Gaan wij een internationale goudcrisis tegemoet KALENDER DER WEEK Tusschen de Boeken der Wet ZATERDAG 8 NOVEMBER 1930 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 5 Onlangs heeft een door den Raad van den Volkenbond ingestelde commissie van deskundigen, welke in Volkenbondskringen a-lgemeen bekend staat als de „gouddele gatie", een rapport gepubliceerd, waarin de onderzoekingen naar den huidigen stand van den goudvoorraad en de goudproduc tie in de komende jaren worden uiteen gezet. In de commissie, waarin als Neder- landsch afgevaardigde mr. Trip zitting had genomen, werkten de meest vooraanstaan de financieele deskundigen mede, van wie wij noemen prof. Cassel uit Stockholm, prof. Sprague van de bank van Engeland, enz. Vooral wat betreft het aanbod van goud in de volgende jaren heeft dit rap port opzienbarende gegevens openbaar ge maakt. Reeds lang immers bestond in fi nancieele kringen het vermoeden, dat bin nen een bepaald tijdsverloop een tekort aan goud zou ontstaan, indien niet buiten gewone omstandigheden zich zouden voor doen. Bij een nadere bestudeering van het vraagstuk heeft de gouddelegatie een groot aantal statistieken en andere gege vens, welke zooveel mogelijk den juisten stand van zaken op de aangrenzende ter reinen weergaven, verzameld en door be rekeningen getracht vast te stellen, hje de waarschijnlijke loop van zaken in de goud industrie en goudhandel zich zal ontwik kelen. In de algemeene inleiding zet de commissie uiteen, dat zij voor de schatting van de vraag naar goud in de toekomst van de gedachte is uitgegaan, dat de be hoefte aan betalingsmidde'en afhangt van den omvang van de voortbrenging en van den handel in en transactie van goud met monetaire doeleinden. Zooals begrijpelijk is, heeft de commissie geen rekening ge houden met buitengewone factoren, maar slechts met gewone, zoodat de commissie van de veronderstelling is uitgegaan, dat de productie jaarlijks met 2 3 pet. zal toenemen, terwijl de toename van handel en het totaal aan bankbiljetten volgens hetzelfde percentage zal groeien. Volgens deze gegevens nu te werk gaande, is de commissie tot het besluit gekomen, dat de goudvoorraad over eenige jaren, waar schijnlijk reeds binnen de acht jaren, niet meer voldoende zal zijn en het aanbod de vraag niet meer zal kunnen dekken. Af gaande op de cijfers van den Engelschen goud statisticus Kitchen, wordt de goud- productie van dit jaar geraamd op 404 millioen, waarna echter voor de eerste tien jaren te rekenen zal zijn met een geleide lijke afname tot 370 millioen in 1940. Wanneer men nu aanneemt, dat de vraag naar goud voor monetaire doeleinden met 2 pet. per jaar toeneemt en de dekking voor de bankbiljetten slechts 33 pet. zal bedragen, zal in de monetaire goudbehoef te vanaf 1937 niet meer kunnen worden voorzien. Vandaar dat dan een tekort zal ontstaan van 6 millioen. Wij citeeren bij voorkeur deze berekening, welke in het oog van bedoelde commissie een groote waarde heeft, wijl de berekeningen volgens de officieele statistische gegevens een veel ongunstiger karakter hebben. Vol gens deze laatsten immers zou de goud voorraad in 1940 tot een bedrag van $'314 zijn afgenomen. Om de beteekenis van deze feiten een weinig beter te begrijpen, is het noodig eenig inzicht te hebben m de waarde van het goud, voor de mone taire doeleinden bestemd. Tot nog toe immers waren op de wereldmarkt vraag en aanbod van goud evenredig, 7'at in den prijs practisch geen schommelingen werden aangebracht. Vroeger we'iswaar kenden de landen vooral twee muntstandaarden, den gouden en den zilveren, daar zilver even eens een waardevol'e meter was. Maar sinds de zilverpToductie plotseling zulk een groote vlucht heeft genomen, zijn de prijzen voor dit metaal aanzienlijk ge daald; bedroegen