DE LEIDSCHE COURANT
HET VERVLOEKTE GELD
Het was op een avond vóór den vervaldag.
Den volgenden morgen zou de Bank Rousse-
leau, die goede zaken begon te maken, een
hoop geld hebben te incasseeren.
Frans Gambert, de eerzame kantoorlooper
van dit huis, was als naar gewoonte belast
met dit geld te innen, en daar hij volste ver
trouwen van zijn patroon genoot, had hij de
wissels en quitanties, die hij den volgende dag
moest aanbieden, mee naar huis genomen.
In een hoek van zijn klein, laag vertrek voor
de lamp gezeten, legde Gambert de wissels en
quintanties in de volgorde, waarin hij den vol
genden morgen zijn ronde zou maken.
In de arme kamer zat zijn jonge vrouw die
haar kind, een jongetje van een jaar of drie,
dat hedenavond niet goed was, in slaap tracht
te sussen.
Toen de kantoorlooper met zijn werk klaar
was, borg hij de kostbare papieren in een por
tefeuille en legde die naast den geldzak, die
weldra vol goud en zilver zou zijn.
Daarna leunde hij met de elleboogen op de
tafel, en het hoofd in de handen verborgen,
bleef droomerig zitten, aan een ongekende op
gewondenheid ten prooi totdat zijn vrouw zich
bij hem kwam voegen.
Het was een bleeke, magere vrouw, wier ge
laat bewees, dat zij reeds vele ontberingen had
moeten verduren, maar toch lag er iets in haar
bleeke trekken, dat iedereen aantrok, iets
zachtaardigs.
Zij groette haar man hartelijk, boog zich
daarna tot zijn oor en fluisterde met een stem,
waarin ongerustheid lag
Ik ben bang, Frans, dat onze kleine ziek
wordt.
Slaapt hij vroeg haar man.
Ja, maar hij schijnt onrustig en zeer
opgewonden, antwoordde de vrouw zacht.
Maak je daar maar niet ongerust over,
vrouwtje, dat heeft niets te beteekenen, ant
woordde de man, zijn best doende om vroolijk
te schijnen.
De moeder scheen door deze woorden niet
gerustgesteld, zij schudde treurig het hoofd,
zette zich tegenover haar man neer en beiden
bleven daar zitten zonder verder een woord te
spreken, blijkbaar aan droeve gedachten ten
prooi.
Eindelijk, na lang geaarzeld te hebben, be
gon Frans
Luister, zei hij, morgenavond vertrekken
wij.
Morgen stamelde de vrouw verschrikt,
morgen al
Ja, ik heb voor acht dagen verlof ge
kregen, er is dus geen tijd te verliezen. Wij
zijn beiden zeer afgetobt, wij hebben rust noo-
dig, en de reis zal den kleine ook goed doen.
Daar ik morgen nog drukke bezigheden heb,
zal ik niet komen eten gij moet intusschen
den koffer inpakken en rechtstreeks naar het
Noorderstation gaan. Ik zal me daar bij je
voegen. De trein vertrekt tegen acht uur.
De man sprak zeer opgewonden en hakke
lend.
Zijn vrouw had dit gemerkt zij keek hem
Maar waar gaan wij dan heen
Dat weet ik zelf niet.... hernam hij
verlegen. Ik gevoel lust om eens een reisje
naar Holland te maken. Gij zult wel zorgen,
dat alles in orde is, nietwaar Bertha vroeg
hij op zachteren toon.
Zij wilde hem antwoorden, maar het kind
ontwaakte juist. Haastig stond zij op en
trachtte het weer te doen inslapen.
Gambert begaf zich ook naar zijn slaapka
mertje, maar slapen deed hij geen seconde.
Urenlang hield het misdadige plan, dat hij be
raamd had, zijn oogen open en zijn geest in
Tot dusver eerlijk, ging Frans een daad be
drijven, verboden door de goddelijke en
menschelijke wetten, een daad, die het gerecht
straft met de gevangenis hij ging een ver
achtelijk mensch, een dief worden.
Lang, zeer lang had hij de bekoring weer
staan, waarin hem het gefrommel der bank
biljetten tusschen zijn vingers en de wellui
dende klank van het goud in zijn geldzak
leidde.
