V
Jt
OOR
ggMZE
||1MPERER
ZATERDAG 18 OCTOBER 1930
DE LE1DSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
riiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii!iiimiiii;iimiiiiiiiiiir;
CORRESPONDENTIE.
Wandelaar, Leiden. Dank je
wel Neef voor deze bijdrage. Zie verder
de noot onder je opstel. Ik hou mij voor
dergelijke stukken ten zeerste aanbevolen.
Het moge een prikkel zijn voor de anderen
om ook te gaan schrijven, al hebben ze de
lagere school achter den rug, zooals zoo
velen mijner vaste medewerkers en mede
werksters.
Marie tje Vervoor n, Leiden.
Flink zoo Marietje. Dat versje op den re
bus van vóór 14 dagen is bepaald geestig.
Maak nu ook zoo eens iets op de raadsels
va.n den wedstrijd! Dag Marietje!
Lucie Wijtenburg, Leiden.
Dank lief Nichtje voor deze bijdrage. De
volgende week laat ik Beloond vertrouwen
plaatsen. Ik zie jullie zeker ook allen aan
den wedstrijd deelnemen. Broer Chrisje
glundert al en meent den eersten prijs in
de wacht te sleepen. Maak veel groeten
aan vader en moeder en alle zusjes en de
groote broer. Dag Lucie!
Herman uit Eersel. - Dat opstel
letje wil ik nog eens bewaren tot ik ook het
vervolg heb. Misschien kan ik dan beter
oordeelen of het geschikt is of niet. In
ieder geval, je hebt de reis naar Eersel
voor jouw doen goed beschreven. Dag
Herman
Anton v. d. N i e u w e n d ij k, A1 p h e n
aan den R ij n. Dat opstelletje is al
niet kwaad en ik kan me best voorstellen,
dat je op „Moeders verjaardag" reuzeschik
hebt gehad, en lekkere taartjes gesmuld
hebt op de gezondheid van haar, die je
het liefst hebt op aarde. Is dat niet zoo
Herman? Maak eens een mooi opstel voor
dezen wedstrijd. Als niet zooveel voor was,
liet ik dit plaatsen. Dag Anton!
ONZE RAADSELWEDSTRIJD.
Onze Raadselwedstrijd belooft een suc
ces te worden. Het regent brieven aan de
redactie. Van heinde en verre stroomen
de oplossingen binnen. Ook zijn reeds
eenige mooie bijdragen en versjes inge
stuurd. Flink zoo! Allen meedoen! Het
boek van mij ligt reeds klaar. Denkt aan
den einddatum! Na 20 Oct. gaat de deur
toe.
Oom W i m.
(Voor de Grooten).
DE GEHEIMZINNIGE KELLNER
Een oorspronkelijk detective-verhaal
door Anton 01de Kalter.
III.
Charles verwijderde zich. Edward greep
de intercommunale telefoon. Hallo, klonk
het op het postkantoor. Hallo, ach, juf
frouw, mag ik 3360785. Ik bel u. Hij had
de telefoon nauwelijks opgehangen, of daar
werd ook al gebeld.
Hallo.... Hallo, ja, met wie?
Hier. Haddeywell, detective.
Hier, de vereenige taxi-onderneming, en
wat is er van uw dienst mijnheer Haddey
well? Ach, mijnheer, kunt u misschien
direct even sturen?
Zeker, mijnheer Haddeywell, hij moet
toch bij u aan huis wezen? Zeker.
Hij is er binnen de vijf minuten.
In orde.
Dag mijnheer Haddeywell.
Dag mijnheer!
Edward belde af en hing de telefoon
weer op. Vervolgens trok hij zijn overjas
aan en zette zijn hoed op, sloot de deur
en begaf zich naar den gang, alwaar Char
les Burton hem opwachtte. Zij begaven
zich naar de deur. Daar hield de taxi met
een schok stil. Zij stapten in. Fory-street,
eerste tunnel, zeide Edward. De chauffeur
knikte. Met bliksemsnelle vaart vlogen zij
de straten door. Na eenige minuten hield
de taxi voor bovengenoemd huis stil. De
twee vrienden stapten uit, Edward belde
aan. Inplaats van een dienstbode deed
hem een agent open. Hij keek hem eerst
achterdochtig aan, doch toen zij hun pen
ning toonden, werd hij opeens vriende
lijk. Hij liet hun binnen en geleidde hun
door den gang, die op fraai Oosterscbe
wijze was ingericht.
