V Jt OOR ggMZE ||1MPERER ZATERDAG 18 OCTOBER 1930 DE LE1DSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 riiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii!iiimiiii;iimiiiiiiiiiir; CORRESPONDENTIE. Wandelaar, Leiden. Dank je wel Neef voor deze bijdrage. Zie verder de noot onder je opstel. Ik hou mij voor dergelijke stukken ten zeerste aanbevolen. Het moge een prikkel zijn voor de anderen om ook te gaan schrijven, al hebben ze de lagere school achter den rug, zooals zoo velen mijner vaste medewerkers en mede werksters. Marie tje Vervoor n, Leiden. Flink zoo Marietje. Dat versje op den re bus van vóór 14 dagen is bepaald geestig. Maak nu ook zoo eens iets op de raadsels va.n den wedstrijd! Dag Marietje! Lucie Wijtenburg, Leiden. Dank lief Nichtje voor deze bijdrage. De volgende week laat ik Beloond vertrouwen plaatsen. Ik zie jullie zeker ook allen aan den wedstrijd deelnemen. Broer Chrisje glundert al en meent den eersten prijs in de wacht te sleepen. Maak veel groeten aan vader en moeder en alle zusjes en de groote broer. Dag Lucie! Herman uit Eersel. - Dat opstel letje wil ik nog eens bewaren tot ik ook het vervolg heb. Misschien kan ik dan beter oordeelen of het geschikt is of niet. In ieder geval, je hebt de reis naar Eersel voor jouw doen goed beschreven. Dag Herman Anton v. d. N i e u w e n d ij k, A1 p h e n aan den R ij n. Dat opstelletje is al niet kwaad en ik kan me best voorstellen, dat je op „Moeders verjaardag" reuzeschik hebt gehad, en lekkere taartjes gesmuld hebt op de gezondheid van haar, die je het liefst hebt op aarde. Is dat niet zoo Herman? Maak eens een mooi opstel voor dezen wedstrijd. Als niet zooveel voor was, liet ik dit plaatsen. Dag Anton! ONZE RAADSELWEDSTRIJD. Onze Raadselwedstrijd belooft een suc ces te worden. Het regent brieven aan de redactie. Van heinde en verre stroomen de oplossingen binnen. Ook zijn reeds eenige mooie bijdragen en versjes inge stuurd. Flink zoo! Allen meedoen! Het boek van mij ligt reeds klaar. Denkt aan den einddatum! Na 20 Oct. gaat de deur toe. Oom W i m. (Voor de Grooten). DE GEHEIMZINNIGE KELLNER Een oorspronkelijk detective-verhaal door Anton 01de Kalter. III. Charles verwijderde zich. Edward greep de intercommunale telefoon. Hallo, klonk het op het postkantoor. Hallo, ach, juf frouw, mag ik 3360785. Ik bel u. Hij had de telefoon nauwelijks opgehangen, of daar werd ook al gebeld. Hallo.... Hallo, ja, met wie? Hier. Haddeywell, detective. Hier, de vereenige taxi-onderneming, en wat is er van uw dienst mijnheer Haddey well? Ach, mijnheer, kunt u misschien direct even sturen? Zeker, mijnheer Haddeywell, hij moet toch bij u aan huis wezen? Zeker. Hij is er binnen de vijf minuten. In orde. Dag mijnheer Haddeywell. Dag mijnheer! Edward belde af en hing de telefoon weer op. Vervolgens trok hij zijn overjas aan en zette zijn hoed op, sloot de deur en begaf zich naar den gang, alwaar Char les Burton hem opwachtte. Zij begaven zich naar de deur. Daar hield de taxi met een schok stil. Zij stapten in. Fory-street, eerste tunnel, zeide Edward. De chauffeur knikte. Met bliksemsnelle vaart vlogen zij de straten door. Na eenige minuten hield de taxi voor bovengenoemd huis stil. De twee vrienden stapten uit, Edward belde aan. Inplaats van een dienstbode deed hem een agent open. Hij keek hem eerst achterdochtig aan, doch toen zij hun pen ning toonden, werd hij opeens vriende