zij in 1870 108. in 1029 kwamen zij niet hooger dan 33. De schommelingen, waaraan het goud nu on derhevig zal worden, zullen voor al'e be zit een onberekenbare prijsvermindering tengevolge hebben. Want waar meeste landen op den dag van heden den gouden munt standaard hebben ingevoerd, hebben zij steeds getracht dezen op gelijk peil te handhaven d-oor het goud op den stan daardprijs van 1674 te houden. In den laatsten tijd heeft ook dit pogen heel wat zorgen gekost, daar het winnen van goud met kostbare machines moet geschieden. De waarde van het voor de finantieele re gelingen over de geheele wereld noodige goud bedraagt 33 bi'lioen gulden, waar van 1/10 in omloop is, terwijl 9/10 wordt bewaard in de kluizen der staatsbanken. De oorzaak van den te verwachten ach teruitgang der productie zal gelegen zijn in de belangrijke vermindering van de productie in de goudvoortbrengende lan den. In sommige landen als Australië en Britsch-Indië zullen de toestanden sta- tionnair blijven, terwijl in Zuid-Afrika de goud-opbrengst sterk zal verminderen. De productie van de Vereenigde Staten daar entegen zal veel minder bedragen; voor de beide genoemde landen zullen de dalingen ongeveer bedragen resp. van 43 op 36 en van 211 op 124 millioen. De goud delegatie acht zich daarom verplicht tot de regeeringen van de verschillende sta ten de ernstige vermaning te richten tij dig de noodige maatregelen te treffen om niet door het ontstaan van een goud-tekort te worden verrast. De gouddelegatie wijst op een betere rege'ing van de verdeeling der goudvoorraden over de geheele wereld en op de noodzakelijkheid van het onttrek ken van goud aan den binnenlandschen handel. Ook stelt de commissie voor, het dekkingspercentage van de bankbiljetten te verlagen, hetgeen, indien het in gemeen schappelijk overleg geschiedt, geen gevaar op kan leveren voor de credietwaardigheid der staten. Voorts wijst de commissie op het veelvuldiger gebruik va-n chèques, op het vervangen van bankbiljetten van ge ringere waarde door ge'dstukken, enz. Volgens prof. Cassel zou de huidige eco nomische crisis een gevolg zijn van de af nemende goudproductie. Vandaar dat een van de eerste middelen zou liggen in een betere verdeeljng van het goud, welke taak voornamelijk rust op de schouders van de directeuren der circulatiebanken. Dezen hebben dan ook besloten een con ferentie te houden, waarop de verschillen de te treffen maatregelen aan de orde zul len komen. Deze conferentie zal te New York worden gehouden. Waar de gegevens er algemeen op wij zen, dat er een daling is te constateeren in de goudproductie, is het wellicht inte ressant in het kort de geschiedenis van het goud na te gaan, waaruit dan moge lijk zou kunnen blijken, dat een dergelijke vraagstuk zoo goed als een unicum i6 in de geschiedenis van de goudproductie. In de oudheid kwam het goud betrekkelijk overvloedig voor. Het werd voornamelijk te voorschijn gehaald uit de beddingen van de rivieren in Klein Azië, waarvan de verhalen van de verovering van het Gul den Vlies door de Argonauten, het goud van Ophir en de fabel van koning Midas duidelijk sprekende bewijzen mogen wor den genoemd. Wanneer -wij de latere ge schiedschrijvers der Romeinen aan het woord laten, dan zullen wij hen hooren verhalen van Cypras, die met zijn expe dities naar het Wes'en trok om zijn ko ninkrijk Perzië uit te breiden. Op een van deze expedities zou hij 34.000 Romeinsche ponden hebben medegebracht, hetgeen een belrag vertegenwoordigt van 24 millioen gulden. Alexander de Groote, die zijn ver overingstochten in Perzië maakte, moet daar geweldige plundertochten hebben ge houden, waarbij hij 350.000 talenten (een bedrag van ongeveer 1 milliard gulden) zou hebben buitgemaakt. Wanneer wij eenige jaren later van de Romeinen