De detectives namen alles zeer nauw
keurig op. Edward noteerde alle bijzonder
heden.
De agent geleidde hen door den gang,
hield voor een zware ebbenhouten deur
stil, opende die, en daar lag het slachtof
fer nog net zoo als hij vermoord was. Dit
diende natuurlijk voor de inspectie. Direct
nam Charles Burton eenige photo's van
het lijk en van de kamer, daarna nog een
speciale photo van de wonde en van de
handen, want de Chinees had zich zeer
waarschijnlijk verweerd. Edward echter,
nam de kamer van top tot teen op, zonder
dat aan de andere aanwezigen te laten
merken.
Daar ontdekte hij iets zeer belangrijks.
Hij zag nl. dat bet slachtoffer eenige
haartjes in de hand hield. Hij liep op het
lijk toe, deed net of hij het aandachtig
beschouwen wilde, doch nam, zonder dat
iemand het merkte de haartjes en stak
die in zijn zak.
Kom nu mee Charles, wij vertrekken.
Mij goed antwoordde Charles. De twee
vrienden begaven zich naar de deur, al
waar zij uitgelaten werden door een agent.
Zij namen weer plaats in den taxi, die hen
nog in geen vijf minuten tijd, naar hun
eigen huis terugbracht. Het was nu onge
veer twee uur in den nacht en de twee
detectives, die slaap hadden begaven zich
voor eenigen tijd ter ruste.
HOOFDSTUK II.
Het zou ongeveer vijf uur in den mor
gen zijn toen Edward Haddeywell, ge
kleed en al zijn kantoor inging. Hij zette
zich voor zijn schrijfburtau, ontsloot het en
haalde de kaartjes wederom te voor
schijn. Hij bekeek ze nauwkeurig. Deze
kaartjes konden een licht in de zaak wer
pen. Haddeywell verdacht den kellner van
het Washington-hotel van den moord op
den Chinees, doch hij kon dat niet met
zekerheid zeggen. Vanavond echter wilde
hij met Oharles naar het hotel toegaan en
den kellner eens nauwkeurig opnemen.
Daar het dien morgen lekker weer was,
had Edward het raam geopend, de gordij
nen er echter voor getrokken. Hij bekeek
de haartjes nog eens aandachtig, totdat
hij op een gegeven oogenblik iets bijzon
ders opmerkte.
(Wordt vervolgd).
(Voor de Grooten).
EEN NACHTELIJKE WANDELING
door H. B. S.-er.
Een mooie nazomernacht. Helder klin
ken de sterren tegen het egaal strakke
uitspansel. Zonder tusschenpoozen werpt
de maan gul haar milde stralen op de aar
de. Deze heerlijke gelegenheid wilde ik
niet voorbij laten gaan. „Vooruit", sprak
ik mij zeiven in, en ik kleedde mij voor 'n
wandeling. In mijn overjas gehuld, stap ik
voort, vanuit de buitenwijken der sta.d
Hier en daar is het raam van een woning
geopend, als wilden de bewoners, evenals
ik, op deze manier van deze zeldzame
nacht genieten. Vroolijke stemmen klinken
tot mij door. Wat verder hoor ik radio-
muziek. Elders zie ik een vrouw, de hand
tegen haar hals gedrukt, als om zich tegen
de nachtelijke koelte te beschermen, de
andere rustend op de schouder van een
knaapje, angstig voor zich uit staren.
„Zou ze op haar man wachten", denk ik
onwillekeurig bij mij zeivenDoch ja,
mijn gedachten zijn spoedig verwezenlijkt.
Daar komt hij aan. Waggelend is zijn gang.
Bij wijze van verpoozing af en toe een af
gezaagd lied neuriënd. Wat zal de verdere
avond voor die vrouw en kind brengen..?
Woest worden mijn gedachten verward
door het schrille geluid van een autocla
xon. Twee verblindende lichten, als oogen
van een voorwereldlijk dier komen onmee-
doogend op mij af, om enkele meters voor
mij uit, met een kleine bocht langs mij
heen te glijden, een prikkelende benzine
damp achterlatend.
