Gaan wij een internationale
goudcrisis tegemoet
KALENDER DER WEEK
Tusschen de Boeken der Wet
ZATERDAG 8 NOVEMBER 1930
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 5
Onlangs heeft een door den Raad van
den Volkenbond ingestelde commissie van
deskundigen, welke in Volkenbondskringen
a-lgemeen bekend staat als de „gouddele
gatie", een rapport gepubliceerd, waarin
de onderzoekingen naar den huidigen stand
van den goudvoorraad en de goudproduc
tie in de komende jaren worden uiteen
gezet. In de commissie, waarin als Neder-
landsch afgevaardigde mr. Trip zitting had
genomen, werkten de meest vooraanstaan
de financieele deskundigen mede, van wie
wij noemen prof. Cassel uit Stockholm,
prof. Sprague van de bank van Engeland,
enz. Vooral wat betreft het aanbod van
goud in de volgende jaren heeft dit rap
port opzienbarende gegevens openbaar ge
maakt. Reeds lang immers bestond in fi
nancieele kringen het vermoeden, dat bin
nen een bepaald tijdsverloop een tekort
aan goud zou ontstaan, indien niet buiten
gewone omstandigheden zich zouden voor
doen. Bij een nadere bestudeering van
het vraagstuk heeft de gouddelegatie een
groot aantal statistieken en andere gege
vens, welke zooveel mogelijk den juisten
stand van zaken op de aangrenzende ter
reinen weergaven, verzameld en door be
rekeningen getracht vast te stellen, hje de
waarschijnlijke loop van zaken in de goud
industrie en goudhandel zich zal ontwik
kelen. In de algemeene inleiding zet de
commissie uiteen, dat zij voor de schatting
van de vraag naar goud in de toekomst
van de gedachte is uitgegaan, dat de be
hoefte aan betalingsmidde'en afhangt van
den omvang van de voortbrenging en van
den handel in en transactie van goud met
monetaire doeleinden. Zooals begrijpelijk
is, heeft de commissie geen rekening ge
houden met buitengewone factoren, maar
slechts met gewone, zoodat de commissie
van de veronderstelling is uitgegaan, dat
de productie jaarlijks met 2 3 pet. zal
toenemen, terwijl de toename van handel
en het totaal aan bankbiljetten volgens
hetzelfde percentage zal groeien. Volgens
deze gegevens nu te werk gaande, is de
commissie tot het besluit gekomen, dat de
goudvoorraad over eenige jaren, waar
schijnlijk reeds binnen de acht jaren, niet
meer voldoende zal zijn en het aanbod de
vraag niet meer zal kunnen dekken. Af
gaande op de cijfers van den Engelschen
goud statisticus Kitchen, wordt de goud-
productie van dit jaar geraamd op 404
millioen, waarna echter voor de eerste tien
jaren te rekenen zal zijn met een geleide
lijke afname tot 370 millioen in 1940.