ver nemen, welke ontzettende hoeveelheden goud nu eens werden vervoerd, dan weer voor luxueuze uitgaven werden gespen deerd. dan moet wel de overtuiging rij pen, dat er bij dit volk een overvloed van het kostbaar metaal moet zijn geweest. Intusschen hebben de Middeleeuwers „den Steen der Wijzen", waarmede zij meenden het goud te kunnen maken uit willekeurige stoffen, nooit gevonden, en bleef hun op den duur niets anders over i dan de goudmijnen van Bohemen, Silezië, Tirol en eenige streken in Ita'ië en Spanje. Maar omstreeks het midden van de vorige eeuw werden nieuwe mijnen ontdekt in andere werelddeelen; in Noord-Amerika- omstreeks 1849, in Australië in 1851 en in Transvaal in 1886. De wereldproductie van goud vanaf de ontdekking van Amerika bedraagt naar schatting 42 milliard. Voor al in de laatste jaren is de productie van goud, tengevolge van de sterke rationalisa tie buitengewoon toegenomen. Volgens de globa'e berekeningen bedraagt zij de helft van de productie vanaf 1492. Wanneer wij nauwkeurig de curve van de productie van goud over de laatste jaren opmaken, dan zien wij, dat de opbrengst in 1915 een maximum bereikte ter waarde van 1 1/4 millioen gulden. Tijdens den oorlog nam zij eenigszins af, welke daling duurde tot 1922, waarbij een stijging werd genoteerd van 319 tot 394 millioen gulden. Voor den oorlog bedroegen de cijfers der wereld productie voor Natal en Transvaal 39 pet., Vereenigde Staten 19 pet. en Australië 11.4 pet. Het Britsch Imperium leverde in zijn geheel 62 pet. In 1925 leverden de Ver eenigde Staten 12 pet., Canada 9 pet., Z. Amerika 4 pet. en T arts vaal 50 pet. Daar Transvaal nu de vermoedelijke achteruit gang van 43 millioen in 1930 tot 25 millioen in 1940 zal te boeken hebben, kan men gemakkelijk begrijpen, dat er merk bare schomme'ingen op de goudmarkt in N.B. Als niet anders wordt aangegeven dagelijks Gloria en Credo. De gewone Pre fatie. ZONDAG, 9 Nov. 22e Zondag na Pink steren. Wijdingsfeest v. d. Aartsbasiliek v. d. Allerh. Verlosser. Mis: Terribilis. 2e gebed v. d. Zondag; 3e (alleen in stille H.H. Missen) v. d. H. Theodorus, Soldaat- Martelaar. Laatste Evangelie v. d. Zondag. Kleur: Wit. De kerk v. d. Allerh. Verlosser is de eerste geweest, welke te Bome openbaar mocht worden gebouwd en gewijd onder de regeering van keizer Constantijn de Groote. Zij is ook bekend onder den naam van St. Jan van Lateranen, omdat zij oor spronkelijk geweest is het Lateraansch paleis van keizer Constantijn. MAANDAG, 10 Nov. Mis v. d. H. An- droas Avollinus, Belijder: Os Justi. 2e ge bed van het octaaf v. d. H. Willibrordus; 3e v. d. H.H. Tryphon en Gezellen, Marte laren. Kleur: Wit. Lancelot was rechtsgeleerde en pries^r. Uit spijt en berouw over een hem in een rede ontvallen leugen trok hij zich terug uit de rechtskundige praktijk en wijdde zich geheel aan zuiver priesterlijke werk zaamheden. Hij trad in de Orde der Thea- tijnen en vroeg uit liefde voor het H. Kruis den naam van Andreas. Bij het begin van zijn H. Mis, bij de woorden: „Ik zal op gaan tot het altaar Gods1' werd hij door een beroerte getroffen en stierf kort daar op. Zijn voorspraak wordt ingeroepen om bevrijd te blijven van een onvoorzienen dood. DINSDAG, 11 Nov. Mis v. d. H. Marti- nus, Bisschop en Belijder: Statuit. 2e ge bed v. h. octaaf; 3e v. d. H. Menna, Mar telaar. Kleur: Wit. De H. Martinus was eerst officier in het Romeinsche leger. Door de reinheid zijner zeden, zijne nederigheid en moed won hij de achting der soldaten. Als offi cier reeds muntte hij uit in goedheid en liefde voor de armen. Bij de poorten van de stad Amiëns ontmoette hij eens op een kouden winterdag een bedelaar, die zeer schamel gekleed was en bijna van koude bezweek. Zonder aarzelen trekt Martinus onmiddellijk zijn zwaard, snijdt zijn solda- tenmantel midden door en geeft de helft aan den bedelaar. 