DE LEIDSCHE COURANT HET VERVLOEKTE GELD Het was op een avond vóór den vervaldag. Den volgenden morgen zou de Bank Rousse- leau, die goede zaken begon te maken, een hoop geld hebben te incasseeren. Frans Gambert, de eerzame kantoorlooper van dit huis, was als naar gewoonte belast met dit geld te innen, en daar hij volste ver trouwen van zijn patroon genoot, had hij de wissels en quitanties, die hij den volgende dag moest aanbieden, mee naar huis genomen. In een hoek van zijn klein, laag vertrek voor de lamp gezeten, legde Gambert de wissels en quintanties in de volgorde, waarin hij den vol genden morgen zijn ronde zou maken. In de arme kamer zat zijn jonge vrouw die haar kind, een jongetje van een jaar of drie, dat hedenavond niet goed was, in slaap tracht te sussen. Toen de kantoorlooper met zijn werk klaar was, borg hij de kostbare papieren in een por tefeuille en legde die naast den geldzak, die weldra vol goud en zilver zou zijn. Daarna leunde hij met de elleboogen op de tafel, en het hoofd in de handen verborgen, bleef droomerig zitten, aan een ongekende op gewondenheid ten prooi totdat zijn vrouw zich bij hem kwam voegen. Het was een bleeke, magere vrouw, wier ge laat bewees, dat zij reeds vele ontberingen had moeten verduren, maar toch lag er iets in haar bleeke trekken, dat iedereen aantrok, iets zachtaardigs. Zij groette haar man hartelijk, boog zich daarna tot zijn oor en fluisterde met een stem, waarin ongerustheid lag Ik ben bang, Frans, dat onze kleine ziek wordt. Slaapt hij vroeg haar man. Ja, maar hij schijnt onrustig en zeer opgewonden, antwoordde de vrouw zacht. Maak je daar maar niet ongerust over, vrouwtje, dat heeft niets te beteekenen, ant woordde de man, zijn best doende om vroolijk te schijnen. De moeder scheen door deze woorden niet gerustgesteld, zij schudde treurig het hoofd, zette zich tegenover haar man neer en beiden bleven daar zitten zonder verder een woord te spreken, blijkbaar aan droeve gedachten ten prooi. Eindelijk, na lang geaarzeld te hebben, be gon Frans Luister, zei hij, morgenavond vertrekken wij. Morgen stamelde de vrouw verschrikt, morgen al Ja, ik heb voor acht dagen verlof ge kregen, er is dus geen tijd te verliezen. Wij zijn beiden zeer afgetobt, wij hebben rust noo- dig, en de reis zal den kleine ook goed doen. Daar ik morgen nog drukke bezigheden heb, zal ik niet komen eten gij moet intusschen den koffer inpakken en rechtstreeks naar het Noorderstation gaan. Ik zal me daar bij je voegen. De trein vertrekt tegen acht uur. De man sprak zeer opgewonden en hakke lend. Zijn vrouw had dit gemerkt zij keek hem Maar waar gaan wij dan heen Dat weet ik zelf niet.... hernam hij verlegen. Ik gevoel lust om eens een reisje naar Holland te maken. Gij zult wel zorgen, dat alles in orde is, nietwaar Bertha vroeg hij op zachteren toon. Zij wilde hem antwoorden, maar het kind ontwaakte juist. Haastig stond zij op en trachtte het weer te doen inslapen. Gambert begaf zich ook naar zijn slaapka mertje, maar slapen deed hij geen seconde. Urenlang hield het misdadige plan, dat hij be raamd had, zijn oogen open en zijn geest in Tot dusver eerlijk, ging Frans een daad be drijven, verboden door de goddelijke en menschelijke wetten, een daad, die het gerecht straft met de gevangenis hij ging een ver achtelijk mensch, een dief worden. Lang, zeer lang had hij de bekoring weer staan, waarin hem het gefrommel der bank