De Toovenaar
door
ISABELLA S. ABEL
Het was niet lang nadat ik bevorderd
was tot onder-inspecteur van de rijks
politie van Jamaica. Die bevordering
op zichzelf was niet zoo belangrijk, maar
er bertond kans op verdere promotie
binnen niet al te langen tijd.
Het werk was nieuw voor me en nam
me veel in beslag, ofschoon ik dikwijls
mijmerde over de eenzaamheid van het
leven.
Ik wachten op een gelegenheid om me
zelf te onderscheiden, toen het land in rep
en roer kwam door de ontdekking van een
toovernaar. De kranten kwamen met de
enormiteit voor den dag dat een respec
tabel burger zich ophield met de duivel-
vereering van het zwarte werelddeel.
Een bevel tot inhechtenisneming werd
uitgevaardigd en een signalement gezon
den naar alle politieposten van het eiland.
Ik vond het niets prettig in de kranten
alle bijzonderheden te lezen, want de mis
dadiger was, om zoo te zeggen, een kennis
van me. Het was een schoenmaker en het
trof me altijd, dat hij een buitengewoon
intelligent neger was, die veel beter
Engelsch sprak, dan de meesben van zijn
rasgenooten.
Wat toovenaar eigenlijk is, is me niet
duidelijk, maar alle neger? hebben er een
vreeselijken schrik voor, 'zoodat he. v.,
ons niet gemakkelijk zou zijn hem te pak
ken te krijgen; want geen neger van wel
ken stam dan ook zou zich den vloek van
dezen toovenaar op den hals willen halen
door inlichtingen te geven.
De feiten, die we wisten, waren de vol
gende:
Een paneel onder de trap van zijn wo
ning zat los en de timmerman, die dacht
aan houtwormen, onderzocht het zorgvul
dig; het viel naar beneden en gaf toegang
tot een ruimte met flesschen, waarin
slecht-riekende vloeistoffen, het geraamte
van een vleermuis', de huid van een slang,
de kop en de wervels van een haan, en
een zijden zakdoek, dien we meenden van
Brown te zijn.
Wo vatten verdenking tegen hem op.
een detectieve bewaakte hem en zag hoe
hij vergif maakte. Toen de toovenaar naar
boven kwam, sprong de detective naar
voren met de handboeien. Maar hij werd
niet gevangen genomen. Hij had een flesch
bij zich, waarmee hij den detective bewus
teloos sloeg, en maakte zich toen als de
weerlicht uit de voeten door het raam, en
slaagde erin geheel en al aan onze waak
zaamheid te ontsnappen.
Ofschoon we weken lang naar hem
zochten, ontdekten we geen spoor van
hem en de inlichtingen die we kregen,
wezen uit dat hij het eiland verlaten had,
en het kan daarom wel zijn, dat onze
aandacht wat verslapte.
Mijn verloofde had een broer in New
Castle en van tijd tot tijd ging ik hem
wol eens opzoeken.
Op zekeren avond in October kwam ik
met enkele bewoners van die steek van
zoo'n bezoek terug. De maan was aan 't
afnemen en dit was van groot gewicht
bij een nachtelijke tocht door de heuvels.
Johnson, D'Arcy en ik gingen samen op
weg daar onze wegen voor een groot ge
deelte dezelfde richting hadden. Mijri doel
was het verst verwijderd.
Welken weg neem je? vroeg D'Arcy,
nadat we een tijd gezwegen hadden. Een
rit te paard door de bergen, wanneer
men achter elkaar rijdt is niet de gesehik-
ste tijd voor een gesprek.
De gewone weg, over Golden Gap, en
naar beneden langs Wellington naar de
Burnham Beeohësriep ik terug.
Maar er is een veel kortere weg.
Waarom neem je den lang&ten weg wan
neer er een korter pad is waar je langs
kunt? Volg den weg langs de koffieplan
tage achter de hut van den Coolieman
naar de Gap. Je kunt dan naar beneden
langs een nogal ruw pad, maar het is
enkele mijlen korter. Je kunt je niet ver
gissen.