's Nachts verscheen Christus, met dien halven mantel omkleed, aan Martinus en zeide hem, dat hij dien aan Hem geschonken had en zijne liefde had aanvaard. Op ongeveer veertigjarigen leeftijd verliet Martinus het leger en, na een godvruchtig leven van meerdere ja ren werd hij tot Bisschop van Tours ge kozen. Als bisschop was de heilige onver- het verschiet liggen. Om deze rampen te voorkomen, werkt men m Zuid-Afrika met koortsachtigen ijver aan de rationalisatie der mijnen, opdat ook de mijnen van lager ertsgehalte kunnen worden geëxploiteerd. Intusschen bereikten ons dezer dagen ver schillende berichten omtiont nieuwe goud vondsten. In Sumatra vond men een goud klomp van 7,/a K.G. in het gebied van bo ven Saramanca. In het Z.-Westen van N. Australië bevindt zich een rot.s waarin veel moeid in zijn pogen om het heidendom uit te roeien. Alle afgodentempels vernietig de hij en wist ten slotte na veel tegen stand er in te slagen de heidensclie gods dienst uit zijn bisdonr te verdrijven. Der tig jaren lang bestuurde Martinus zijn bis dom. Na zijn dood werd hij onmiddellijk als een heilige vereerd. WOENSDAG, 12 Nov. Mis v. d. H. Livi- nus, Bisschop en Martenaar: Statuit 2e gebed v. d. H. Martinus, Paus en Marte laar; 3e v. h. octaaf. Kleur: Rood. De H. Livinus heeft het geloof ver kondigd in de omstreken van Gent en waarschijnlijk ook in Vlaanderen. Aange vallen door de heidenen, werd hem de tong met een tang uit den mond gerukt en met een bijl de schedel gekloofd. DONDERDAG, 13 Nov. Mis v. d. H. Di- dacus, Belijder: Os Justus. 2e gebed v. h. octaaf; 3e Concede (ter eere van Maria). Kleur: Wit. Om inniger met God vereenigd te zijn trad de Spanjaard Didacus in het kloos ter, waar hij een beschouwend leven leid de. Later door Paus Nicolaas V belast met den zorg voor de zieken, genas de vurige Maria-vereerder vele zieken door hen te teekenen met een kruisje met de olie uit de lamp welke voor Maria brandde. VRIJDAG, 14 Nov. Octaafdag v. h. Feest v. d. H. Willibrordus. Mis: Statuit (als op 7 Nov.) 2e gebed v. d. H. Josaphat, Bis schop en Martelaar. Kleur: Wit Met den dag groeide het aantal der ge- loovigen door de prediking van den H. man Gods (Kerk. Get.). H. Willibrordus bid voor het dwalende Nederland, opdat de bekeeiingen steeds talrijker mogen worden. ZATERDAG, 15 Nov. Mis v. d. H. Ger- trudis, Maagd: Dilexisti. 2e gebod voor den Paus. Geen Credo. Kleur: Wit. Door de overweging der goddelijke waar heden werd de H. Gertrudis zóó zeer aan gespoord tot het beoefenen der deugden, dat zij in korten tijd de christelijke vol maaktheid bereikte. Veel heeft zij geschre ven ter bevordering van de godsvrucht. Diep was haar inzicht in de goddelijke din gen. Meer door haro brandende Godslief de dan door ziekte stierf zij in 1292. IN DE KERKEN DER E.E.P.P. FRAN- CISCANEN: Alles als in bovenstaande kalender, be halve WOENSDAG. Mis v. d. Z.Z. Gabriël Ferretti cn Joannes van den Vrede, Belij ders: Confileantur. 2e'gebed v. d. H. Mar tinus; 3e A Cunctis (om de voorbede der Heiligen). Geen Credo. Kleur: Wit. DONDERDAG. Eigen Mis v. d. H. Di dacus: Humiliavit. Slechts één gebed. Geen Credo. Amsterdam. ALB. M. KOK, Pr. goud moet te vinden zijn. Een expeditie, welke in opdracht van de regeering is uit gezonden, zoekt naar een gunstige plaats, welke als uitgangspunt kan dienen voor de exploitatie van de uitgestrekte goudvel den in die streken Ock in Canada veroor zaakt de ontdekking van nieuwe goudvel don in het Noorden een geweldigen run naar deze nieuwe goudgebieden. Of deze voldoende zijn de komende tekorten aan te vullen, blijft echter hoogst twijfelachtig. v. De rechten der Kamerleden Drie heeren tegelijk dienen De vrije drukpers en de censuur over