Tusschen de Boeken der Wet ZATERDAG 25 OCTOBER 1930 DE LE1DSCHE COURANT ZWEEDE BLAD PAG. 5 HET HAAGSCHE PALEIS Er staan er meer in de Residentiehet Vredespaleis; dat der Koningin-Moeder; dat voor prinses Juliana op den hoek van de Heulstraat; het „Huis van Jokan de Witt", waarin voorheen prins Alexander woonde; het rechtsgebouw in het Korte Voorhout, vroeger met het aangrenzen de verzekeringsgebouw woonstede der prinsen Von Wied; het „Huis ten Bosch". Maar als we van „het" paleis spreken, dan bedoelen we dat in het Noordeinde, de woning der Koninklijke familie. We zijn 't er allemaal over eens: 't is eigenlijk met zijn geverfden gevel van pleisterwerk, een leelijk perceel, ondanks de twee gaanderijen, welke het voorplein omsluiten, 't Is al stijf, wat er aan is, zoo dat wellicht een hedendaagsch bouwmees ter zoo een van strak-en-recht er van smullen kan, maar het groote publiek vindt het alles behalve Koninklijk. Al waait de vlag van den nok, ten teeken dat de Koningin thuis is, en al staan er dan kleu rige lakeien achter de ramen der vesti bule, het is en blijft er saai. Zelfs de ko peren deuren aan den ingang vermogen het geheel niet op te fleuren, omdat het breede balcon het licht onderschept. Inwendig is 't ook al niet gezellig: bree de, witgekalkte gangen, ruime zalen, groo te vertrekken, natuurlijk kostelijk gestof feerd en gemeubeld, maar toch niet wat men Koninklijk kan noemen. Daarvoor is alles te nuchter van opzet. Het pand werd trouwens niet voor een paleis gebouwd. Toen in 1533 de ontvan ger-generaal van Holland, Willem Goudt, ■er de grondslagen van legde, zal hij, met zijn regenten-ideëen, weinig vermoed heb ben, dat hij een paleis voor het Huis van Oranje ging optrekken. Toch nam Oranje er nog dezelfde eeuw intrek. In 1590 n.l. werd het perceel, toen naar zijn eigenaar „Huis van Brandwijk" ge naamd, door de Staten van Holland ge huurd voor de „Princesse van Oranje met het jonge Heerken, haeren zoon", tot dus verre in Zeeland woonachtig, doch waar 't niet gezond voor hem was. Die prinses was Louise de Coligny, weduwe van Wil lem den Zwijger, dat „jonge Heerken" prins Frederik Hendrik, die later nog zoo veel van zich zou doen spreken. 't Hxxis stond toen ongetwijfeld in 't midden van een tuin, later door het Noord einde doorsneden; waar nu de Paleis- straat is, strekte zich nog tot op 't laatst der vorige eeuw een tuin uit en, gelijk be kend, wordt thans de paleistuin aan Sen anderen kant begrensd door den Prrn- sessewal en de Koninklijke stallen. De huizen aan Noordeinde en Molenstraat hebben achter op dien tuin uitzicht, zoodat er voor de Koninklijke familie ook a-1 niet veel vrijheid van wandelen is. Geen won dei-, dat de Koningin liever in 't Huis ten Bosch vertoeft, waar zij geen buren heeft. Van huurder werd Frederik Hendrik later eigenaar van het paleis; dat hij deed uitbreiden en verfraaien. In de thans leege nissen aan 't Noordeinde prijkten beelden en het voorplein werd met een hek op steenen voet afgesloten. Al waren er toen nog niet de groote spiegelruiten van nu, het geheel was toch wel zoo vorstelijk in gericht, dat de Koningin van Engeland er waardig ontvangen kon worden en er in 1646 met den vereischten luister het hu welijk kon gesloten worden tusschen Fre derik Hendriks oudsten dochter, prinses Louisa, met den keurvorst Frederik Wil lem van Brandenburg. De vorstelijke huizinge heette toen: het „Prinsen"- of „Oude Hof" en heeft ook nog tot woning gediend van Stadhouder Willem III. Na diens dood viel het pand bij erfenis ten deel aan den Koning van Een gezag moet er zijn in de samen leving der menschen. Wij hebben