I w ZATERDAG 8 NOVEMBER 193t DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 CORRESPONDENTIE. Anneke Sanders, Leiden Wel, Anneke, dat heb jij d'r netjes afgebracht. Dat is ander werk. als het eerste stukje „Naar 't bal". Weet je het nog? Het is al een paar jaartjes geleden, zou het niet? Keetje uit de Woonwagen laten we de volgende week plaatsen. Kijk maar eens goed uit! En nu, Anneke, begin aan iets nieuws! Ik heb gezien, dat je kunt, dus.... doe! Een plaatsje is bij voorbaat gereser veerd. Dag Anneke! Groeten aan Vader en Moeder Pierewiet, Oegstgeest. Flink zoo! Nu is de heele redactie present. Ik dacht al, waar blijft mijn „rechterhand" uit Oegstgeest! En daar verschijnt zij om den hoek van de deur enis het getal compleet. Dag, lief Nichtje, maak me veel groeten aan alle huisgenooten en maak iets nieuws al is het in de ge dachte al vast-' klaar! De volgende week treedt „Blinde Bobbie" op. Wat de leeftijd getreft, jij bent de jongste van het stelletje, dat rondom me de redactie vormt. Tootje Broeken, Leiden. Wat zeg je me nu daarvan? Ik ben er wel overtuigd van, dat het boek bevallen zal. En jouw bijdragen? Nou Tootje, je hebt er slag van. Het wordt vast geplaatst. Als jij zoo doorgaat, zul je nog eens naast me komen zitten. Veel groeten thuis! H e rm an van Kesteren, Leiden. Zeker vind ik het goed, dat jij meedoet en ik vind het zelfs fijn ons goed Hermanneke bij ons te zien. Blijf maar goed leeren Herman, danvul dit nu zelf een? inMaak veel groeten aan Vader en Moeder! Wat heb jij dat briefje keurig geschreven! Dag klein Neefje! Nelly van Rijn, Wassenaar. Wel Nelly, heb jij nu dat versje zelf ge maakt? Zoo ja. dan maak ik je mijn com pliment. En om nu eens al de Neefjes en Nichtjes, die onze rubriek lezen, ook te laten genieten van jouw dichterlijke ontboezeming, laat het versje hieronder afdrukken. Het moet gezongen worden. Daar gaan we dan: DE KERMIS door door Nelly van Rijn. Wijze: Wie in Januari geboren is. Wanneer de kermis komt in 't land, hoezee Zet men de boeken aan den kant, hoezee En gaat men opgeruimd van geest, Want eens in 't jaar is er hier feest, Boezee, hoezee, hoezee! (bis) Eerst tellen wij de kramen goed, hoezee, En gaan we alle blij gemoed, hoezee Met Rie en Toos en Bets en Sjaan, Gezellig in de autobaan, Hoezee, hoezee, hoezee! (bis) Ook was er nog een vlooientent, hoezee, Twee kocht die baas er voor tien cent, hoezee, Zeg als je zoo iets vooruit wist Bewaarde je de beestjes in een kist, Hoezee, hoezee, hoezee! (bis) De hengelkraam kreeg ook een beurt, hoezee, Want op een feest wordt niet getreurd, hoezee, En had niemand van ons een prijs, Ze brachten ons niet van de wijs, Hoezee, hoezee, hoezee! (bis) Ook stond er een wagen om den hoek, hoezee, Met nougat, chocolade en koek, hoezee, Eerst kochten wij iets naar ons zin, Toen vlug de ponny-baan weer in, Hoezee, hoezee, hoezee! (bis) Maar aan elk pretje komt een end, hoezee, Dat is een ieder wel bekend, hoezee, Nu zitten wij weer in de school, En uit is weer de pret en jool, Hoezee, hoezee, hoezee! (bis) Tonny Duindam, Leiden. Jouw bijdrage, Tonny, getuigt van voor uitgang. Ga zoo door en verras ons vaker met opstellen, die minstens een acht waard zijn. Groote broer mag best een handje helper, of zusjes hulp is ook niet te ver smaden. Dag Tonny! Maak veel groeten aan alle huisgenooten, en denk eens over wat nieuws! Zie de volgende week! Johanna