Allengs nader ik het drukke gedeelte dei-
stad. Mijn weg leidt langs café's, Dansings
Bioscopen en meer van die vermakelijkhe
den. De atmosfeer is als vervuld van mu
ziek. Vroolijke Jazz Bands, zeurende saxo-
phoon's, zagende harmonica's en al wat
van dies meer zij. Zij schijnen te wedijve
ren, wie hunner wel het hardst zijn too-
nen kan laten hooreu. Ik versnel mijn
pas. Een scherp contrast is er tusschen dit
mooie weer en deze ijdele muziek.
Op het eind der straat zie ik een groep
je menschen van beider geslacht door de
geopende deur naar buiten treden. De smo-
kingrok der heeren en de lange avondtoi
letten der dames, wijzen er op, dat zij zoo
juist van deze dansgelegenheid gebruik
hebben gemaakt. Nog net vang ik uit de
verlichte zaal, de stem van een dansleider
op, die luide een nieuwe wals aankondigd.
Uit de verte hoor ik twee doffe slagen van
gindsche torenklok.
Doch wat zie ik daar in de verte nade
ren.... het roode licht van een achteruit
rijdende autodoch neen dan zou ik
motorgeronk waarnemen. Stil, ik hoor ook
belgerinkelHet nadert mij al meer en
meer. Nu zie ik het. Een koorknaapje in
zwarte toog, in de eene een Godslamp en
in de andere hand een heldere bel. Het
wordt op de voet gevolgd door een Gees
telijke, die met gebogen hoord de hand
tusschen de jas, rustig voortschreidt.
Zeker bij een stervende geroepen!
Een oude grijsaard aan de overkant der
straat is reecls op zijn knieën gevallen. In
stinctmatig volg ik zijn voorbeeld
Geloofd, geprezen en gedankt.klinkt
het onverwijld van mijn lippen. Wat een
liefderijk tafereeltje in het holle van den
nacht. Misschien volgt de Goddelijke Za
ligmaker denzelfden weg van mij, daar
waar de uitgaande wereld hoogtij viert.
Wat schrille tegenstelling. Onwillekeurig
verzetten die gedachten zich tegen elkaar.
Op klein menschelijke manier geef ik op
elk hunner antwoord. Rustig nader ik dan
mijn huis, na de volbrachte wandeling, die
mij overvloedig stof voor dit artikeltje ge
geven heeft.
Ook dit artikeltje beveel ik onzen
grooten lezers aan. Wie volgt? Wie de uit
gewerkte gedachten van „H. B. S.-cr" goed
naleest en onthoudt vindt hier weer een
middel om ook te leeren een goed opstel
te maken.
Oom W i m.
KEETJE KLEP D'R TIENTAL
door Pierewiet
II.
En de daad bij het woord voegend greep
ze Sien met haar stevige hand beet en
duwde haar in den kelder.
Nou motte we fan-avond nog angebran-
de raist ete. Plotseling hief de tweeling,
die broederlijk naast elkaar in een afge
dankte kinderstoel zat, die zeker wel da
teerde uit de Middeleeuwen een dank- en
loflied aan voor Moeder waarbij Pietje
eerste en Dirk tweede stem zong. Nou die
wurme nog, krijschte de „liefderijke" moe
der. „As 'k kon stopte ik ze met d'r beiden
in 't kolenhok, mar da kan 'k fan me Moe
derhart nie ferkrijge", klonk het iets bemin
nelijker. Dirk en Pietje kregen ieder 'n
„speen" heerlijk in de suikerpot gedoopt,
ën waren voor 10 minuten stil. Doch nu
klonk 't rechts van de kamer 'n langgerekt
„Moehoe.... Hein pak me poppie af....
Moedeer". Nou da geblèr weer schreeuwde
moeders stem. „Hein aap fan een jonge,
wil jai wei's loslate, vlegel". En met hefti
ge passen liep ze op den jongen af. Deze
wist handig een klap te ontduiken en
„smeerde 'm". Griet, de eigenaresse van
de ëénarmige pop speelde verder, terwijl
moeder de tafel dekte. Twee sohoone zak
doeken, met veiligheidsspelden aanelkaar-
gomaakt, diende tot tafelkleed, dan kwam
de aardepot met aangebrande rijst midden
er op. Twaalf blikken lepels ijzersterk,
volgens den koopman die er mee ventte
Moeder Klep had tafel gedekt!! Sien werd
uit haar gevangenis bevrijd en, daar piepte
het achterdeurtje en Kees, nog 'n telg van
Moeder Klep gevolgd door 'n klein, tenger,
bleek meisje, stapte fluitend het vertrekje
binnen. „Wat stinkt het hier weer", was
z'n open jongensgroet.
