V
Jt
O
K
OOR
HZE
INDEREN
ZATERDAG 20 DECEMBER 1930
DE LEIDSCHE COURANT
l WLfcUfc BLAU fAU 8
UllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllU
J
riililiiliiiiiiiiliiiliiiliililiiiiiiiiillilliiiiilllilillllllliiililiiililliiiiliiliiiiiiiiliiiiillii^lililiiiilliiir?
EEN BLIJ SINT NICOLAASFEEST
door Marie van Deuzen.
Het was een klein mager ventje. Hij liep
langs de huizen, zoekende of hij niemand
zag, voor wie hij pakjes kon dragon om
maar een paar centen te verdienen, voor
zichzelf en z'n moeder. Zijn vader was
dood en z'n moeder ziek, zoodat ze niets
hadden om aan den kost te komen. Voor
moeder ziek was ging ze uit werken, en
verdiende ze nog voldoende voor zichzelf
en haar zoontje. Doch nu was alles al op,
en ze hadden mets meer. Ze moesten
maar afwachten of er door een medelij
dend mensch soms iets gebiacht werd. Het
kleine ventje, Nico geheet en, was pas acht
jaar. Hij moest nu al uit bedelen, om toch
maar eenig voedsel te kunnen koopen voor
z'n zieke moeder. „Weet je wat", dacht
Nico bij zichzelven, „ik zal bij een groote
speelgoedwinkel gaan Staan. Het is gauw
feest van Sint Nicolaas, wellicht dat ik de
Sint daar aantref. Ik zal hem dan alles
vertellen, wie weet dan, zal hij best helpen
Hij is zoo goed". Zoo denkende liep Nico
naar een der grootste speelgoedwinkels.
Hij had nog geen twee tellen gewacht of
daar kwam een mooie grijze auto aan.
„Daar zit vast de Sint in" dacht Nico en
hij ging al klaar staan om hem maar zoo
gauw mogelijk te zien. Doch hoe teleur
gesteld was hij, toen hij zag, dat het de
Sint niet was, maar wel een oude dame.
Nog een poosje bleef Nico wachten en
toen er nog niets kwam wou hij naar huis
gaan. Hij stond op het punt om weg te
gaan, toen daar weer een auto aankwam,
veel mooier en schooner dan de eerste. Het
portier ging open, en een grijze heer stapte
uit de auto. Hij had een lange witte
baaid. „Dat was de Sint". Nico zag het da
delijk aan zijn witte baard. Hij had wel een
gewoon pak aan, maar dat deed hij na
tuurlijk om de kinderen te foppen. Maar
Nico had hem fijn herkend. De heer stapte
den winkel binnen en teen hij een poosje
later er uitstapte, ging Nico naar hem toe,
nam zijn pet af en zeide beleefd: „Dag
mijnheer Sinterklaas." De heer keek vreemd
op, toen daar zoo'n kleine knaap op hem
toekwam. „Wat is er", zei hij, „ben ik dan
de Sinterklaas"? Ja Sint, u hoeft heusch
geen ander pak aan te deen hoor, ik ken u
toch wel, aan uw mooie lange witte baard.
Verleden jaar bent u wel niet bij ods ge
weest, maar ik kende u toch wel hoor". In
een adem had Nico dit gezegd, terwijl hij
de Sint aldoor maar aankeek. „Zoo, zoo",
begon nu de Sint, „ben ik verleden jaar
niet bij jullie geweest, maar dat ben ik
tooh waarlijk vergeten, hoor", zei de Sint
goedig.
„En zeg me nu maar eens, wat zou jij
nu graag willen hebben- Zeg 't maar ge
rust." „Ach, beste Sint, Vader is dood en
Moeder is ziek. En we hebben niets geen
geld meer in huis, om eten te koopen. Nu
zou ik graag eens willen hebben dat u eens
bij ons op bezoek kwam". „Ja dat zal ik
doen."