Wees voorzichtig, O'Donoghue lachte
Johnson. Je kent de bergen niet en j© zou
het niets prettig vinden als je terecht
zou komen op een van de rotsblokken in
de rivier.
Ik was geschrokken door zijn woorden,
want kortere wegen zijn govaarlijk in
Jamaica, temeer, daar ik er niet goed op
thuis was. De bergpaden zijn bekend om
hun zig-zaglijnen. Dikwijls worden ze
weggespoeld door de regens, en moet men
springen om vooruit te komen. Ik vroeg
oen lantaarn aan D'Arcy, en wendde mijn
paard in de richting van de Golden Gap.
Toen ik deze naderde stak een wind me
als koud staal door mijn ledematen, en
terwijl ik mijn jas vaster toeknoopte
keek ik rond in do duisternis naar het
pad. Ik vond het, en begon het af te
dalen.
Eenigen tijd ging liet goed, maar later
veroorzaakten de losse steenen op 'het
pad mijn paard voel moeite. De weg was
overgroeid door appelboomen. Ik kon geen
pad zien, en wenschte dat ik den grooten
wég genomen had. We kwamen langzaam
vooruit, en ik zat juist te denken hoe
lang het, nog zou duren, toen mijn paard
eensklaps uitgleed en ik niets meer wist.
Toen ik weer bijkwam lag ik op mijn
rug in een hut. In een hoek brandde een
vuur, of liever, het rookte slechts.
Ik probeerde overeind te komen, en
bemerkte, dat een groote negervrouw
stond gebogen over mijn beênen, die on
getwijfeld gekwetst moesten zijn, want
haar aanraking, hoewel zoo voorzichtig
mogelijk, deed me vreeselijk pijn.
Waar ben ik?, vroeg ik fluisterend.
Dat is in orde, mijnheer, antwoordde
zij vriendelijk. Heb paard gleed uit, en
u rolde naar beneden. Maar de oude
vrouw zal u vlug weer beter maken. En
zij ging verder met hot verzorgen van
mijn enkel. De inboorlingen hebben dik
wijls een groote kennis' van geneeskrach
tige kruiden, die hier in den omtrek
groeien, en hoewel hun manier van doen
een medicus soms zou doen schrikken,
weten zij toch vaak iemand te helpen.
Nadat de vrouw mijn zieken enkel vol
doende gewasschen had, maakte zij een
verband van mijn zakdoek, deed dat er
om heen, en zonder op mijn dankbetuiging
te letten, ging zij thee zetten.
Daar ik mijn paard niet zag, meende
ik, dat dat er heel wat slechter aan toe
was dan ik, maar toen ik een trappend
geluid hoorde, lichtte ik mij op mijn elle
boog en zag het staan door den rook,
blijkbaar zonder iets te mankeeren.
De negerin kwam een afkooksel van
allerlei bladeren brengen en vertelde hoe
ik hier kwam:
Ik was- juist bezig met liet uitdooven
van het vuur, toen ik eensklaps een slag
hoorde, en u naar beneden kwam vallen
juist in mijn richting. Ik haalde u bin
nen en maakte vlug wat zalf voor u
klaar. Na een tijdje zult u weer gezond
zijn, de kruidenthee is goed.
Ik dronk de thee en luisterde naar de
oude vrouw. Meestentijds verstond ik haar
niet, maar ik merkte dat haar bedoelingen
goed waren en ik was dankbaar.
Maar waar ben ik?, vroeg ik. Ik wil
naar Burnham Beeches. Men had mij ver
teld, dat, dit pad korter was, maar nu
zal het wel heel lang voor me worden.
De vrouw keek me strak aan. Ik vroeg
me af of ik haar meer had gezien, maar
ik kon me het niet herinneren.
Ik probeerde op te staan, maar voelde
me zoo zwak, dat ik weer terug viel op
mijn bèd, en me afvroeg, wat ik moest
doen. Ik had geen verlof en moest dus
binnen, enkele uren weer op mijn post zijn.