het gesproken woord Het recht van vereeniging en vergadering Godsdienstvrijheid en artikel 171 Wanneer wij de Grondwet, deze heipa len-bundel onder onze wetboeken, nog eens even inkijken, zien wij, dat behalve de koninklijke macht ook nog heel wat meer geregeld wordt. Natuurlijk mogen de Tweede en Eerste Kamer daarin niet ontbreken'. De voor waarden, waaraan de parlementsleden moeten voldoen, worden opgesomd en de groote rechten, waarop zij aanspraak mogen maken, zooals het recht van enquê te (een recht om buiten de regeering om zelfstandig een onderzoek te mogen in stellen, waaraan voor de ambtenaren de plicht verbonden is om inlichtingen te ver schaffen), verder het recht van interpel late d. w. z. het recht om de regeering ter verantwoording te roepen), het recht van amendement (dit recht heeft alleen de Tweede Kamer en houdt in de bevoegd heid om wijzigingen aan te brengen in re- geeringsvoorstellen); het recht van initia tief (n.l. om zelf wetsvoorste'len aanhangig te maken); het recht om de begrooting vast te stellen, enz. De sferen van rijk, provincie en gemeente. Behalve de twee genoemde wetgevers, koning en parlement, zijn er nog meer in stellingen, die ons verstrikken in een steeds fijner uitgesponnen net van gebods- en verbodsbepalingen, en dat zijn: de pro vincie, de gemeente en de waterschappen, veenschappen of veenpolders. Ook zij krij gen een plaatsje in de Grondwet. Dat plaatsje is niet zoo heel groot, want ieder afzonderlijk heeft een eigen wet, welke de desbetreffende rechten en plichten meer in de finesses regelt, maar de groote lij nen zijn ook hier weer aangegeven in „het bolwerk der volksvrijheid", zooals onze Grondwet wel eens met een machtig woord wordt genoemd. De bepalingen, welke deze lagere goden maken, noemt men geen wetten, maar „verordeningen", die van de waterschap pen en veenpolders noemt men „keuren". Laten wij de waterschappen en veen polders nu maar buiten beschouwing daar heeft niet iedereen mee te maken dan blijven er nog drie grootmachten over, die zeer actief in ons leven en onze vrij heid van handelen ingrijpen, n.l. het rijk met zijn wetten en de provincie en de ge meente met hun verordeningen. Ieder Nederlandsch onderdaan heeft dus niet alleen twee heeren te dienen, maar zelfs drie. Het gemeentebestuur mag verordenin gen maken in het belang der gemeente- naren, evenals het provinciaal bestuur dat gene mag regelen wat speciaal de be langen der provincie raakt. Maar hoe houdit men de d<rie belangensferen van rijk, provincie en gemeente uit elkaar? Neem bijv. maar eens een weg. Is een goede weg een gemeentelijk be lang? Ongetwijfeld. Maar als het een beetje lange weg is, is de weg evenzeer van belang voor de provincie en als de weg een goede verkeersader vormt, welke met andere groote wegen in verbinding staat is hijevengoed een belang voor het geheele Rijk. Hoe houdt men dat alles uit elkaar? Hier geldt de algemeene regeleen materie, waarin reeds door een rijksrege ling is voorzien (dus door een wet of door een algemeene maatregel van be stuur) mag niet meer geregeld worden door provincie of gemeente; en heeft de provinciet eenmaal iets geregeld, dan heeft de gemeente er verder van af te blijven. Het rijk bepaalt dus wat de pro vincie en de gemeente mogen regelen en wat ten slotte de provincie overlaat is voor de gemeente goed genoeg. Treedt de pro vincie of treedt de gemeente buiten de haar aldus aangewezen grenzen, dan is de verordening niet verbindend. Heeft de gemeente reeds een regeling gemaakt waarin later door een provinciale verordening of een rijkswet wordt voor zien, dan houdt de rechtsgeldigheid van die gemeentelijke verordening van rechts wege op. De Provinciale Wet, die dit alles en nog veel meer andere dingen nader uitwerkt, is een schepping