De Toovenaar door ISABELLA S. ABEL Het was niet lang nadat ik bevorderd was tot onder-inspecteur van de rijks politie van Jamaica. Die bevordering op zichzelf was niet zoo belangrijk, maar er bertond kans op verdere promotie binnen niet al te langen tijd. Het werk was nieuw voor me en nam me veel in beslag, ofschoon ik dikwijls mijmerde over de eenzaamheid van het leven. Ik wachten op een gelegenheid om me zelf te onderscheiden, toen het land in rep en roer kwam door de ontdekking van een toovernaar. De kranten kwamen met de enormiteit voor den dag dat een respec tabel burger zich ophield met de duivel- vereering van het zwarte werelddeel. Een bevel tot inhechtenisneming werd uitgevaardigd en een signalement gezon den naar alle politieposten van het eiland. Ik vond het niets prettig in de kranten alle bijzonderheden te lezen, want de mis dadiger was, om zoo te zeggen, een kennis van me. Het was een schoenmaker en het trof me altijd, dat hij een buitengewoon intelligent neger was, die veel beter Engelsch sprak, dan de meesben van zijn rasgenooten. Wat toovenaar eigenlijk is, is me niet duidelijk, maar alle neger? hebben er een vreeselijken schrik voor, 'zoodat he. v., ons niet gemakkelijk zou zijn hem te pak ken te krijgen; want geen neger van wel ken stam dan ook zou zich den vloek van dezen toovenaar op den hals willen halen door inlichtingen te geven. De feiten, die we wisten, waren de vol gende: Een paneel onder de trap van zijn wo ning zat los en de timmerman, die dacht aan houtwormen, onderzocht het zorgvul dig; het viel naar beneden en gaf toegang tot een ruimte met flesschen, waarin slecht-riekende vloeistoffen, het geraamte van een vleermuis', de huid van een slang, de kop en de wervels van een haan, en een zijden zakdoek, dien we meenden van Brown te zijn. Wo vatten verdenking tegen hem op. een detectieve bewaakte hem en zag hoe hij vergif maakte. Toen de toovenaar naar boven kwam, sprong de detective naar voren met de handboeien. Maar hij werd niet gevangen genomen. Hij had een flesch bij zich, waarmee hij den detective bewus teloos sloeg, en maakte zich toen als de weerlicht uit de voeten door het raam, en slaagde erin geheel en al aan onze waak zaamheid te ontsnappen. Ofschoon we weken lang naar hem zochten, ontdekten we geen spoor van hem en de inlichtingen die we kregen, wezen uit dat hij het eiland verlaten had, en het kan daarom wel zijn, dat onze aandacht wat verslapte. Mijn verloofde had een broer in New Castle en van tijd tot tijd ging ik hem wol eens opzoeken. Op zekeren avond in October kwam ik met enkele bewoners van die steek van zoo'n bezoek terug. De maan was aan 't afnemen en dit was van groot gewicht bij een nachtelijke tocht door de heuvels. Johnson, D'Arcy en ik gingen samen op weg daar onze wegen voor een groot ge deelte dezelfde richting hadden. Mijri doel was het verst verwijderd. Welken weg neem je? vroeg D'Arcy, nadat we een tijd gezwegen hadden. Een rit te paard door de bergen, wanneer men achter elkaar rijdt is niet de gesehik- ste tijd voor een gesprek. De gewone weg, over Golden Gap, en naar beneden langs Wellington naar de Burnham Beeohësriep ik terug. Maar er is een veel kortere weg. Waarom neem je den lang&ten weg wan neer er een korter pad is waar je langs kunt? Volg den weg langs de koffieplan tage achter de hut van den Coolieman naar de Gap. Je kunt dan naar beneden langs een nogal ruw pad, maar het is enkele mijlen korter. Je kunt je niet ver gissen. Wees voorzichtig, O'Donoghue lachte Johnson. Je kent de bergen niet en j© zou het niets prettig vinden als je terecht zou komen op een van de rotsblokken in de rivier. Ik was geschrokken door zijn woorden, want kortere wegen zijn govaarlijk in Jamaica, temeer, daar ik er niet goed op thuis was. De bergpaden zijn bekend om hun zig-zaglijnen. Dikwijls worden ze weggespoeld