Elsgeest, Sassen- h e i m. Dat hondje uit het versje had nooit straf verdiend, is wel. Maar iemand uit Sassenheim, wier naam ik niet noe men zal, wel. Zij had den brief te laag ge frankeerd en moesten 2.5 cent ctraf- port betalen. Hoe vindt je dat, Johanna? Gerard Gussenhoven, Lei den. Die- feestgenoegens in Katwijk zijn goed beschreven. Zoodra er plaats is, kom jij aan de beurt. En nu ik gezien heb, dat jij zoo aardig weet te vertellen, reken ik op „meer". Willen we dat eens 3 afspreken? Da-g Gerard! Maak me veel groeten aan Vader en Moeder en zusjes en broertjes! Jan Schouten, Zoeterwoude. Wat hoor ik me daar? Is onze goeie Jan ziek! Ik hoop heel spoedig betere berichten te krijgen. En nu je me beloofd hebt, een verhaaltje te maken, zit ik na tuurlijk iedere post af te wachten, of Jan nog niet komt binnenstappen. Maak we- derkeerig veel groeten aan Vader, Moeder, Kees. Piet en Piep, en ik wensch jou spoedig beterschap! Dag Neefje! De volgende week gaan we door! Tot Zaterdag. Hoe zijn de prijzen bevallen? Hoor ik dat eens! OOM WIM. EEN HEERLIJKE VACANTIE door ELLY. V. (Slot). Al heel gauw en met hulp van Henry had Lily er een dozijn nieuwe kennissen bij en voelde ze zich niet meer als een kat in een vreemd pakhuis-. Mijnheer en Mevrouw waren ook heel aardig. Er was een pianist en violist ge huurd, die den avond met muziek op luisterden en heel dikwijls „lang zal ze leven" voor de jarige speelden. Om 2 uur werden de 2 bekenden naar den Rijnsburgerweg gebracht in de auto-, daar de tram niet meer reed en ze dus niet behoefden te loopen. Den volgenden dag moest Lily weer ver trekken wat ze wel "iet prettig vond, maar 't kon niet altijd feest blijven. Des- morgens ging ze echter eerst nog met de drie neven naar de Maarsmans- steeg. Daar Lily binnenkort jarig was, mocht ze zich er nu vast 'n mooi cadeautje uitzoeken. Haar keus was gauw gedaan en gevallen op een beige tasoh met pa tent sluiting. De jongens vonden, dat ze een schitterende keus had. Lily pakte thuis natuurlijk, de heele familie om de hals, bedankte allen voor de heerlijke vacantie en vast voor de mooie cadeautjes, en werd toen door Tante en 't 3-tal naar 't station gebracht en in de trein gezet, met de belofte, de vol gende vacantie stellig weer te komen, als ze tenminste zou mogen. Lily zwaaide en wuifde tot Tante en de jongens niet meer te zien waren. Haar Vader en Moeder kwamen haar beiden afhalen. Lily kwam niet uitge praat over de hartelijkheid van Oom, Tante en de neven, en over al haar nieu we kennissen en Henny. Mina moest ook 't heele verhaal hooren, en daarna ging ze naar haar yriendin- nen, om die ook nog eens lekker te maken met vacanties en partijtjes. Toen Lily 's avonds weer in haar eigen bed lag, dacht ze over alles nog eens heerlijk na. Wat waren de neven lief voor haar geweest en hoe gezellig zou 't zijn als- ze ook zoo'n groote broer had als Henny. Eindelijk viel ze in slaap en droomde natuurlijk van „haar heerlijke vacantie". MIJN VERBLIJF TE EERSEL door Herman. I. Ik zou voor me gezondheid naar Eersel gaan. Ik vond dat natuurlijk erg fijn. De avond daarvoor werd mijn koffer inge pakt, en den anderen dag om 8 uur was ik aan het station. In de vestibule waren nog meer kinderen uit Leiden. Toen ze er alle maal waren, gingen we naar het perron. We stonden net aan den overkant. Toen kwam de trein al binnenstoomen. We stapten in en reden toen naar Den