Maar met den tijd was de begeerte sterker
geworden, thans was 't verlangen naar goud
te hevig.
Goed onderwezen en ontwikkeld, kon Gam
bert zich niet goed schikken in den stand,
waarin hij geplaatst was. Hij leed er onder,
vooral ter wille van zijn vrouw en zijn eenig
kind, slechts een arme, eenvoudige kantoor
looper te zijn, die verplicht was voor een
gering loon verscheidene malen in de maand
de gelden te incasseeren.
Loopjongen Ja zoo noemde hij zich vaak
spottend. Hij vond dit echter vernederend,
omdat hij een meer moeilijke taak vervullen
en daardoor meer verdienen kon.
Hij zag z'n ziekelijke vrouw wegkwijnen in
zijn klein huisje, zonder lucht, zonder zon, te
midden van een dicht opeengepropte buurt,
onzindelijk en ongezond, blootgesteld aan de
bedorven lucht.
Met geld zou hij den toestand van zijn
dierbaren kunnen verbeteren, met geld, dat
hij niet bezat. Reeds verscheidene malen had
Gambert, toen hij groote sommen incasseerde,
er naar verlangd, maar ze waren nog niet
groot genoeg.
Ditmaal echter moest hij geld innen voor
persoonlijke rekening van mijnheer Rousse-
leau. De gelegenheid was eenig hij moest bij
de honderdduizend frank ophalen f Hij had
met den duivel van den gouddorst onderhan
deld en was overwonnen....
De volgende morgen was voor hem een tijd
van koortsachtige opgewondenheid. Hij leef
de niet meer, hij was om zoo te zeggen een
machine, die goud opraapte.
Op het bepaalde uur kwam hij aan het
Noorderstation, door een hevige koorts aange
grepen. Hij sidderde als iemand die achter
volgd wordt, en men kon hem daardoor aan
stonds herkennen. Maar weldra verdween hij
te midden van de groote menigte reizigers, in
den menschenstroom, die zich op het perron
heen en weer bewoog. Scherp blikte hij voor
zich uit en keek overal met kloppend hart
rond naar zijn vrouw, maar zag ze niet. Hij
liep het perron twee, drie, vier keer af, snelde
de wachtkamer in, maar vond haar niet.
Schrik en wanthoop woedden in zijn hart.
Hij ging zelfs de coupé's in en uit, maar hij
vond niemand. De tijd drong intusschen. nog
één minuut en de trein zou vertrekken. Hij
wilde Bertha roepen, maar zijn keel was als
het ware vastgeschroeft, hij kon geen geluid
voortbrengen. Nogmaals snelde hij naar den
trein, de portiers werden dichtgegooid, het
was te laat. 't Stoomend en zuchtend gevaarte
zette zich in beweging. De wagens, die zwaar
op de rails rolden, vluchtten verre van hem,
inplaats van hem mee te nemen het was
hem alsof ze over zijn hart gingen en het
verbrijzelden.
Toch voelde hij zich na weinige oogenblik-
ken veel kalmer, 't was alsof hij was bevrijd
van een gedeelte der nachtmerrie die hem
vervolgde.
Hij dacht thans slechts aan zijn vrouw en
zijn zoontje. Waarom waren zij niet gekomen?
Wat zou er thuis gebeurd zijn Met knik
kende knieën verliet hij het perron en begaf
zich met kloppend hart naar huis.
Op het trapportaal gekomen, zag hij de deur
van zijn woning geopend en aanstond' raadde
hij het ongeluk.
In het slaapvertrek, bij het bedje van zijn
kleine, stond zijn vrouw, bleek als een doode,
over het kind gebogen, terwijl een man, de
dokter, den dood zijn offer betwistte.
Met één sprong lag de jonge vrouw in de
armen van haar echtgenoot en slaakte één
vreeselijke kreet
De kroep
De dokter was vertrokken, een vage hoop
in het hart der moeder achterlatend. Den
volgende morgen zou hij het lot van den klei
ne beslissen.
In zijn klein bedje rustte het kind reeds
kalmer de moeder weende. Frans voelde in
zijn hart de wroeging knagen. Hij zag de
straf, de schande voor zijn misdaad voor zich.