Wanneer men nu aanneemt, dat de vraag
naar goud voor monetaire doeleinden met
2 pet. per jaar toeneemt en de dekking
voor de bankbiljetten slechts 33 pet. zal
bedragen, zal in de monetaire goudbehoef
te vanaf 1937 niet meer kunnen worden
voorzien. Vandaar dat dan een tekort zal
ontstaan van 6 millioen. Wij citeeren
bij voorkeur deze berekening, welke in
het oog van bedoelde commissie een
groote waarde heeft, wijl de berekeningen
volgens de officieele statistische gegevens
een veel ongunstiger karakter hebben. Vol
gens deze laatsten immers zou de goud
voorraad in 1940 tot een bedrag van $'314
zijn afgenomen. Om de beteekenis van
deze feiten een weinig beter te begrijpen,
is het noodig eenig inzicht te hebben m
de waarde van het goud, voor de mone
taire doeleinden bestemd. Tot nog toe
immers waren op de wereldmarkt vraag en
aanbod van goud evenredig, 7'at in den
prijs practisch geen schommelingen werden
aangebracht. Vroeger we'iswaar kenden de
landen vooral twee muntstandaarden, den
gouden en den zilveren, daar zilver even
eens een waardevol'e meter was. Maar
sinds de zilverpToductie plotseling zulk
een groote vlucht heeft genomen, zijn de
prijzen voor dit metaal aanzienlijk ge
daald; bedroegen zij in 1870 108. in 1029
kwamen zij niet hooger dan 33. De
schommelingen, waaraan het goud nu on
derhevig zal worden, zullen voor al'e be
zit een onberekenbare prijsvermindering
tengevolge hebben. Want waar meeste
landen op den dag van heden den gouden
munt standaard hebben ingevoerd, hebben
zij steeds getracht dezen op gelijk peil te
handhaven d-oor het goud op den stan
daardprijs van 1674 te houden. In den
laatsten tijd heeft ook dit pogen heel wat
zorgen gekost, daar het winnen van goud
met kostbare machines moet geschieden.
De waarde van het voor de finantieele re
gelingen over de geheele wereld noodige
goud bedraagt 33 bi'lioen gulden, waar
van 1/10 in omloop is, terwijl 9/10 wordt
bewaard in de kluizen der staatsbanken.
De oorzaak van den te verwachten ach
teruitgang der productie zal gelegen zijn
in de belangrijke vermindering van de
productie in de goudvoortbrengende lan
den. In sommige landen als Australië en
Britsch-Indië zullen de toestanden sta-
tionnair blijven, terwijl in Zuid-Afrika de
goud-opbrengst sterk zal verminderen. De
productie van de Vereenigde Staten daar
entegen zal veel minder bedragen; voor de
beide genoemde landen zullen de dalingen
ongeveer bedragen resp. van 43 op 36
en van 211 op 124 millioen. De goud
delegatie acht zich daarom verplicht tot
de regeeringen van de verschillende sta
ten de ernstige vermaning te richten tij
dig de noodige maatregelen te treffen om
niet door het ontstaan van een goud-tekort
te worden verrast. De gouddelegatie wijst
op een betere rege'ing van de verdeeling
der goudvoorraden over de geheele wereld
en op de noodzakelijkheid van het onttrek
ken van goud aan den binnenlandschen
handel. Ook stelt de commissie voor, het
dekkingspercentage van de bankbiljetten
te verlagen, hetgeen, indien het in gemeen
schappelijk overleg geschiedt, geen gevaar
op kan leveren voor de credietwaardigheid
der staten. Voorts wijst de commissie op
het veelvuldiger gebruik va-n chèques, op
het vervangen van bankbiljetten van ge
ringere waarde door ge'dstukken, enz.
Volgens prof. Cassel zou de huidige eco
nomische crisis een gevolg zijn van de af
nemende goudproductie. Vandaar dat een
van de eerste middelen zou liggen in een
betere verdeeljng van het goud, welke
taak voornamelijk rust op de schouders
van de directeuren der circulatiebanken.
Dezen hebben dan ook besloten een con
ferentie te houden, waarop de verschillen
de te treffen maatregelen aan de orde zul
len komen. Deze conferentie zal te New
York worden gehouden.