een orde lijke natuur wat sommigen wel eens be twijfelen! en zonder gezag geen orde. De natuur heeft ons daaromtrent geen keuze gelaten, wel omtrent den vorm van het staatsgezag. En van die vrijheid heeft de menschheid in den loop der tijden een gepast gebruik gemaakt, want de variaties in de soort gezagsdragers zijn zeer talrijk geweest en zijn dat nog. In hoofdzaak draait het echter om twee groote groepen n.l. de groep der monar chen en die der republieken. Bij de monarchie staat de vorst op den voorgrond, bij de republiek het volk. Monarchie en republiek zijn dus antipo den, elkanders tegenstelling, maar t-och zijn er practisch nog zooveel verschillende soorten, dat de vraag: monarchie of repu bliek? vaak slechts een kwestie van naam is. Aan het eene uiterste einde staat de ab solute monarchie, een staatsvorm, welke wij in de oudheid zeer vaak aantreffen en nog gevonden wordt bij minder gecivili seerde volken dan de onze. De vorst, de alleenheerscher, heeft het meest absolute gezag over zijn onderdanen. Zijn wil is wet en bij hem berust ook de uitvoering der wetten. De ambtenaren voeren slechts zijn wil uit, er wordt geregeerd „in naam des konings". Constitutie en republiek. In verschillende landen was deze vorm van gezag piet meer te handhaven. Dat gaat goed bij een vrij onbeschaafd volk, of zoolang de vorst in hoog aanzien staat, maar zoodra het volk zichzelf meer bewust wordt en het zich niet lijdelijk wenscht te laten ringelooren door gekroonde despoten, Pruisen, in wiens- handen laatste Duit- eche eigenaar er van was „der Alte Fritz" het bleef tot 1754, toen het Huis van Oranje het terugkocht. Hoewel de Pruisische gezant er placht te wonen, lieten de vreemde eigenaars het paleis toch leelijk vervallen, want Voltaire, die er voor Frederik den Grooten, wiens vriendschap hij immers genoot, intrek mocht nemen, liet er zich alles behalve vleiend over uit. De Fransche -overheer- sching zal er ook weinig goed aan ge daan hebben, want bij 't herstel der on afhankelijkheid bleken ook de kostbare meubelen en andere versieringen, in 1725 nog aanwezig, verdwenen. Van regeeringswege werd het „Oude Hof" weer ingericht voor Koning Willem I, die er intrek nam. Koning Willem II gaf de voorkeur aan zijn prinselijk paleis op den Kneuterdijk, maar Koning Willem III vestigde zich weer in het Noordeinde, maar vertoefde toch liever en dan ook meestentijds op het Loo, wat. met Konin gin Wilhelmina ook het geval lijkt. Het Haagsehe paleis is en blijft intusschen de officieele huizinge der Koninklijke familie. Hoffeesten hebben daar plaats en als de President-Minister zich in September op maakt om de zitting der Staten-Generaal te sluiten, rijdt hij eerst op eigen gelegen heid naar 't Paleis in het Noordeinde, om vandaar in statie naa-r het Binnenhof te gaan. En na afloop der sluitingszitting brengt de stoet hem ook weer naar 't Noordeinde terug. Hoe lang zal dat zoo nog blijven? 'Op „Zorgvliet" aan den Scheveningschen weg moet binnen afzienbaren tijd een Staats gebouw verrijzen. Zal dat een nieuw Ko ninklijk paleis worden? En zal dan het oude, dat zoo ingebouwd is, misschien wij ken voor den „moloch van 't verkeer", die behoefte heeft aan een weg van Noord naar Zuid door 't hart der stad? Wie zal 't zeggen. Gebeurt dit laatste, dan zal eindelijk de Paleisstraat, die al een halve eeuw op verkeer wacht, aan haar bestemming kun nen gaan beantwoorden. Op oude afbeel dingen ziet men tegenover het paleis nog een Gotischen zuilengang, bij welke gele genheid bovengenoemde straat werd aan gelegd. Laat men deze doorloopen, naar de Parkstraat en verbreedt men de Ka