biljetten tusschen zijn vingers en de wellui dende klank van het goud in zijn geldzak leidde. Maar met den tijd was de begeerte sterker geworden, thans was 't verlangen naar goud te hevig. Goed onderwezen en ontwikkeld, kon Gam bert zich niet goed schikken in den stand, waarin hij geplaatst was. Hij leed er onder, vooral ter wille van zijn vrouw en zijn eenig kind, slechts een arme, eenvoudige kantoor looper te zijn, die verplicht was voor een gering loon verscheidene malen in de maand de gelden te incasseeren. Loopjongen Ja zoo noemde hij zich vaak spottend. Hij vond dit echter vernederend, omdat hij een meer moeilijke taak vervullen en daardoor meer verdienen kon. Hij zag z'n ziekelijke vrouw wegkwijnen in zijn klein huisje, zonder lucht, zonder zon, te midden van een dicht opeengepropte buurt, onzindelijk en ongezond, blootgesteld aan de bedorven lucht. Met geld zou hij den toestand van zijn dierbaren kunnen verbeteren, met geld, dat hij niet bezat. Reeds verscheidene malen had Gambert, toen hij groote sommen incasseerde, er naar verlangd, maar ze waren nog niet groot genoeg. Ditmaal echter moest hij geld innen voor persoonlijke rekening van mijnheer Rousse- leau. De gelegenheid was eenig hij moest bij de honderdduizend frank ophalen f Hij had met den duivel van den gouddorst onderhan deld en was overwonnen.... De volgende morgen was voor hem een tijd van koortsachtige opgewondenheid. Hij leef de niet meer, hij was om zoo te zeggen een machine, die goud opraapte. Op het bepaalde uur kwam hij aan het Noorderstation, door een hevige koorts aange grepen. Hij sidderde als iemand die achter volgd wordt, en men kon hem daardoor aan stonds herkennen. Maar weldra verdween hij te midden van de groote menigte reizigers, in den menschenstroom, die zich op het perron heen en weer bewoog. Scherp blikte hij voor zich uit en keek overal met kloppend hart rond naar zijn vrouw, maar zag ze niet. Hij liep het perron twee, drie, vier keer af, snelde de wachtkamer in, maar vond haar niet. Schrik en wanthoop woedden in zijn hart. Hij ging zelfs de coupé's in en uit, maar hij vond niemand. De tijd drong intusschen. nog één minuut en de trein zou vertrekken. Hij wilde Bertha roepen, maar zijn keel was als het ware vastgeschroeft, hij kon geen geluid voortbrengen. Nogmaals snelde hij naar den trein, de portiers werden dichtgegooid, het was te laat. 't Stoomend en zuchtend gevaarte zette zich in beweging. De wagens, die zwaar op de rails rolden, vluchtten verre van hem, inplaats van hem mee te nemen het was hem alsof ze over zijn hart gingen en het verbrijzelden. Toch voelde hij zich na weinige oogenblik- ken veel kalmer, 't was alsof hij was bevrijd van een gedeelte der nachtmerrie die hem vervolgde. Hij dacht thans slechts aan zijn vrouw en zijn zoontje. Waarom waren zij niet gekomen? Wat zou er thuis gebeurd zijn Met knik kende knieën verliet hij het perron en begaf zich met kloppend hart naar huis. Op het trapportaal gekomen, zag hij de deur van zijn woning geopend en aanstond' raadde hij het ongeluk. In het slaapvertrek, bij het bedje van zijn kleine, stond zijn vrouw, bleek als een doode, over het kind gebogen, terwijl een man, de dokter, den dood zijn offer betwistte. Met één sprong lag de jonge vrouw in de armen van haar echtgenoot en slaakte één vreeselijke kreet De kroep De dokter was vertrokken, een vage hoop in het hart der moeder achterlatend. Den volgende