Is het hun zoo hinderlijk, dat andere lieden in hun eigen huizen plaatjes ophangen, met Chris tus of Maria er op? Of dat sommigen in de kerken zulk een beeldje een kus geven? Is dat zoo erg, dat iemand, die daar niet aan mee doet, er anderen om gaat vermoorden! Als wij een of anderen zot in een auto zien rijden, met een beertje of aapje er achter in, dan lachen we dien hals uit, maar voelen geen behoefte, hem een kogei door het hoofd te jagcnl Als een meisje een swastika, een „geluksdingetje op haar keel draagt, gaan we er niet met een mes op los! Waarom kunnen die Russen dan Christus niet uitstaan? Hoe komt het, dat hun afschuw van Hem zoo abnormaal ver gaat? Is het een onnoozelheid? Of een vergissing? Neen, geen van beide! Ze weten best wat ze doen, en vergissen zich ook.niet! Kwamen Stalin en Rykoff bij velen onzer om advies, we zouden hun zeggen: Och, goede menschen, waartoe toch die drukte? Christus heeft het zoo kwaad niet bedoeld I Het Chris tendom is „redelijk"! Ge ziet toch wel, dat wij en wie durft zeggen, dat wij geen chris tenen zijn? dat wij juist als ieder ander, die niet in Christus gelooft, volop van het leven genieten! We komen in niets te kort! Voor u en voor ons is het een kwestie, van duiten. Ieder maakt zich het leven, zoover zijn beurs toelaat, zoo aangenaam en makkelijk mogelijk I Maar.... voor zulk een Christendom is het „Woord niet vleesch geworden' Het kwam niet om Kerst- en Paaschpoëzie op de wereld te brengen; maar het Woord was het „Leven der menschen" en kwam nieuw leven geven en nieuw leven vorderen. Volgens Sint Paulus moeten we eerst sterven een radicale opruiming dus van den „ouden of beidenschen mensch! en dan weer opgewekt worden tot een nieuw leven. En Christus zelf zegt hetzelfde, dat we opnieuw moeten „ge boren" worden. Wat hebben we dan te verstaan onder het oude leven, dat bij den christen dient te wor den opgeruimd? Het leven volgens onzen aan geboren natuurlijken drang naar genot. Voor een ongeloovige bestaat er geen God boven den mensch. De mensch zelf wordt voor hem het hoogste, dat er is. En het beste, dat hij kan doen, is zich in alle opzichten, naar geest en lichaam, uitleven en dus vooral van alles zóóveel mogelijk profiteered Wat is het nieuwe leven, dat Christus kwam brengen en eischen? De eerste vraag van den Catechismus geeft er antwoord op. We zijn op aarde om God te dienen. Gods is eigenaar van ons leven en dus eveneens het doel er van. Voor Hem dient het besteed te worden. En dit niet zoo nu en dan maar eens, maar altijd door, elk oogenblik. Alles, zonder uitzonde ring, hebben we voor Hem te doen, en dus ook overeenkomstig Zijn wil en beschikkingen. Elk oogenblik van ons leven kunnen en moeten we iets doen, dat in den vollen zin bovennatuurlijk is. voortkomend uit gen-de. n et uil tu:t. en verdienstelijk voor den hemel. Een andere christelijke opvatting van het leven bestaat er niet! Christelijk leven is leven voor God; niet- christelijk leven is niet leven voor God, maar voor zijv genoegen. Een christelijke daad is een daad voor God; een niet-christelijke daad is een daad voor zijn genoegen alleen en niet voor God. Zoodra genot doel wordt men kan ook genoegen vinden in een door God gewilde daad maar zoodra het genot doel van een handeling wordt, staan we buiten de grens van het Christendom. Op verdere bijzonderheden