V Jt O K OOR HZE INDEREN ZATERDAG 20 DECEMBER 1930 DE LEIDSCHE COURANT l WLfcUfc BLAU fAU 8 UllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllU J riililiiliiiiiiiiliiiliiiliililiiiiiiiiillilliiiiilllilillllllliiililiiililliiiiliiliiiiiiiiliiiiillii^lililiiiilliiir? EEN BLIJ SINT NICOLAASFEEST door Marie van Deuzen. Het was een klein mager ventje. Hij liep langs de huizen, zoekende of hij niemand zag, voor wie hij pakjes kon dragon om maar een paar centen te verdienen, voor zichzelf en z'n moeder. Zijn vader was dood en z'n moeder ziek, zoodat ze niets hadden om aan den kost te komen. Voor moeder ziek was ging ze uit werken, en verdiende ze nog voldoende voor zichzelf en haar zoontje. Doch nu was alles al op, en ze hadden mets meer. Ze moesten maar afwachten of er door een medelij dend mensch soms iets gebiacht werd. Het kleine ventje, Nico geheet en, was pas acht jaar. Hij moest nu al uit bedelen, om toch maar eenig voedsel te kunnen koopen voor z'n zieke moeder. „Weet je wat", dacht Nico bij zichzelven, „ik zal bij een groote speelgoedwinkel gaan Staan. Het is gauw feest van Sint Nicolaas, wellicht dat ik de Sint daar aantref. Ik zal hem dan alles vertellen, wie weet dan, zal hij best helpen Hij is zoo goed". Zoo denkende liep Nico naar een der grootste speelgoedwinkels. Hij had nog geen twee tellen gewacht of daar kwam een mooie grijze auto aan. „Daar zit vast de Sint in" dacht Nico en hij ging al klaar staan om hem maar zoo gauw mogelijk te zien. Doch hoe teleur gesteld was hij, toen hij zag, dat het de Sint niet was, maar wel een oude dame. Nog een poosje bleef Nico wachten en toen er nog niets kwam wou hij naar huis gaan. Hij stond op het punt om weg te gaan, toen daar weer een auto aankwam, veel mooier en schooner dan de eerste. Het portier ging open, en een grijze heer stapte uit de auto. Hij had een lange witte baaid. „Dat was de Sint". Nico zag het da delijk aan zijn witte baard. Hij had wel een gewoon pak aan, maar dat deed hij na tuurlijk om de kinderen te foppen. Maar Nico had hem fijn herkend. De heer stapte den winkel binnen en teen hij een poosje later er uitstapte, ging Nico naar hem toe, nam zijn pet af en zeide beleefd: „Dag mijnheer Sinterklaas." De heer keek vreemd op, toen daar zoo'n kleine knaap op hem toekwam. „Wat is er", zei hij, „ben ik dan de Sinterklaas"? Ja Sint, u hoeft heusch geen ander pak aan te deen hoor, ik ken u toch wel, aan uw mooie lange witte baard. Verleden jaar bent u wel niet bij ods ge weest, maar ik kende u toch wel hoor". In een adem had Nico dit gezegd, terwijl hij de Sint aldoor maar aankeek. „Zoo, zoo", begon nu de Sint, „ben ik verleden jaar niet bij jullie geweest, maar dat ben ik tooh waarlijk vergeten, hoor", zei de Sint goedig. „En zeg me nu maar eens, wat zou jij nu graag willen hebben- Zeg 't maar ge rust." „Ach, beste Sint, Vader is dood en Moeder is ziek. En we hebben niets geen geld meer in huis, om eten te koopen. Nu zou ik graag eens willen hebben dat u eens bij ons op bezoek kwam". „Ja dat zal ik doen." „Maar hoe heet je en waar woon je". „Ik heet Nico Borghuis en woon in de Wilhelminastraat no. 8, op een bovenwo- niknje". „Nu, Nico, ik zal er om denken hoor. Morgen zal ik komen. Dag Nico. Beterschap met jo moeder hoor." De Sint stapte in de auto en verdween, nage keken door Nico. Toen Nico niets meer van de auto zag ging hij op een drafje naar huis, om het blijde nieuws aan moeder te vertellen- Toen hij alles verteld had, zei z'n moeder: „Ach neen Nico, ons huisje is veel te