morgen zou hij het lot van den klei ne beslissen. In zijn klein bedje rustte het kind reeds kalmer de moeder weende. Frans voelde in zijn hart de wroeging knagen. Hij zag de straf, de schande voor zijn misdaad voor zich. De misdaad, die hij had willen begaan, boette zijn kind voor hem, het kind en de moeder en hij Het overige. God strafte en waarschuwde hem terzelf der tijd, omdat het kwaad nog niet onherstel baar was. O! dat vervloekte geld! Wat zou hij 't den volgenden morgen vroeg van zich afschudden, het geld, en daarmede de wroeging, die zijn ziel vereerde Ja, hij zou niet meer morren, maar voortaan zijn dagelijksch, ondankbaar werk weer op zich nemen. Genezen voor altijd aan de ver zoeking, zou hij steeds met blijdschap zijn nederiger, vervelenden plicht vervullen, in dien zijn kind maar behouden bleef Bertha, neergeknield voor het bedje van haar kind, bad onder tranen voor het behoud van haar lieveling en Gambert knielde naast haar neer. Den volgende morgen moest hij reeds ver trekken, nog vóór de dokter er geweest was. Hij jvilde niet te laat aan de bank komen. Maar hij stelde zich gerustmen zou wel be grijpen, dat het hem onmogelijk was geweest, nog denzelfden avond terug te keeren, daar hij ditmaal zoo'n groote ronde had. De kantoorlooper ontving dan ook niet het minste verwijt, daar de rekening precies klop te. De heer Rousseleau gaf hem zelfs aan stonds verlof naar zijn zoon te gaan zien, toen hij hoorde, dat deze ernstig ziek was. Gambert vond zijn vrouw lachend terug. De dokter verliet juist het huis hij had het blijde woord uitgesproken De kleine is gered Gamber' omhelsde teeder zijn kleine lie veling, en de ziel, bevrijd van 'n zwaren last, vond hij het reine genoegen en de rust des harten terug. (Averbode's Weekblad.) DE MENSCH IN HET JAAR 2000 Voorspellingen van een Engelsch geleerde. Hoo zou het er over honderd jaar uit zien? Wie van ons heeft over deze vrjiag nog nooit eens nagedacht? Hoe zou het op de wereld gesteld zijn, als wij er niet meer zijn Werpen wij een blik terug, dan moeten wij bekennen, dat er in honderd jaar heel wat veranderingen gekomen zijn. Hoe geheel anders zag het er vóór 100 jaar uitwat 'n geweldige verandering heeft de techniek teweeg gebracht in het leven der menschen. Hoe zou het er nu over 100 jaar hier op aarde wel uitzien Lord Birkenhead, rector aan de univer siteit van Aberdeen, slaat een blik in de toekomst en schildert de ontwikkeling der volgende geslachten. Volgens zijne opinie moet binnen 100 jaar de wetenschap het energie-probleem zóó opgelost hebben, dat onbegrensde mas sa's energie zonder eenige moeite ter be schikking van den mensch staan. Momen teel leveren zooals men weet, benzine, olie en kolen de noodige energie. Daar echter deze beide stoffen niet in onbeperkte hoe veelheden ter beschikking staan is het in de eerste plaats noodzakelijk clat men on afhankelijk wordt van de stoomkracht. Een pond kolen levert niet meer energie dan 1 P.K. per uur. De exploitatie der stuw kracht in 1 L. water zou echter 10 millioen P.K. vrij mak,en. Het is uitgemaakt dat deze energie-bron bestaat. Er zal een dag komen, dat er een machine geconstrueerd is, die de atoom vrijmaakt. Het zal den mensch mogelijk zijn, grootere geographi- sche veranderingen tot stand te brengen 50.000 ton water 'een volume dat door een zee8ohjp verplaatst wordt) zal voldoende zijn om de Poolsteken duizend jaar lang een