ingaan en op de verschillende praktische gevolgtrekkingen hier van wijzen, gaat in een dagbladartikel niet. Wie er echter over nadenkt, zei zelf wel tot conclusies komen. Hij zal ook inzien, dat christelijk leven nog al iets in heeft! Heelemaal, ten opzichte van het zinnelijke, een gestorvene zijn, en heele maal en altijd als een herborene leven, is een ontzaggelijk karweit En minder kwam Christus toch niet in ons leven uitwerken en met minder kan Hij zich ook niet tevreden stellen. Hij geeft zijne genade voor een volledig Christendom en wij x:bben zijne genade ook voor een volledig christelijk leven te benutten. Het is te verklaren, dal de Joden Hem ver moordden, dat de Russen het opnieuw probee- renl Het is veel, wat Hij vraagt, en onvoor waardelijk van ieder ook eischt! Maar in dit leven geeft Hij er „volkomen vreugde" voor en later volmaakt geluk! Rijpwetering. TH. KWAKMAN, Pastqpr. BLIJDE MARE Als om den kouden dag geen bloempje meer bloeien mag, als zwijgend levensleed schuil gaat in sneeuwen kleed: licht er hemelglans witter uiit het sterrengeschitter, zingt ons een wondere mare uit mysterie-vert: hoe eens een Maged mocht baren, maagd bleef en toch moeder werd. Als langs bevroren gracht in sneeuw-bleeken winternacht met gele lichtjes, aan rijen lantarens staan: gaat in nacht-vroege stonde klokkenmare in den ronde, wordt uit het sterretjesglansen boven 'n feest van licht: enkel guirlandes en kransen voor 't Kind, dat in 't kribje ligt. De kerke-vensters zijn vol feest van den wederschijn, dat vreugd bij 't innegaan vonkend wil overslaan: vrede gaat glorieeren, 't hart komt vol jubi'eeren. Wie langs twee wegen nog kwamen, vieren vrede* feest: heilblij gekerstenden samen in zege van broedergeest, Fr. E. VAN KROONENBURG, O.F.M. DE PAPEGAAI. Een Kerstherinnering. door B. V. Ik was 8 of 9 jaar, toen de volgende ge beurtenis zich afspeelde. Wij woonden in een huis aan de binnen haven van de oude handelsstad. Het was een echt huis voor een kapitein: Holland- sche tegels in de keuken, scheepsmodellen, die in de vestibule van het plafond afhin gen, kaniers met hooge venstors en eigen aardige kamers, die, wat hun vorm betreft, aan een kajuit deden denken. Lora, onze papegaai, was een paar dagen voor Kerstmis ziek geworden. In het begin dachten we daar eigenlijk niet over na. Een papegaai kan ziek worden, zeker. Maar Lora was niet een papegaai zonder meer, Lora was Lora, een lid van het gezin, om zoo te zeggen. Hij -was toen b.v. al langer in de familie opgenomen dan ik, Twee jaar voor mijn geboorte had mijn vader hem mee uit de oerwouden langs de Orinoco ge bracht. De schoener haalde een lading «hout, dat voor Hamburg bestemd was, uit Euriapo, 'n dorp in het oerwoud, 40 mijlen stroomopwaarts. Het gebeurde destijds wel meer dat een zeilschip zich zoo diep het land in begaf. Zij waagden het gerust, die oude kapiteinswaar maar eenige kans was, waagden zij het.... Een der inboorlingen bood drie pape gaaien aan, die in een primitieve kooi opge sloten zateneen grijze en twee groene. De kooi werd op de kombuis vastgemaakt. Op de thuisreis had het'schip veel te lijden van de zware deining, toen zij den mond van de rivier bereikten. Een stortzee ver nielde de lichte bamboe kooi. De grijze papegaai, die sterker was dan de beide groene, klemde zich met klauwen en sna vel aan de kombuis