Haag, daar moesten we overstappen. Toen naar Rotterdam. Wij gingen over de Maas. Ik zag er zooveel schepen varen. We- gingen over de Dordsche Kil, daar voeren ook veel schepen. Maar niet zooveel als op de Maas. Toen gingen we verder, langs landen en weiden en kwamen eindelijk aan het Hollandsch Diep. Dit was zeer breed en wij keken onze oogen uit naar de schepen, je kon ze wel niet zoo goed zien want de spijlen van de brug vlogen voor je oogen. Toen we er over waren gingen we_ nog andere steden voorbij en kwamen einde lijk in Eindhoven. Hier stapten we uit'en droegen onze koffers het perron af. We moesten een half uur wachten eer de i stoomtram kwam om ons naar Eersel te rijden. We stapten in en reden nog wel één uur eer we in Eersel kwamen. We werden erg vriendelijk ontvangen door zuster Amina en zuster Mijdali. Eerst kregen we brood met rookvleesoh en een glas melk. De jongens, die er waren slie pen al, maar even later stonden ze op en mochten op de sneelolaats gain spelen. Toen wij op de speelplaats kwamen wa- ren de jongens er pas aan het spelen; we hadden er toen een tijdje gespeeld en gin gen we wandelen naai hel Doolhof. Daar hadden de jongens een hut. We hebben daar den middag fijn doorgebracht. Toen we 's middags thuis kwamen, kregen we pap en toen we klaar waren mochten we •}s.\ag; 'poq xbbu uao^ ue uopds usxa Sou gingen we naar de waschkamer. Ieder had een gootsteen. Een paar jongens moesten er een ander bij hebben, want er waren een paar gootsteenen te weinig. Toen bidden en naar bed. Toen 's morgens bet engel des Heeren luidde, moesten we er al weer uit. Toen we aangekleed waren, gingen we naar de waschkamer. We moch ten ons niet met zeep wasschen, want we gingen te communie. Toen we van de waschkamer kwamen gingen we door de eetzaal, waar de melk en het brood reeds op ons te wachten stond. Toen gingen we over de speelplaats van de meisjes naar de kapel. Daar was een heel mooi altaar. Toen we de kerk weer uit gingen, gingen we aan tafel. En na gegeten te hebben, mochten we weer spelen. Ei was een groot eekhoornhok met wel 5 eekhoorns er in. De jongens praatten wel erg raar vond ik. Toen we een tijd gespeeld hadden gingen we met zuster Majella uit wandelen. Het was een aardige zuster. We gingen naar het Zustersbosch, daar waren de boomen netjes geplant maar hoe verder je er in kwam, waren er geen boomen maar slin gerplanten. De zuster moest heel wat moeite doen om haar kap niet te scheuren. We moesten ook over greppels, die haast in ieder bosch waren toen we naar huis gingen, naar de kolonie, begon onze maag ook te jeuken. (Wordt ver voigd). HET VERHAAL door Josephine Schermer-Voest Ja, lieve deugd, ik moest dat verhaal nog maken voor de wedstrijd onder C. En 't was al Maandag. Ik draafde naar mijn kamer en viel neer op de eerste de beste stoel, dien ik tegenkwam. Maar waarover nu gepraat? Mijn hoofd op mijn handen, dat is altijd 't beste middel om inspiraties te krijgen. Bij mij tenminste wel. Ja, waar over zou ik nu in 's hemels naam een op stel maken? Ik zit niet meer op kostschool Daar had je dagen dat je elk oogenblik een boek kon schrijven en „pakkend" hoorl Nu daar kon ik niets meer van ver tellen. Bij de buren gebeurden ook geen „schokkende" feiten, 't Was hopeloos rus tig, en de inspiraties willen niet komen. Toch blijf ik in mijn geliefkoosde houding zitten en het resultaat is, dat ik bemerk dat er een ladder in mijn nieuwe kousen zit! Ja, een reuze ladder die bij elke be weging „evenzoo vroolijk" aangroeit. Ik pak mijn zeep en wrijf ermee over de plaats des onheils. Wist je al, dat zeep zoo'n nooit-falend middel is om ladders in hun groei te belemmeren? O nee? Vast probeeren hoor! Mijn schoenen mogen ook wel gepoetst worden. Maar waar blijven nu toch de inspiraties Ik kijk half wanho pig mijn kamer rond. Misschien brengen de stoelen of mijn bureautje mij op een ideeZou ik wat van mijn bed vertel len? 