arm. Bij ons zal hij niet komen. We hebben niet eens een fatsoenlijke stoel om hem te laten zitten". „De leunstoel van vader dan, die boven staat, die haal ik naar beneden", zei Nico Nico ging meteen aan 't werk. Eerst veeg de hij het kamertje goed schoon, daar—-, haalde hij de leunstoel, borstelde hem goed schoon en klaar was Kees, de Sint kon komen. Hij ging dien avond vroeg naar bed. Hij sliep gauw en hij droomde van St. Nicolaas en zijn knecht. Den volgenden morgen was hij al vroeg op. Na zich aangekleed te hebben, en zijn morgengebed ging hij naar buiten en veegde de stoep goed schooD. Da.t deed anders z'n moeder altijd. Tel kens ging die heerlijke gedachte door het hoofd: „De Sint komt, de Sint. Toen hij klaar wa-s, en de bezem weggezet had, ging hij even naar moeder. Hij zat net toen hij heel lang en hard bellen hoorde. Hij vloog naar beneden om open te doen en. daar kwam de Sint binnen in vol ornaat. .Toen de Sint een poosje gezeten had werd er heel hard gebeld en daar werd een groote kist vol met lekkers gebracht. Toen die uitgepakt werd kon Nico zijn vreugde geen grenzen. Hij sprong en danste om de tafel van je wekte. Voor dat Sint weg ging gaf hij nog een brief aan moeder die eenig geld bevatte. Na de Sint hartelijk bedankt te hebben, verliet Sint Nicolaas de woning, na eerst nog beloofd te hebben een dokter en een zuster te sturen die moeder weer gauw beter zou maken. Zoo'n blij Sint Nicolaasfeest had Nico dit jaar niet verwacht. (Voor de Grooten) DE GEHEIMZINNIGE KELLNER door Anton 01de Kalter. VIII. Nauwelijks had hij dit gezegd of de deur van de binnenzaal ging open 'en een kellner kwam aansjouwen met een pak kranten. Edward liep op den zwaarbeladen kell ner toe en sprak: „geef mij er gauw een". Tot mijn spijt mijnheer, over een half uur worden zij op de leestafel gebracht, zij worden eerst nog uitgezocht. Edward liet den kellner een dollar zien. Kellners oogen begonnen te glinsteren. Hier mijnheer daar hebt u er twee ook een voor uw vriend, die daarginds zit, hij hoort toch zeker bij u, ja. De kellner sjouwde weer verder. Ed ward begaf zich weer naar de tafel, gaf Charles ook een krant, en zag gauw de courant in tot hij kwam aan de zaak. De moord op den Chinees Thaitscht. Vanuit de crimineels politieafdeeling wordt ons het volgende geseind: De geheele zaak ligt nog in het duister. Men kan tot nog toe niets ontdekken. Aan het lijk kan men ook niets bijzonders zien. Omtrent het leven van den Chinees kan men niets te welen komen. Hij schijnt een zonderling persoon te zijn geweest. Men weet alleen dat hij handelaar was in Oostersohe kleedingstukken. Hij moet naar wij vernemen, hier net genoeg mee hebben verdiend om te kunnen leven. Men kan zich ook met begrijpen, waarom hij vermoord is. Ook zijn collega's met name Ling Stahtkishsth en Kaig Wong weten nergen af. Ook den avond, toen de moord heeft plaats gehad was er niets bijzonders voorgevallen. Men moet hem onverwachts hebben overvallen. Ook Stahthishsth, dien hem heeft gevonden weet nergens af. Alles ligt nog in het duister. Het is te hopen dat wij binnen eenige dagen iets meer omtrent deze zaak kunnen mededeelen. Van deze zaak is hier verder niets aanwezig. Nu, Charles, dan hebben wij toch apart nog wel iets meer ontdekt, dunkt jouw ook niet? Nou, en of was het antwoord! Maar toch nog niet genoeg voor een volledig bewijs. Het voornaamste is dat wij dien kellner in de gaten houden. Daar valt mij wat in. Weet je wat? wij gaan nu naar huis, verkleeden ons als rei zigers, Laten ons