Mijn gastvrouw bleef me strak aankijken
en klopte de asch uit haar vuile zwarte
pijp. Toen zei ze: Ik moet weg.
Het was duidelijk genoeg. Ik kon met
mijn zieken enkel me; weggaan, en mis
schien veer vaiien. Maar ik had er niet,
op gerei-end dat ze mijn paard mee zn.i
nemen.
Alles goed en wel.... begon ik,
maar heb beest loste zelf de kwestie op.
Mijn gastvrouw wilde het den toom om
doen, maar het beest was koppig, en
zwaaide zijn kop heen en weer. Eensklaps
raakte het de vrouw en stootte haar
hoofdbedekking af, en tot mijn groote
verwondering zak ik den toovenaar.
In naam des konings!, riep ik, en
probeerde overeind te komen om hem te
.grijpen. Ik arresteerToen overviel
me mijn zwakheid weer en ik viel weer
op den grond. De man barstte in lachen
uit, en vlugger dan ik kon begrijpen had
hij een revolver op mij gericht.
Met de snelheid van een tijger sprong
ik in de lucht en wierp me, door doods
angst gedreven, op mijn tegenstander. We
rolden over deü vloer en grepen elkaar
bij de keel. De strijd was vlug beslist,
want hij was geen partij voor mij, en ze
ker niet in deze omstandigheden. Ik wor
stelde om vrij te komen, maar mijn han
den waren als verlamd en vielen slap
langs me neer.
Je kunt kiezen, inspecteur, zei hij,
doen wat je gezegd wordt, ofen hij
hield me de revolver weer voor mijn ge
zicht. Verdere tegenstand was onmo
gelijk.
Daar hij zag, dat hij meester van den
toestand was, liet hij me los, nam een
touw en deed dit om mijn hals.
Je zult me toch zeker niet ophan
gen?, vroeg ik, toen ik het touw voelde.
Zonder iets te zegeen, zette hij mij recht
op, bond me met mijn hals vast aan een
paal, ging enkele passen achteruit, richtte
de revolver op mijn hoofd en riep: Doe
je uniform uit.
Het bloed steeg naar mijn gelaat, toen
ik dacht aan de beleediging voor een
officier, die zijn uniform uit moest trek
ken op bevel van oen neger-toovenaar.
Ik aarzelde, maar zag wel dat het hem
ernst was. Hij trok mijn horloge uit mijn
zak, hield het voor mijn oogen, en gaf me
twee minuten om te beslissen.
Ik hield het anderhalve minuut vol,
maar vond mijn leven te kostbaar om
het op te offeren aan een toovenaar, op
wien ik me vroeg of laat nog wel eens
zou kunnen wreken.
Voor de tijd om was, was het bevel
uitgevoerd en zat ik in mijn ondergoed.
Een uitdrukking van voldoening ging
over het gelaat van den kerel. Hij zei
niets, maar deed zoo snel mogelijk zijn
vrouwelijke vermomming uit, trok mijn
uniform aan en voor ik van mijn verba
zing bekomen was, stond er een bruine
Jamaica-politieagent voor me.
Geef me mijn uniform terug,
schreeuwde ik, en ik b.iloof je plechtig
te schuilplaats niet te verraden.
Hij gaf geen antwoord, maar raapte
zijn vrouwenkleeren bij elkaar en zei:
Dit is heb nieuwe uniform van den
inspecteur.
Nooit van mijn leven trek ik dat
aan, zei ik, en ik worstelde om vrij te
komen. Het kostte hem maar een oogen-
blik om me handen en voeten te binden
en na een minuut was ik van een politie-
ing'peoteur veranderd in een negerin.
.Schreeuw niet, zei do schurk, ik zal
zoo met je klaar zijn. Hij nam een stuk
kool uit b vuur en hij begon, als vervulde
hij een of andere ceremonie bij een ne
gerstam, mij de haren van het gezicht af
te branden.