tropisch klimaat te bezorgen. Het verkeer zal door deze nieuwe energie bronnen volslagen veranderd worden. Vliegtuigen met ongehoorde snelheid zul len het mogelijk maken in Berlijn te ont bijten, 's middags in Zwitserland een ski tocht te maken en 's avonds in Milaan een opera bij te wonen. Radio en televisie zullen zich ontwikke len op een wijze waarvan wij geen vermoe den hebben. De steroscopische verrekijker die de juiste kleuren en het geluid vol maakt weergeeft zal ons in de mogelijk heid stellen, iedere gebeurtenis bij te wo nen. Deze hulpmiddelen zullen, volgens Lord Birkenhead, een democratie scheppen zoo als in het oude Athene, iedere politicus kan dan tot het heele volk spreken en be hoeft zich niet meer tot zijn klein audi torium, dat hij in het Parlement voor zich heeft, zooals tegenwoordig, te beperken. De bevolking van het heele land kan dan na de redevoeringen op dien-overeenkom- •ge apparaten afstemmen. stemmen worden automatisch opge steld en men. heeft in een minimum van tijd het resultaat der geheele stemming voor het heele land vastgesteld. De scheikunde zal een reeks nieuwe ge notmiddelen ontdekken. De biologie zal de chemische processen in het lichaam onder zoeken en leeren beheerschen, waardoor de medische wetenschap in geheel nieuwe banen geleid zal worden. Niet alleen de epidemische ziekten, maar ook haast alle tegenwoordige kwalen zullen verdwijnen, zooals thans de pest verdwenen is. Tenge volge van dit alles zal de levensduur be langrijk verlengd worden. De mensch zal een. normalen leeftijd van 150 jaar berei ken. Deze feiten zullen aanleiding geven tot allerlei moeilijke sociale verwikkelin gen. Het onderzoek omtrent de erfelijkheid zal uit haar tegenwoordig primitief sta dium verder ontwikkelen en het zal moge lijk zijn, met eenige zékerheid den aanleg der kinderen vooruit te bepalen. De arbeid van den man wordt dan tot op een piininium teruggebracht. Een uur werken per dag is voldoende, daar land- boüw en veeteelt niet langer meer de grond slagen der menschelijke voeding vormen maar de voedingsmiddelen zullen langs synthetischen weg gefabriceerd worden. Zooals men misschien reeds weet, is het thans reeds mogelijk de onverteerbare cel- luloze in verteerbare suiker te veranderen. Dit proces is echter voorloopig nog te kost baar om van practische beteekenis te zijn, maar zoodra de uitvinders een eenvoudige methode gevonden hebben, zal de suiker niet duurder zijn dan zout. Ook eiwitstof fen zal men waarschijnlijk in laboratoria kunnen prepareeren Men za-1 geen varkens meer niesten om vleesch te hebben, maar men zal het vleesch kunnen laten groeien, zooals men thans reeds gedurende 12 jaar in Washington in het Smithonian Instituut een levend kippenhart bewaart in een vloeistof die voedingszouten bevat. Van tijd tot tijd snijdt men er stukken af, om den vorm eenigszins te bewaren. Daar het grootste, gedeelte der voedings middelen der toekomst uit cellulose ge wonnen zal worden,.moeten er planten en boomen aangekweekt worden en wel hoofd zakelijk in de tropen, omdat de planten groei hier het weelderigst is. De graanvel den der geheele wereld zullen verdwijnen en er zullen groote bosschen aangelegd worden. Rubber, die thans reeds kunstmatig ge fabriceerd kan worden^' zal natuurlijk even eens in laboratoria vervaardigd worden. De autofabrieken 'zullen vervangen wor den door vliegtuig-fabrieken. Het land schap zal een