door de regens, en moet men springen om vooruit te komen. Ik vroeg oen lantaarn aan D'Arcy, en wendde mijn paard in de richting van de Golden Gap. Toen ik deze naderde stak een wind me als koud staal door mijn ledematen, en terwijl ik mijn jas vaster toeknoopte keek ik rond in do duisternis naar het pad. Ik vond het, en begon het af te dalen. Eenigen tijd ging liet goed, maar later veroorzaakten de losse steenen op 'het pad mijn paard voel moeite. De weg was overgroeid door appelboomen. Ik kon geen pad zien, en wenschte dat ik den grooten wég genomen had. We kwamen langzaam vooruit, en ik zat juist te denken hoe lang het, nog zou duren, toen mijn paard eensklaps uitgleed en ik niets meer wist. Toen ik weer bijkwam lag ik op mijn rug in een hut. In een hoek brandde een vuur, of liever, het rookte slechts. Ik probeerde overeind te komen, en bemerkte, dat een groote negervrouw stond gebogen over mijn beênen, die on getwijfeld gekwetst moesten zijn, want haar aanraking, hoewel zoo voorzichtig mogelijk, deed me vreeselijk pijn. Waar ben ik?, vroeg ik fluisterend. Dat is in orde, mijnheer, antwoordde zij vriendelijk. Heb paard gleed uit, en u rolde naar beneden. Maar de oude vrouw zal u vlug weer beter maken. En zij ging verder met hot verzorgen van mijn enkel. De inboorlingen hebben dik wijls een groote kennis' van geneeskrach tige kruiden, die hier in den omtrek groeien, en hoewel hun manier van doen een medicus soms zou doen schrikken, weten zij toch vaak iemand te helpen. Nadat de vrouw mijn zieken enkel vol doende gewasschen had, maakte zij een verband van mijn zakdoek, deed dat er om heen, en zonder op mijn dankbetuiging te letten, ging zij thee zetten. Daar ik mijn paard niet zag, meende ik, dat dat er heel wat slechter aan toe was dan ik, maar toen ik een trappend geluid hoorde, lichtte ik mij op mijn elle boog en zag het staan door den rook, blijkbaar zonder iets te mankeeren. De negerin kwam een afkooksel van allerlei bladeren brengen en vertelde hoe ik hier kwam: Ik was- juist bezig met liet uitdooven van het vuur, toen ik eensklaps een slag hoorde, en u naar beneden kwam vallen juist in mijn richting. Ik haalde u bin nen en maakte vlug wat zalf voor u klaar. Na een tijdje zult u weer gezond zijn, de kruidenthee is goed. Ik dronk de thee en luisterde naar de oude vrouw. Meestentijds verstond ik haar niet, maar ik merkte dat haar bedoelingen goed waren en ik was dankbaar. Maar waar ben ik?, vroeg ik. Ik wil naar Burnham Beeches. Men had mij ver teld, dat, dit pad korter was, maar nu zal het wel heel lang voor me worden. De vrouw keek me strak aan. Ik vroeg me af of ik haar meer had gezien, maar ik kon me het niet herinneren. Ik probeerde op te staan, maar voelde me zoo zwak, dat ik weer terug viel op mijn bèd, en me afvroeg, wat ik moest doen. Ik had geen verlof en moest dus binnen, enkele uren weer op mijn post zijn. Mijn gastvrouw bleef me strak aankijken en klopte de asch uit haar vuile zwarte pijp. Toen zei ze: Ik moet weg. Het was duidelijk genoeg. Ik kon met mijn zieken enkel me; weggaan, en mis schien veer vaiien. Maar ik had er niet, op gerei-end dat ze mijn paard mee zn.i nemen. Alles goed en wel.... begon ik, maar heb beest loste zelf de kwestie op. Mijn gastvrouw wilde het den toom om doen, maar het beest was koppig, en zwaaide zijn kop heen en weer. Eensklaps raakte het de vrouw en stootte haar hoofdbedekking af, en tot mijn groote verwondering zak ik den toovenaar. In naam des konings!, riep ik, en probeerde overeind te komen om hem te .grijpen. Ik arresteerToen overviel me mijn zwakheid weer en ik viel weer op den grond. De man barstte in lachen uit, en vlugger dan ik kon begrijpen had hij een revolver op mij gericht. Met de snelheid van een tijger sprong ik in de lucht en wierp me, door doods angst gedreven, op mijn tegenstander. We rolden