naar het station rijden, blijven daar eenigen tijd en laten ons dan met de taxi van dit hotel weer naar deze plaats brengen, om hier voor eenigen tijd te logeeren. Zoodoende kunnen wij iets meer van dien kellner te weten komen. Laten wij nu maar direct gaan. De detectives verlieten het hotel om zich per taxi in een minimum van tijd naar hun huis te laten brengen. Edward, ik ben gereed, jij ook? Een oogenblikje Charles, nog even eenige be- noodigdheden in zijn koffer doen en ik ben ook gereed. Bel maar al vast een taxi op. Ziezoo, dat is in orde, sprak Edward tot zich zelf, het laatste, een flesc-hje chlo roform in zijn koffer doende. Hij trek zijn overjas aan, zette zijn hoed op, pakte den koffer en ging nog eerst even voor den spiegel staan om te zien of hij er als een handelsreiziger goed uit zag. Uitstekend, sprak hij tot zichzelf. Hallo, Charles, ben jij gereed? Ik ben er al antwoordde deze, de kamer binnen tredend. Nu kom, dan gaan wij weg. Zij verlieten het huis en stapten in den juist stil houdenden taxi. Derde station, zeide Edward. De chauffeur knikte, vlug. Met een schok vloog den wagen vooruit. Na eenigen tijd stapten onze heeren op de bestemde plek uit. (Wordt vervolgd). TEGENWOORDIGHEID VAN GEEST door Aliquis. Hè, hè! Zuchtend zette Vaals zich neer op de bank van een 3e klasse coupé van 't locaaltje HilversumUtrecht. „Was me dat hi bruiloft vannacht! Puf. En al die Punch!" „Ik zal maar 'ns probeeren 'n beetje te slapen. Hè he!" Daar gaat het portier open en twee heeren stappen in de coupé. De een is dik en heeft een rood opgeblazen gezicht, ter wijl de ander heel mager en lang is met 'n pokdalig gezicht. Nauwelijks zitten ze of de trein zet zich in beweging. Lachend kijken ze naar Vaals die in 'n hoek heerlijk ligt te snorken. Z'n hooge hoed die strak op z'n hoofd staat gaat langzaam op en neer. „Zeker bruiloft gehad", grinnikt de dik ke mijnheer tegen de nadere. Plotseling fluit de locomotief. Vaals schrikt wakker en kijkt met een verbaasd gezicht, en knipperende oogen naar z'n medereizigers. Dan opeens beseft hij waar hij is. Hij zet z'n hoed wat losser op z'n hoofd. Dat akelig ding spant ook zoo!" Maar verdikkieHij is toch z'n station Maartensdijk niet voorbij Dat denkbeeld ontnuchtert hem heele- maalVlug staat hij op en steekt z'n hoofd door het portierraam om te kijken waar hij zich bevindt. Floe-oep. Weg is z'n hoed! De reizigers schateren van het lachen. „Neen maar, ha, ha", „wat komiek". Maar Vaals laat zich niet in de war brengen. Hij grijpt z'n hoedendoos, die hij bij zich had om de hoed, die immers zoo spande in te doen, en smijt hem de hoed achterna. De reizigers zijn nu een en al verbazing! „Zou die vent wel goed snik zijn?" Verbaasd staren ze Vaals aan die kalm z'n pet uit z'n jaszak haalt, 'n krant pak* en kalm gaat lez en- Eindelijk vraagt één der heeren: „Mijn heer, denkt u nu die hoed weg is heb ik de doos ook niet meer noodig?" Nu is Vaals verbaasd. „Weineen", zegt hij, „maar als iemand die hoed vindt, vindt hij de doos waar schijnlijk ook, nu op die doos staat m'n adres en op de hoed niet. 't Is de eenige manier om den hoed nog terug te krijgen". De trein stopt en Vaals stapt uit. Tingeling! De bel van Vaals huis klin gelt luid. Mijnheer doet zelf open. Voor de deur staat 'n spoorwegbeambte. „Dag mijnheer, ik vond gisteren langs de spoorlijn 'n hoedendoos en even daarna 'n hoed. Op die doos stond uw adres. Mis schien is de hoed ook van U?" „Ja zekerDe hoed is van mij, die waai de gisteren van m'n hoofd en toen gooide ik de doos er achterna". „Hier heb je twee kwartjes en hartelijk bedankt hoor". „Tot uw dienst! Dag mijnheer". De deur slaat dicht en dat is het einde van deze klucht! GEZELLIGHEID KENT GEEN TIJD! door Jos, Schermer-Voest. Ziezoo! Ik plofte in mijn schommelstoel en begon met 'n handdoek mijn gezicht „koelte toe te waaien!" 