'ns Kijken! Ik zou dan beginnen met de titel „Mijn bed". Mijn bed is.. Nu dat zou niets worden. Hoogstens een tele gram! Dan mijn tafeltje. Ik moet die boe ken vanavond nog wegbrengen. Mijn kast of die 2 wajangpoppen erop. En nu houd ik stil. Die wajangpoppen? 't Zou misschien wel gaan. Dan kijk ik weer verder. Nee 't zou niet gaan. Ik val op mijn stoel weer neer. Oom Wim, 't is vandaag hopeloos. Mijn deelna me gaat niet door bij gebrek aan „stof!" 't Is wel jammer hé? Die raadsels heb ik ook al niet, want toen was ik uit! Ja, het spijt mij -heel erg! Ik zit nu al een half uur te „broeien" op een onderwerp. Een versje maken, nee daar kom ik heelemaal niet voor in aanmerking. Hé, wat steken die vliegen toch! Ik zal maar naar beneden gaan. Het wordt toch niks vandaag. (Voor de Grooten). DE GEHEIMZINNIGE KELLNER door Anton 01de Kalter. V. Ja heeren, vanavond heeft onze eerste vergadering plaats. Hebt u misschien van avond een uurtje tijd om onze vergade ring te bezoeken? JTu weet je wat, als wij eenigszins kun nen, zullen wij komen, maar vast zeggen kunnen wij het niets Waar vindt de ver gadering plaats? In het gebouw voor neu- tra'-e bijeenkomsten. IJ weet wel in de Co- lumbusstraat direct naast het Fox no. 24 Theater. Wij zullen, tenzij wij verhinderd zijn, komen. Na dit gesprek lieien zij den heer uit. Heb je hem herkend, Charles? Direct, hij is den kellner van het Wash ington-hotel, vermomd als een bejaard heer met baard. PreciesEen gladde vent, hij wil ons daar natuurlijk in de val lok ken. Het is jammer da-t hij een pruik op had. Maar nu weer wat anders. Snap jij eigenlijk waarom die Chinees vermoord is? Centen had hij niet. Hij had precies genoeg om te kunnen leven. Ja, dat snap ik ook niet-, antwoordde Charles. Maar men kan 't nooit weten, daar kan ook nog wel iets anders achter zitten. Af wachten is het beste. Maar, zullen we daar vanavond naar toe gaan, Edward? Wei neen, ben je nu mal? Wij laten hun van avond netjes naar dat huis toe gaan. Dan kunnen ze als zij er eenmaal zijn nog lang op ons wachten, maar waarom zouden die kerels die vergadering nou net naast zoo'n druk bezocht theater houden. Wat voor 'n film wordt er vanavond vertoond? of weet- je het niet? Jawel, vanavond is het niet vee1. Jackie Coogan in the Bugle Call. Dus zal wel niet zoo heel druk worden. Maar nu over die vergadering. Als die ke rels daar nu vanavond op ons zitten te wachten en wij komen niet, dan zal je eens zien, hoe woedend ze worden. Juist, maar hé! Het is ondertusschen al half acht geworden, kom aan Charles, ik heb honger. Ik ook Edward. HOOFDSTUK III. Het is zes uur in den namiddag. Char les, ben je gereed? Direct Erward, even mijn overjas aantrekken. Denk er aan Charles, dat jij je photo- toestel meeneemt, misschien zijn er nog eenige belangrijke kiekjes te nemen; bel tevens even een taxi op. Ik zal er voor zorgen Edward. Haddeywell begaf zich