„Maar hoe heet je en waar woon je".
„Ik heet Nico Borghuis en woon in de
Wilhelminastraat no. 8, op een bovenwo-
niknje". „Nu, Nico, ik zal er om
denken hoor. Morgen zal ik komen. Dag
Nico. Beterschap met jo moeder hoor." De
Sint stapte in de auto en verdween, nage
keken door Nico. Toen Nico niets meer van
de auto zag ging hij op een drafje naar
huis, om het blijde nieuws aan moeder
te vertellen- Toen hij alles verteld had, zei
z'n moeder: „Ach neen Nico, ons huisje is
veel te arm. Bij ons zal hij niet komen. We
hebben niet eens een fatsoenlijke stoel om
hem te laten zitten".
„De leunstoel van vader dan, die boven
staat, die haal ik naar beneden", zei Nico
Nico ging meteen aan 't werk. Eerst veeg
de hij het kamertje goed schoon, daar—-,
haalde hij de leunstoel, borstelde hem
goed schoon en klaar was Kees, de Sint
kon komen.
Hij ging dien avond vroeg naar bed. Hij
sliep gauw en hij droomde van St. Nicolaas
en zijn knecht.
Den volgenden morgen was hij al vroeg
op. Na zich aangekleed te hebben, en zijn
morgengebed ging hij naar buiten en
veegde de stoep goed schooD.
Da.t deed anders z'n moeder altijd. Tel
kens ging die heerlijke gedachte door het
hoofd: „De Sint komt, de Sint. Toen hij
klaar wa-s, en de bezem weggezet had, ging
hij even naar moeder. Hij zat net toen hij
heel lang en hard bellen hoorde. Hij
vloog naar beneden om open te doen en.
daar kwam de Sint binnen in vol ornaat.
.Toen de Sint een poosje gezeten had
werd er heel hard gebeld en daar werd een
groote kist vol met lekkers gebracht. Toen
die uitgepakt werd kon Nico zijn vreugde
geen grenzen. Hij sprong en danste om de
tafel van je wekte. Voor dat Sint weg
ging gaf hij nog een brief aan moeder die
eenig geld bevatte. Na de Sint hartelijk
bedankt te hebben, verliet Sint Nicolaas de
woning, na eerst nog beloofd te hebben
een dokter en een zuster te sturen die
moeder weer gauw beter zou maken.
Zoo'n blij Sint Nicolaasfeest had Nico
dit jaar niet verwacht.
(Voor de Grooten)
DE GEHEIMZINNIGE KELLNER
door Anton 01de Kalter.
VIII.
Nauwelijks had hij dit gezegd of de
deur van de binnenzaal ging open 'en een
kellner kwam aansjouwen met een pak
kranten.
Edward liep op den zwaarbeladen kell
ner toe en sprak: „geef mij er gauw een".
Tot mijn spijt mijnheer, over een half uur
worden zij op de leestafel gebracht, zij
worden eerst nog uitgezocht. Edward liet
den kellner een dollar zien. Kellners oogen
begonnen te glinsteren. Hier mijnheer daar
hebt u er twee ook een voor uw vriend, die
daarginds zit, hij hoort toch zeker bij u,
ja. De kellner sjouwde weer verder. Ed
ward begaf zich weer naar de tafel, gaf
Charles ook een krant, en zag gauw de
courant in tot hij kwam aan de zaak.
De moord op den Chinees Thaitscht.
Vanuit de crimineels politieafdeeling
wordt ons het volgende geseind:
De geheele zaak ligt nog in het duister.
Men kan tot nog toe niets ontdekken. Aan
het lijk kan men ook niets bijzonders zien.
Omtrent het leven van den Chinees kan
men niets te welen komen. Hij schijnt een
zonderling persoon te zijn geweest.