't Gaf niet veel en ik gooide de handdoek weg en deed mijn oogen dicht! Tssttt! Wat 'n gesjouw gaf die liefelijke Sinterklaastijd tochWinkel in, winkel uit! En dan dat schuifelen langs die étalages! Lollig, was het wel hoor! NouMaar nuI Hè, hè, 'n beetje opgefrischt was ik wel en ik stond lijzig op om 'n boek uit mijn kast te halen! Dat zou de avond gezellig maken, sufte ik verder! Vader en moeder uit! In „stille beschouwing" zocht ik een boek! Toen, juist toen ik mijn keus ge maakt had, floepte het licht uit, en sloeg haast dubbel van schrik, vloog tegen een tafeltje op met het ongelukkig gevolg dat een „rommeldoos" eraf viel en de inhoud „evenzoo vroolijk" over de grond beikle! Ik struikelde ovér een stoel en probeer de de knop van het licht te vinden! Maar nee, hoor! Het resultaat was nul komma nul! Beneden hoorde ik ook 'n lawaai „Is 't licht bij jouw ook uit, Phine!" riep Bep. „Ja, ik kom!" Overal was het licht uit! Ik zat op de onderste tree van de trap te informeeren of er iemand aan was geweest! En ja! Bas had pas electriciteit op school geleerd. En hij was bezig geweest met 'n stukkie ijzerdraad en een batterijlampje de „proe ven" van mijnheer „die en die" na te doen! Enfin de gevolgen waren dat op 'n gegeven oogenblik, juist toen de „proef" op punt van „slagen" stond, Bas teveel aan het morrelen was gegaan en 't licht uitging! En 't werd nacht Wij zaten allemaal in 't donker m de gang! Ik was nijdig hoor! Bas beweerde •nog slapjes, dat mijnheef het ook altijd zoo gedaan had (Is 't waar mijnheer? En kreeg u toen ook kortsluiting??) Toen begon het zoeken naar kaarsen Wij plantten één kaars op tafel en zaten met reuze interesse naar dat vlammetje te kijken! 't Was bij halfnegen! Er was gete lefoneerd naar 'n electricien. Gien en Bas gingen naar bed en zoo za ten Bep en ik met de kandelaar in ons midden te koekeloeren! 't Was erg gezel lig!! Ik kon natuurlijk niet lezen! Bep probeerde tevergeefs nog wat te lezen in de courant! Ten laatste sloeg zij ze maar dicht! Ik zat half geïnteresseerd naar mijn vinger te kijken, waar 'n reuze spinter in zat! Bep deed 'n griezelig verhaal van 'n oom die bloedvergiftiging had gekregen van 'n splinter! Ik zat te rillen! De kaars lag op stervenWij deden er weer 'n nieu we in en zaten weer te kijkenIn mijn verbeelding zag ik mijn vinger heelemaal dik enz. enz.! En ik besloot morgen naar 'n dokter te gaan! Wij zaten weer stil! De kaars druppel de! *t Werden witte plekjes! En wij zaten ernaar te kijken of we zooiets nog nooit gezien hadden! Ik verveelde mij doodelijk! 't Was half tien. Daar werd gebeld! Vader en moeder! Ik pakte de kandelaar ip als 'n flam bouw en rende naar de deur! Goddank! Ik rakelde de hecle geschiedenis op! Moeder haalde 'n stop en draaide hem erin! En, heerlijk, als op 'n feest brandden op eens alle lichten! 