De misdaad, die hij had willen begaan, boette
zijn kind voor hem, het kind en de moeder en
hij Het overige.
God strafte en waarschuwde hem terzelf
der tijd, omdat het kwaad nog niet onherstel
baar was. O! dat vervloekte geld!
Wat zou hij 't den volgenden morgen vroeg
van zich afschudden, het geld, en daarmede
de wroeging, die zijn ziel vereerde
Ja, hij zou niet meer morren, maar voortaan
zijn dagelijksch, ondankbaar werk weer op
zich nemen. Genezen voor altijd aan de ver
zoeking, zou hij steeds met blijdschap zijn
nederiger, vervelenden plicht vervullen, in
dien zijn kind maar behouden bleef
Bertha, neergeknield voor het bedje van
haar kind, bad onder tranen voor het behoud
van haar lieveling en Gambert knielde naast
haar neer.
Den volgende morgen moest hij reeds ver
trekken, nog vóór de dokter er geweest was.
Hij jvilde niet te laat aan de bank komen.
Maar hij stelde zich gerustmen zou wel be
grijpen, dat het hem onmogelijk was geweest,
nog denzelfden avond terug te keeren, daar
hij ditmaal zoo'n groote ronde had.
De kantoorlooper ontving dan ook niet het
minste verwijt, daar de rekening precies klop
te. De heer Rousseleau gaf hem zelfs aan
stonds verlof naar zijn zoon te gaan zien, toen
hij hoorde, dat deze ernstig ziek was.
Gambert vond zijn vrouw lachend terug.
De dokter verliet juist het huis hij had het
blijde woord uitgesproken
De kleine is gered
Gamber' omhelsde teeder zijn kleine lie
veling, en de ziel, bevrijd van 'n zwaren last,
vond hij het reine genoegen en de rust des
harten terug.
(Averbode's Weekblad.)
DE MENSCH IN HET JAAR 2000
Voorspellingen van een Engelsch geleerde.
Hoo zou het er over honderd jaar uit
zien? Wie van ons heeft over deze vrjiag
nog nooit eens nagedacht? Hoe zou het op
de wereld gesteld zijn, als wij er niet meer
zijn
Werpen wij een blik terug, dan moeten
wij bekennen, dat er in honderd jaar heel
wat veranderingen gekomen zijn.
Hoe geheel anders zag het er vóór 100
jaar uitwat 'n geweldige verandering
heeft de techniek teweeg gebracht in het
leven der menschen. Hoe zou het er nu
over 100 jaar hier op aarde wel uitzien
Lord Birkenhead, rector aan de univer
siteit van Aberdeen, slaat een blik in de
toekomst en schildert de ontwikkeling der
volgende geslachten.
Volgens zijne opinie moet binnen 100
jaar de wetenschap het energie-probleem
zóó opgelost hebben, dat onbegrensde mas
sa's energie zonder eenige moeite ter be
schikking van den mensch staan. Momen
teel leveren zooals men weet, benzine, olie
en kolen de noodige energie. Daar echter
deze beide stoffen niet in onbeperkte hoe
veelheden ter beschikking staan is het in
de eerste plaats noodzakelijk clat men on
afhankelijk wordt van de stoomkracht.
Een pond kolen levert niet meer energie
dan 1 P.K. per uur. De exploitatie der stuw
kracht in 1 L. water zou echter 10 millioen
P.K. vrij mak,en. Het is uitgemaakt dat
deze energie-bron bestaat. Er zal een dag
komen, dat er een machine geconstrueerd
is, die de atoom vrijmaakt. Het zal den
mensch mogelijk zijn, grootere geographi-
sche veranderingen tot stand te brengen
50.000 ton water 'een volume dat door een
zee8ohjp verplaatst wordt) zal voldoende
zijn om de Poolsteken duizend jaar lang
een tropisch klimaat te bezorgen.
Het verkeer zal door deze nieuwe energie
bronnen volslagen veranderd worden.
Vliegtuigen met ongehoorde snelheid zul
len het mogelijk maken in Berlijn te ont
bijten, 's middags in Zwitserland een ski
tocht te maken en 's avonds in Milaan een
opera bij te wonen.