lijk. Hij liet hun binnen en geleidde hun door den gang, die op fraai Oosterscbe wijze was ingericht. De detectives namen alles zeer nauw keurig op. Edward noteerde alle bijzonder heden. De agent geleidde hen door den gang, hield voor een zware ebbenhouten deur stil, opende die, en daar lag het slachtof fer nog net zoo als hij vermoord was. Dit diende natuurlijk voor de inspectie. Direct nam Charles Burton eenige photo's van het lijk en van de kamer, daarna nog een speciale photo van de wonde en van de handen, want de Chinees had zich zeer waarschijnlijk verweerd. Edward echter, nam de kamer van top tot teen op, zonder dat aan de andere aanwezigen te laten merken. Daar ontdekte hij iets zeer belangrijks. Hij zag nl. dat bet slachtoffer eenige haartjes in de hand hield. Hij liep op het lijk toe, deed net of hij het aandachtig beschouwen wilde, doch nam, zonder dat iemand het merkte de haartjes en stak die in zijn zak. Kom nu mee Charles, wij vertrekken. Mij goed antwoordde Charles. De twee vrienden begaven zich naar de deur, al waar zij uitgelaten werden door een agent. Zij namen weer plaats in den taxi, die hen nog in geen vijf minuten tijd, naar hun eigen huis terugbracht. Het was nu onge veer twee uur in den nacht en de twee detectives, die slaap hadden begaven zich voor eenigen tijd ter ruste. HOOFDSTUK II. Het zou ongeveer vijf uur in den mor gen zijn toen Edward Haddeywell, ge kleed en al zijn kantoor inging. Hij zette zich voor zijn schrijfburtau, ontsloot het en haalde de kaartjes wederom te voor schijn. Hij bekeek ze nauwkeurig. Deze kaartjes konden een licht in de zaak wer pen. Haddeywell verdacht den kellner van het Washington-hotel van den moord op den Chinees, doch hij kon dat niet met zekerheid zeggen. Vanavond echter wilde hij met Oharles naar het hotel toegaan en den kellner eens nauwkeurig opnemen. Daar het dien morgen lekker weer was, had Edward het raam geopend, de gordij nen er echter voor getrokken. Hij bekeek de haartjes nog eens aandachtig, totdat hij op een gegeven oogenblik iets bijzon ders opmerkte. (Wordt vervolgd). (Voor de Grooten). EEN NACHTELIJKE WANDELING door H. B. S.-er. Een mooie nazomernacht. Helder klin ken de sterren tegen het egaal strakke uitspansel. Zonder tusschenpoozen werpt de maan gul haar milde stralen op de aar de. Deze heerlijke gelegenheid wilde ik niet voorbij laten gaan. „Vooruit", sprak ik mij zeiven in, en ik kleedde mij voor 'n wandeling. In mijn overjas gehuld, stap ik voort, vanuit de buitenwijken der sta.d Hier en daar is het raam van een woning geopend, als wilden de bewoners, evenals ik, op deze manier van deze zeldzame nacht genieten. Vroolijke stemmen klinken tot mij door. Wat verder hoor ik radio- muziek. Elders zie ik een vrouw, de hand tegen haar hals gedrukt, als om zich tegen de nachtelijke koelte te beschermen, de andere rustend op de schouder van een knaapje, angstig voor zich uit staren. „Zou ze op haar man wachten", denk ik onwillekeurig bij mij zeivenDoch ja, mijn gedachten zijn spoedig verwezenlijkt. Daar komt hij aan. Waggelend is zijn gang. Bij wijze van verpoozing af en toe een af gezaagd lied neuriënd. Wat zal de verdere avond voor die vrouw en kind brengen..? Woest worden mijn gedachten verward door het schrille geluid van een autocla xon. Twee verblindende lichten, als oogen van een voorwereldlijk dier komen onmee- doogend op mij af, om enkele meters voor