over deü vloer en grepen elkaar bij de keel. De strijd was vlug beslist, want hij was geen partij voor mij, en ze ker niet in deze omstandigheden. Ik wor stelde om vrij te komen, maar mijn han den waren als verlamd en vielen slap langs me neer. Je kunt kiezen, inspecteur, zei hij, doen wat je gezegd wordt, ofen hij hield me de revolver weer voor mijn ge zicht. Verdere tegenstand was onmo gelijk. Daar hij zag, dat hij meester van den toestand was, liet hij me los, nam een touw en deed dit om mijn hals. Je zult me toch zeker niet ophan gen?, vroeg ik, toen ik het touw voelde. Zonder iets te zegeen, zette hij mij recht op, bond me met mijn hals vast aan een paal, ging enkele passen achteruit, richtte de revolver op mijn hoofd en riep: Doe je uniform uit. Het bloed steeg naar mijn gelaat, toen ik dacht aan de beleediging voor een officier, die zijn uniform uit moest trek ken op bevel van oen neger-toovenaar. Ik aarzelde, maar zag wel dat het hem ernst was. Hij trok mijn horloge uit mijn zak, hield het voor mijn oogen, en gaf me twee minuten om te beslissen. Ik hield het anderhalve minuut vol, maar vond mijn leven te kostbaar om het op te offeren aan een toovenaar, op wien ik me vroeg of laat nog wel eens zou kunnen wreken. Voor de tijd om was, was het bevel uitgevoerd en zat ik in mijn ondergoed. Een uitdrukking van voldoening ging over het gelaat van den kerel. Hij zei niets, maar deed zoo snel mogelijk zijn vrouwelijke vermomming uit, trok mijn uniform aan en voor ik van mijn verba zing bekomen was, stond er een bruine Jamaica-politieagent voor me. Geef me mijn uniform terug, schreeuwde ik, en ik b.iloof je plechtig te schuilplaats niet te verraden. Hij gaf geen antwoord, maar raapte zijn vrouwenkleeren bij elkaar en zei: Dit is heb nieuwe uniform van den inspecteur. Nooit van mijn leven trek ik dat aan, zei ik, en ik worstelde om vrij te komen. Het kostte hem maar een oogen- blik om me handen en voeten te binden en na een minuut was ik van een politie- ing'peoteur veranderd in een negerin. .Schreeuw niet, zei do schurk, ik zal zoo met je klaar zijn. Hij nam een stuk kool uit b vuur en hij begon, als vervulde hij een of andere ceremonie bij een ne gerstam, mij de haren van het gezicht af te branden. Hulp, moord, hulp, riep ik bij iedere aanraking van db kool, maar de streek was onbewoond, zoodat mijn roepen verlo ren ging. Uitgeput en bewusteloos leunde ik met gesloten oogen tegen den post terwijl de toovenaar zijn werk volbracht. Toen ik weer naar hem keek, zat hij bij het vuur in de Daily Gleaner (die hij in mijn zak gevonden had) de scheepvaartberich- ten na te kijken, en naast hem lagen mijn -gouden horloge en ketting en enkele offi- cieele brieven met enveloppen, die hij in mijn zakken gevonden had. Een kreet van vreugde ontsnapte hem, en hij las hardop voor: De schoener Sea Gull vaart af van dit eiland om 5 uur morgenochtend met bestemming voor Colon. Hij wierp de Gleaner, in het vuur, en kwam naar me toe, maakte mijn handen los, nam pen, papier en enveloppe, en vroeg me te schrijven wat hij dicteerde, terwijl hij de revolver tegen mijn oor hield. Ik zet geen pen op papier, zei ik overmoedig, voordat je me belooft, dat je me niet hier zult laten. Ware liefde begint bij zichzelf, zei hij. Zorg eerst voor mijn vlucht en ik zal later voor uw vlucht zorgen. Kom, haast je wat. De tijd is kostbaar. Met bevende vinger? nam ik de pen op en schreef wat hij dicteerde: Aan den Poitiepost te Anotto Baai Geleid brenger dezes met de politie- bood aan boord van den schoener Sea Gull, die om 5 uur morgenochtend af vaart naar Colon. Hij moet op reis voor het gouvernement. Geef de ingesloten twee souvereigns aan den kapitein voor de reiskosten. Ik hoop dat u mijn order strikt zult opvolgen. Patrick O'Donoghue, Inspecteur van Politie. Ik schreef het. adres op een dienst- enveloppe, sloot