vast. Maar de beide groene papegaaien werden door de golven over het dek meegesleurd en het was een wonder, dat vader, den derden, onzen Lora nog grijpen kon, voordat hij in 't spui gat stikte: de andere groen was jammerlijk verdronken. Zoo kwam het, dat vader Lora behield, toen hij later thuis besloot een der beide vreemde vogels weg te geven. En zoo is het ook te verklaren, dat hij Lora soms „Mozes" noemde, want hij had hem uit het water gered. En nu was Lora ziekerg ziek. „Zou hij sterven? Wij konden ons niet voorstellen hoe het zijn zou, als de vroo- lijke vogel er niet meer was. Wij stonden bedroefd rond de kooi. Het Kan best zijn, dat we geschreid hebben en ik weet nog goed: Stina, onze oude meid stond eens voor de kooi, keek lang naar den zie ken vogel en veegde met haar blauwen voorschoot langs de oogen. Kort tevoren had Lora een nieuwe, ruime kooi gekregen. Wij waren daar zoo blij mee ofschoon do oude koperen kooi iederen Zondag blonk als gourl. En nu werd de vogel ziek, zoodra hij zich in zijn nieuwen kooi bevond. Hij at niets meer, zelfs geen klontje suiker. Des middags zaten we bedrukt aan tafel. „Hoe gaat het met Lora?" vroeg vader, toen hij daags voor Kerstmis met de mail boot, waarop hij toen kapitein was, met groote moeite door het drijfijs van Bochum gekomen was. „Het gaat niet goed met Lora", zei moeder en haar stem klonk zóó ernstig, dat ik er van verschrok. Mijn zusjes schreiden bijna en ik had een gevoel alsof het broertje, dat een paar jaar geleden gestorven was, nog leefde, maar zeer gevaarlijk ziek was. „Waar is eigenlijk mijn oude panama hoed gebleven, moeder?" vroeg vader plot seling. „Wat denk je er van als we hem weer eens over de kooi van den armen v ~el zetten? Ik heb een voorgevoel, dat ets het arme dier goed zal doen. Hij hee t den rand er toch al afgebeten en uit gepikt." „Die oude groote strooienhoed Ja", antwoordde moeder, „die zal wel op zolder liggen. Maar hoe kan het dier met die oude hoed geholpen worden „Men kan het nooit weten, moeder. Ik heb reeds dikwijls opgemerkt hoe het dier in den loop der jaren, aan den reusachtigen strooien hoed, dien ik trouwens op den zelfden dag met de papegaai tegelijk in Euriapo gekocht heb, gewend geraakt is. Je weet toch dat ik hem altijd na den mid dag over de kooi stulpte.. Dan was Lora rustig en goed gehumeurd. Hij knabbelde wel aan den rand van den hoed maar was nooit zoo tevreden en goed geluimd als dan. Wij kunnen het in ieder geval pro- beeren. Ga, na tafel naar boven jongen en haal den hoed." Dat deed ik natuurlijk graag, het liefst direct al. Maar ik moest tot na het eten wachten. Na tafel was er in huis veel te doen. Het was de vooravond van Kerstmis. Vader zette den Kerstboom op een goede plaats, mijn zusjes haalden de Kerstversiering uit de groote least, moeder bakte de Kerst- koeken. Stina poetste het koper aan de voordeur en ik klauterde op zolder om den ouden Panamahoed te zoeken. Daar lag hij op de medicijnkist, de scheepsapotheek der „Etta", onze schoener, waarmee indertijd Lora en de hoed uit het verre Venezuela gekomen waren. Het is zoo heerlijk voor een jongen op den zolder rond te dwalen en daar te droomen. Wat een vreemde dingen liggen er niet op den zolder van een kapiteins woning Lange zwarte rollen vol zeekaar ten, een zak van zeildoek waarin seinvlag gen, een reddingsboei, waarop