mij uit, met een kleine bocht langs mij heen te glijden, een prikkelende benzine damp achterlatend. Allengs nader ik het drukke gedeelte dei- stad. Mijn weg leidt langs café's, Dansings Bioscopen en meer van die vermakelijkhe den. De atmosfeer is als vervuld van mu ziek. Vroolijke Jazz Bands, zeurende saxo- phoon's, zagende harmonica's en al wat van dies meer zij. Zij schijnen te wedijve ren, wie hunner wel het hardst zijn too- nen kan laten hooreu. Ik versnel mijn pas. Een scherp contrast is er tusschen dit mooie weer en deze ijdele muziek. Op het eind der straat zie ik een groep je menschen van beider geslacht door de geopende deur naar buiten treden. De smo- kingrok der heeren en de lange avondtoi letten der dames, wijzen er op, dat zij zoo juist van deze dansgelegenheid gebruik hebben gemaakt. Nog net vang ik uit de verlichte zaal, de stem van een dansleider op, die luide een nieuwe wals aankondigd. Uit de verte hoor ik twee doffe slagen van gindsche torenklok. Doch wat zie ik daar in de verte nade ren.... het roode licht van een achteruit rijdende autodoch neen dan zou ik motorgeronk waarnemen. Stil, ik hoor ook belgerinkelHet nadert mij al meer en meer. Nu zie ik het. Een koorknaapje in zwarte toog, in de eene een Godslamp en in de andere hand een heldere bel. Het wordt op de voet gevolgd door een Gees telijke, die met gebogen hoord de hand tusschen de jas, rustig voortschreidt. Zeker bij een stervende geroepen! Een oude grijsaard aan de overkant der straat is reecls op zijn knieën gevallen. In stinctmatig volg ik zijn voorbeeld Geloofd, geprezen en gedankt.klinkt het onverwijld van mijn lippen. Wat een liefderijk tafereeltje in het holle van den nacht. Misschien volgt de Goddelijke Za ligmaker denzelfden weg van mij, daar waar de uitgaande wereld hoogtij viert. Wat schrille tegenstelling. Onwillekeurig verzetten die gedachten zich tegen elkaar. Op klein menschelijke manier geef ik op elk hunner antwoord. Rustig nader ik dan mijn huis, na de volbrachte wandeling, die mij overvloedig stof voor dit artikeltje ge geven heeft. Ook dit artikeltje beveel ik onzen grooten lezers aan. Wie volgt? Wie de uit gewerkte gedachten van „H. B. S.-cr" goed naleest en onthoudt vindt hier weer een middel om ook te leeren een goed opstel te maken. Oom W i m. KEETJE KLEP D'R TIENTAL door Pierewiet II. En de daad bij het woord voegend greep ze Sien met haar stevige hand beet en duwde haar in den kelder. Nou motte we fan-avond nog angebran- de raist ete. Plotseling hief de tweeling, die broederlijk naast elkaar in een afge dankte kinderstoel zat, die zeker wel da teerde uit de Middeleeuwen een dank- en loflied aan voor Moeder waarbij Pietje eerste en Dirk tweede stem zong. Nou die wurme nog, krijschte de „liefderijke" moe der. „As 'k kon stopte ik ze met d'r beiden in 't kolenhok, mar da kan 'k fan me Moe derhart nie ferkrijge", klonk het iets bemin nelijker. Dirk en Pietje kregen ieder 'n „speen" heerlijk in de suikerpot gedoopt, ën waren voor 10 minuten stil. Doch nu klonk 't rechts van de kamer 'n langgerekt „Moehoe.... Hein pak me poppie af.... Moedeer". Nou da geblèr weer schreeuwde moeders stem. „Hein aap fan een jonge, wil jai wei's loslate, vlegel". En met hefti ge passen liep ze op den jongen af. Deze wist handig een klap te ontduiken en „smeerde 'm". Griet, de eigenaresse van de ëénarmige pop speelde verder, terwijl moeder de tafel dekte. Twee