den brief erin en gaf hem aan den toovenaar. Hij nam hem aan, voelde mijn pols en vroeg glimlachend: Wil de arme oude vrouw misschien een dokter spreken als ik weg ben? Ik wil iedereen spreken, die me hier vandaan haalt. Daar, schrijf maar weer wat ik dic teer. Ik zal den brief wel posten. Beste dokter Camperdown. Een arme oude vrouw die denkt dat ze betooverd is ligt in een verlaten hut lang? het binnenpad naar New Castle. Ik ontdekte haar toen ik uitgleed en beloofde haar dokters hulp te zenden. Haar geval is spoedeisehend. Ik zou graag hebben .dat je haar morgen reeds bezocht. Beste groeten Patrick O'Donoghue. Het vooruitzicht, dat ïnijn oude vriend Camperdown bij me zou komen, deed me goed. Nu, zei de toovenaar, terwijl hij een postzegel uifc mijn portefeuille haalde, de dokter moet een slapende vrouw vinden als hij komt. Hij maakte de touwen los, legde mij op mijn rug, en goot mij een of andere viezigheid in mijn mond, verdween door de deur van de hut en wenschte me goe den nacht. Ik hoorde de hoefslagen van mijn paard zwakker worden. Ik sloot mijn oogen en wist niets meer. Toen ik wakker werd scheen de brandende middagzon door de deur in de hut. Er was nog niemand bij me gekomen, ofschoon ik meer dan vijftien uur moest hebben geslapen. De doodscho stilte van de plaats maakte me bang. Ik kon geen nacht meer alleen op deze plaats blijven. Ik probeerde mijn stijve ledematen te bewegen, en terwijl ik daarmee bezig was, hoorde ik een stap en kwam dokter Camperdown binnen. Mijn zenuwen wa ren zoo overstuur dat ik gilde van vreug de toen ik hem zag, en in een soort hyste risch lachen uitbarstte. De vreemde verschijning van mijn witte handen en mijn wit gezicht en mijn vreem de manieren verschrokken hem zoo, dat hij weg wilde loopen. Maar met uitge strekte armen vroeg ik hem te blijven. Ik slaagde er tenslotte in hem de ge schiedenis te vertellen, en gaf hem een nauwkeurig verhaal van mijn ontmoeting met den toovenaar. Het was donker toen we de hut ver lieten. Camperdown zette mij op zijn paard en spoedig was. ik in zijn gastvrij huis. Tk zond een briefje naar den politie post met de mededeeling, dat ik van mijn paard gevallen was en mijn enkel bezeerd had, cn waarschijnlijk enkele dagen niet zon kunnen komen. Men berichtte me, dat mijn orders stipt waren opgevolgd, en dat de boodschapper met de Sea Gull op weg was naar Colon. Een paar dagen later vond ik mijn paard terug, dat rondzwierf in de omgeving. „Nieuwe Eeuw" kan de g^udvissohen nergens vinden, baas, maar hier heb ik een busje sardientjes. ARME KLEINE ZUSTER door F. B. In den laten namiddag zat de abdis Mère Catherine van het klooster der Carmeli- tessen aan haar schrijftafel en rekende... zorgvol steunde zij met het fijne hoofd op de smalle handen, met de blauwachtige aderen.... Maar hoe zij ook rekende en rekende, hier een post schrapte, om hem ergens anders onder te brengenhet bleef een tamelijk groot tekortOp de begrooting voor kleeding, ontbrak linnen goed, vlas om te spinnen. Reeds langen tijd kocht men oen lichte soort laken voor het bruine habijt der Zusters.... grover linnen voor de kappen en schouderdoeken om zoodoende enkele ducaten uit te sparen. Maar dat was niet zoo buitengewoon erg, want van alle wereldsche genietigheden had men immers afstand gedaanmen had geleerd nietigheden zooals zijde, odeur, poeder en eau de cologne als ver gankelijke prullen te verachtenNu droeg men' het kleed der eerbaarheid en zelfverloochening. Maar dat het voortdu rend aan kost en onderhoud ontbrak, dat was veel pijnlijker, vooral voor de arme zieke zustertjes, die reeds den adem des doods over zich voelden komen. Zij stond op en ging naar het venster. De ondergaande zon zond haar laatste stralen door de ruitenEen zaohtblau- we hemel welfde boven den stillen kloos tertuinKleurige vlindertjes droomden in