van Thorbecke, evenals de Gemeentewet. Deze laatste is juist in dit jaar ingrijpend gewijzigd. De hoofd lijnen zijn echter dezelfde gebleven. Grondrechten. Een ander voornaam ding, dat in de Grondwet in groote trekken wordt gere geld, is de rechtspraak. In het hoofdstuk, dat hierover handelt, worden tevens een paar fundamenteele vrijheden van den burger vastgelegd. Zoo mag, op enkele uitzonderingen na, niemand in hechtenis worden genomen dan op een bevel van den rechter, inhou dende de redenen der gedane aanhouding. Dit is het recht op de persoonlijke vrijheid, hetgeen natuurlijk niet wil zeggen, dat nie mand zonder zoo'n voorafgaand bevel door een politie-agent mag worden opgepakt en naar het bureau mag worden geleid; dat is geen hechtenis. Verder is het ongeoorloofd een woning tegen den wil van den bewoner binnen te treden, tenzij alweer krachtens een bij zonderen of algemeenen last door een daarvoor aangewezen autoriteit. Dit is, het recht van de vrije woning, het huis recht. Ook de onschendbaarheid van het brief geheim heeft in dit hoofdstuk een plaatsje gevonden. Art. 160 zegt n.l.: het geheim der aan de post of andere openbare in stelling van vervoer toevertronwde brie ven is onschendbaar, behalve op last des rechters, in de gevallen in de wet om schreven. Deze uitzonderingsgevallen zijn echter niet talrijk; slechts in het belang van het justitieel onderzoek en bij faillis sement wordt last gegeven particuliere brieven te openen. Deze rechten acht men zóó belangrijk, dat men ze grondrechten genoemd heeft en hun plaatsing in de Grondwet wijst er eveneens op, dat er waarde aan gehecht wordt. Behalve de genoemde, die achter in de wet zijn te vinden, staan in het be gin ook nog eenige grondrechten aange geven. De vrijheid van drukpers. Zoo bijv. de vrijheid van drukpers. Deze vrijheid wordt wel eens verkeerd begrepen en dan meent men, gerechtigd te zijn om alles wat los en vast is te publiceeren. Dat staat echter absoluut niet in de Grondwet. Art. 7 luidt letterlijk: „Niemand heeft voorafgaand verlof noodig, om door de drukpers gedachten of gevoelens te open baren, behoudens ieders verantwoordelijk heid volgens de wet". Hier wordt dus de z.g. preventieve censuur onmogelijk ge maakt, niemand mag een ander verbieden om zijn meenirig te uiten door middel van de drukpers. Maar wanneer men daartoe overgaat, is men wel degelijk aansprake lijk voor hetgeen men geschreven heeft. Strijdt de inhoud of vorm met de straf wet, wordt inbreuk gertiaakt op een an ders recht (auteursrecht bijv.) of wordt iets geschreven dat staatsgevaarlijk is, dan kan de schrijver ter verantwoording voor den rechter worden geroepen en worden gestraft. Gezien den enormen invloed, welken de drukpers tegenwoordig heeft, vooral door middel van de dagbladen, die door hun politieke beschouwingen de politieke rich ting van hun lezers bepalen, die door hun critiek in het openbaar meehelpen om recht te zetten wat verkeerd dreigt te gaan en door hun voorlichting het oordeel der publieke opinie vormen gezien de zen geweldigen niet te onderschatten in vloed is dit recht een der belangrijkste grein drachten, misschien wel de belangw rijkste op de godsdienstvrijheid na. Vrijheid voor de radio. Het is dan ook niet onbegrijpelijk, dat men thans hetze fde recht opeischt voor de radio, we ke wat invloed betreft de dagbladpers naar de kroon gaat steken. Evenwel verbiedt de Grondwet de preven tieve censuur alleen van het geschreven woord* niet voor het gesproken woord. Dat komt niet, omdat men bij de jong ste Grondwetsherziening de waarde van de draadlooze telefonie nog niet kende, maar de reden daarvan is gelegen in het feit, dat men het gesproken woord ge vaarlijker acht dan het geschreven woord; het is meer direct, het kan de menigte hef