sohoone zak doeken, met veiligheidsspelden aanelkaar- gomaakt, diende tot tafelkleed, dan kwam de aardepot met aangebrande rijst midden er op. Twaalf blikken lepels ijzersterk, volgens den koopman die er mee ventte Moeder Klep had tafel gedekt!! Sien werd uit haar gevangenis bevrijd en, daar piepte het achterdeurtje en Kees, nog 'n telg van Moeder Klep gevolgd door 'n klein, tenger, bleek meisje, stapte fluitend het vertrekje binnen. „Wat stinkt het hier weer", was z'n open jongensgroet. „Seg jai, niks-doener, praatjesmaker, kattepulleschieter, mot jai nog wa fan 't aite segge? Nou as 't hier toch stink nar.... sou ik 't segge?"vervolgde de jongen guitig naar Siens zijde kijkend „naar angebran- de rijstebrei". Kee kwam uit de keuken en het kleine figuurtje in den hoek bemerkend, liep ze er op af en riep: „Je geld maid, geef op? War binne de cinte?" Bevend lei Pauwke vijf stuiver in de ruwe werkhand. „Is dat alles?" ,,'k Kon heusch niet meer, tante" ,,'t ls anders bitter wainig, mar omdat je nou me nichie bin, sal 'k t er mar bai late". „Zonder te bidden pakte ieder nu 'n lepel, stak die in de rijst, en ieder probeer de zooveel mogelijk te bemachtigen. Kees, die naast Pauwke zat scheen bijzonder veel trek te hebben.. Niemand merkte, hoe hij stilletjes drie kwart ervan in z'n broek zak liet glijden. Pauwke bad eerst haar Onze Vader en Wees gegroet gebeden toen Kee spotte: „Bin jè die Paapsehe gewoon te nog nie afgeleerd?". Kees sprong voor z'n beschermelinge in de bres. „Seg dat nog 's Moeder, je mos 't is dur- rsve, hé?" 't Is da 'k al die gebaide nog nie kan, mar anders ha 'k se allang meegebaide". En de pootige jongen stond met fonke lende oogen voor z'n Moeder, de handen tot vuisten genepen. „Kees, Kees, dan toch", smeekte Pauw- kens bevend stemmetje: „Eert uw Vader en Moeder". Plotseling zegen de armen neer, de jongen iiep als verlamd naar z'n stoel terug enbegon te snikken als een klein kind. „Je had 't ook 's rnoete durreve, hé, één vinger naar me uit te steken, 'k had appel moes van je gemaakt, appelmoes, versta je!" stoof Moeder nu op. „En sit nou niet te griene as 'n klein kind, mar ga naar bove, en Pauw ook snauwde de vrouw ver der. En samen, hand in hand gingen ze de trap op en samen deelden ze de buit, die uit Kees z'n broekzak kwam. En Pauwke leerde: „Onze Vader die in den Hemel zijt". En Kees zei goeig na: „Onze Vader die bin in de Haimel op aarede en op haile Wereld, en die in de Hemel bm". „Nee" verbeterde Pauwke. „Onze Vader die in den Hemelen zijt". „Nou ook' goed dan". „Zeg wa bin jai blaik", onderbrak Kees ineens z'n lessen, „ben je ziek Pauw?" „O, omdat jij 't nou ben. Kees, 'k heb zoo'n hoofdpijn, Kees, o zóó'n pijn." En zorgzaam als een Moeder wikkelde Kees het arme kind in een deken en bleef bij haar, totdat hij zeker wist, dat ze in geslapen was. Den volgenden morgen was Pauwke te ziek oip op te staan. Moe en diep lagen de oogen in de oogkassen. Om de lippen lag een^pijnlijke plek en wit... als een doode. Kees staarde verschrikt naar de arme verstootene. Was dat Pauwke, die vroo lijke Pauw, die eerst zoo dikwijls zong en nu Toen kon Kees z'n drift niet meer weer staan. „Moeder, mijn moeder het 't gedaan" en half huilend van woede stormde hij het trapje af, niet hoorend Pauwkens stem. „Eert uw vader en moeder". En reeds stond hij voor de verbaasde Kee en schreeuwde: „Ja, jij, heb Pauwke doodziek gemaak, ik