de naam van het schip ^stond en de haven waarin het thuis behoorde, oude dagboeken en aan wijzingen omtrent het zeilen, en aan de hanebalken hingen afgedankte zuidwesters, oliejassen, gummi-jassen, die even erg naar zout water als naar gummi rooken. Uren lang kon ik me als jongen tusschen al deze dingen .vermaken. Maar nu greep ik snel den ouden strop- hoed en stormde er mee den trap af. Lora zou weer gezond worden. Stina had den bodem van de kooi met versch zand bestrooid en ze daarna bij de kachel gezet. Loza zat op zijn stang, met den kop in de groenroodeveeren verbor gen. Hij verroerde zich niet Het hoorn achtige deksel van het eene oog, dat ik zien kon, was vast gesloten. Hij maakte een erbarmelijk-en indruk, de papegaai. Voorzichtig drukte ik den hoed over de kooi heen en wachtte met beklemd hart Ik kreeg een voorgevoel van het geluk dat komen ging.Ik hield van dezen verstan- digen bonten vogel, met wie ik van kleins af vertrouwd geweest was. In geen dagen had hij gesproken. En hoe lang had hij niet gezongenWant dat kon hij op dagen, dat hij goedgeluimd was met wonderlijk krassend geluidVan hem hoorde ik voor het eerst het Engelsch liedje, dat begint als volgt „Vooruit jongens, hijsch op, We varen naar Rio Grande Als hij nu eens dood ging, die oude LoraIk korj er niet aan denkenIk zat alleen in de kamer en sloeg hem gade. En toen begon ik tegen hem te praten. „Ha, Lora," zei ik, „hier is een oude kennis van je. Het is de ouue hoed, die ook uit het oerwoud komt, de panama." Bij het woord „panama" richtte Lora den kop uit de veeren, sloeg de oogen op en schudde zich rillend. Hij zag er geweldig zwak uit ik boog den afgeknabbelden hoedrand dichter tegen de staven van de kooi aan en duwde ze er tusschen. Een oogenblik bleef de vogel zoo zitten, legde den kop opzij en keek met moede oogen naar den rand van den hoed. Toen sloot hij het oog en bleef pijnlijk op de sport zitten. Toen nam ik den hoed en zette hem op. „Lora, Lora", zei ik, „kijk toch eens hier Lora. Hier is de hoed uit het oerwoud." En ik duwde den rand nog verder tusschen de staven. Er kwam niemand in de kajuit, zooals wij de kleine woonkamer noemden De anderen hadden allen volop hun werk. Ik hoorde vader den kerstboom in orde maken, de zaag kraste in het houtin de keuken werd nu chocolade gekookt, dat verspreid de een heerlijke geur door het heele huis, mijn zusjes smoesden in de voorkamer en hielden geheime beraadslagingen om de verrassingen die komen gingen. „Lora", zei ik, „kom toch. Word toch weer gezond." En toen kwam hij langzaam dichterbij. Vlug stulpte ik den strooienhoed weer over de kooi en duwde de breede randen tus schen do staven. Lora werkte zich met klauwen en snavel tegen,den binnenwand van de kooi naar boven. Achhet ging langzaam, het scheen wel, dat hij den rand nooit bereiken zouTelkens moest hij ophoudeno, wat was hij zwak en ziekIk riep en lokte hem telkens weer.. En ten slotte was hij er.... hij beet in den rand van den hoed en begon te knabbelen. Zienderoogen werd hij opge wekter.... hoe langer hij beet en knabbel de Ik begreep het toen natuurlijk nog niet en ik heb er ook niet aan gedacht of er ook eenig mystiek verband bestond tus schen den vogel en den hoed, die alleboi uit het oerwoud gekomen waren. Uit de Landbouwwereld So schier als hi gheLoren was, wert hi ghelegt, also ic las, in