zernestraat, dan staat slechts het paleis in den weg om de nieuwe Vondelstraat met het Noordelijke deel der stad te ver binden en de Prinsestraat van verkeer te ontlasten. Toekomstmuziek? Maar 't zal toch de naaste toekomst wezen, welke dienaan gaande zekerheid brengt. AJO. „Meneer de cipier, u hebt er zeker niets tegen, dat ik mijn muzikale talenten blijf oefenen?" de verlangt het zelf ook een aandeel in de regeering, wil het ook wat te zeggen heb ben. Dan is de vorst gedwongen een ge deelte van zijn wetgevende macht prijs te geven en af te staan aan de vertegenwoor digers van het volk, wat natuurlijk ter dege zwart op wit wordt vastgelegd. Dat noemt men de constitutie en een vorst, die geza menlijk met het volk regeert: een consti tutioneel vorst. Was bij d absolute mo narchie de vorst de eenige wetgever, bij de constitutioneele monarchie zijn vorst en volk beiden wetgever. Zoo is het ook in ons land en in de meeste andere konink rijken van Europa. Gaan we nog een stapje verder en leg gen we het zwaartepunt nog meer bij het volk, dan belanden wij zoetjes aan in de republiek. In de plaats van den koning wordt dan een president aangesteld voor een beperkt aantal jaren en de wetgeving berust nagenoeg uitsluitend bij de volks vertegenwoordiging. Hoogstens kan de president de tot stand koming van een wet eenigen tijd tegenhouden, als hij het recht van veto heeft (veto is Latijn en beteekent: ik verbied). In zulke republieken, waar het volk de wetgevende macht heeft, moet die macht worden uitgeoefend niet recht streeks, doch door middel van de volks vertegenwoordiging. Slechts in zeer kleine republieken, waar het geheele volk op één plaats bijeen zou kunnen komen, zouden wetten gemaakt kunnen worden in een recbtstreeksche volksvergadering. Dat ge beurt tot op zekere hoogte in sommige Zwitsersche kantons en in zekere mate ge beurt dat ook bij een referendum, zooals bijv. eenigen tijd geleden in Duitschland het geval is geweest, toen de meer recht- sche partijen een verwerping van het z.g. Young-plan eischben. Hier sprak het volk DE HELD. Ik wist heel zeker, dat Victor een lafaard was. Ik had met hem schoolgegaan en hoewel ik niet tot de vechtersbazen behoorde, was ik bij hem vergeleken, een held geweest. Nooit durfde hij eens harte lijk ruzie te maken met wien ook, altijd gaf hij liever toe «en bekende desnoods onge lijk, als hij daardoor dreigende oneenig- heid kon voorkomen. Victor was een ban gerd, dat was buiten allen twijfel. In zijn later leven was zijn weinig strijdlustig ka rakter niet veranderd. Ik heb hem altijd van nabij gekend en dan weet men veel van elkaar. Toen kwam het oogenblik, dat hij en ik allebei verliefd werden op hetzelfde meis je. Zij logeerde bij den notaris op het dorp ze was gewoonweg een ideaal van een kind. Natuurlijk, ze zal ook wel haar ge breken gehad hebben, maar ik geloofde in elk geval toentertijd niet, dat zij ze had, ik bewonderde alles in haar. En zoo be wonderde ik haar ook, omdat zij erg ro mantisch was. Ze las veel en altijd las ze geschiedenissen met een romantisch tintje, ze raakte in extase over de ridderlijke daden van den held van het boek, dat zij onder handen had, en zij stak haar bewon dering voor lieden, die durf en moed toon den, waarlijk niet onder stoelen en ban ken. Zooals gezegd vond ik dat schitterend, ik bewonderde die bewondering op mijn beurt in haar. En dat lag afgescheiden van alles ook wel in mijn lijn, ik was jong en enthousiast en hield ook wel van roo- versgeschiedenis en dergelijke. Maar Victor toonde zich een huichelaar, want ik weet zeker, dat hij veel te nuchter was en veel te pacificistisoh