Waar de gegevens er algemeen op wij
zen, dat er een daling is te constateeren
in de goudproductie, is het wellicht inte
ressant in het kort de geschiedenis van
het goud na te gaan, waaruit dan moge
lijk zou kunnen blijken, dat een dergelijke
vraagstuk zoo goed als een unicum i6 in
de geschiedenis van de goudproductie. In
de oudheid kwam het goud betrekkelijk
overvloedig voor. Het werd voornamelijk
te voorschijn gehaald uit de beddingen
van de rivieren in Klein Azië, waarvan de
verhalen van de verovering van het Gul
den Vlies door de Argonauten, het goud
van Ophir en de fabel van koning Midas
duidelijk sprekende bewijzen mogen wor
den genoemd. Wanneer -wij de latere ge
schiedschrijvers der Romeinen aan het
woord laten, dan zullen wij hen hooren
verhalen van Cypras, die met zijn expe
dities naar het Wes'en trok om zijn ko
ninkrijk Perzië uit te breiden. Op een van
deze expedities zou hij 34.000 Romeinsche
ponden hebben medegebracht, hetgeen een
belrag vertegenwoordigt van 24 millioen
gulden. Alexander de Groote, die zijn ver
overingstochten in Perzië maakte, moet
daar geweldige plundertochten hebben ge
houden, waarbij hij 350.000 talenten (een
bedrag van ongeveer 1 milliard gulden)
zou hebben buitgemaakt. Wanneer wij
eenige jaren later van de Romeinen ver
nemen, welke ontzettende hoeveelheden
goud nu eens werden vervoerd, dan weer
voor luxueuze uitgaven werden gespen
deerd. dan moet wel de overtuiging rij
pen, dat er bij dit volk een overvloed van
het kostbaar metaal moet zijn geweest.
Intusschen hebben de Middeleeuwers
„den Steen der Wijzen", waarmede zij
meenden het goud te kunnen maken uit
willekeurige stoffen, nooit gevonden, en
bleef hun op den duur niets anders over
i dan de goudmijnen van Bohemen, Silezië,
Tirol en eenige streken in Ita'ië en Spanje.
Maar omstreeks het midden van de vorige
eeuw werden nieuwe mijnen ontdekt in
andere werelddeelen; in Noord-Amerika-
omstreeks 1849, in Australië in 1851 en in
Transvaal in 1886. De wereldproductie van
goud vanaf de ontdekking van Amerika
bedraagt naar schatting 42 milliard. Voor
al in de laatste jaren is de productie van
goud, tengevolge van de sterke rationalisa
tie buitengewoon toegenomen. Volgens de
globa'e berekeningen bedraagt zij de helft
van de productie vanaf 1492. Wanneer wij
nauwkeurig de curve van de productie van
goud over de laatste jaren opmaken, dan
zien wij, dat de opbrengst in 1915 een
maximum bereikte ter waarde van 1 1/4
millioen gulden. Tijdens den oorlog nam
zij eenigszins af, welke daling duurde tot
1922, waarbij een stijging werd genoteerd
van 319 tot 394 millioen gulden. Voor den
oorlog bedroegen de cijfers der wereld
productie voor Natal en Transvaal 39 pet.,
Vereenigde Staten 19 pet. en Australië
11.4 pet.
Het Britsch Imperium leverde in zijn
geheel 62 pet. In 1925 leverden de Ver
eenigde Staten 12 pet., Canada 9 pet., Z.
Amerika 4 pet. en T arts vaal 50 pet. Daar
Transvaal nu de vermoedelijke achteruit
gang van 43 millioen in 1930 tot 25
millioen in 1940 zal te boeken hebben, kan
men gemakkelijk begrijpen, dat er merk
bare schomme'ingen op de goudmarkt in
N.B. Als niet anders wordt aangegeven
dagelijks Gloria en Credo. De gewone Pre
fatie.
ZONDAG, 9 Nov. 22e Zondag na Pink
steren. Wijdingsfeest v. d. Aartsbasiliek v.
d. Allerh. Verlosser. Mis: Terribilis. 2e
gebed v. d. Zondag; 3e (alleen in stille
H.H. Missen) v. d. H. Theodorus, Soldaat-
Martelaar. Laatste Evangelie v. d. Zondag.
Kleur: Wit.
De kerk v. d. Allerh. Verlosser is de
eerste geweest, welke te Bome openbaar
mocht worden gebouwd en gewijd onder
de regeering van keizer Constantijn de
Groote. Zij is ook bekend onder den naam
van St. Jan van Lateranen, omdat zij oor
spronkelijk geweest is het Lateraansch
paleis van keizer Constantijn.