Radio en televisie zullen zich ontwikke
len op een wijze waarvan wij geen vermoe
den hebben. De steroscopische verrekijker
die de juiste kleuren en het geluid vol
maakt weergeeft zal ons in de mogelijk
heid stellen, iedere gebeurtenis bij te wo
nen.
Deze hulpmiddelen zullen, volgens Lord
Birkenhead, een democratie scheppen zoo
als in het oude Athene, iedere politicus
kan dan tot het heele volk spreken en be
hoeft zich niet meer tot zijn klein audi
torium, dat hij in het Parlement voor zich
heeft, zooals tegenwoordig, te beperken.
De bevolking van het heele land kan dan
na de redevoeringen op dien-overeenkom-
•ge apparaten afstemmen.
stemmen worden automatisch opge
steld en men. heeft in een minimum van tijd
het resultaat der geheele stemming voor
het heele land vastgesteld.
De scheikunde zal een reeks nieuwe ge
notmiddelen ontdekken. De biologie zal de
chemische processen in het lichaam onder
zoeken en leeren beheerschen, waardoor
de medische wetenschap in geheel nieuwe
banen geleid zal worden. Niet alleen de
epidemische ziekten, maar ook haast alle
tegenwoordige kwalen zullen verdwijnen,
zooals thans de pest verdwenen is. Tenge
volge van dit alles zal de levensduur be
langrijk verlengd worden. De mensch zal
een. normalen leeftijd van 150 jaar berei
ken. Deze feiten zullen aanleiding geven
tot allerlei moeilijke sociale verwikkelin
gen.
Het onderzoek omtrent de erfelijkheid
zal uit haar tegenwoordig primitief sta
dium verder ontwikkelen en het zal moge
lijk zijn, met eenige zékerheid den aanleg
der kinderen vooruit te bepalen.
De arbeid van den man wordt dan tot
op een piininium teruggebracht. Een uur
werken per dag is voldoende, daar land-
boüw en veeteelt niet langer meer de grond
slagen der menschelijke voeding vormen
maar de voedingsmiddelen zullen langs
synthetischen weg gefabriceerd worden.
Zooals men misschien reeds weet, is het
thans reeds mogelijk de onverteerbare cel-
luloze in verteerbare suiker te veranderen.
Dit proces is echter voorloopig nog te kost
baar om van practische beteekenis te zijn,
maar zoodra de uitvinders een eenvoudige
methode gevonden hebben, zal de suiker
niet duurder zijn dan zout. Ook eiwitstof
fen zal men waarschijnlijk in laboratoria
kunnen prepareeren Men za-1 geen varkens
meer niesten om vleesch te hebben, maar
men zal het vleesch kunnen laten groeien,
zooals men thans reeds gedurende 12 jaar
in Washington in het Smithonian Instituut
een levend kippenhart bewaart in een
vloeistof die voedingszouten bevat. Van
tijd tot tijd snijdt men er stukken af, om
den vorm eenigszins te bewaren.
Daar het grootste, gedeelte der voedings
middelen der toekomst uit cellulose ge
wonnen zal worden,.moeten er planten en
boomen aangekweekt worden en wel hoofd
zakelijk in de tropen, omdat de planten
groei hier het weelderigst is. De graanvel
den der geheele wereld zullen verdwijnen
en er zullen groote bosschen aangelegd
worden.
Rubber, die thans reeds kunstmatig ge
fabriceerd kan worden^' zal natuurlijk even
eens in laboratoria vervaardigd worden.
De autofabrieken 'zullen vervangen wor
den door vliegtuig-fabrieken. Het land
schap zal een geheel ander aanzien krij
gen. Het wordt één groot park met op zich
zelf staande steden en fabrieksgebouwen,
die mooi en harmonisch gebouwd zijn. De
kleeding der mannen zal zich wijzigen, ook
de mannen zullen de tegenwoordige niet-
hygionische kleeding, die de lucht van het
lichaam afsluit, afleggen.
De lucht zal zuiverder en helderder zijn
dan thans. Zij zal niet meer vol kolendamp
zijn en de straten zujlen niet meer vervuld
zijn met lawaai. Alleen primitieve machinen
maken leven; lawaai is krachtsverspilling.