van aanleg om bewondering te koesteren voor dur- vers en vechters, hij was immers zelf laf van aanleg. En niettegenstaande dat deed hij nu heel anders, gaf hij het meisje groot gelijk, deelde hij haar geestdrift voor groo te en dappere daden en sprak alsof hij ook dweepte met de lieden, die zij zoo bewon derde. Ik wist zeker, dat hij huichelde om bij haar in, de pas te komen en allicht deed hij moeite om haar te doen gelooven, dat hij ook, indien de omstandigheden zich voordeden, als een held zich gedragen zou. Maar dat loog hij en ik ben er achter ge komen, dat hij een jongen uit ons dorp heeft laten vertellen, dat hij in een beek gevallen was en dat mijnheer Victor hem er had uitgehaald. Dé jongen was er na tuurlijk ingesprongen op een geheel onge vaarlijke plaats en Victor had hem een goede fooi gegeven om hem er te mogen uithalen. Zoo'n echte flauwe streek niet waar, maar hij bereikte er intusschen mee, dat het meisje in hem een held ging zien. En had zij tot dan toe geaarzeld, wie van ons tweeën de voorkeur verdiende, nadat zij gehoord had van Victors heldenmoed sloeg de balans zeer beslist in zijn voor deel over. Maar u begrijpt toch wel, dat ik er dat niet op kon laten zitten en ik maakte een plannetje om haar ie overtuigen, dat Vic tor een opschepper was en allesbehalve een held. Ik zal u ook zeggen, hoe ik eigenlijk op het idee kwam dat varkentje zoo te wasschen. Ik liep op een goeden middag me te vervelen, ik had geprobeerd of ik het meisje niet zou kunnen ontmoe ten, maar dat was me niet gelukt. Ik zag ook Victor niet, anders had ik me bij hem aangesloten, dat was toch de beste manier om te verhinderen dat hij zich met haar bezig hield. Ik ging dus naar de „Gouden Zwaan" en lummelde wat rond in de biljartzaal. Een heer van mijn kennis kwam kort daarop binnen en ik stelde hem voor, dat we een zich rechtstreeks uit over het al of niet aannemen van een wet, met uitschakeling van de volksvertegenwoordiging. Dictatuur. In den laatsten tijd hebben wij nog een anderen gezagsvorm naar voren zien ko men, n.l. de dictatuur. Zoo modern als dit instituut mag wezen, is het toch niets nieuws onder de zon. De Romeinen kenden n.l. reeds dictators vóór Christus. Dat waren mannen, aan wie in tijd van gevaar buitengewone volmachten werden gegeven, omdat snel handelen in zulke tijden van het hoogste gewicht is en elke volksvertegenwoordiging met haar veelheid van hoofden en dus ook veelheid van zinnen nu eenmaal het nadeel heeft van langzame besluitvorming. De tegenwoordige dictators verschillen echter van de oude Romeinsche hierin, dat deze laatsten door den Senaat werden aangewezen; de huidige dictators wijzen echter zichzelf aan. Zij staan aan het hoofd van een bepaalde groep en nemen op een gunstig moment het heft in handeu. De grondwet wordt dan eenvoudig op stal ge zet, het parlement krijgt onbepaald verlof en de dictator deelt de lakens uit. Gebeurt zooiets in een republiek, zooals in Rusland en Portugal, dan is van de „volksregee- ring" weinig anders overgebleven dan de naam; in feite heerscht de dictator met een even onbeperkte macht als de absolute monarch. Bij ons in Europa kennen we verschei dene van die dictaturen, n.l. in Rusland, waar het proletariaat zoogenaamd de macht in handen heeft, maar waar het „kameraad" Stalin is, die decreteert; in Joego-Slavië, waar koning Alexander de typische combinatie van vorst-dictator ge creëerd heeft; in Polen, waar Pilsoedski de man is, die het heele parlement aan z'n laars lapt; in Portugal, waar een militaire dictatuur is; in Italië waar Mussolini den baas speelt en vroeger in Spanje (Primo de