ga. den dokter halen, al sou je me den nek omdraaie van kwaad heid". En Kees weg. De dokter kwam. Werd allesbehalve vriendelijk ontvangen, en eerst toen hij beloofd had, Pauwke gratis te ver plegen werd hij toegelaten. Geen hulp kon meer baten. Het kind was te verzwakt door de doorgestane angsten, door de koude te weinig voedsel. Maar., waar was Kees? In één ren liep hij naar de Pastorie, riep het heele huis bijelkaar en er hielp geen Moedertjelief aan. Pas toor moet mee", was het eenig antwoord wat luidde op de tallooze vragen der doove keukenprinses. En Pastoor kwam. Nog juist op tijd om de laatste Sacramenten toe te dienen. „Kees welibedankt, jo, vergeet toch nooit „Eert., uw.. Vader., en., uw.. Moeder.. Tante wordt toch braaf, dank U voor alles Jezus.. Maria.. Jo..Jozef Pauwke Lammer was niet meer. En met alle geweld wilde Kees d'r kist je maken en 't werd mooi, met heel z'n jongens vers tand overlegde hij hoe 't toch wel 't mooiste zou worden En Kees., die goeie Kees met z'n trouwe gouden ziel werd.... Gods helper om de heidenen te brengen naar den He mel en hij leert ze bidden: „Onze Vader die in den Hemelen zijt, Avé Maria 1" EEN HEERLIJKE VACANTIE door Elly. III. Jaap stelde z'n nichtje aan de familie voor en al gauw waren Henny en Lily aan het babbelen, alsof ze elkaar al jaren kenden. Zoo bleef 't heele gezelschap 'n uurtje bij elkaar zitten tot mijnheer van Meeuwen al veel te gauw naar z'n zoon en dochter hun zin zeide, dat het tijd was om weer op te stappen. Mevrouw verzocht Lily eens .gauw bij hen aan te komen, dat was tegelijk ook gezllig voor Henny. Lily beloofde het en de auto met de familie vertrok weer. Nu bleven ze nog 'n tijdje aan het strand, aten 't overgeblevene op, tot Jaap bun vertelde, dat het tijd werd om op te stappen en de fietsen te gaan halen, daar z'n Moeder gezegd had, dat ze voor het eten thuis moesten zijn. De terugreis verliep gelukkig al even voorspoedig als de heen reis en weldra kwam het bekende huis in zicht. Moeder stond al voor het raam uit te kijken. Ze kwamen niet uitgepraat over hun fietstochtje. Tot slot van dien dag, kwam Jaap's va der met twee kaarten voor de bioscoop thuis, zoodat Lily alweer 'n heerlijke avond beleefde en om half twaalf toen ze haar bed opzocht, al gauw in slaap viel. Zoo passeerden er nog verschillende da gen. Lily wandelde met Henny, fietste met de jongens, winkelde met Tante, totdat het den laatsten dag voor Tantes verjaardag was. Er was afgesproken Oom, Tante en Lily des middags naar Den Haag zouden'gaan, dan konden de jongens voor de versierin gen zorgen. Tante, die wel zoo'n beetje snapte, waar om dat reisje op touw was gezel vond alles dien dag best. 's Morgens ging eerst het bekende vier tal naar de Maarsmanssteeg voor hun cadeau. Jaap beweerde dat hij het alleen wel af kon als Lily mee ging, maar Theo en Joop wilden zien, wat voor waar er ge kocht werd. Zij hadden toch ook bijgedra gen, dus werd er besloten direct om 9 uur t9 gaan. De bewuste kristallen vaas was verkocht maar er was nog voorraad genoeg en er werd er een uitgezocht, die volgens Theo nog mooier was. Heel voldaan over hun cadeau gingen ze naar een bloemist en bestelde daar een prachtig bouquet theerozen, die de vaas nog mooier deden schijnen. Toen werden er nog lampions, slingers en verdere versieringen gekocht en belast en beladen keerden ze naar den Bijnsbur- gerweg terug. Terwille van het