Hulp, moord, hulp, riep ik bij iedere
aanraking van db kool, maar de streek
was onbewoond, zoodat mijn roepen verlo
ren ging.
Uitgeput en bewusteloos leunde ik met
gesloten oogen tegen den post terwijl de
toovenaar zijn werk volbracht. Toen ik
weer naar hem keek, zat hij bij het vuur
in de Daily Gleaner (die hij in mijn
zak gevonden had) de scheepvaartberich-
ten na te kijken, en naast hem lagen mijn
-gouden horloge en ketting en enkele offi-
cieele brieven met enveloppen, die hij in
mijn zakken gevonden had.
Een kreet van vreugde ontsnapte hem,
en hij las hardop voor:
De schoener Sea Gull vaart af van
dit eiland om 5 uur morgenochtend met
bestemming voor Colon.
Hij wierp de Gleaner, in het vuur, en
kwam naar me toe, maakte mijn handen
los, nam pen, papier en enveloppe, en
vroeg me te schrijven wat hij dicteerde,
terwijl hij de revolver tegen mijn oor
hield.
Ik zet geen pen op papier, zei ik
overmoedig, voordat je me belooft, dat
je me niet hier zult laten.
Ware liefde begint bij zichzelf, zei
hij. Zorg eerst voor mijn vlucht en ik zal
later voor uw vlucht zorgen. Kom, haast
je wat. De tijd is kostbaar.
Met bevende vinger? nam ik de pen op
en schreef wat hij dicteerde:
Aan den Poitiepost
te
Anotto Baai
Geleid brenger dezes met de politie-
bood aan boord van den schoener Sea
Gull, die om 5 uur morgenochtend af
vaart naar Colon. Hij moet op reis voor
het gouvernement. Geef de ingesloten
twee souvereigns aan den kapitein voor
de reiskosten. Ik hoop dat u mijn order
strikt zult opvolgen.
Patrick O'Donoghue,
Inspecteur van Politie.
Ik schreef het. adres op een dienst-
enveloppe, sloot den brief erin en gaf
hem aan den toovenaar.
Hij nam hem aan, voelde mijn pols en
vroeg glimlachend: Wil de arme oude
vrouw misschien een dokter spreken als
ik weg ben?
Ik wil iedereen spreken, die me hier
vandaan haalt.
Daar, schrijf maar weer wat ik dic
teer. Ik zal den brief wel posten.
Beste dokter Camperdown.
Een arme oude vrouw die denkt dat
ze betooverd is ligt in een verlaten hut
lang? het binnenpad naar New Castle. Ik
ontdekte haar toen ik uitgleed en beloofde
haar dokters hulp te zenden. Haar geval
is spoedeisehend. Ik zou graag hebben
.dat je haar morgen reeds bezocht.
Beste groeten
Patrick O'Donoghue.
Het vooruitzicht, dat ïnijn oude vriend
Camperdown bij me zou komen, deed me
goed.
Nu, zei de toovenaar, terwijl hij een
postzegel uifc mijn portefeuille haalde, de
dokter moet een slapende vrouw vinden
als hij komt.
Hij maakte de touwen los, legde mij
op mijn rug, en goot mij een of andere
viezigheid in mijn mond, verdween door
de deur van de hut en wenschte me goe
den nacht.
Ik hoorde de hoefslagen van mijn paard
zwakker worden. Ik sloot mijn oogen en
wist niets meer. Toen ik wakker werd
scheen de brandende middagzon door de
deur in de hut. Er was nog niemand bij
me gekomen, ofschoon ik meer dan vijftien
uur moest hebben geslapen. De doodscho
stilte van de plaats maakte me bang. Ik
kon geen nacht meer alleen op deze
plaats blijven.
Ik probeerde mijn stijve ledematen te
bewegen, en terwijl ik daarmee bezig was,
hoorde ik een stap en kwam dokter
Camperdown binnen. Mijn zenuwen wa
ren zoo overstuur dat ik gilde van vreug
de toen ik hem zag, en in een soort hyste
risch lachen uitbarstte.