Rivera), Griekenland en Turkije. Parlementair stelsel. In Nederland en verscheidene andere landen is zooals gezegd een constitu- partijtje van vijftig zouden spelen, maar hij weigerde, hij had geen tijd. Geen tijd, je moet weten, dat hij eigenlijk nooit wat uit voerde. Maar hij vertelde mij, dat de too- neelclub den volgenden avond generale repetitie had van het tooneelspel: „De wraak van den bedelaar". Hij speelde de hoofdrollen, hij had nog veel te verzorgen. Hij was er vol van en vertelde me het ge heele stuks, dat ik tamelijk vervelend vond enfin, ik had toch niets te doen. „Hier", zei hij, en hij liet mij een revol ver zien, „op het laatst moet ik den graaf neer willen schieten. „Sterf, schurk, zeg ik dan, maar...." Nu ben ik als de dood voor revolvers. Daarom zei ik haastig: „Prachtig, maar houd dat ding niet op me gericht, je kunt nooit weten, die dingen gaan op de meest onverwachte wijze af. „Maar hij is niet geladen". „Geladen of niet, er gebeuren heel vaak ongelukken mee". Toen begon hij te lachen. Hij trok af. en al schrikte ik even, ik moest toch ook lachen, want het was een aardig speelgoed- ding, er kwam uit den loop een waaier. H(j begon er zich koelte mee toe te wuiven. „Hoort dat er bij?" vroeg ik, „moet dat ook zóór op het tooneel?" „Ben je mal", zei hij, „ik behoef niet te schieten. Maar een leuk ding, hè. Om iemand de stuipen op het lijf te jagen". Toen kwam een boos idee -bij mij op. Ik leende met eenige moeite het ding van hem voor één avond, ik beloofde het tijdig terug te brengen. U begrijpt vermoedelijk al wat ik deed. Dien avond wandelde Victor met het meis je, ze wandelden in een laantje, dat achter het huis van den notaris liep. Ik had de kans om hem onsterfelijk te maken. Ik zou hem aanvallen, hij zou op de vlucht slaan, om genade smeeken en dan zou ik uit de revolver den waaier te voorschijn laten springen en het geheel gracieus aanbieden aan haar, die dan wel weten zou, dat hij géén held was. Nu, het verliep heelemaal volgens programma. Ik had een oude jas aangetrokken, ik had mijn hoed diep in mijn oogen getrokken, ik had zelfs een donkere baard aangedaan, óók van het tooneel geleend. En opeens stond ik voor hem en voor het meisje en ik richtte mijn re volver op hem. Hij had moeten vluchten, maar hij deed het niet. „Sterf!" siste ik. Zij hief een jammerende kreet aan, maar hij, zonder te vorbleeken, stelde zich beschermend voor haar: „Schooner dood, dan voor jou te ster ven, ken ik niet", zei hij zacht, „en ik zal me verdedigen ook". Ik stond geheel perflex en voor ik had kunnen overwegen, wat mij verder te doen stond, had hij zoowaar ook een revolver getrokken maar een echte. Toen wist ik drommels goed wat ik doen moest. Ik maakte rechtsomkeert en vluchtte, alsof alle duivels mij op de hielen zaten, hem het terrein latend. Op diezelfde wandeling hebben zij zich verloofd, ja, natuurlijk, want hij was een held, hij wilde voor haar sterven. Maar nu moet u niet meenen, dat ik me zoo op hem vergist had, dat de liefde den lafaard werkelijk tot een held gemaakt had. Ik dacht het eerst zelf ook. Maar ik hoorde een paar dagen later, dat die too- neelspelende vriend van ons dat tooverre- volvertje van Victor zelf geleend had, hij kende het, hij wist dat er een waaier en geen kogels uitkwamen. Hij had mij dadelijk doorzien en hij kon goed zeggen, dat hij voor haar sterven wilde. tioneele monarchie, d.w.z. de wetgevende macht wordt door vorst en volksvertegen woordiging gedeeld. Maar waar twee moe ten samenwerken, daar is de mogelijkheid van een conflict niet uitgesloten. Wat moet er gebeuren, wanneer de vorst neen zegt