feest, werd er dezen dag vroeg gedineerd en direct na het diner vertrokken Oom, Tante en Lily naar Den Haag met de tram. In 't Bezui- denhout kwamen ze aan. Toen werd er eerst een bezoek aan de Bijenkorf gebracht en op het dak werd thee gedronken. Van Oom mocht Lily 'n snoezig colliertje koopen en van Tante kreeg ze een paar fijne hand schoenen. Daarna gingen ze met de tram naar Scheveningen en bleven daar soupee- ren. Oom had voor 's avonds plaatsen in de revue genomen. Dat vond Lily prachtig. Ze had nog nooit een revue gezien. De jongens ondertusSchen waren kant en klaar gekomen met de versieringen. Frits en Henny waren komen helpen en daar het mooi weer was en de barometer nog vooruit- liep waren de meeste versie ringen in den tuin aangebracht. In de huiskamer was Moeders stoel ge heel verborgen in groen en bloemen. Verder stonden overal vazen en vaasjes met bloemen. Midden op tafel prijkte een prachtige vaas met theerozen. Henny vond het ca deau ook prachtig. In 'n hoek van de kamer brandde de schemerlamp, 'n oadeau van Vader aan Moeder. 't Kleedje, dat Lily voor haar Tante ge maakt had, had Theo vast uit haar koffer gehaald en prijkte nu onder de vaas. De vaas komt nu nog eens zoo mooi uit vond hij. De post had al verschillende felicitaties voor hun Moeder gebracht, die al bij haar stoel klaar lagen. Ook van Lily's ouders was er al 'n brief. (Wordt vervolgd). HET STOMME MEISJE door Iwan. III. En dat het zoo treurig was, dat het meisje vanaf haar geboorte stom was. Ma ria zag met groote vrees den nacht nade ren, want zij dacht direct aan die vorige goede heer. Zij moest iets verzinnen om dezen heer en bediende te redden. Op haar kamertje schreef ze een klein briefje wat ze met het klaarzetten der tafel hem voorzichtig in de hand stopte. Het bevatte deze woorden: Wees op uw hoede, hedennacht zal men u vermoorden. De heer die zeer scherpzin nig was had al spoedig eenig argwaan ge kregen. Het uiterlijk der waard en waar din stonden hem niet aan doch nu door het briefje van dat lieve kind, was hij over tuigd dat hij en zijn knecht in booze han den waren gevallen. Hij moest er over na denken hoe hij deze zaak zou aanpakken. De waardin zeide: „Ik zal uw wapens in deze kast sluiten, het is een voorzorgs maatregel tegen ongelukken. Doch mijn heer zeide„Neen dat sta ik nooit toe, hoe goed het hier ook zijn kan. Onze wapens geven we niet af. Na het eten zeide Mijn heer tot de knecht. Ga eens zien Johann of de paarden goed zijn, ongemerkt stopte hij Johann het briefje in de hand dat hij in de stal even las. De knecht dacht ook al, hoe dat alles zou verloopen, doch zijn heer was voorbereid dat scheelde veel en hij was zeer moedig. Een poosje na het eten vroeg mijnheer aan de waardin of ze goede oude wijn had. O, mijnheer wij zullen de beste voor u ge ven die wij hebben. Na eenige oogenblik- ken kwam ze terug en zeide dat haar zoon was gestruikeld en zijn voet had verstuikt of Johann haar even in den kelder voor wilde lichten en of mijnheer soms even wilde komen zien, haar zoon leed zoo'n pijn. De heer vermoedde dat ze hem en zijn knecht in den donkeren kelder wilde lokken en was er op bedacht. Hij had zijn pistool in den zak en ging zonder vrees mee. Bij den kelder hoorde hij het kermen van den waard, die zoogenaamd gevallen was. De oude vrouw zeide op klagende toon, ga u maar voor mijnheer, ik ben zoo ze nuwachtig, doch mijnheer zeide: „Goed houdt maar even het lichtje voor dat ik de trap even kan zien, dan weet ik beter hoe ik moet loopen, wij zijn niet aan dezen kelder gewoon. De waardin deed een paar stappen op het trapje om mijnheer in den kelder te laten kijken. (Wordt vervolgd). VAN EEN JONGETJE DAT GRAAG LANG OP WOU BLIJVEN door Marie van der Wiel. „Als ik wat lang opblijf, en ik zit aan tafel te lezen, dan zal ik heusch niet in slaap vallen", pochte kleine Toon. „Goed", zei Moeder, „we zullen zien. Maar dan moet je maar 'ns op een andere avond wat langer opblijven, hoor. Nu moet je naar bed". Toon keek een beetje sip, maar moeder lachte er eens om. „Wanneer mag ik dan welee-ns, moe?" vroeg hij. „Misschien morgen, of anders overmor gen. Dat hangt er van af, als je goed op past". Daar bleef het bij en Toon ging naar bed. Maar den volgenden avond vr.oeg-ie aan z'n moeder: „Moe mag ik nu opblij ven?" „Neen Toon vanavond nog niet", zei moeder. „Wanneer dan, Moe"? „Morgenavonden nu niet meer zani ken hoor!" Het was weer avond. En nu mocht Toon wat langer opblijven. Heel deftig zat-ie aan tafel in z'n school boek te lezen en voelde niets geen slaap. Klaasvaak kon voorloopig wel weg blij ven maar of-ie dat deed? Dat zou je 't beste aan Toon kunnen vragen, 't Leek net of af en toe zijn oogen werden dicht ge trokken. Toon hield zich echter kranig. Hé.... hij kon de letters bijna niet meer lezen. Het was of ze op het papier stonden te dansen. Toen kreeg Klaasvaak meer moed, en voortdurend probeerde hij de oogen van Toon toe te knijpen. Zoo'n Toon kon niet langer meer tegen z'n plaaggeest. En zonder dat hij er erg in had, ging hij met z'n hand onder z'n hoofd leggen. Zoo viel hij in slaap. Moeder stoot te vader eens aan en ze moesten stilletjes lachen. En het heeft langen tijd geduurd, eer hij weer aan moeder dorst vragen, of hij nog eens wat langer op mocht blijven. DWAZE ANGST door Marietje van Rijswijk. Mientje was een flink dienstmeisje. Alles wat ze deed, zag e-r kraakzindelijk uit. Ze werkte ook den heelen dag, van 's morgens tot 's avonds. Maar ze had een groot gebrek; ze was bang. Het huis waar Mientje woonde, was ongeveer vijf minuten van het dorp af. Ze zou voor geen geld van de wereld 's avonds uit gaan, want ze dacht, dat er spoken wa ren. Op een keer werd kleine broertje nogal erg ziek; wij vonden het beter om den dokter te laten halen. Nu was dat nogal erg laat en het drankje moest nog gehaald worden. Moeder zei tegen haar, dat ze het om 7 uur moest halen. „Goed Moeder", zei Mientje, maar ^e dacht bij zich zelve, ik zal nog maar een poosje wacht, misschien doet vader het dan wel, want die moest toch nog het dorp in. Dus ze stelde het zoolang mo gelijk uit. 't Was ondertusschen al half acht geworden en het drankje was nog niet gehaald. Eindelijk was ze de deur uit. Schoorvoetend liep ze voort. Na twee minuten kwam ze terug, met hoogroode kleur en kloppend hart. „Is 't alweer zoo" sprak moeder. „Ja" zei ze „*t is echt. waar. Bij Wil- lemsen in den tuin stond een man. Vader, die in de kamer zat en alles gehoerd had, was binnengekomen. Moe der vertelde hem de heele geschiedenis. „Ik zal het wel doen", zei hij, „maar Mientje moet mee". Een paar minuten later kwamen ze weer thuis. „En wat was 'het nu", vroeg moeder. „Nu", zei vader, „de man die Mientje gezien had, was niets anders dan een vogelverschrikker".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 8