naar zijn eigen kamer. Hij ontsloot aller eerst zijn schrijfbureau, nam er eenige electrische apparaatjes uit met een fleschje chloroform, nam vervolgens zijn looper, sloot daarna alles weer zorgvuldig. In den gang kwam Char es al bij hem. Samen gingen zij nu naar de deur. Buiten geko men wachtte de taxi hun al op. Zij stap ten in. Bij Bostonstreel, Fairbankspalace naar Forystreet, eerste tunnel. De chauf feur knikte. Zonder bijzonderheid vlogen zij de eerste straat door, doch toen zij het Fairbankspalace genaderd waren konden zij nog net zien hoe een netjes gekleed heer uit het besproken gebouw kwam, het gebouw voor neutrale bijeenkomsten, een paar keer achtereen achterdochtig om zich heen keek en zich vervolgens schuw in den gereedstaanden snorrenden taxi begaf, om een seconde later met duivelsche snelheid het plein overvloog, een zwenk maakte en met ver dubbelde sne'heid de Forysrreet invloog om binnen de 3 a 4 seconden uit het gezicht te verdwijnen. Vlug, schreeuw de Erward den chauffeur toe. 80 kilome ter, vlugger, 90, vlugger 100, het wijzei je ging de 110 over, zelfs de 120. De wagen lichtte zich slag op slag op. De chauffeur keek strak voor zich uit. Daar kregen zij de taxi weer in het gezicht, die op een gegeven oogenblik met een ruk direct na de eerste tunnel te zijn genaderd stopte. (Wordt vervolgd). KERSTAVOND door Joh. de Graaf. Ik ben alleen. Gezeten in de gemakkelijkste stoel, die er in de kamer te vinden is, ben ik ver diept in een mooie boeiende roman. De kamer zelf is slechts flauw verlicht door de schemerlamp, die naast mij op een tafeltje staat, en waarvan het licht onmid dellijk op m'n lectuur valt. Een fijne nevel van sigarettenrook hangt om mij heen en'doet mij de overige dingen, die zich in de kamer bevinden, an ders gewaar worden, dan bij het daglicht het geval is. Juist slaat de klok half negen en eene langgerekte slag doet mij even op schrikken uit mijn droomerige fantasie, waarin ik vanzelfsprekend, door het lezen en de stille eenzaamheid, ben geraakt. Buiten hoor ik het gegier van den storm en het kreunen der onbarmhartig heen en weer gezweepte boomen. Kletterend slaat de regen tegen de .ruiten. Regen, regen, altijd maar regen Mijn gedachten dwalen af van het boek. Hondenweer! Beklagenswaardig zijn ze, die nu voor hun boterham, daar buiten over straten en langs wegen moeten loo pen of fietsen. Nog treuriger is het voor hen, die nu op zee hebben te kampen met de woedende elementen, misschien worstelend met den dood En in mijn verbeelding zie ik dat too- neel zich afspelen. Donkere wolken voortgezweep, door den storm, jagen door het luchtruim. De kokende en bruischende zee, de gol ven huizenhoog opgedreven en met don derend geweld ineenstortend. En daarop het hulpelooze schip, het roer afgeslagen en nu heen en weer ge smakt en gebeukt door de witbeschuimde golven. De bemanning in doodsangst, door nat en huiverend van de kou, den dood voor oogen hebbende. Een enkele jammerklacht, een kreet om hulp wordt aan flarden gerukt door het ge bulder van storm en zee. Langzaam komt een soort van heimwee in mij op naar den zomer, met zijn heer lijke avonden en nachten, wanneer het ge zang van den nachtegaal ver wegzweeft over de velden en wanneer de lucht zwan ger is van de bijna bedwelmende bloe mengeuren. Die tijd wanneer men zijn fantasie hoogtij kan laten vieren en wanneer men onder den indruk komt van Gods