De moderne voertuigen rijden geruischloos.
De verbinding met andere hemellicha
men in ons zonnestelsel zal in een ver ge
vorderd stadium komen. Psychologie zal
niet langer op hypothezen berusten; men
zal in de zielen kunnen lezen als in een
opengeslagen boek.....
Toekomstmuziek.."..- Lord Birkenhead's
voorspellingen verdienen gewaardeerd te
worden als teeken van onzen tijd. Misschien
zullen over honderd jaar de menschen zijn
boek ter hand nemen'en hoofdschuddend
deze zonderlinge profetiën lezen want
honderd jaar zijn toch maar een spanne
tijds voor zulke fantastische dropmen....
MisschienH. S.
DE ZONSVERDUISTERING EN DE
AFGEVAARDIGDE.
Op den 19den Mei 17S9 vond er in de
staat Connecticut in N.-Amerika een- totale
zonsverduistering plaats. Het werd zóó
donker, dat de vogels ophielden met zin
gen en men in do huizen licht moest ont
steken om iets te kunnen zien. Men dacht
algemeen, dat de wereld zou vergaan. De
Kamer van Afgevaardigden hield toen
juist zitting en er werd voorgesteld de
zitting tc verdagen. Een de afgevaardig
den, kolonel Davpriport, verzette zich hier
tegen-, zeggende: „De wereld vergaat, of
ze vergaat niet. Als ze niet vergaat, be
staat er niet de minste reden tot verda
ging. Loopt het daarentegen met de we
reld ten einde, dan ben ik Blij, dat ik ster
ven zal onder de veiwulling van mijn
plicht. Laat ons daarom kaarsen ontbieden
en voortgaan."
Wat 'n werk. Je handen worden er
even zwart van als je voeten.
INTERESSANT
door Ferdinand van Waalr£.
Lven doofde het gesprek.
Stootend jaagt de trein over de baan.
Een eentonig rytme. Telefoonpalen vallen.
Vogels deinen op en neer.
Mjjn buurman kucht.
Ik spits de ooren.
Ja, jongen dat bon ik ik dweep
niet met die moderne meisjes. Je kunt ze
absoluut niet vertrouwen. Met een aller
liefst lachje zeggen ze ja, wat zoo onge
veer het zelfde beteekent- als dat het neen
is! Ze noemen je een schooier omdat je
achter in de kerk bidt, maar vergeten er
bij te zeggen, dat ze zelf in de voorste
banken zitten, om hun juweeltjes van man
teltjes en schattige hoedjes te laten be
wonderen. Alleraardigst staan ze met je
te flirten terwijl ,hij" al een uur wacht.
Hun ringvinger is geel van het rooken,
iets wat ik heel ordinair vind.
Juist daarom is het zoo iets bijzonders
een meisje te ontmoeten als Greta Ver
meer. Dat is geen gesminkte boonenstaak,
neen dat is een meisje dat je met een lan
taarntje moet zoeken.
In Brussel was ik op de trein gestapt.
Een eenzame coupé met een eenzame pas
sagier. We waren aan het praten geraakt-
Ik houd van praten.
Niet van kletsen. Iemand die kletst
heeft een publieke mond, is een verdekt
reclamebureau.
Ik ken de familie Vermeer oppervlakkig.
Ik heb echter a) dikwijls over Greta hoo-
ren pralen.
Bijzondere meisjes interesseeren mij.
Trouwens ik vind ieder meisje interessant
als ze maar niet rooken of een „allemans
vriend" zijn. Hierin geef ik mijn reisge
noot groot gelijk.
De onbetrouwbaarheid van een meisje
heb ik nooit ondervonden, echter wel veel
van gehoord. Publiek strooisel?
Ik weet het niet. De menschen zeggen
zooveel wat ze niet verantwoorden kunnen.
Ik wil Greta toch wel eens van nabij
leeren kennen. Waarom niet? Een uit
vlucht is gauw gevonden
Dorp na dorp dringt zich tegen de
spoorlijn. Soms een stad.