geheel ander aanzien krij gen. Het wordt één groot park met op zich zelf staande steden en fabrieksgebouwen, die mooi en harmonisch gebouwd zijn. De kleeding der mannen zal zich wijzigen, ook de mannen zullen de tegenwoordige niet- hygionische kleeding, die de lucht van het lichaam afsluit, afleggen. De lucht zal zuiverder en helderder zijn dan thans. Zij zal niet meer vol kolendamp zijn en de straten zujlen niet meer vervuld zijn met lawaai. Alleen primitieve machinen maken leven; lawaai is krachtsverspilling. De moderne voertuigen rijden geruischloos. De verbinding met andere hemellicha men in ons zonnestelsel zal in een ver ge vorderd stadium komen. Psychologie zal niet langer op hypothezen berusten; men zal in de zielen kunnen lezen als in een opengeslagen boek..... Toekomstmuziek.."..- Lord Birkenhead's voorspellingen verdienen gewaardeerd te worden als teeken van onzen tijd. Misschien zullen over honderd jaar de menschen zijn boek ter hand nemen'en hoofdschuddend deze zonderlinge profetiën lezen want honderd jaar zijn toch maar een spanne tijds voor zulke fantastische dropmen.... MisschienH. S. DE ZONSVERDUISTERING EN DE AFGEVAARDIGDE. Op den 19den Mei 17S9 vond er in de staat Connecticut in N.-Amerika een- totale zonsverduistering plaats. Het werd zóó donker, dat de vogels ophielden met zin gen en men in do huizen licht moest ont steken om iets te kunnen zien. Men dacht algemeen, dat de wereld zou vergaan. De Kamer van Afgevaardigden hield toen juist zitting en er werd voorgesteld de zitting tc verdagen. Een de afgevaardig den, kolonel Davpriport, verzette zich hier tegen-, zeggende: „De wereld vergaat, of ze vergaat niet. Als ze niet vergaat, be staat er niet de minste reden tot verda ging. Loopt het daarentegen met de we reld ten einde, dan ben ik Blij, dat ik ster ven zal onder de veiwulling van mijn plicht. Laat ons daarom kaarsen ontbieden en voortgaan." Wat 'n werk. Je handen worden er even zwart van als je voeten. INTERESSANT door Ferdinand van Waalr£. Lven doofde het gesprek. Stootend jaagt de trein over de baan. Een eentonig rytme. Telefoonpalen vallen. Vogels deinen op en neer. Mjjn buurman kucht. Ik spits de ooren. Ja, jongen dat bon ik ik dweep niet met die moderne meisjes. Je kunt ze absoluut niet vertrouwen. Met een aller liefst lachje zeggen ze ja, wat zoo onge veer het zelfde beteekent- als dat het neen is! Ze noemen je een schooier omdat je achter in de kerk bidt, maar vergeten er bij te zeggen, dat ze zelf in de voorste banken zitten, om hun juweeltjes van man teltjes en schattige hoedjes te laten be wonderen. Alleraardigst staan ze met je te flirten terwijl ,hij" al een uur wacht. Hun ringvinger is geel van het rooken, iets wat ik heel ordinair vind. Juist daarom is het zoo iets bijzonders een meisje te ontmoeten als Greta Ver meer. Dat is geen gesminkte boonenstaak, neen dat is een meisje dat je met een lan taarntje moet zoeken. In Brussel was ik op de trein gestapt. Een eenzame coupé met een eenzame pas sagier. We waren aan het praten geraakt- Ik houd van praten. Niet van kletsen. Iemand die kletst heeft een publieke mond, is een verdekt reclamebureau. Ik ken de familie Vermeer oppervlakkig. Ik heb echter a) dikwijls over Greta hoo- ren pralen. Bijzondere meisjes interesseeren mij. Trouwens ik vind ieder meisje interessant als ze maar niet rooken of een „allemans vriend" zijn. Hierin geef ik mijn reisge noot groot