MAANDAG, 10 Nov. Mis v. d. H. An-
droas Avollinus, Belijder: Os Justi. 2e ge
bed van het octaaf v. d. H. Willibrordus;
3e v. d. H.H. Tryphon en Gezellen, Marte
laren. Kleur: Wit.
Lancelot was rechtsgeleerde en pries^r.
Uit spijt en berouw over een hem in een
rede ontvallen leugen trok hij zich terug
uit de rechtskundige praktijk en wijdde
zich geheel aan zuiver priesterlijke werk
zaamheden. Hij trad in de Orde der Thea-
tijnen en vroeg uit liefde voor het H. Kruis
den naam van Andreas. Bij het begin van
zijn H. Mis, bij de woorden: „Ik zal op
gaan tot het altaar Gods1' werd hij door
een beroerte getroffen en stierf kort daar
op. Zijn voorspraak wordt ingeroepen om
bevrijd te blijven van een onvoorzienen
dood.
DINSDAG, 11 Nov. Mis v. d. H. Marti-
nus, Bisschop en Belijder: Statuit. 2e ge
bed v. h. octaaf; 3e v. d. H. Menna, Mar
telaar. Kleur: Wit.
De H. Martinus was eerst officier in
het Romeinsche leger. Door de reinheid
zijner zeden, zijne nederigheid en moed
won hij de achting der soldaten. Als offi
cier reeds muntte hij uit in goedheid en
liefde voor de armen. Bij de poorten van
de stad Amiëns ontmoette hij eens op een
kouden winterdag een bedelaar, die zeer
schamel gekleed was en bijna van koude
bezweek. Zonder aarzelen trekt Martinus
onmiddellijk zijn zwaard, snijdt zijn solda-
tenmantel midden door en geeft de helft
aan den bedelaar. 's Nachts verscheen
Christus, met dien halven mantel omkleed,
aan Martinus en zeide hem, dat hij dien
aan Hem geschonken had en zijne liefde
had aanvaard. Op ongeveer veertigjarigen
leeftijd verliet Martinus het leger en, na
een godvruchtig leven van meerdere ja
ren werd hij tot Bisschop van Tours ge
kozen. Als bisschop was de heilige onver-
het verschiet liggen. Om deze rampen te
voorkomen, werkt men m Zuid-Afrika met
koortsachtigen ijver aan de rationalisatie
der mijnen, opdat ook de mijnen van lager
ertsgehalte kunnen worden geëxploiteerd.
Intusschen bereikten ons dezer dagen ver
schillende berichten omtiont nieuwe goud
vondsten. In Sumatra vond men een goud
klomp van 7,/a K.G. in het gebied van bo
ven Saramanca. In het Z.-Westen van N.
Australië bevindt zich een rot.s waarin veel
moeid in zijn pogen om het heidendom uit
te roeien. Alle afgodentempels vernietig
de hij en wist ten slotte na veel tegen
stand er in te slagen de heidensclie gods
dienst uit zijn bisdonr te verdrijven. Der
tig jaren lang bestuurde Martinus zijn bis
dom. Na zijn dood werd hij onmiddellijk
als een heilige vereerd.
WOENSDAG, 12 Nov. Mis v. d. H. Livi-
nus, Bisschop en Martenaar: Statuit 2e
gebed v. d. H. Martinus, Paus en Marte
laar; 3e v. h. octaaf. Kleur: Rood.
De H. Livinus heeft het geloof ver
kondigd in de omstreken van Gent en
waarschijnlijk ook in Vlaanderen. Aange
vallen door de heidenen, werd hem de
tong met een tang uit den mond gerukt
en met een bijl de schedel gekloofd.
DONDERDAG, 13 Nov. Mis v. d. H. Di-
dacus, Belijder: Os Justus. 2e gebed v. h.
octaaf; 3e Concede (ter eere van Maria).
Kleur: Wit.