Ik kijk naar buiten, praat over een an
der onderwerp.
Hij haal dancings. Ze zijn de holen des
duivels vindt hij.
Ik zeg niets. Wat kan mij dat op dit
oogenblik schelen.
Dancings zijn een uitvloeisel van de
heerschende ontucht, preekt hij.
Zijn stem werpt klanken uit. Zijn ge
hoor luistert niet. Moedeloos (of woedend)
zwijgt hij.
Dikke witte rookwolken priemen zich
uit de pijp der locomotief en weven een
gordijn langs de kleine raampjes.
Mijn gedachten werken: vlugger als de
trein. Ik ben vier en twintig
Volgende maand verjaar ik.
In Brussel waren ook aardige mamsel-
letjes. Ik ken tamelijk Fransch, maar te
gen die dames sprak ik vlot Chineesch.*.
Een gegolfd dak trekt zich tussohen de
hemel. De trein stopt.
Mijn buurman kijkt steeds woedender.
Prul van een jongen, spreken zijn
oogen.
Ik haast mij naar buiten.
Een minuut later duik ik in de kussens
van een rammelende taxi.
Ik vlieg de huizen voorbij.
Ik ben verbluft!
Sta verstomd
Wat een meisje!
Ze heeft me een hand gegeven. Een
mooie warme hand. Net zoo'n hand als
het Mariabeeld, van onze kerk heeft.
Ze zegt niet veel. Ik ook niet. Vervelen
de kleur. Ze heeft er ook een. Reuze knap!
En interessant?
Natuurlijk dat kan ik wel voelen.
Ze kijkt, naar me. Ik wou dat ze een uur
naar me keek.
Er zijn nog enkele gasten.
Een dikke meneer, met een wit vest,
en een gouden ketting. Een dito ega met.
onzinnig veel ringen aan haar poezelige
vingers.
Onbeduidende menschen. Hun gesprek
ken zijn erg banaal. Geen enkel vorstandig
onderwerp weten ze aan te roeren.
Er is ook nog een schraal ventje. Het
moet een dichter zijn. Ik zio niet graag
zulke dichters. Zijn haren lijken wel paar-
destaarten. Zijn oogen hooren thuis bij do
voorzitster van een dames-naaikrausje.
Wat kijkt hij veel naar Greta
Nu al een minuut lang.
Vervelende vent!
Wij dineeren.
Ik zit naast mevrouw Vermeer. Schuin
tegenover me de dichter. Naast hem zit
Greta,
Wat is die saus sterk gekruid. Het
vleesoh is zoo taai als schildpadden!eer.
Greta lacht naar me.
De boontjes smaken lekker.
Die letterzetter bedelt ook qui oen lach-
je. Goed dat hij een eind van me af zit.
Mevrouw Vermeer vindt dé nieuwe Pa-
rijsche mode zoo prachtig, en vraagt mijn
meening daaromtrent.
Wat kan mij de mode schelen
Mijn broek is altijd even lang, en mijn
boord knelt iederen dag.
Die schunnige vent blijft met Greta aan
het praten. Zij schijnt dit plezierig te vin
den.
Wat zegt ze nu?
Ja, ze interesseert zich erg voor de let
terkunde.- Vooral voor „de Jongeren".
De dichter schijnt die aardappel niet
door zijn keel tc kunnen krijgen.
Greta dweept met gedichten. Dolgraag
wil ze de zijne eens lezen.
Verd.,,. die pudding lijkt wel water en
meel. In het goedkoopste hotel eet je beter.
Greta vraagt of ik van poezië houd!
Natuurlijk zij houdt er immers ook van.
Dit laatste denk ik alleen.
Ik heb er geen syllabe verstand van, of
iets een jatfibe is of een knittelvers. Von
del noemen ze de vorst- der dichter», dus
hij zal wel beter wer£ geleverd hebben
dan een ander.
Zt leggen me 't vjiur aan de schenen?
Welke j'onge dichter mij het meest in
teresseert?
Die r&paljaaa naast Greta kjjkt me met
zijn Iodder-oogeu aan.
Ja wie is mijn gunsteling?
Zal ik ui aar oen beest opnoemen. Vra
gen ze me wie dat is; dan zeg ik dat het
een pseudoniem is van ieruaud die ik goed
ken.