Men weet alleen dat hij handelaar was
in Oostersohe kleedingstukken. Hij moet
naar wij vernemen, hier net genoeg mee
hebben verdiend om te kunnen leven. Men
kan zich ook met begrijpen, waarom hij
vermoord is. Ook zijn collega's met name
Ling Stahtkishsth en Kaig Wong weten
nergen af. Ook den avond, toen de moord
heeft plaats gehad was er niets bijzonders
voorgevallen. Men moet hem onverwachts
hebben overvallen. Ook Stahthishsth, dien
hem heeft gevonden weet nergens af. Alles
ligt nog in het duister. Het is te hopen dat
wij binnen eenige dagen iets meer omtrent
deze zaak kunnen mededeelen. Van deze
zaak is hier verder niets aanwezig.
Nu, Charles, dan hebben wij toch apart
nog wel iets meer ontdekt, dunkt jouw ook
niet?
Nou, en of was het antwoord!
Maar toch nog niet genoeg voor een
volledig bewijs. Het voornaamste is dat
wij dien kellner in de gaten houden.
Daar valt mij wat in. Weet je wat? wij
gaan nu naar huis, verkleeden ons als rei
zigers, Laten ons naar het station rijden,
blijven daar eenigen tijd en laten ons
dan met de taxi van dit hotel weer naar
deze plaats brengen, om hier voor eenigen
tijd te logeeren. Zoodoende kunnen wij
iets meer van dien kellner te weten komen.
Laten wij nu maar direct gaan.
De detectives verlieten het hotel om zich
per taxi in een minimum van tijd naar hun
huis te laten brengen.
Edward, ik ben gereed, jij ook? Een
oogenblikje Charles, nog even eenige be-
noodigdheden in zijn koffer doen en ik
ben ook gereed. Bel maar al vast een taxi
op. Ziezoo, dat is in orde, sprak Edward
tot zich zelf, het laatste, een flesc-hje chlo
roform in zijn koffer doende. Hij trek zijn
overjas aan, zette zijn hoed op, pakte den
koffer en ging nog eerst even voor den
spiegel staan om te zien of hij er als een
handelsreiziger goed uit zag. Uitstekend,
sprak hij tot zichzelf.
Hallo, Charles, ben jij gereed? Ik ben er
al antwoordde deze, de kamer binnen
tredend. Nu kom, dan gaan wij weg. Zij
verlieten het huis en stapten in den juist
stil houdenden taxi. Derde station, zeide
Edward. De chauffeur knikte, vlug.
Met een schok vloog den wagen vooruit.
Na eenigen tijd stapten onze heeren op
de bestemde plek uit.
(Wordt vervolgd).
TEGENWOORDIGHEID VAN GEEST
door Aliquis.
Hè, hè! Zuchtend zette Vaals zich neer
op de bank van een 3e klasse coupé van 't
locaaltje HilversumUtrecht. „Was me
dat hi bruiloft vannacht! Puf. En al die
Punch!"
„Ik zal maar 'ns probeeren 'n beetje te
slapen. Hè he!"
Daar gaat het portier open en twee
heeren stappen in de coupé. De een is dik
en heeft een rood opgeblazen gezicht, ter
wijl de ander heel mager en lang is met
'n pokdalig gezicht.
Nauwelijks zitten ze of de trein zet zich
in beweging.
Lachend kijken ze naar Vaals die in
'n hoek heerlijk ligt te snorken.
Z'n hooge hoed die strak op z'n hoofd
staat gaat langzaam op en neer.
„Zeker bruiloft gehad", grinnikt de dik
ke mijnheer tegen de nadere.
Plotseling fluit de locomotief.
Vaals schrikt wakker en kijkt met een
verbaasd gezicht, en knipperende oogen
naar z'n medereizigers.
Dan opeens beseft hij waar hij is. Hij
zet z'n hoed wat losser op z'n hoofd. Dat
akelig ding spant ook zoo!"