De vreemde verschijning van mijn witte
handen en mijn wit gezicht en mijn vreem
de manieren verschrokken hem zoo, dat
hij weg wilde loopen. Maar met uitge
strekte armen vroeg ik hem te blijven.
Ik slaagde er tenslotte in hem de ge
schiedenis te vertellen, en gaf hem een
nauwkeurig verhaal van mijn ontmoeting
met den toovenaar.
Het was donker toen we de hut ver
lieten. Camperdown zette mij op zijn
paard en spoedig was. ik in zijn gastvrij
huis. Tk zond een briefje naar den politie
post met de mededeeling, dat ik van mijn
paard gevallen was en mijn enkel bezeerd
had, cn waarschijnlijk enkele dagen niet
zon kunnen komen. Men berichtte me, dat
mijn orders stipt waren opgevolgd, en dat
de boodschapper met de Sea Gull op weg
was naar Colon. Een paar dagen later
vond ik mijn paard terug, dat rondzwierf
in de omgeving.
„Nieuwe Eeuw"
kan de g^udvissohen nergens vinden, baas,
maar hier heb ik een busje sardientjes.
ARME KLEINE ZUSTER
door F. B.
In den laten namiddag zat de abdis Mère
Catherine van het klooster der Carmeli-
tessen aan haar schrijftafel en rekende...
zorgvol steunde zij met het fijne hoofd
op de smalle handen, met de blauwachtige
aderen.... Maar hoe zij ook rekende en
rekende, hier een post schrapte, om hem
ergens anders onder te brengenhet
bleef een tamelijk groot tekortOp de
begrooting voor kleeding, ontbrak linnen
goed, vlas om te spinnen. Reeds langen
tijd kocht men oen lichte soort laken voor
het bruine habijt der Zusters.... grover
linnen voor de kappen en schouderdoeken
om zoodoende enkele ducaten uit te sparen.
Maar dat was niet zoo buitengewoon erg,
want van alle wereldsche genietigheden
had men immers afstand gedaanmen
had geleerd nietigheden zooals zijde,
odeur, poeder en eau de cologne als ver
gankelijke prullen te verachtenNu
droeg men' het kleed der eerbaarheid en
zelfverloochening. Maar dat het voortdu
rend aan kost en onderhoud ontbrak, dat
was veel pijnlijker, vooral voor de arme
zieke zustertjes, die reeds den adem des
doods over zich voelden komen.
Zij stond op en ging naar het venster.
De ondergaande zon zond haar laatste
stralen door de ruitenEen zaohtblau-
we hemel welfde boven den stillen kloos
tertuinKleurige vlindertjes droomden
in den zonnen warmen dagKlimop
rankte zich om de oude muren van de ka
pel. Van den toren der Lieve Vrouwekerk
luidde een klokje, in trillende klanken,
lang en helder. Toen werd zij vroolijker
gestemdDe fruitboomen droegen rijke
vruchtende pruimenbloesems begon
nen zich reeds tot lokkende vruchten te
vormen. Uit het woud mocht men wat hout
halen, opdat de kleine bleeke nonnetjes
niet al te veel kou wouden lijden, wanneer
zij gedurende de lange winteravonden bij
den karigen schijn der olielampen artis
tieke bloemen, vogels en lauweren bor
duurden met glanzende zijde en gekleurde,
glazen parels.
.En nu kwam er ook weer wat vertrou
wen in haar bezorgd hart. Zij ging terug
naar de schrijftafel en sloeg de boeken
dicht.
Er werd geklopt en tegelijkertijd ver
scheen het lieve, goedige gezicht van Zus
ter Angela.
„Wat is er, Zuster?"
„Een kleine verrassing, eerwaarde moe
der, mevrouw H., een uitstekende dame,
stuurt een mand levensmiddelen en ver
zoekt om een enkel gebedje. Ik ben zoo
vrij geweest, een kop chocolade voor u
klaar te maken. Werkelijk 't is maar
waterchocolade moeder, maar zij is heer
lijk, werkelijk!"