Groote hemel, te nemen al geen eens
meer notitie van me
Die uitgemergelde poëet is aan het uit
leggen waarom hij wèl aan politiek doet,
in tegenstelling met zooveel anderen.
En ze praten en ze lachen!
Ik kan het niet langer aanzien.
Er is een tropische temperatuur. Alle
deuren dicht. Eindelijk is deze honden-
maaltijd afgeloopen.
Di© dikke mijnlieor en mevrouw zijn
toch wel interessant. Aardige menschen om
zoo mee te praten. Ze aijfn intellectueel
goed ontwikkeld.
Ze hebben veel gereisd. Mijnheer ver
telt op een manier die je doet watertanden.
Eens iets anders dan dat onbenullig go-
wauwel over en met dichters.
Wat lachen <lie twee daar tooh
Ik ga naar huis.
Ik heb barstende hoofdpijn Alles walgt
me. Een leelijke heks die hee'e Greta. Zo
verbeeldt zich mooi te zijn. Ze kan nog
net doorgaan voor een kermismeid.
Dat zit niets anders te doen dan te gek
ken met een nietsnut ter.
Ze lachen om niets, en juist daarover
lachen ze weer. Als alle meisjes zoo wa
ren
De post brengt me soo juist enkel©
brieven. Ik zal ze straks wel lezen. Ik heb
nu geen tijd. Wacht ik leg ze hier op miin
tafel. Drommels nu valt er weer een op
den grond.
Wat een eigenaardig couvert. Toch
geen
Ik maak hem open. Groote genade wat
is dat?
Verloofd
Albert Avondrood
en
Greta Vermeer.
Receptie 28 Juni 1930 van 2—4 uur.
Die prulletters maken me dol. Zijn z©
dan allobei stapelgek geworden?
En zo 'durven me nog uit te noodigen
op de koop toe? Ik zie ze net zoo lief sa
men op de Mookerhejde zitten.
Avondrood.,., wat een naam!
Die twee moesten ze in een krankzinni
gengesticht- opsluiten.
Vooral die gekkin!
Zoo nog even een doosje sigaretten
koopen. Dat kan ik wel aan deze kiosk
doen.
Bats. ik loop tegen iemand aan.
Pardon dame, exu«.Watte?
Ik ben Greta haast omver go]oopen.
Ik wil haar ontwijken. Wat- is ze bleek,
en wat zien haar oogen dof. Ze is er de
lautste vier maanden niet op vooruit go-
gaan.
Eerlijk gezegd heb ik daar plezier van.
Het- is anders gemeen van me.
Ze geeft me de hand- Dezelfde mooie
hand.
Ze heeft tranen in de oogen.
Stommeling zou ik dat gedaan hebben?
Na de gebruikelijke inleiding bij derge
lijke ontmoetingen vertelt zo:
Hij was niet de rechte man op de rechte
plaats. Zijn dichtkunst was zijn leven. Zij
was een stuk speelgoed. Altijd was z.ün
hoofd gevuld met gewrongen zinnen en
teemende rijmen.
Ik genoot
Ze is aanlig in het praten..
En nog knap!
Hoe ik het maak?
Goddank heel goed. Ik heb me nooit
aoo lekker gevoeld als de laatste maanden.
Ik lieg rne! een stalen gezioht.
Toch zit er iels in me dat er niet uitge
gaan is, neen niet uit kan.
Wat stappen haar voetjes
En ze praat.
En ik luister. Met genot, hoop.
Zo heeft het over dat partijtje van toon.
Ze meent dat ik jaloersch ben.
Tk jaloersch?
Ze heeft gelijk. Laat me maar royaal
toegeven. Schuld bekennen ia niet a'tijd
schande.
Wat loopt die weg vlug.
Kwam er maar geen eind aan!
Ik heb mijn leven verbeterd.
Mijn vrienden zeggen anders het tegen
overgestelde. Ik ben namelijk getrouwd.
Met Greta.
Een schat, een lieveling.
En interessant
Daar sta je verstomd van.
„Geld."
Waar de vrouw den man ook al ver
drongen heeft.