Maar verdikkieHij is toch z'n station
Maartensdijk niet voorbij
Dat denkbeeld ontnuchtert hem heele-
maalVlug staat hij op en steekt z'n hoofd
door het portierraam om te kijken waar hij
zich bevindt. Floe-oep. Weg is z'n hoed!
De reizigers schateren van het lachen.
„Neen maar, ha, ha", „wat komiek".
Maar Vaals laat zich niet in de war
brengen.
Hij grijpt z'n hoedendoos, die hij bij zich
had om de hoed, die immers zoo spande in
te doen, en smijt hem de hoed achterna.
De reizigers zijn nu een en al verbazing!
„Zou die vent wel goed snik zijn?"
Verbaasd staren ze Vaals aan die kalm
z'n pet uit z'n jaszak haalt, 'n krant pak*
en kalm gaat lez en-
Eindelijk vraagt één der heeren: „Mijn
heer, denkt u nu die hoed weg is heb ik
de doos ook niet meer noodig?"
Nu is Vaals verbaasd.
„Weineen", zegt hij, „maar als iemand
die hoed vindt, vindt hij de doos waar
schijnlijk ook, nu op die doos staat m'n
adres en op de hoed niet. 't Is de eenige
manier om den hoed nog terug te krijgen".
De trein stopt en Vaals stapt uit.
Tingeling! De bel van Vaals huis klin
gelt luid.
Mijnheer doet zelf open.
Voor de deur staat 'n spoorwegbeambte.
„Dag mijnheer, ik vond gisteren langs
de spoorlijn 'n hoedendoos en even daarna
'n hoed. Op die doos stond uw adres. Mis
schien is de hoed ook van U?"
„Ja zekerDe hoed is van mij, die waai
de gisteren van m'n hoofd en toen gooide
ik de doos er achterna".
„Hier heb je twee kwartjes en hartelijk
bedankt hoor".
„Tot uw dienst! Dag mijnheer".
De deur slaat dicht en dat is het einde
van deze klucht!
GEZELLIGHEID KENT GEEN TIJD!
door Jos, Schermer-Voest.
Ziezoo! Ik plofte in mijn schommelstoel
en begon met 'n handdoek mijn gezicht
„koelte toe te waaien!" 't Gaf niet veel en
ik gooide de handdoek weg en deed mijn
oogen dicht! Tssttt! Wat 'n gesjouw gaf
die liefelijke Sinterklaastijd tochWinkel
in, winkel uit! En dan dat schuifelen langs
die étalages! Lollig, was het wel hoor!
NouMaar nuI
Hè, hè, 'n beetje opgefrischt was ik wel
en ik stond lijzig op om 'n boek uit mijn
kast te halen! Dat zou de avond gezellig
maken, sufte ik verder! Vader en moeder
uit!
In „stille beschouwing" zocht ik een
boek! Toen, juist toen ik mijn keus ge
maakt had, floepte het licht uit, en sloeg
haast dubbel van schrik, vloog tegen een
tafeltje op met het ongelukkig gevolg dat
een „rommeldoos" eraf viel en de inhoud
„evenzoo vroolijk" over de grond beikle!
Ik struikelde ovér een stoel en probeer
de de knop van het licht te vinden! Maar
nee, hoor! Het resultaat was nul komma
nul!
Beneden hoorde ik ook 'n lawaai
„Is 't licht bij jouw ook uit, Phine!"
riep Bep.
„Ja, ik kom!"
Overal was het licht uit! Ik zat op de
onderste tree van de trap te informeeren
of er iemand aan was geweest! En ja! Bas
had pas electriciteit op school geleerd.
En hij was bezig geweest met 'n stukkie
ijzerdraad en een batterijlampje de „proe
ven" van mijnheer „die en die" na te doen!
Enfin de gevolgen waren dat op 'n gegeven
oogenblik, juist toen de „proef" op punt
van „slagen" stond, Bas teveel aan het
morrelen was gegaan en 't licht uitging!