Voorzichtig, haast teeder, zette zij de
kleine sierlijke kop met heete geurige
chocolade op tafel. Zij keken elkander aan
en lachten.
„Een prachtig geschenk !"-
Een gouden wesp zette zich op den
rand van het kopje.
„Het iB prachtig van haar", zei de Ab
dis, „maar ik weet iemand, die er meer
van zal genieten als ik, wanneer zij de
chocolade opdrinkt. Breng- ze maar naar
Zuster Germaine. Veel van zulke genoe
gens zal zij niet meer hebben in haar
leven".
Angela knikte, nam voorzichtig het
blaadje weer op en verliet zachtjes de
kamer.
Mère Catherine dacht aan Germaine.
Zij was het kind van haar zorgenhaar
grootste kommer. Wat hielp het, al nam
zij iederen avond honig en bet. sap van
zwarte bessenals zij 's morgens toch
telkens weer naar den dampenden wasch-
ketel ging en tot den avond waschte.
Reeds heel lang zou een andere, een ge
zondere de zware laak van waschvrouw
overnemen, maar Germaine glimlachte:
„Ik heb immers het mooiste werk van u
allen, ik breng al het vuil uit het huis!
Hoe prettig is hot, wanneer het wasch-
goed in den wind opwaait en de tuin naar
zuiver linnen ruikt"....
Kwamen dan 's avonds de arme men
schel! van het hospitaal, voor wie zij
waschte en namen die hun manden schoon
goed mee dan schitterden haar lieve oude
oogen van groot genoegen. Neen, dat wilde
zij niet missen. En al verzekerde men
haar dan dat haar gezondheid er onder
leed en dat de lucht van het zeepsop zeer
slecht was voor haar borstkwaal, dan
lachte zij nog meer:
„Is het dan hoofdzaak, met gezonde
longen tot den hemelschen bruidegom te
gaan. God kijkt immers alleen naar de
ziel, of die gezond is
Maar zij zou ondertusschen haar leven
verkorten!
„Doch de dood is immers niets, wanneer
het leven zoo rijk was
Zoo had men haar eindelijk toe moeten
geven, zij het dan ook met bezwaard hart,
Intusschen was Zuster Angela in hot
kleine, halfdonkere waschhuis gekomen,
waar Germaine weer druk bezig was.
„Complimenten van Moeder Abdis en zij
stuurt u een belooning voor trouwen
dienst 1
,3a", zei Germaine cn snoof mei volle
teugen den heerlijken geur op, dien zij
reeds zoo lang ontwend was: „Chocolade!"
Zij ging op een omgekeerden emmer zit
ten en lepelde den zoeten drank. Nog al
tijd was zij gratieus in haar beweging,
ondanks den zwaren arbeid, dien zij gere
geld verrichtte. En nu de zonnestralen over
haar schemerden, over de haast doorzich
tig teere huid, over een paar blonde krul
letjes, die uit de groote kap waren los
geraakt, zag zij er buitengewoon aantrek
kelijk uit.
„Bedank onze Eerwaarde Moeder recht
hartelijk, beste Angela".
De Zuster ging heen met de wijde, wap
perende rokken en de kleine Germaine
zat nog droomend op haar emmer, als een
kleine, lieve bloem in haar wasohhuisje.
Het is niet goed een druppeltje van het
verleden te drinken, als men vergeten
moet.
„Mammie, zou die giraffe boos worden
als zijn kop niet op de kiek zou komen?"
Er was wel geen mooier meisje als Ger
maine d'Enghien, wanneer zij, omruischt
van brokaat en glanzende zijde met heer
lijke parelen in het gepoederde haar, over
een spiegelgladden parketvloer in het va
derlijk huis danste.... Wanneer cham
pagne in kostbare bokalen parelde....
violen zongen en fluiten gonsden.... wan
neer pages zilveren schalen reikten met
vruchten en suikerwerk in het nachte
lijk park de fonteinen teedere melodieën
zongen.... Het zoete, droevig lachje van
Germaine bloeide in de droomen der aan
bidders als narcissen in het park waar de
Lente haar hoogtij vierde.