gelijk. De onbetrouwbaarheid van een meisje heb ik nooit ondervonden, echter wel veel van gehoord. Publiek strooisel? Ik weet het niet. De menschen zeggen zooveel wat ze niet verantwoorden kunnen. Ik wil Greta toch wel eens van nabij leeren kennen. Waarom niet? Een uit vlucht is gauw gevonden Dorp na dorp dringt zich tegen de spoorlijn. Soms een stad. Ik kijk naar buiten, praat over een an der onderwerp. Hij haal dancings. Ze zijn de holen des duivels vindt hij. Ik zeg niets. Wat kan mij dat op dit oogenblik schelen. Dancings zijn een uitvloeisel van de heerschende ontucht, preekt hij. Zijn stem werpt klanken uit. Zijn ge hoor luistert niet. Moedeloos (of woedend) zwijgt hij. Dikke witte rookwolken priemen zich uit de pijp der locomotief en weven een gordijn langs de kleine raampjes. Mijn gedachten werken: vlugger als de trein. Ik ben vier en twintig Volgende maand verjaar ik. In Brussel waren ook aardige mamsel- letjes. Ik ken tamelijk Fransch, maar te gen die dames sprak ik vlot Chineesch.*. Een gegolfd dak trekt zich tussohen de hemel. De trein stopt. Mijn buurman kijkt steeds woedender. Prul van een jongen, spreken zijn oogen. Ik haast mij naar buiten. Een minuut later duik ik in de kussens van een rammelende taxi. Ik vlieg de huizen voorbij. Ik ben verbluft! Sta verstomd Wat een meisje! Ze heeft me een hand gegeven. Een mooie warme hand. Net zoo'n hand als het Mariabeeld, van onze kerk heeft. Ze zegt niet veel. Ik ook niet. Vervelen de kleur. Ze heeft er ook een. Reuze knap! En interessant? Natuurlijk dat kan ik wel voelen. Ze kijkt, naar me. Ik wou dat ze een uur naar me keek. Er zijn nog enkele gasten. Een dikke meneer, met een wit vest, en een gouden ketting. Een dito ega met. onzinnig veel ringen aan haar poezelige vingers. Onbeduidende menschen. Hun gesprek ken zijn erg banaal. Geen enkel vorstandig onderwerp weten ze aan te roeren. Er is ook nog een schraal ventje. Het moet een dichter zijn. Ik zio niet graag zulke dichters. Zijn haren lijken wel paar- destaarten. Zijn oogen hooren thuis bij do voorzitster van een dames-naaikrausje. Wat kijkt hij veel naar Greta Nu al een minuut lang. Vervelende vent! Wij dineeren. Ik zit naast mevrouw Vermeer. Schuin tegenover me de dichter. Naast hem zit Greta, Wat is die saus sterk gekruid. Het vleesoh is zoo taai als schildpadden!eer. Greta lacht naar me. De boontjes smaken lekker. Die letterzetter bedelt ook qui oen lach- je. Goed dat hij een eind van me af zit. Mevrouw Vermeer vindt dé nieuwe Pa- rijsche mode zoo prachtig, en vraagt mijn meening daaromtrent. Wat kan mij de mode schelen Mijn broek is altijd even lang, en mijn boord knelt iederen dag. Die schunnige vent blijft met Greta aan het praten. Zij schijnt dit plezierig te vin den. Wat zegt ze nu? Ja, ze interesseert zich erg voor de let terkunde.- Vooral voor „de Jongeren". De dichter schijnt die aardappel niet door zijn keel tc kunnen krijgen. Greta dweept met gedichten. Dolgraag wil ze de zijne eens lezen. Verd.,,. die pudding lijkt wel water en meel. In het goedkoopste hotel eet je beter. Greta vraagt of ik van poezië houd! Natuurlijk zij houdt er immers ook van. Dit laatste denk ik alleen. Ik heb er geen syllabe verstand van, of iets een jatfibe is of een knittelvers. Von del noemen ze de vorst- der dichter», dus hij zal wel beter wer£ geleverd hebben dan een ander. Zt leggen me 't vjiur aan de schenen? Welke j'onge dichter