Om inniger met God vereenigd te zijn
trad de Spanjaard Didacus in het kloos
ter, waar hij een beschouwend leven leid
de. Later door Paus Nicolaas V belast met
den zorg voor de zieken, genas de vurige
Maria-vereerder vele zieken door hen te
teekenen met een kruisje met de olie uit
de lamp welke voor Maria brandde.
VRIJDAG, 14 Nov. Octaafdag v. h. Feest
v. d. H. Willibrordus. Mis: Statuit (als op
7 Nov.) 2e gebed v. d. H. Josaphat, Bis
schop en Martelaar. Kleur: Wit
Met den dag groeide het aantal der ge-
loovigen door de prediking van den H.
man Gods (Kerk. Get.).
H. Willibrordus bid voor het dwalende
Nederland, opdat de bekeeiingen steeds
talrijker mogen worden.
ZATERDAG, 15 Nov. Mis v. d. H. Ger-
trudis, Maagd: Dilexisti. 2e gebod voor
den Paus. Geen Credo. Kleur: Wit.
Door de overweging der goddelijke waar
heden werd de H. Gertrudis zóó zeer aan
gespoord tot het beoefenen der deugden,
dat zij in korten tijd de christelijke vol
maaktheid bereikte. Veel heeft zij geschre
ven ter bevordering van de godsvrucht.
Diep was haar inzicht in de goddelijke din
gen. Meer door haro brandende Godslief
de dan door ziekte stierf zij in 1292.
IN DE KERKEN DER E.E.P.P. FRAN-
CISCANEN:
Alles als in bovenstaande kalender, be
halve
WOENSDAG. Mis v. d. Z.Z. Gabriël
Ferretti cn Joannes van den Vrede, Belij
ders: Confileantur. 2e'gebed v. d. H. Mar
tinus; 3e A Cunctis (om de voorbede der
Heiligen). Geen Credo. Kleur: Wit.
DONDERDAG. Eigen Mis v. d. H. Di
dacus: Humiliavit. Slechts één gebed. Geen
Credo.
Amsterdam. ALB. M. KOK, Pr.
goud moet te vinden zijn. Een expeditie,
welke in opdracht van de regeering is uit
gezonden, zoekt naar een gunstige plaats,
welke als uitgangspunt kan dienen voor de
exploitatie van de uitgestrekte goudvel
den in die streken Ock in Canada veroor
zaakt de ontdekking van nieuwe goudvel
don in het Noorden een geweldigen run
naar deze nieuwe goudgebieden. Of deze
voldoende zijn de komende tekorten aan
te vullen, blijft echter hoogst twijfelachtig.
v.
De rechten der Kamerleden Drie heeren tegelijk
dienen De vrije drukpers en de censuur over het
gesproken woord Het recht van vereeniging
en vergadering Godsdienstvrijheid en artikel 171
Wanneer wij de Grondwet, deze heipa
len-bundel onder onze wetboeken, nog eens
even inkijken, zien wij, dat behalve de
koninklijke macht ook nog heel wat meer
geregeld wordt.
Natuurlijk mogen de Tweede en Eerste
Kamer daarin niet ontbreken'. De voor
waarden, waaraan de parlementsleden
moeten voldoen, worden opgesomd en
de groote rechten, waarop zij aanspraak
mogen maken, zooals het recht van enquê
te (een recht om buiten de regeering om
zelfstandig een onderzoek te mogen in
stellen, waaraan voor de ambtenaren de
plicht verbonden is om inlichtingen te ver
schaffen), verder het recht van interpel
late d. w. z. het recht om de regeering
ter verantwoording te roepen), het recht
van amendement (dit recht heeft alleen
de Tweede Kamer en houdt in de bevoegd
heid om wijzigingen aan te brengen in re-
geeringsvoorstellen); het recht van initia
tief (n.l. om zelf wetsvoorste'len aanhangig
te maken); het recht om de begrooting vast
te stellen, enz.