En 't werd nacht
Wij zaten allemaal in 't donker m de
gang! Ik was nijdig hoor! Bas beweerde
•nog slapjes, dat mijnheef het ook altijd zoo
gedaan had (Is 't waar mijnheer? En kreeg
u toen ook kortsluiting??)
Toen begon het zoeken naar kaarsen
Wij plantten één kaars op tafel en zaten
met reuze interesse naar dat vlammetje te
kijken! 't Was bij halfnegen! Er was gete
lefoneerd naar 'n electricien.
Gien en Bas gingen naar bed en zoo za
ten Bep en ik met de kandelaar in ons
midden te koekeloeren! 't Was erg gezel
lig!! Ik kon natuurlijk niet lezen! Bep
probeerde tevergeefs nog wat te lezen in
de courant! Ten laatste sloeg zij ze maar
dicht! Ik zat half geïnteresseerd naar mijn
vinger te kijken, waar 'n reuze spinter in
zat! Bep deed 'n griezelig verhaal van 'n
oom die bloedvergiftiging had gekregen
van 'n splinter! Ik zat te rillen! De kaars
lag op stervenWij deden er weer 'n nieu
we in en zaten weer te kijkenIn mijn
verbeelding zag ik mijn vinger heelemaal
dik enz. enz.! En ik besloot morgen naar
'n dokter te gaan!
Wij zaten weer stil! De kaars druppel
de! *t Werden witte plekjes! En wij zaten
ernaar te kijken of we zooiets nog nooit
gezien hadden!
Ik verveelde mij doodelijk! 't Was half
tien.
Daar werd gebeld! Vader en moeder!
Ik pakte de kandelaar ip als 'n flam
bouw en rende naar de deur! Goddank!
Ik rakelde de hecle geschiedenis op!
Moeder haalde 'n stop en draaide hem
erin!
En, heerlijk, als op 'n feest brandden op
eens alle lichten!
't Scheen dat het allemaal nog veel
helderder scheen als anders! Mijn angst
voor bloedvergiftiging was foetsie. Ik heb
gisteren zelf maar gauw de splinter eruit
gehaald, 't Was anders ,,'n dol-gezellige"
avond geweest! Dank zij de „proeven" van
Bas. Leg u het hem s. v. pl. nog eens uit
mijnheer?
EEN LEUGEN OM BESTWIL
door Gerard Keizer.
„Moeder, ik ga maar!"
„Best jongen, wees voorzichtig hoor!"
„Ja Moeder, dat ben ik toch altijd wel?"
„Ja, dat weet ik, en dat is nog een groote
geruststelling voor mij, weet je!?"
Na z'n Moeder nog hartelijk goedag te
hebben gezwaaid, verliet Karei Meerman
de jonge pas benoemde machinist de wo
ning zijner moeder.
Na hard studee-en en blokken had hij
ten laatste zijn einddiploma behaald, en
1 was voor vast aangesteld bij de Spoorwe
gen.
Z'n Moeder, een arme weduwe, was wat
trotsch op haar knappe zoon, die het in
korten tijd, zoover had weten te brengen.
Het had haar eerst wel moeite gekost
om de srtdie van hem te bekostigen. Maar
met harct werken en ploeteren had zij toch
nog altijd het schoolgeld voor hem wetèn
to halen
En nu, nu begon ze de vruchten te pluk
ken van haar ingespannen arbeid.
Dat mocht ook wel, want ze werd lang-
zamerhand een dagje ouder en het werk
werd daardoor ook wel wat zwaarder voor
haar
Vroolijk fluitend vervolgde Karei z'n
weg om zoo spoedig mogelijk z'n plaats op
de machtige groote machine in te nemen!
Hij verheugde zich er al weer op, met
een flinke vaart de machine te leiden, en,
met een paar handles, dit monster naar
zijn wil te dwingen!