't Scheen dat het allemaal nog veel helderder scheen als anders! Mijn angst voor bloedvergiftiging was foetsie. Ik heb gisteren zelf maar gauw de splinter eruit gehaald, 't Was anders ,,'n dol-gezellige" avond geweest! Dank zij de „proeven" van Bas. Leg u het hem s. v. pl. nog eens uit mijnheer? EEN LEUGEN OM BESTWIL door Gerard Keizer. „Moeder, ik ga maar!" „Best jongen, wees voorzichtig hoor!" „Ja Moeder, dat ben ik toch altijd wel?" „Ja, dat weet ik, en dat is nog een groote geruststelling voor mij, weet je!?" Na z'n Moeder nog hartelijk goedag te hebben gezwaaid, verliet Karei Meerman de jonge pas benoemde machinist de wo ning zijner moeder. Na hard studee-en en blokken had hij ten laatste zijn einddiploma behaald, en 1 was voor vast aangesteld bij de Spoorwe gen. Z'n Moeder, een arme weduwe, was wat trotsch op haar knappe zoon, die het in korten tijd, zoover had weten te brengen. Het had haar eerst wel moeite gekost om de srtdie van hem te bekostigen. Maar met harct werken en ploeteren had zij toch nog altijd het schoolgeld voor hem wetèn to halen En nu, nu begon ze de vruchten te pluk ken van haar ingespannen arbeid. Dat mocht ook wel, want ze werd lang- zamerhand een dagje ouder en het werk werd daardoor ook wel wat zwaarder voor haar Vroolijk fluitend vervolgde Karei z'n weg om zoo spoedig mogelijk z'n plaats op de machtige groote machine in te nemen! Hij verheugde zich er al weer op, met een flinke vaart de machine te leiden, en, met een paar handles, dit monster naar zijn wil te dwingen! Erg verantwoordelijk vond hij z'n baan tje. Hoeveel menschenlevens waren niet aan zijn hoede toevertrouwd. Onder die gedachtengang door, had hij het station bereikt en spoedde zich naar de, al wachtende stoker, die bezig was, de machine op te poetsen, tot ieder glimmend deeltje er uitzag, alsof het verzilverd en verguld was? „Hallo, al druk bezig?" „Ja, Meerman, je bent geloof ik, erg laat vanmorgen, vind je niet?" „Och, 't is toch nog tijd genoeg, Jansen?" „Ja, dat weet ik wel, maar ik was er al gewoon aan. dat je altijd een poosje vóór de tijd hier komt!" Karei was al op de machine geklommen en zette z'n brood en thee op de daarvoor beschikbare ruimte. Teen ree-d hij de machine langzaam de loods uit. Na een poosje werden de personen wa- gens er achteraan gekoppeld en de reizi gers namen hun plaatsen in. De machinist en stoker stonden op hun plaats in afwachting tot de chef z'n „koe- kepan" in de hoogte zou steken! Dit gebeurde dan ook spoedig, en de lo comotief zette zich hijgend en puffend in beweging! Spoedig was het station uit het gezicht verdwenen, en de trein raasde met groote snelheid over de smalle blinkende spoor staven! Scherp tuurde Karei Meerman vóór zich uit op de baan, om te zien of alle signa len op veilig stonden. Hij sprak niet veel tegen den stoker, die ook zwijgzaam van aard was. (Wordt vervolgd). EEN VACANTIE IN VELP door Solveig Affourtit. We hadden een nichtje uit Noorwegen over. Moeder zei, dat ze wat van Neder land moest zien. En daarom gingen wij in de groote vacantie met nog een tante die goed den weg wist naar Velp. Wij gingen fijn met een auto heelemaal van het sta tion Arnhem naar ons pension in Velp. De eerste de beste middag regende het, toch gingen wij naar hei bosch, dat vlak bij was. Doch het ging zoo regenen dat wij heelemaal door en door nat thuiskwamen. Ik sliep op een zoo'n leuk veldbed, dat ik er echt naar verlangde vroeg onder de wol' te kruipen. Ik stond dan ook weer vroeg op. Geluk kig dat het haast niet regende want dan hadden wij niet zooveel uitstapjes kunnen maken. Nu ga ik eens opnoemen waar wij zoo al geweest zijn, maar ik kan niet alles opschrijven, want dan zou ik vooreerst nog niet klaar komen. Eerst zijn we naar Ro- zendaal met de Bedriegertjes en de ket tingbrug geweest. Ik ging er een heeleboel keeren over en mijn nichtje ook, maar moeder en tante