„Seg jai, niks-doener, praatjesmaker,
kattepulleschieter, mot jai nog wa fan
't aite segge?
Nou as 't hier toch stink nar.... sou ik
't segge?"vervolgde de jongen guitig
naar Siens zijde kijkend „naar angebran-
de rijstebrei".
Kee kwam uit de keuken en het kleine
figuurtje in den hoek bemerkend, liep ze
er op af en riep: „Je geld maid, geef op?
War binne de cinte?"
Bevend lei Pauwke vijf stuiver in de
ruwe werkhand.
„Is dat alles?"
,,'k Kon heusch niet meer, tante"
,,'t ls anders bitter wainig, mar omdat
je nou me nichie bin, sal 'k t er mar bai
late".
„Zonder te bidden pakte ieder nu 'n
lepel, stak die in de rijst, en ieder probeer
de zooveel mogelijk te bemachtigen. Kees,
die naast Pauwke zat scheen bijzonder
veel trek te hebben.. Niemand merkte, hoe
hij stilletjes drie kwart ervan in z'n broek
zak liet glijden. Pauwke bad eerst haar
Onze Vader en Wees gegroet gebeden toen
Kee spotte: „Bin jè die Paapsehe gewoon
te nog nie afgeleerd?".
Kees sprong voor z'n beschermelinge in
de bres.
„Seg dat nog 's Moeder, je mos 't is dur-
rsve, hé?"
't Is da 'k al die gebaide nog nie kan,
mar anders ha 'k se allang meegebaide".
En de pootige jongen stond met fonke
lende oogen voor z'n Moeder, de handen
tot vuisten genepen.
„Kees, Kees, dan toch", smeekte Pauw-
kens bevend stemmetje: „Eert uw Vader
en Moeder". Plotseling zegen de armen
neer, de jongen iiep als verlamd naar z'n
stoel terug enbegon te snikken als
een klein kind.
„Je had 't ook 's rnoete durreve, hé, één
vinger naar me uit te steken, 'k had appel
moes van je gemaakt, appelmoes, versta
je!" stoof Moeder nu op. „En sit nou niet
te griene as 'n klein kind, mar ga naar
bove, en Pauw ook snauwde de vrouw ver
der.
En samen, hand in hand gingen ze de
trap op en samen deelden ze de buit, die
uit Kees z'n broekzak kwam. En Pauwke
leerde: „Onze Vader die in den Hemel
zijt".
En Kees zei goeig na: „Onze Vader die
bin in de Haimel op aarede en op haile
Wereld, en die in de Hemel bm".
„Nee" verbeterde Pauwke. „Onze Vader
die in den Hemelen zijt". „Nou ook'
goed dan".
„Zeg wa bin jai blaik", onderbrak Kees
ineens z'n lessen, „ben je ziek Pauw?"
„O, omdat jij 't nou ben. Kees, 'k heb
zoo'n hoofdpijn, Kees, o zóó'n pijn."
En zorgzaam als een Moeder wikkelde
Kees het arme kind in een deken en bleef
bij haar, totdat hij zeker wist, dat ze in
geslapen was.
Den volgenden morgen was Pauwke te
ziek oip op te staan. Moe en diep lagen de
oogen in de oogkassen. Om de lippen lag
een^pijnlijke plek en wit... als een doode.
Kees staarde verschrikt naar de arme
verstootene. Was dat Pauwke, die vroo
lijke Pauw, die eerst zoo dikwijls zong
en nu
Toen kon Kees z'n drift niet meer weer
staan.
„Moeder, mijn moeder het 't gedaan" en
half huilend van woede stormde hij het
trapje af, niet hoorend Pauwkens stem.
„Eert uw vader en moeder".