De sferen van rijk, provincie
en gemeente.
Behalve de twee genoemde wetgevers,
koning en parlement, zijn er nog meer in
stellingen, die ons verstrikken in een
steeds fijner uitgesponnen net van gebods-
en verbodsbepalingen, en dat zijn: de pro
vincie, de gemeente en de waterschappen,
veenschappen of veenpolders. Ook zij krij
gen een plaatsje in de Grondwet. Dat
plaatsje is niet zoo heel groot, want ieder
afzonderlijk heeft een eigen wet, welke de
desbetreffende rechten en plichten meer
in de finesses regelt, maar de groote lij
nen zijn ook hier weer aangegeven in „het
bolwerk der volksvrijheid", zooals onze
Grondwet wel eens met een machtig
woord wordt genoemd.
De bepalingen, welke deze lagere goden
maken, noemt men geen wetten, maar
„verordeningen", die van de waterschap
pen en veenpolders noemt men „keuren".
Laten wij de waterschappen en veen
polders nu maar buiten beschouwing
daar heeft niet iedereen mee te maken
dan blijven er nog drie grootmachten over,
die zeer actief in ons leven en onze vrij
heid van handelen ingrijpen, n.l. het rijk
met zijn wetten en de provincie en de ge
meente met hun verordeningen.
Ieder Nederlandsch onderdaan heeft
dus niet alleen twee heeren te dienen,
maar zelfs drie.
Het gemeentebestuur mag verordenin
gen maken in het belang der gemeente-
naren, evenals het provinciaal bestuur dat
gene mag regelen wat speciaal de be
langen der provincie raakt. Maar hoe
houdit men de d<rie belangensferen van
rijk, provincie en gemeente uit elkaar?
Neem bijv. maar eens een weg.
Is een goede weg een gemeentelijk be
lang? Ongetwijfeld. Maar als het een
beetje lange weg is, is de weg evenzeer
van belang voor de provincie en als de
weg een goede verkeersader vormt, welke
met andere groote wegen in verbinding
staat is hijevengoed een belang voor
het geheele Rijk. Hoe houdt men dat
alles uit elkaar?
Hier geldt de algemeene regeleen
materie, waarin reeds door een rijksrege
ling is voorzien (dus door een wet of
door een algemeene maatregel van be
stuur) mag niet meer geregeld worden
door provincie of gemeente; en heeft de
provinciet eenmaal iets geregeld, dan
heeft de gemeente er verder van af te
blijven. Het rijk bepaalt dus wat de pro
vincie en de gemeente mogen regelen en
wat ten slotte de provincie overlaat is voor
de gemeente goed genoeg. Treedt de pro
vincie of treedt de gemeente buiten de
haar aldus aangewezen grenzen, dan is
de verordening niet verbindend.
Heeft de gemeente reeds een regeling
gemaakt waarin later door een provinciale
verordening of een rijkswet wordt voor
zien, dan houdt de rechtsgeldigheid van
die gemeentelijke verordening van rechts
wege op.
De Provinciale Wet, die dit alles en nog
veel meer andere dingen nader uitwerkt,
is een schepping van Thorbecke, evenals
de Gemeentewet. Deze laatste is juist in
dit jaar ingrijpend gewijzigd. De hoofd
lijnen zijn echter dezelfde gebleven.
Grondrechten.
Een ander voornaam ding, dat in de
Grondwet in groote trekken wordt gere
geld, is de rechtspraak. In het hoofdstuk,
dat hierover handelt, worden tevens een
paar fundamenteele vrijheden van den
burger vastgelegd.
Zoo mag, op enkele uitzonderingen na,
niemand in hechtenis worden genomen
dan op een bevel van den rechter, inhou
dende de redenen der gedane aanhouding.
Dit is het recht op de persoonlijke vrijheid,
hetgeen natuurlijk niet wil zeggen, dat nie
mand zonder zoo'n voorafgaand bevel door
een politie-agent mag worden opgepakt en
naar het bureau mag worden geleid; dat
is geen hechtenis.