den zonnen warmen dagKlimop rankte zich om de oude muren van de ka pel. Van den toren der Lieve Vrouwekerk luidde een klokje, in trillende klanken, lang en helder. Toen werd zij vroolijker gestemdDe fruitboomen droegen rijke vruchtende pruimenbloesems begon nen zich reeds tot lokkende vruchten te vormen. Uit het woud mocht men wat hout halen, opdat de kleine bleeke nonnetjes niet al te veel kou wouden lijden, wanneer zij gedurende de lange winteravonden bij den karigen schijn der olielampen artis tieke bloemen, vogels en lauweren bor duurden met glanzende zijde en gekleurde, glazen parels. .En nu kwam er ook weer wat vertrou wen in haar bezorgd hart. Zij ging terug naar de schrijftafel en sloeg de boeken dicht. Er werd geklopt en tegelijkertijd ver scheen het lieve, goedige gezicht van Zus ter Angela. „Wat is er, Zuster?" „Een kleine verrassing, eerwaarde moe der, mevrouw H., een uitstekende dame, stuurt een mand levensmiddelen en ver zoekt om een enkel gebedje. Ik ben zoo vrij geweest, een kop chocolade voor u klaar te maken. Werkelijk 't is maar waterchocolade moeder, maar zij is heer lijk, werkelijk!" Voorzichtig, haast teeder, zette zij de kleine sierlijke kop met heete geurige chocolade op tafel. Zij keken elkander aan en lachten. „Een prachtig geschenk !"- Een gouden wesp zette zich op den rand van het kopje. „Het iB prachtig van haar", zei de Ab dis, „maar ik weet iemand, die er meer van zal genieten als ik, wanneer zij de chocolade opdrinkt. Breng- ze maar naar Zuster Germaine. Veel van zulke genoe gens zal zij niet meer hebben in haar leven". Angela knikte, nam voorzichtig het blaadje weer op en verliet zachtjes de kamer. Mère Catherine dacht aan Germaine. Zij was het kind van haar zorgenhaar grootste kommer. Wat hielp het, al nam zij iederen avond honig en bet. sap van zwarte bessenals zij 's morgens toch telkens weer naar den dampenden wasch- ketel ging en tot den avond waschte. Reeds heel lang zou een andere, een ge zondere de zware laak van waschvrouw overnemen, maar Germaine glimlachte: „Ik heb immers het mooiste werk van u allen, ik breng al het vuil uit het huis! Hoe prettig is hot, wanneer het wasch- goed in den wind opwaait en de tuin naar zuiver linnen ruikt".... Kwamen dan 's avonds de arme men schel! van het hospitaal, voor wie zij waschte en namen die hun manden schoon goed mee dan schitterden haar lieve oude oogen van groot genoegen. Neen, dat wilde zij niet missen. En al verzekerde men haar dan dat haar gezondheid er onder leed en dat de lucht van het zeepsop zeer slecht was voor haar borstkwaal, dan lachte zij nog meer: „Is het dan hoofdzaak, met gezonde longen tot den hemelschen bruidegom te gaan. God kijkt immers alleen naar de ziel, of die gezond is Maar zij zou ondertusschen haar leven verkorten! „Doch de dood is immers niets, wanneer het leven zoo rijk was Zoo had men haar eindelijk toe moeten geven, zij het dan ook met bezwaard hart, Intusschen was Zuster Angela in hot kleine, halfdonkere waschhuis gekomen, waar Germaine weer druk bezig was. „Complimenten van Moeder Abdis en zij stuurt u een belooning voor trouwen dienst 1 ,3a", zei Germaine cn snoof mei volle teugen den heerlijken geur op, dien zij reeds zoo lang ontwend was: „Chocolade!" Zij ging op een omgekeerden emmer zit ten en lepelde den zoeten drank. Nog al tijd was zij gratieus in haar beweging, ondanks den zwaren arbeid, dien zij gere geld verrichtte. En nu de zonnestralen over haar schemerden, over de haast doorzich tig teere huid, over een paar blonde krul letjes, die uit de groote kap waren los geraakt, zag zij er buitengewoon aantrek kelijk uit. „Bedank onze Eerwaarde Moeder recht hartelijk, beste Angela". De Zuster ging heen met de wijde, wap perende rokken en de kleine Germaine zat nog droomend op haar emmer, als een kleine, lieve bloem in haar wasohhuisje. Het