schoo- ne machtige schepping. Dat alles is voorbij; weg is de zon, weg de bloemen, de diepblauwe lucht, het ge zang der vogelen. Weemoed Nog in gedachten verzonken sta ik op, toeloopend op het raam en na het gordijn een weinig te hebben weggeschoven, werp ik een blik naar buiten. Het flakkerende licht van gindsche lan taarn doet de omgeving nog mistroostiger aanzien. De boomen schudden met hun ontbla derde kruinen heen en weer en laten groo te droppels, als tranen op den haastigen, en in den kraag van zijn jaar weggedoken voorbijganger, neervallen. Somber, als zwarte schaduwen staan gindsche huizen, van waaruit hier en daar een flauwe lichtschijn naar buiten valt. Een armoedige kletsnatte straathond sukkelt nog op een drafje langs den weg, angstvallig de groote plassen vermijdend. Bulderende storm, kletterende regen en kreunende boomen. Langzaam schuif ik het gordijn weer dicht en laat mij met een zucht neer in mijn stoel terugvallen. Negen uur slaat de klok en wekt mij daardoor voor den tweeden maal uit mijn gepeins. Ik steek een sigaret op, blaas de blauwe wolkjes ver voor mij uit en hervat mijn lectuur. In de kamer is het weer stil. Buiten het gebulder van den storm en het kletteren van den regen. Dit is weer een van die opstellen, die ik speciaal aanbeveel voor de grooten on der onze lezers. Leest daarom deze bijdra gen met meer dan gewone aandacht en onthoudt de gedachten, die Joh. de Graaf hier uitwerkte. Leest ook met aandacht het humoristische stukje van Josephine Schermer-Voest vooral. Zij is de eenige on der de medewerksters, die in dit genre iets moois weet te scheppen, of het moest Pierewiet worden die eveneens de komische zijde van het onderwerp belicht! Oom Wim. EEN UITSTAPJE. door Cornells Stampraad. 't Was Maandag, 't weer was prachtig. Moeder en wij zaten gezellig ons brood op te eten. Opeens kwam Tante in huis en vroeg wie gaat er mee een uitstapje maken? „Ikke, ikke", riepen we uit alle macht. „Wat een liefhebbers. Nou vooruit maar, we gaan vanmiddag weg". Tante ging alles klaar maken voor *t uitstapje, 's Middags gingen we weg. On derweg praatten we, wat we doen zouden. Ik zei: „Beukennootjes zoeken". „Goed", zei Leen. We gingen naar „Vreugd en Rust" op Voorburg. Toen we er zoo wat waren, za gen we de boomen a-1, die hun toppen ver over de huizen reikten. Eindelijk wa ren we er. Tante zei: „Loopen, jongens, loopen!" Wat was er dan wel, een klein muisje. Ik greep 't bij de staart en zocht een mooi zakje op, stopte 't muisje er in en liet 't aan Tante zien. Tante vroeg: „Wat is dat"? „Ik zei: „Ik weet 't niet." Tante keek en een gil van benauwd heid klonk door 't bosch. Wij proestten 't uit van 't lachen. Ze gooide 't zakje al weg en begon ook eens hartelijk te la chen. Daarna kregen we een glas limonade en wat lekkers. Toen gingen we beuken- en eikennootjes zoeken, die we gretig op aten. 't mooiste van alles was: er lag rondom de boomen een vijvertje, waar zwanen in zwommen. Toen we gingen eten, mochten we ieder een stukje brood er aan geven, dat ze met smaak opaten. Al gooide je een stukje brood ver weg, dan zwommen ze er allemaal op af, en ze deden 't zamen. Pas om 7 uur gingen we naar huis, en vertelden, alles aan moeder, die geen ooren genoeg had om te luisteren. BLINDE G0RUS. door Kees Bos. I. Blinde Gorus woonde met zijn vrouw Neel, op de hei. Hij was stekeblind. Dit is hij niet altijd geweest. O, nee. Toen