Verder is het ongeoorloofd een woning
tegen den wil van den bewoner binnen
te treden, tenzij alweer krachtens een bij
zonderen of algemeenen last door een
daarvoor aangewezen autoriteit. Dit is,
het recht van de vrije woning, het huis
recht.
Ook de onschendbaarheid van het brief
geheim heeft in dit hoofdstuk een plaatsje
gevonden. Art. 160 zegt n.l.: het geheim
der aan de post of andere openbare in
stelling van vervoer toevertronwde brie
ven is onschendbaar, behalve op last des
rechters, in de gevallen in de wet om
schreven. Deze uitzonderingsgevallen zijn
echter niet talrijk; slechts in het belang
van het justitieel onderzoek en bij faillis
sement wordt last gegeven particuliere
brieven te openen.
Deze rechten acht men zóó belangrijk,
dat men ze grondrechten genoemd heeft
en hun plaatsing in de Grondwet wijst er
eveneens op, dat er waarde aan gehecht
wordt. Behalve de genoemde, die achter
in de wet zijn te vinden, staan in het be
gin ook nog eenige grondrechten aange
geven.
De vrijheid van drukpers.
Zoo bijv. de vrijheid van drukpers. Deze
vrijheid wordt wel eens verkeerd begrepen
en dan meent men, gerechtigd te zijn om
alles wat los en vast is te publiceeren. Dat
staat echter absoluut niet in de Grondwet.
Art. 7 luidt letterlijk: „Niemand heeft
voorafgaand verlof noodig, om door de
drukpers gedachten of gevoelens te open
baren, behoudens ieders verantwoordelijk
heid volgens de wet". Hier wordt dus de
z.g. preventieve censuur onmogelijk ge
maakt, niemand mag een ander verbieden
om zijn meenirig te uiten door middel van
de drukpers. Maar wanneer men daartoe
overgaat, is men wel degelijk aansprake
lijk voor hetgeen men geschreven heeft.
Strijdt de inhoud of vorm met de straf
wet, wordt inbreuk gertiaakt op een an
ders recht (auteursrecht bijv.) of wordt
iets geschreven dat staatsgevaarlijk is, dan
kan de schrijver ter verantwoording voor
den rechter worden geroepen en worden
gestraft.
Gezien den enormen invloed, welken de
drukpers tegenwoordig heeft, vooral door
middel van de dagbladen, die door hun
politieke beschouwingen de politieke rich
ting van hun lezers bepalen, die door hun
critiek in het openbaar meehelpen om
recht te zetten wat verkeerd dreigt te
gaan en door hun voorlichting het oordeel
der publieke opinie vormen gezien de
zen geweldigen niet te onderschatten in
vloed is dit recht een der belangrijkste
grein drachten, misschien wel de belangw
rijkste op de godsdienstvrijheid na.
Vrijheid voor de radio.
Het is dan ook niet onbegrijpelijk, dat
men thans hetze fde recht opeischt voor
de radio, we ke wat invloed betreft de
dagbladpers naar de kroon gaat steken.
Evenwel verbiedt de Grondwet de preven
tieve censuur alleen van het geschreven
woord* niet voor het gesproken woord.
Dat komt niet, omdat men bij de jong
ste Grondwetsherziening de waarde van
de draadlooze telefonie nog niet kende,
maar de reden daarvan is gelegen in het
feit, dat men het gesproken woord ge
vaarlijker acht dan het geschreven woord;
het is meer direct, het kan de menigte hef
tiger opzweepen en verleiden tot onbere
kenbare daden. Voordat de radio haar in
trede deed in het maatschappelijk en cul
tureel leven van de beschaafde mensch-
heid, kende men reeds een preventieve
censuur op de mondelinge gedachten-
uiting in den vorm van toezicht op tooneel-
vertconingen en naar analogie daarmede
ook op filmvoorstellingen, al waren deze
ook geen eprekende films.