en de volksvertegenwoor diging zegt ja? Bij een gewone constitutioneele monar chie komt de eindbeslissing toe aan den vorst en dat was bij ons ook het geval tot aan 1S68. Vanaf dat jaar is het staats rechtelijk gewoonterecht geworden, dat aan de volksvertegenwoordiging de eind beslissing toekomt. Men noemt dat het par lementaire stelsel. Onder de regeering van Willem I en Willem II waren de ministers louter 's ko nings dienaren en wanneer in een belaug- rijk punt van regeeringsbeleid de Kamers het niet met hen eens waren, beteekende dit een conflict mét den koning. Dan werd het Parlement ontbonden en probeerde de koning of hij het met andere volksvertegen woordigers beter kon klaar spelen. Nadat echter in 1848 de ministerieele verantwoordelijkheid aan het Parlement was aanvaard, heeft men vanaf het ge noemde jaar 1868 de consequentie daarvan doorgetrokken en sindsdien treedt de re geering af, wanneer blijkt, dat het mi nisterie het vertrouwen van de volksver tegenwoordiging in een of ander belang rijk onderdeel van het regeeringsbeleid niet meer heeft. Wel kan ook nu nog het parlement worden ontbonden, doch daartoe gaat de Kroon alleen over, wanneer er gegronde reden bestaat om aan te nemen, dat de vertegenwoordigers des volks niet langer een weerspiegeling zijn van de gees- tesstroomingen in den lande. Maar wan neer ook na Kamerontbinding het conflict tusschen Parlement en Kroon blijft be staan, moet de Kroon zich gewonnen ge ven. Deze wijziging van 1868 is een zeer be langrijke, is een fundamenteele verandering van de positie van de Kroon in ons staats recht en het eigenaardige daarbij is, dat deze wijziging is tot stand gekomen zonder dat een titel of jota van onze grondwet is veranderd. Het is louter gewoonterecht of juister gezegd: het is een convention, zooals men het met een Engelsch woord KALENDER DER WEEK N.B. Als niet anders wordt aangegeven geen Gloria en geen Credo. De gewone Prefatie. ZONDAG 26 Oct. Feestdag van Onzen Heer Jesus Christus, Koning. Twintigste Zondag na Pinksteren. Mis: Dignus est. Gloria. 2e gebed en laatste Evangelie v. d. Zondag. Credo. Eigen Prefatie. Kleur: Wit. Vandaag wordt in de Liturgie der H. Mis plechtig hulde gebracht aan Hem, Die voor Pilatus getuigde: „Ik ben Koning", aan Jesus Christus, „het Lam, dat ge slacht is, Wien roem en heerschappij toe komt in de eeuwen der eeuwen". (Introitus). Christus is Koning over al het geschapene, over de zichtbare en onzichtbare dingen. Koning is Hij, omdat Hij behalve onze Schepper ook onze Verlosser is. Hij heeft ons aan de macht der duisternis (slavernij des duivels) onttrokken en overgezet in het Rijk Zijner liefde (wederom gemaakt tot kinderen Gods en erfgenamen des he mels). Door Christus is het menschelijk ge slacht wederom met God verzoend. (Epis tel). Ja werkelijk, Christus is onze Koning! Daarom heeft Hij dan ook recht op alle volken en op geheel de aarde als Zijn be zit (Offertorium). Daarom moeten alle vol ken, ja zelfs alle koningen der aarde Hem aanbidden en dienen (Graduale). Maar Christus' Rijk is niet van deze we reld. (Evangelie). Geestelijk is Zijn Ko ninkrijk, dat nooit vervallen zal (Alleluja- vers). Het is een Rijk van waarheid en le ven, van heiligheid en genade, van gerech tigheid en liefde en vrede. (Prefatie). Christus wil Koning zijn over de harten der menschen, daér Zijn koninklijken troon vestigen, iederen dag (door de H. Commu nie) van dadr uit Zijn zegen schenken. (Communio). Een waarborg wil Hij zijn voor ons, dat wij na den strijd onder Zijn vaan als overwinnaars met Hem in den hemel zullen heerschen. (Postcommunio). Bidden wij op dezen feestdag met de H. Kerk, lat, om de oneindige verdiensten van den gekruisten Koning Christus, wel ke in de H. Mis op ons worden toegepast, alle volken aan Zijne zoete heerschappij mogen onderworpen worden (Gebed) en deelachtig aan Christus' koninklijke gave van vrede en eendracht. (Stilgebed). MAANDAG 27 Oct. Vigiliedag vóór het feest v. d. H.H. Simon en Judas, Aposte len. Mis: Intret. 