Erg verantwoordelijk vond hij z'n baan
tje. Hoeveel menschenlevens waren niet
aan zijn hoede toevertrouwd.
Onder die gedachtengang door, had hij
het station bereikt en spoedde zich naar
de, al wachtende stoker, die bezig was, de
machine op te poetsen, tot ieder glimmend
deeltje er uitzag, alsof het verzilverd en
verguld was?
„Hallo, al druk bezig?"
„Ja, Meerman, je bent geloof ik, erg
laat vanmorgen, vind je niet?"
„Och, 't is toch nog tijd genoeg, Jansen?"
„Ja, dat weet ik wel, maar ik was er al
gewoon aan. dat je altijd een poosje vóór
de tijd hier komt!"
Karei was al op de machine geklommen
en zette z'n brood en thee op de daarvoor
beschikbare ruimte.
Teen ree-d hij de machine langzaam de
loods uit.
Na een poosje werden de personen wa-
gens er achteraan gekoppeld en de reizi
gers namen hun plaatsen in.
De machinist en stoker stonden op hun
plaats in afwachting tot de chef z'n „koe-
kepan" in de hoogte zou steken!
Dit gebeurde dan ook spoedig, en de lo
comotief zette zich hijgend en puffend in
beweging!
Spoedig was het station uit het gezicht
verdwenen, en de trein raasde met groote
snelheid over de smalle blinkende spoor
staven!
Scherp tuurde Karei Meerman vóór zich
uit op de baan, om te zien of alle signa
len op veilig stonden.
Hij sprak niet veel tegen den stoker, die
ook zwijgzaam van aard was.
(Wordt vervolgd).
EEN VACANTIE IN VELP
door Solveig Affourtit.
We hadden een nichtje uit Noorwegen
over. Moeder zei, dat ze wat van Neder
land moest zien. En daarom gingen wij in
de groote vacantie met nog een tante die
goed den weg wist naar Velp. Wij gingen
fijn met een auto heelemaal van het sta
tion Arnhem naar ons pension in Velp.
De eerste de beste middag regende het,
toch gingen wij naar hei bosch, dat vlak
bij was. Doch het ging zoo regenen dat wij
heelemaal door en door nat thuiskwamen.
Ik sliep op een zoo'n leuk veldbed, dat ik
er echt naar verlangde vroeg onder de
wol' te kruipen.
Ik stond dan ook weer vroeg op. Geluk
kig dat het haast niet regende want dan
hadden wij niet zooveel uitstapjes kunnen
maken. Nu ga ik eens opnoemen waar wij
zoo al geweest zijn, maar ik kan niet alles
opschrijven, want dan zou ik vooreerst nog
niet klaar komen. Eerst zijn we naar Ro-
zendaal met de Bedriegertjes en de ket
tingbrug geweest. Ik ging er een heeleboel
keeren over en mijn nichtje ook, maar
moeder en tante durfden er niet zoo goed
over, tenminste ze deden zoo, dat ze te
gauw mee waren. Later zijn wij ook nog
naar Oosterbeek en naar Nijmegen ge
weest. En eens had tante een royale bui
en tracteerde op een auto-tochtje, een fijn
uitstapje naar Apeldoorn heen en terug.
Toen we er waren zeide Tante dat we be
slist eens naar de echo-put moesten gaan
kijken en dat vond algemeene instemming.
Wie zou de echo ook niet eens willeen hoo-
ren.