tiger opzweepen en verleiden tot onbere kenbare daden. Voordat de radio haar in trede deed in het maatschappelijk en cul tureel leven van de beschaafde mensch- heid, kende men reeds een preventieve censuur op de mondelinge gedachten- uiting in den vorm van toezicht op tooneel- vertconingen en naar analogie daarmede ook op filmvoorstellingen, al waren deze ook geen eprekende films. Preventieve censuur van de radio-com missie druischt dus geenszins in tegen de Grondwet, noch tegen de letter van de wet, noch tegen den geest, want de wet heeft met opzet de vrijheid van gedachten- uiting beperkt tot de drukpers. Of de bedoelde radiocommissie feitelijk niet teveel van haar recht gebruik gemaakt heeft, is een vraag welke hier verder on besproken moet blijven. Vrij vergaderen. Al is echter de vrijheid van spreken niet grondwettelijk gewaarborgd, toch is er wel een grondrecht, dat hieraan eenigs zins tegemoet komt en dat is het recht van vereeniging en vergadering. Men mag vrij vergaderen en op die ver gaderingen behoeft men natuurlijk geen stommetje te spelen Evenwel is deze concessie ook meer schijn dan wezen, want wat in het eerste lid van het desbetreffende grondwets artikel wordt erkend, wordt in het tweede lid al weer zoo goed als teruggetrokken, want daarin wordt gezegd: de wet regelt en beperkt de uitoefening van dat recht in het belang der openbare orde. En zoo komt het, dat men wel vrij is om vereenigingen op te richten, maar dat vereenigingen die in strijd zijn met de „openbare orde" verboden zijn; dat men wel vrij is om vergaderingen te houden, maar dat voor vergaderingen in de open lucht voorafgaand verlof van het hoofd van het gemeentebestuur noodig is, en dat men verplicht is tot openbare verga deringen in gebouwen 8feeds toegang te verleenen aan de politie. Godsdienstvrijhei:! en art. 171. Tenslotte nog een enkel woord over het voornaamste aller grondrechten: de gods dienstvrijheid. Hiervan zegt de Grondwet, dat ieder zijn godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid belijdt, behoudens de bescher ming der maatschappij en harcr leden tegen de overtreding der strafwet. Deze laatste toevoeging heeft dezelfde betee kenis a's bij de drukpersvrijheid. Vervolgens waarborgt de Grondwet ge lijke bescherming aan alle kerkgenoot schappen in het rijk en verklaart, zij, dat do belijders van welken godsdienst ook dezelfde burgerlijke en burgerschapsrech ten genieten en gelijke aanspraak hebben op het bekleeden van waardigheden, amb ten en bedieningen. Het staat er heusch; practisch zijn echter Katholieke Candida- ten nog wel eens „niet bekwaam genoeg". Al e openbare godsdienstoefening bin nen gebouwen en besloten plaatsen wordt toegelaten, behoudens d.e noodige maat regelen ter verzekering der openbare orde en rust; aldus vervolgt dan art. 171, het beruchte artikel, dat. een treurige ver maardheid heeft gekregen door zijn tweede alinea, die openbare godsdienstoefening buiten de gebouwen en besloten plaatsen slechts veroorlooft daar, waar de wetten en reglementen van vóór 1848 dat toe'ietcn. Men weet, dat er heel wat te doen ge weest is, om dat artikel, dat 6peciaal te- gen de Katholieken gericht is, omdat al leen de Katholieke eeredienst processies kent geschrapt te krijgen. Echter tever geefs. Nog altijd wordt aan Jan en alle man vrijheid gegeven om demonstraties en optochfen door de straten te houden ter propageering van welke loer of cultuur- ste'sel ook, maar aan den Katholieken godsdienst wordt niet vergund zich te uiten naar buiten, ook daar niet, waar de bevolking geheel of nagenoeg geheel Katholiek is en dus ordeverstoringen niet zijn te vreezen. Art. 171 blijft een hatelijke herinnering aan vroegere knechting en onderdruk king.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 5