durfden er niet zoo goed over, tenminste ze deden zoo, dat ze te gauw mee waren. Later zijn wij ook nog naar Oosterbeek en naar Nijmegen ge weest. En eens had tante een royale bui en tracteerde op een auto-tochtje, een fijn uitstapje naar Apeldoorn heen en terug. Toen we er waren zeide Tante dat we be slist eens naar de echo-put moesten gaan kijken en dat vond algemeene instemming. Wie zou de echo ook niet eens willeen hoo- ren. En zoo tuften we dan er heen en heb ben er geen spijt van gehad. Toen we er waren, wa.s er een juffrouw die draaide aan een wiel; daar zat een touw aan met twee emmertjes. In een van die emmertjes brandde een kaars. Dan draaide ze weer aan het wiel en zakte den emmer met de kaars. Als hij dan beneden was kon je zien hoe diep de put was. En als je er in riep hoorde je de echo. Op den terugweg zagen wij ook nog een waterval. Moeder zei, dat de watervallen in Noorwegen veel grooter waren. En toen we een keer in het Beekhuizerbosch waren viel er een jongen in een klein watervalletje. Tante lag in de hangmat en zag er niets van, maar ik wel en ik zag ook dat ie kletsnat was. Wij zijn er een heele tijd geweest. En wij vonden "net. allemaal jammer dat wij weer naar huis moesten. Maar aan alles komt een eind. Dat uitstapje vergeet ik nooit en kan ik alle Neefjes en Nichtjes best aanbeve len. H0BBELDE-H0P doop Nelson. II. Kinderachtig zich eigenlijk zoo op te winden over het gezoem van zoo'n onnoo- zel beestje en kleingeestig zich iets aan te trekken van het gepraat van die menschen uit het dorp. Wat wisten dit van haar? Ze woonde hier pas een half jaar en was nog geheel vreemd met de menschen. „Tom, jij weet beter" en ineens leefde ze weer op, toen ze aan hem dacht. Hij was zoo gced. Wat had hij met haar meege'eefd m die stille angstige dagen, toen ze merkten, dat Annie anders was dan andere kinderen. lederen avond en 's middags in het middaguur was hij met de k'eine bezig en probeerde haar „Pap pie" te laten zeggen. Ineens sc-hrok ze op. Waar zou Annie zijn? Hoe kon ze nu toch aan het kind denken en het toch vergeten. Do mi sol, sol sol mi re do do si si. Mevrouw Scmerwil bleef verrast tus- schen de suitedeuren staan. Precies als in dat boek. Daar stond op een hoog voetkussen, de kleine Annie. Zoo kon ze juist bij het thee tafeltje. In haar hand had ze een glazen staafje en hiermee tikte ze op de porce- leinen kopjes het melodietje, dat moeder vroeger wel eens voor haar op de piano speelde. „Maar kindje". Verrukt keek Annie om en haar oogjes vroegen: vindt u dat niet mooi? „Liefje". Ze had het kind willen beknorren, maar in plaats daarvan streelde ze het over het zwart kroezerige haar. Daar was weer die eigenaardige glans in die oogjes. Hoe kwam dat kind toch op zulk idee. Zou het zich misschien vervelen; en ineéna voelde ze een verwijt, dat ze daar niet vroeger aan gedacht had. Moeder, zoo rijk aan fantasie, als het voor haar kind is, had dadelijk een plan netje. „Kom kindje, Moedertje gaat wandelen en dan mag Annie mee." Niet begrijpend keek ze Moeder aan. „Fijn in het bosch wandelen. Weet je dat dan niet meer? Wezenloos bleef ze voor zich uitkijken. „Naar de vogeltjes en die mooie bloe men." „Ssjirp, ssjirp. koekoek, kievit, tssjilp", zong kleine Anna ineens en huppelde rond. Goddank, ze reageerde toch ergens op. Ze was dus niet zinneloos. O, wat scheen de zon vandaag mooi. Kievit, tsjilp. Kom Moesie ssjirp, fcsjilp, koekoek. Don heelen dag was er al een zacht regentje gevallen. Nu en dan kwam de zon eens om het grijze gordijn