Tot op zekeren nacht bij het zilveren
sterrenlicht den vurigen wensch in haar
ontwaakte naar de stille eenzaamheid der
vrome Zusters van den Cannel.
Nu lag geen ritselende zijdegeen
kanten doek meer in haar kleine handjes,
maar het harde grove linnen der armen
van het hospitaalGermaine had groo
te zorgen.... De waschketel was lok en
hoe kunstig zij de gaten ook gestopt had,
hij lekte voortdurend. Zij stond in het nat,
dat was dan ook wel de reden, dat zij
telkens meer fijne steken in borst en rug
voelde.... Zij had het ook buitengewoon
heet, maar dat zal wel de schuld van de
warme chocolade zijn. Nu krijgt zij echter
plotseling een rilling, alsof zij bevroren
was.
„Hoe kom ik toch aan een nieuwen
waschketel?" peinsde zij. „De goede moe
der Catherine zal er wel geen cent voor
kunnen bestedenWat is hij toch lek...
overal, aan alle kantenhij houdt geen
water meer".
Een zware geur van zomerrozen drong
uit den tuin naar binnenEen zwaluw
vliegt met langgerekt geluid langs het
venster. Als er nu eens een avond komt,
dat zij tot die goede oudjes van het hos
pitaal zal moeten zeggen: „Gaat maar te
rug, uw goed is niet gewasschen!" O, wat
zullen zij dan bedroefd en treurig naar
huis gaan. Tot wien zal zij zich wenden.
Een groote angst overviel haar.. Zij
had haar plicht verzuimd, ze had al lang
naar Moeder Abdis moeten gaan, om haar
raad te vragen. Zij wilde nu maar direct
gaan, maar ze kon het niet, zóó moe was
zij plotseling en nieuwe rillingen overvie
len ha&jr.
En n-u wist zij niet meer, of het ver
beelding was, waarheid of droom, wat zij
nu zag.
Daar komen door de laan, kleine figuren
met bolle wangen, zooals zij de altaren
omringen en zij gluren achter de golvende
gewaden der Heiligen uitrennen
vooruitvallen, staan weer op.. dra
gen en sleepenen nu moet zij loch
werkelijk hardop lachen.... een nieuwen
waschketel
Hij schijnt wel van goud te zijn, want
de zon straalt en schittert er in met dui
zend kleuren. En nu zij nauwkeuriger
kijkt, is hij gevuld met reseda, blauwe
viooltjes en donkere rozen. Ook witte le-
lietakken zijn er bij voor de overleden
Zusters.
Zij hoort nog het zilveren lied van den
nachtegaal.... dan gaat de zon onder....
het wordt heel donker....
En de geuren van don stillen klooster
tuin vervuilen het laatste uur van haar
leven.
De volgende dag droeg een grijze, teere
regensluier. Mère Catherine zal aan het
venster en schreef.... rangschikte nipt
zorgvuldigheid in ouderwetsche stijl,
schrijft data en woorden naast elkaar:
„Over het leven cn sterven der vrome
Zuster Germaine. Anno 1707".
De dood der kleine Germaine had haar
diep getroffen. Maar zij moest haar tranen
onderdrukken, mocht niet treuren, toch
zeker niet meer dan om alle anderen, die
van haar waren heengegaan en die nu aan
het einde van den tuin onder de eenvoudige
kruizen sliepen
En toen het den Hoer behaagde, schonk
Hij haar een even zaligen dood als de
kleine Zuster Germaine.
Zeg Anna, waar zit Pietje toch.
Ik weet hot ook niet, mevrouw. Zoo
juist heeft hij mij nog geholpen bij het op
rollen van het kleed.