eender oouder cribben; want daer gheen ander wieghe en was daer hi in mochte ligghen. Op lutel hoey (hooi) wert hi gholeijt, Joseph coussen, sijn eerste cleet. daer wert hi in ghevondon; noyt en was meerder oetmoedieheijt in deser werelt vonden. (Tekst naar Flor. v. Duyse „Het oude NeJerl. lied". Dl. III bl. 2035). Voederproeven met Cocosmeel. Attn het rroefsta.ion te Hoorn werden twee voe derproeven genomen mot in totaal 62 herfstkalveren (zwartbont), om den invloed van cocosmeelvoedering te bestudeeren. Beide proeven werden volgene het Desn- sche groepysteem uitgevoerd. Telkenmale da"v o? de hoofdperiode per koe en per dag -.1 K.G. cocosmeel vergeleken met j v.a" een krach tvoedermengsel, be staande bg de eerste proef uit 2 deelen grondnolenmeel en 5 deelen maismeel, bij en vTl' •Pr0ef, 2 d' Srondnotenmeel n 7 d. maïsmeel. Aldus werden practisch gelijke hoeveelheden zet meel waarde en verteerbaar werkelijk eiwit tegenover el- kaar geplaatst. Bij de proeven bleek, dat groep I (cocoa) melk ent J<^r' ,Wat de Pr°ductie van melk en vetvrge droge stof aangaat, een etdite^ —dee-1 WaB' het jaar echter een wetntg in het voordeel. Deze verschillen waren echter zód klein, dat zij Ion'"!?:., onverm'ide'Üke proeffouten val daarentegen werd in de beide proef- brent,.?"hiï'Cionaa"zienliik hoosere vet°P- Het verschil cccosgroep geconstateerd! ner koe en i controlegroep bedroeg Gram of «emldde'd 39.9 plus 8.1 >n procenten: 7.7 plus 1.7 pet. Begrijpelijkerwijs was ook het vetner drie 98 "'ZV- D"b verhoogbg be drieg gemiddeld 0.27 plus 0 33 net JR;; d '«.stelling van dit cijfer isgee'n reke'nkv gehouden met de verschillen in hoeve"? heid melk der afzonderijke koeien; dec.i men dit wèl, dan werd toch vrijwel dezelf de uitkomst verkregen) In 'f nitrom de verhooging bjj dT'ie^Lw diïd. rP?rCe"^#' wier na'uurlijk gemid Practisch even groot al. bü die gëmiddeldflf, >2 hoof of li' |g dleren met een zéér of of zeer laag natuurlijk vetgehalte kan echter mets met zekerheid worden g7zeS specifieke invloed van het coeosmfei fifket ;?rdpr?rv rinToiTlJ^ hoofdperiode, die in het geheel 8* weke" duurde, onverminderd aanhield Of ri Bramblauw. Dit.is artikel, dat sinds kort Product, dat" beschouwd E? Torien^ Sal,4-en,r^n?ht^ zl7d,Ll'e?Xa0\7rde;dt WOrdt- welk. w?rdnenOPvegrrr^enrMbüdevreeHUlta'en' va?hT??r"d^ 1chteto°.e„?" de «middelde vóeUrrr B,ap*rb£9 d8d A ramblauwtoevoegmg: gemiddeld 195 840 gram gem. 138 nn krr gj-gj. "WaWsf-- Zi ZV ,I'92 8"° 6-70 xsE S B - s - 1874—1884JjS Jo.OS SM 12 20M hm,rdie,itrept ™indteein -t^udè? 1884_I894 TarsTRo««eGere'HaverLoonen 5 5 - - - Sept.-Oct, ;'30 ttif 11 N- 6.00 4.60 ?75 12 ;£o0 Me?k°rLercTk8n- /°nge heggen worden sterk ingekort, opdat de steekken van onij deren op dicht vertakken. De heggen in jaa7'?7iaaAfk'ant ?°0len in dit' jaar -0-.5 c.M. boven den bodem worden rrtDs'.erSeem "A tenlandech vakblad, dat een goedmiddel om TheM Ult kiPFrnh°^n t. ver'i«? diê~ li f8n Va" raen in Een dierenbeul een menschenplager. Zaai met in de voren der ondeugd. Een mae neet moet, om zijn aantrekkingskracht niet t* lerliezen, steeds een gewicht dragen Den mensch gaat het in veel dingen even- spieren verslappen, als ze niet zl'lbi'dl' WOrden' c.n wat "CS sterker is, in het rik W°rd| verlamd- *'s die niet het denken geoefend wordt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 14