2e gebed ter eere van Ma ria (Concede); 3e voor Kerk of Paus. Kleur: Paars. DINSDAG 28 Oct. Feestdag v. d. H.H. Simon en Judas, Apostelen. Mis: Mihi autem. Gloria en Credo. Prefatie v. d. Apostelen. Kleur: Rood. De H. Simon met den bijnaam „IJve raar" predikte de Leer van Christus in Mesopotamië. Judas, die een brief ge schreven heeft, welke behoort tot de H. Schrift, n.l. „de brief van den Apostel Ju das" en die ter onderscheiding van den verrader Judas Iscarioth genoemd wordt Judas „Thaddciis", doorreisde, het H. Evangelie predikend, Egypte. Later win nen beide in Perzië zeer velen voor Jesus Christus en sterven daar den marteldood. WOENSDAG 29 Oct. Mis v. d. Zondag (20e na Pinksteren): Omnia. 2e gebed A Cunctis (om de voorbede der Heiligen af te smeeken); 3e naar keuze v. d. priester. Kleur: Groen. DONDERDAG 30 Oct. Mis als gisteren. VRIJDAG 31 Oct. Vigiliedag vóór het feest van Alle Heiligen. Geboden vasten en onthoudingsdag. Mis: Judicant. 2e ge bed tot den H. Geest; 3e-voor Kerk of Paus. Kleur: Paars. ZATERDAG 1 November. Feestdag van pleegt aan te duiden; een overtuiging wel ke bij Kroon, Parlement en volk heerscht, dat een dergelijke regeling passend is. De directe aanleiding tot deze omme keer was de z.g. Luxemburgsche kwestie, een conflict met Bismarck, die het Willem III kwalijk had genomen, dat hij Luxem burg aan Napoleon III wilde verkoopen. De Kamer stelde toen den minister van buitenlandsche zaken, graaf van Zuylen van Nijevelt verantwoordelijk voor deze strubbeling en uitte haar misnoegen over den gang van zaken door de begrooting van buitenlandsche zaken af te stemmen. Hefc geheele kabinet bood zijn ontslag aan, maar de koning weigerde en de Kamers werden ontbonden. Hier is de consequentie van het gewone constitutioneele stelsel: bij een conflict moet de volksvertegenwoor diging wijken. Maar de gemoederen waren in dien tijd nogal opgewonden; in het jaar daarvóór was de Kamer ook reeds ontbon den. Wat toen evenwel niet gebeurd was, gebeurde nu, do anti-monarchale Kamer meerderheid keerde versterkt uit den ver kiezingsstrijd terug. Het ministerie dacht echter aan geen wijken, ondanks een mo tie, welke afkeuring uitsprak over de jong ste Kamerontbinding. De Kamer kendo evenwel haar kracht en wist waar do zwakke plek zat, n.l. in de financiën; op nieuw verwierp zij de begrooting van bui tenlandsche zaken. Dan maar voor de der de maal Kamerontbinding! Toen greep de Eerste Kamer in en wilde den koning een adres aanbieden, om in hemelsnaam het kabinet te doen aftreden. Hot kwam niet zoover, want toen de ko ning zag, dat het ernst was, liet hij het niet op een dergelijke krachtproef aankomen en verleende hij eindelijk aan alle minis ters eervol ontslag. Dat was op 3 Juni 1868 en van dien tijd af dateert de vestiging van het parlementaire stelsel, zonder dat de Grondwet er ook maar één woord over vuil had gemaakt. Overigens regelt de Grondwet al de fundamenteele dingen, waarop ons staats bestel is opgebouwd. Het wordt heusch t.ijd, dat wij in een volgend artikel met haar kennis maken. Mr. H. F. A. G. in. In naam des Konings De stem des volks en stem van Mussolini Wat de Luxemburgse! kwestie uithaalde.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 5