gluren, maar o zoo gauw, hield ze zich weer schuil. Het was een echt regendagje, zooals ze in de zomermaanden nog al eens voor kunnen komen. Het was dan ook overal stil op straat. In de bosschen hoorde men alleen het zacht afdruppelen van de bladeren. Ook mevrouw Somerwil was nog niet bui ten geweest. Den geheelen morgen was zij in huis bezig geweest, want zij hield er van in deze kleine villa zelf het weinige werk te deen. Annie had aldoor heen en weer geloo- pen, van de huiskamer naar den keuken en van den keuken naar de huiskamer. Zij begeleidde moeder bij het werk met aller lei liedjes te zingen en vooral door het tel kens herhaleü: hobbelde-hob, p-ie-p, p-ie-p, tripnelde-trip, zzjiep, zzjiep. „Moesie ook zingen," zei Annie dan. Maar moeder luisterde alleen en kon niet zingen, want zij moest denken, aldoor •maar denken En dat niet alleen, maar zij durfde ook niet te zingen, want als zij zong, zou ze niet gerust kunnen zijn. (Wordt vervolgd). EEN DROOM door Antje Keizer— Klaasen. „Poppie, hoe laat is het toch al?" sprak Lili van Hoorn tegen haar vriendinnetje 2 lk zal het even aan moeder vragen hoor Lili, en weg was ze. Lili was op visite bij de familie Master, omdat haar -beste schooi vriendin jarig was. Poppie was vandaag tien jaar gewor den, en nu meenden de ouders van de bei de meisjes, dat ze juist bij elnaar pasten, wat de leeftijd betrof. „O, zeg Liii, vlug naar huis, het is al bijna 8 uur en je moest al om half acht thuis zijn, guns, meid, je zult nu toch geen standje krijgen? Jij kunt er toch niets aan doen dat het later geworden is?! „Nee, ik wist niet hoe laat het was, maar wij hadden ook beter op moeten letten, vind je ook niet." „Afijn t is te hopen, dat het nog goed afloopt en dat je geen straf krijgt, het was do schuld van oom Tom die is straks ge komen en nu had moeder er ook niet meer „Nou Pop dan ga ik maar hoor, doe je de groeten aan je ouders, want ik heb geen tijd meer om hun goeden dag te zeggen." Pop, dag Lili, tot zien3 hoorI Nu moest Lili nog wel een kwartier loo- pen naar haar ouders, ze holde dan ook den weg over om maar zoo gauw mogelijk thuis te zijn. Eindelijk kreeg ze het huis in zicht, ze haastte zich de deur te openen en rende de huiskamer binnen waar haar ouders al vol ongeduld op haar wachtten. „Goeden avond, vader en moeder", sprak Lili met een vuurroode kleur! „Maar kind, foei, waar ben je zoo lang geb.even?" „Bij Poppie moeder, dat mocht ik toch?" „Ja, we hebben gezegd dat je naar huis toe mocht gaan maar dat je tegen half acht thuis meest zijn en nu is het bijna kwart over acht, hoe komt dat?" „Och moes, we waren zoo gezellig aan het spelen en hebben niet verder op den. tijd gelet, en mevrouw Master kreeg nog visite van haar broer en heeft er toen ook niet meer aan gedacht! „Ja Lili," sprak toen haar vader, „voor deze keer zal ik het jou vergeven, maar I denk er aan in het vervolg hoor, want een vergeetachtig meisje komt nooit vooruit, dat weet je toch wel, begrepen?! „Ja vader", sprak Lili, en de tranen sprongen haar in de oogen. Nu sprak moeder, het is nu bedtijd hoor •Ja moes, mag ik dan eerst een beker melk hebben, dan vertrek ik oogenblikke- lijk? „Heerlijk moes! Wel te rusten vader en moeder" en ze gaf haar ouders een fer me zoen, toen gaven haar ouders haar een kruisje en Lili ging de kamer uit. Nog even keek ze om de deur en riep, „slaap wel!" Toen ging ze de trappen op naar haar kamertje en nog geen tien minuten er na of ze kg in diepe rust. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 8