is niet goed een druppeltje van het verleden te drinken, als men vergeten moet. „Mammie, zou die giraffe boos worden als zijn kop niet op de kiek zou komen?" Er was wel geen mooier meisje als Ger maine d'Enghien, wanneer zij, omruischt van brokaat en glanzende zijde met heer lijke parelen in het gepoederde haar, over een spiegelgladden parketvloer in het va derlijk huis danste.... Wanneer cham pagne in kostbare bokalen parelde.... violen zongen en fluiten gonsden.... wan neer pages zilveren schalen reikten met vruchten en suikerwerk in het nachte lijk park de fonteinen teedere melodieën zongen.... Het zoete, droevig lachje van Germaine bloeide in de droomen der aan bidders als narcissen in het park waar de Lente haar hoogtij vierde. Tot op zekeren nacht bij het zilveren sterrenlicht den vurigen wensch in haar ontwaakte naar de stille eenzaamheid der vrome Zusters van den Cannel. Nu lag geen ritselende zijdegeen kanten doek meer in haar kleine handjes, maar het harde grove linnen der armen van het hospitaalGermaine had groo te zorgen.... De waschketel was lok en hoe kunstig zij de gaten ook gestopt had, hij lekte voortdurend. Zij stond in het nat, dat was dan ook wel de reden, dat zij telkens meer fijne steken in borst en rug voelde.... Zij had het ook buitengewoon heet, maar dat zal wel de schuld van de warme chocolade zijn. Nu krijgt zij echter plotseling een rilling, alsof zij bevroren was. „Hoe kom ik toch aan een nieuwen waschketel?" peinsde zij. „De goede moe der Catherine zal er wel geen cent voor kunnen bestedenWat is hij toch lek... overal, aan alle kantenhij houdt geen water meer". Een zware geur van zomerrozen drong uit den tuin naar binnenEen zwaluw vliegt met langgerekt geluid langs het venster. Als er nu eens een avond komt, dat zij tot die goede oudjes van het hos pitaal zal moeten zeggen: „Gaat maar te rug, uw goed is niet gewasschen!" O, wat zullen zij dan bedroefd en treurig naar huis gaan. Tot wien zal zij zich wenden. Een groote angst overviel haar.. Zij had haar plicht verzuimd, ze had al lang naar Moeder Abdis moeten gaan, om haar raad te vragen. Zij wilde nu maar direct gaan, maar ze kon het niet, zóó moe was zij plotseling en nieuwe rillingen overvie len ha&jr. En n-u wist zij niet meer, of het ver beelding was, waarheid of droom, wat zij nu zag. Daar komen door de laan, kleine figuren met bolle wangen, zooals zij de altaren omringen en zij gluren achter de golvende gewaden der Heiligen uitrennen vooruitvallen, staan weer op.. dra gen en sleepenen nu moet zij loch werkelijk hardop lachen.... een nieuwen waschketel Hij schijnt wel van goud te zijn, want de zon straalt en schittert er in met dui zend kleuren. En nu zij nauwkeuriger kijkt, is hij gevuld met reseda, blauwe viooltjes en donkere rozen. Ook witte le- lietakken zijn er bij voor de overleden Zusters. Zij hoort nog het zilveren lied van den nachtegaal.... dan gaat de zon onder.... het wordt heel donker.... En de geuren van don stillen klooster tuin vervuilen het laatste uur van haar leven. De volgende dag droeg een grijze, teere regensluier. Mère Catherine zal aan het venster en schreef.... rangschikte nipt zorgvuldigheid in ouderwetsche stijl, schrijft data en woorden naast elkaar: „Over het leven cn sterven der vrome Zuster Germaine. Anno 1707". De dood der kleine Germaine had haar diep getroffen. Maar zij moest haar tranen onderdrukken, mocht niet treuren, toch zeker niet meer dan om alle anderen, die van haar waren heengegaan en die nu aan het einde van den tuin onder de eenvoudige kruizen sliepen En toen het den Hoer behaagde, schonk Hij haar een even zaligen dood als de kleine Zuster Germaine. Zeg Anna, waar zit Pietje toch. Ik weet hot ook niet, mevrouw. Zoo juist heeft hij mij nog geholpen bij het op rollen van het kleed.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 7