En zoo tuften we dan er heen en heb
ben er geen spijt van gehad. Toen we er
waren, wa.s er een juffrouw die draaide aan
een wiel; daar zat een touw aan met twee
emmertjes. In een van die emmertjes
brandde een kaars. Dan draaide ze weer
aan het wiel en zakte den emmer met de
kaars. Als hij dan beneden was kon je
zien hoe diep de put was. En als je er in
riep hoorde je de echo. Op den terugweg
zagen wij ook nog een waterval. Moeder
zei, dat de watervallen in Noorwegen veel
grooter waren. En toen we een keer in het
Beekhuizerbosch waren viel er een jongen
in een klein watervalletje. Tante lag in de
hangmat en zag er niets van, maar ik wel
en ik zag ook dat ie kletsnat was. Wij zijn
er een heele tijd geweest. En wij vonden
"net. allemaal jammer dat wij weer naar
huis moesten. Maar aan alles komt een
eind. Dat uitstapje vergeet ik nooit en kan
ik alle Neefjes en Nichtjes best aanbeve
len.
H0BBELDE-H0P
doop Nelson.
II.
Kinderachtig zich eigenlijk zoo op te
winden over het gezoem van zoo'n onnoo-
zel beestje en kleingeestig zich iets aan te
trekken van het gepraat van die menschen
uit het dorp. Wat wisten dit van haar? Ze
woonde hier pas een half jaar en was nog
geheel vreemd met de menschen.
„Tom, jij weet beter" en ineens leefde ze
weer op, toen ze aan hem dacht.
Hij was zoo gced. Wat had hij met haar
meege'eefd m die stille angstige dagen,
toen ze merkten, dat Annie anders was
dan andere kinderen. lederen avond en
's middags in het middaguur was hij met
de k'eine bezig en probeerde haar „Pap
pie" te laten zeggen.
Ineens sc-hrok ze op.
Waar zou Annie zijn?
Hoe kon ze nu toch aan het kind denken
en het toch vergeten.
Do mi sol, sol sol mi re do do si si.
Mevrouw Scmerwil bleef verrast tus-
schen de suitedeuren staan.
Precies als in dat boek.
Daar stond op een hoog voetkussen, de
kleine Annie. Zoo kon ze juist bij het thee
tafeltje. In haar hand had ze een glazen
staafje en hiermee tikte ze op de porce-
leinen kopjes het melodietje, dat moeder
vroeger wel eens voor haar op de piano
speelde.
„Maar kindje".
Verrukt keek Annie om en haar oogjes
vroegen: vindt u dat niet mooi?
„Liefje".
Ze had het kind willen beknorren, maar
in plaats daarvan streelde ze het over het
zwart kroezerige haar.
Daar was weer die eigenaardige glans
in die oogjes.
Hoe kwam dat kind toch op zulk idee.
Zou het zich misschien vervelen; en ineéna
voelde ze een verwijt, dat ze daar niet
vroeger aan gedacht had.
Moeder, zoo rijk aan fantasie, als het
voor haar kind is, had dadelijk een plan
netje.
„Kom kindje, Moedertje gaat wandelen
en dan mag Annie mee."
Niet begrijpend keek ze Moeder aan.
„Fijn in het bosch wandelen. Weet je
dat dan niet meer?
Wezenloos bleef ze voor zich uitkijken.
„Naar de vogeltjes en die mooie bloe
men."
„Ssjirp, ssjirp. koekoek, kievit, tssjilp",
zong kleine Anna ineens en huppelde rond.
Goddank, ze reageerde toch ergens op.
Ze was dus niet zinneloos. O, wat scheen
de zon vandaag mooi.
Kievit, tsjilp. Kom Moesie ssjirp,
fcsjilp, koekoek.
Don heelen dag was er al een zacht
regentje gevallen. Nu en dan kwam de zon
eens om het grijze gordijn gluren, maar o
zoo gauw, hield ze zich weer schuil. Het
was een echt regendagje, zooals ze in de
zomermaanden nog al eens voor kunnen
komen. Het was dan ook overal stil op
straat. In de bosschen hoorde men alleen
het zacht afdruppelen van de bladeren.
Ook mevrouw Somerwil was nog niet bui
ten geweest. Den geheelen morgen was zij
in huis bezig geweest, want zij hield er
van in deze kleine villa zelf het weinige
werk te deen.