ie on geveer vijftig jaar was, kreeg hij een ziek te op z'n oogen. Hij bleef er mee voort sukkelen. Ten laatste wou ie den dokter in den arm nemen, maar t was reeds te laat. Gorus werd blind, stekeblind. Nu verdiende ie de kost met bezembinden, ter wijl de oude Neel de huishoudelijke wer ken deed. Als Gorus dan een partij bezems klaar had ging Neel er mee naar de markt om ze te verkoopen. En als Neel dan thuis kwam, was Gorus' eerste vraag, „en hoe is 't?" En dan klonk het meestal op gewekt, „alls verkocht, God is toch wel goed voor ons". II. Ver van het huisje van Gorus verwijderd stond een ander huisje. Een huisje van een strooper, van een dief, Giel genaamd. De3 avonds laat als alle menschen ter ruste zijn, sluipt Giel zijn huisje uit, om in to breken bij een of ander kasteelheer uit de buurt. 't Was op een November-avond, Giel nain zijn buks uit zijn rusthoek, om het nabij- zijnde bosch in te gaan, toen hij bij een kromming van den weg een licht zag. Giel wierp zich op den grond, en verschool zich achter een boom. 't Licht kwam nader. Giel's nieuwsgierigheid stond gespannen. III. Wat was dat? 't Was een vreemdeling die verdwaald was, hij .had een gouden lorgnet op den neus, een gouden keten op de borst. Giel's oogen hadden direct die schatten bemerkt, en hij had 't voorne men gemaakt om de vreemdeling te be- rooven. Deze stapte recht op het huis van Gorus en Neel af dat niet ver af was. Giel volgde op eenigen afstand. De vreemde ling klopte aan, en vroeg om een nachtver blijf bij Gorus en Neel. Wat hem werd toegestaan.- IV. Binnen zoete rust, buiten sluwe bereke ningen. Wat is dat? Loopt daar iemand? Ja, 't is Giel. Wat doet hij daar? Hij is bezig de deur van Gorus' hut te forceeren. Zacht sluipt ie naar binnen, doch toen ie de deur der slaapkamer wilde openen, liet ie de kruk weer los en met een vloek op de lippen ijlde hij het huisje uitWat was dat met de kruk? Wel met de kruk nietsMaar hij werd in zijn lagen ar beid gestoord door oude Neel. Zij kon de slaap niet vatten, en zij wild aan haar rozenkrans gaan bidden, toen zij bemerkte dat er iemand binnen kwam, zij ging haar bed uit, en zag Giel rechtsomkeert ma ken. 's Morgens werd de vreemdeling met alles wat dien nacht in de hut was voor gevallen in kennis gesteld. Hij was zeer blij, want hij had, behalve de reeds ge noemde gouden voorwerpen, een porte feuille bij zich, dik van het bankpapier. En bij zijn weggaan gaf ie een paar van die biljetten aan Borus en Neel met dé belofte voor hun ouden dag te zorgen. En hij heeft woord gehouden, nog geen week later verhuisden ze naar een dorp waar ze hun laatste levensdagen sleten. Het 3 Octoberfeest. door Elly 3 October is in Leiden, Steeds 'n heel groot feest, Voor de grooten, voor de kleinen, Maar voor jonge'ui 't meest. Hossen, hossen, al maar hossen, Heel dan lieven dag, Pa zegt: „Jij host nog zoo lang, Tot je niet meer mag. Jullie hollen net als dwazen Door de heele stad". Ik liet hem maar even razen En ging weer gauw op pad, Toen ik echter 's avonds thuis kwam Met m'n nicht Margat, Zei mama: „Pa is ook gaan hossen Met Oom Piet en nichtie Co uimiiiimiiimiiimmmmimimiiiiiiLiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiimiiimimiitt riiiiiiiu 11 ii ii i li min iiiiiiiiiii niiiiii niiiiiii 111 iiiiii li 11 nu iiuiiii mi nu li ii n iiiiiin ii;?iiiiiii! iiiiiiit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 8