Preventieve censuur van de radio-com
missie druischt dus geenszins in tegen de
Grondwet, noch tegen de letter van de
wet, noch tegen den geest, want de wet
heeft met opzet de vrijheid van gedachten-
uiting beperkt tot de drukpers.
Of de bedoelde radiocommissie feitelijk
niet teveel van haar recht gebruik gemaakt
heeft, is een vraag welke hier verder on
besproken moet blijven.
Vrij vergaderen.
Al is echter de vrijheid van spreken
niet grondwettelijk gewaarborgd, toch is
er wel een grondrecht, dat hieraan eenigs
zins tegemoet komt en dat is het recht van
vereeniging en vergadering.
Men mag vrij vergaderen en op die ver
gaderingen behoeft men natuurlijk geen
stommetje te spelen
Evenwel is deze concessie ook meer
schijn dan wezen, want wat in het eerste
lid van het desbetreffende grondwets
artikel wordt erkend, wordt in het tweede
lid al weer zoo goed als teruggetrokken,
want daarin wordt gezegd: de wet regelt
en beperkt de uitoefening van dat recht
in het belang der openbare orde.
En zoo komt het, dat men wel vrij is
om vereenigingen op te richten, maar dat
vereenigingen die in strijd zijn met de
„openbare orde" verboden zijn; dat men
wel vrij is om vergaderingen te houden,
maar dat voor vergaderingen in de open
lucht voorafgaand verlof van het hoofd
van het gemeentebestuur noodig is, en
dat men verplicht is tot openbare verga
deringen in gebouwen 8feeds toegang te
verleenen aan de politie.
Godsdienstvrijhei:! en art. 171.
Tenslotte nog een enkel woord over het
voornaamste aller grondrechten: de gods
dienstvrijheid.
Hiervan zegt de Grondwet, dat ieder
zijn godsdienstige meeningen met volkomen
vrijheid belijdt, behoudens de bescher
ming der maatschappij en harcr leden
tegen de overtreding der strafwet. Deze
laatste toevoeging heeft dezelfde betee
kenis a's bij de drukpersvrijheid.
Vervolgens waarborgt de Grondwet ge
lijke bescherming aan alle kerkgenoot
schappen in het rijk en verklaart, zij, dat
do belijders van welken godsdienst ook
dezelfde burgerlijke en burgerschapsrech
ten genieten en gelijke aanspraak hebben
op het bekleeden van waardigheden, amb
ten en bedieningen. Het staat er heusch;
practisch zijn echter Katholieke Candida-
ten nog wel eens „niet bekwaam genoeg".
Al e openbare godsdienstoefening bin
nen gebouwen en besloten plaatsen wordt
toegelaten, behoudens d.e noodige maat
regelen ter verzekering der openbare orde
en rust; aldus vervolgt dan art. 171, het
beruchte artikel, dat. een treurige ver
maardheid heeft gekregen door zijn tweede
alinea, die openbare godsdienstoefening
buiten de gebouwen en besloten plaatsen
slechts veroorlooft daar, waar de wetten
en reglementen van vóór 1848 dat toe'ietcn.
Men weet, dat er heel wat te doen ge
weest is, om dat artikel, dat 6peciaal te-
gen de Katholieken gericht is, omdat al
leen de Katholieke eeredienst processies
kent geschrapt te krijgen. Echter tever
geefs. Nog altijd wordt aan Jan en alle
man vrijheid gegeven om demonstraties
en optochfen door de straten te houden ter
propageering van welke loer of cultuur-
ste'sel ook, maar aan den Katholieken
godsdienst wordt niet vergund zich te
uiten naar buiten, ook daar niet, waar de
bevolking geheel of nagenoeg geheel
Katholiek is en dus ordeverstoringen niet
zijn te vreezen.
Art. 171 blijft een hatelijke herinnering
aan vroegere knechting en onderdruk
king.