Annie had aldoor heen en weer geloo-
pen, van de huiskamer naar den keuken
en van den keuken naar de huiskamer. Zij
begeleidde moeder bij het werk met aller
lei liedjes te zingen en vooral door het tel
kens herhaleü: hobbelde-hob, p-ie-p, p-ie-p,
tripnelde-trip, zzjiep, zzjiep.
„Moesie ook zingen," zei Annie dan.
Maar moeder luisterde alleen en kon
niet zingen, want zij moest denken, aldoor
•maar denken
En dat niet alleen, maar zij durfde ook
niet te zingen, want als zij zong, zou ze
niet gerust kunnen zijn.
(Wordt vervolgd).
EEN DROOM
door Antje Keizer— Klaasen.
„Poppie, hoe laat is het toch al?" sprak
Lili van Hoorn tegen haar vriendinnetje 2
lk zal het even aan moeder vragen hoor
Lili, en weg was ze.
Lili was op visite bij de familie Master,
omdat haar -beste schooi vriendin jarig
was. Poppie was vandaag tien jaar gewor
den, en nu meenden de ouders van de bei
de meisjes, dat ze juist bij elnaar pasten,
wat de leeftijd betrof.
„O, zeg Liii, vlug naar huis, het is al
bijna 8 uur en je moest al om half acht
thuis zijn, guns, meid, je zult nu toch geen
standje krijgen? Jij kunt er toch niets aan
doen dat het later geworden is?!
„Nee, ik wist niet hoe laat het was, maar
wij hadden ook beter op moeten letten, vind
je ook niet."
„Afijn t is te hopen, dat het nog goed
afloopt en dat je geen straf krijgt, het was
do schuld van oom Tom die is straks ge
komen en nu had moeder er ook niet meer
„Nou Pop dan ga ik maar hoor, doe je
de groeten aan je ouders, want ik heb geen
tijd meer om hun goeden dag te zeggen."
Pop, dag Lili, tot zien3 hoorI
Nu moest Lili nog wel een kwartier loo-
pen naar haar ouders, ze holde dan ook
den weg over om maar zoo gauw mogelijk
thuis te zijn.
Eindelijk kreeg ze het huis in zicht, ze
haastte zich de deur te openen en rende
de huiskamer binnen waar haar ouders al
vol ongeduld op haar wachtten.
„Goeden avond, vader en moeder", sprak
Lili met een vuurroode kleur!
„Maar kind, foei, waar ben je zoo lang
geb.even?"
„Bij Poppie moeder, dat mocht ik toch?"
„Ja, we hebben gezegd dat je naar huis
toe mocht gaan maar dat je tegen half
acht thuis meest zijn en nu is het bijna
kwart over acht, hoe komt dat?"
„Och moes, we waren zoo gezellig aan
het spelen en hebben niet verder op den.
tijd gelet, en mevrouw Master kreeg nog
visite van haar broer en heeft er toen ook
niet meer aan gedacht!
„Ja Lili," sprak toen haar vader, „voor
deze keer zal ik het jou vergeven, maar
I denk er aan in het vervolg hoor, want een
vergeetachtig meisje komt nooit vooruit,
dat weet je toch wel, begrepen?!
„Ja vader", sprak Lili, en de tranen
sprongen haar in de oogen.
Nu sprak moeder, het is nu bedtijd hoor
•Ja moes, mag ik dan eerst een beker
melk hebben, dan vertrek ik oogenblikke-
lijk? „Heerlijk moes! Wel te rusten vader
en moeder" en ze gaf haar ouders een fer
me zoen, toen gaven haar ouders haar
een kruisje en Lili ging de kamer uit.
Nog even keek ze om de deur en riep,
„slaap wel!"
Toen ging ze de trappen op naar haar
kamertje en nog geen tien minuten er na
of ze kg in diepe rust.
(Wordt vervolgd).