mij het meest in teresseert? Die r&paljaaa naast Greta kjjkt me met zijn Iodder-oogeu aan. Ja wie is mijn gunsteling? Zal ik ui aar oen beest opnoemen. Vra gen ze me wie dat is; dan zeg ik dat het een pseudoniem is van ieruaud die ik goed ken. Groote hemel, te nemen al geen eens meer notitie van me Die uitgemergelde poëet is aan het uit leggen waarom hij wèl aan politiek doet, in tegenstelling met zooveel anderen. En ze praten en ze lachen! Ik kan het niet langer aanzien. Er is een tropische temperatuur. Alle deuren dicht. Eindelijk is deze honden- maaltijd afgeloopen. Di© dikke mijnlieor en mevrouw zijn toch wel interessant. Aardige menschen om zoo mee te praten. Ze aijfn intellectueel goed ontwikkeld. Ze hebben veel gereisd. Mijnheer ver telt op een manier die je doet watertanden. Eens iets anders dan dat onbenullig go- wauwel over en met dichters. Wat lachen <lie twee daar tooh Ik ga naar huis. Ik heb barstende hoofdpijn Alles walgt me. Een leelijke heks die hee'e Greta. Zo verbeeldt zich mooi te zijn. Ze kan nog net doorgaan voor een kermismeid. Dat zit niets anders te doen dan te gek ken met een nietsnut ter. Ze lachen om niets, en juist daarover lachen ze weer. Als alle meisjes zoo wa ren De post brengt me soo juist enkel© brieven. Ik zal ze straks wel lezen. Ik heb nu geen tijd. Wacht ik leg ze hier op miin tafel. Drommels nu valt er weer een op den grond. Wat een eigenaardig couvert. Toch geen Ik maak hem open. Groote genade wat is dat? Verloofd Albert Avondrood en Greta Vermeer. Receptie 28 Juni 1930 van 2—4 uur. Die prulletters maken me dol. Zijn z© dan allobei stapelgek geworden? En zo 'durven me nog uit te noodigen op de koop toe? Ik zie ze net zoo lief sa men op de Mookerhejde zitten. Avondrood.,., wat een naam! Die twee moesten ze in een krankzinni gengesticht- opsluiten. Vooral die gekkin! Zoo nog even een doosje sigaretten koopen. Dat kan ik wel aan deze kiosk doen. Bats. ik loop tegen iemand aan. Pardon dame, exu«.Watte? Ik ben Greta haast omver go]oopen. Ik wil haar ontwijken. Wat- is ze bleek, en wat zien haar oogen dof. Ze is er de lautste vier maanden niet op vooruit go- gaan. Eerlijk gezegd heb ik daar plezier van. Het- is anders gemeen van me. Ze geeft me de hand- Dezelfde mooie hand. Ze heeft tranen in de oogen. Stommeling zou ik dat gedaan hebben? Na de gebruikelijke inleiding bij derge lijke ontmoetingen vertelt zo: Hij was niet de rechte man op de rechte plaats. Zijn dichtkunst was zijn leven. Zij was een stuk speelgoed. Altijd was z.ün hoofd gevuld met gewrongen zinnen en teemende rijmen. Ik genoot Ze is aanlig in het praten.. En nog knap! Hoe ik het maak? Goddank heel goed. Ik heb me nooit aoo lekker gevoeld als de laatste maanden. Ik lieg rne! een stalen gezioht. Toch zit er iels in me dat er niet uitge gaan is, neen niet uit kan. Wat stappen haar voetjes En ze praat. En ik luister. Met genot, hoop. Zo heeft het over dat partijtje van toon. Ze meent dat ik jaloersch ben. Tk jaloersch? Ze heeft gelijk. Laat me maar royaal toegeven. Schuld bekennen ia niet a'tijd schande. Wat loopt die weg vlug. Kwam er maar geen eind aan! Ik heb mijn leven verbeterd. Mijn vrienden zeggen anders het tegen overgestelde. Ik ben namelijk getrouwd. Met Greta. Een schat, een lieveling. En interessant Daar sta je verstomd van. „Geld." Waar de vrouw den man ook al ver drongen heeft.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 11