En reeds stond hij voor de verbaasde
Kee en schreeuwde: „Ja, jij, heb Pauwke
doodziek gemaak, ik ga. den dokter halen,
al sou je me den nek omdraaie van kwaad
heid".
En Kees weg. De dokter kwam. Werd
allesbehalve vriendelijk ontvangen, en eerst
toen hij beloofd had, Pauwke gratis te ver
plegen werd hij toegelaten.
Geen hulp kon meer baten. Het kind was
te verzwakt door de doorgestane angsten,
door de koude te weinig voedsel. Maar.,
waar was Kees? In één ren liep hij naar
de Pastorie, riep het heele huis bijelkaar
en er hielp geen Moedertjelief aan. Pas
toor moet mee", was het eenig antwoord
wat luidde op de tallooze vragen der doove
keukenprinses.
En Pastoor kwam. Nog juist op tijd om
de laatste Sacramenten toe te dienen.
„Kees welibedankt, jo, vergeet toch nooit
„Eert., uw.. Vader., en., uw.. Moeder..
Tante wordt toch braaf, dank U voor alles
Jezus.. Maria.. Jo..Jozef
Pauwke Lammer was niet meer.
En met alle geweld wilde Kees d'r kist
je maken en 't werd mooi, met heel z'n
jongens vers tand overlegde hij hoe 't toch
wel 't mooiste zou worden
En Kees., die goeie Kees met z'n
trouwe gouden ziel werd.... Gods helper
om de heidenen te brengen naar den He
mel en hij leert ze bidden: „Onze Vader
die in den Hemelen zijt, Avé Maria 1"
EEN HEERLIJKE VACANTIE
door Elly.
III.
Jaap stelde z'n nichtje aan de familie
voor en al gauw waren Henny en Lily
aan het babbelen, alsof ze elkaar al jaren
kenden. Zoo bleef 't heele gezelschap 'n
uurtje bij elkaar zitten tot mijnheer van
Meeuwen al veel te gauw naar z'n zoon
en dochter hun zin zeide, dat het tijd was
om weer op te stappen. Mevrouw verzocht
Lily eens .gauw bij hen aan te komen, dat
was tegelijk ook gezllig voor Henny. Lily
beloofde het en de auto met de familie
vertrok weer.
Nu bleven ze nog 'n tijdje aan het
strand, aten 't overgeblevene op, tot Jaap
bun vertelde, dat het tijd werd om op te
stappen en de fietsen te gaan halen, daar
z'n Moeder gezegd had, dat ze voor het
eten thuis moesten zijn.
De terugreis verliep gelukkig al even
voorspoedig als de heen reis en weldra
kwam het bekende huis in zicht.
Moeder stond al voor het raam uit te
kijken. Ze kwamen niet uitgepraat over
hun fietstochtje.
Tot slot van dien dag, kwam Jaap's va
der met twee kaarten voor de bioscoop
thuis, zoodat Lily alweer 'n heerlijke avond
beleefde en om half twaalf toen ze haar
bed opzocht, al gauw in slaap viel.
Zoo passeerden er nog verschillende da
gen. Lily wandelde met Henny, fietste met
de jongens, winkelde met Tante, totdat het
den laatsten dag voor Tantes verjaardag
was.
Er was afgesproken Oom, Tante en Lily
des middags naar Den Haag zouden'gaan,
dan konden de jongens voor de versierin
gen zorgen.
Tante, die wel zoo'n beetje snapte, waar
om dat reisje op touw was gezel vond alles
dien dag best.
's Morgens ging eerst het bekende vier
tal naar de Maarsmanssteeg voor hun
cadeau. Jaap beweerde dat hij het alleen
wel af kon als Lily mee ging, maar Theo
en Joop wilden zien, wat voor waar er ge
kocht werd. Zij hadden toch ook bijgedra
gen, dus werd er besloten direct om 9 uur
t9 gaan.
De bewuste kristallen vaas was verkocht
maar er was nog voorraad genoeg en er
werd er een uitgezocht, die volgens Theo
nog mooier was.
Heel voldaan over hun cadeau gingen ze
naar een bloemist en bestelde daar een
prachtig bouquet theerozen, die de vaas
nog mooier deden schijnen.
Toen werden er nog lampions, slingers
en verdere versieringen gekocht en belast
en beladen keerden ze naar den Bijnsbur-
gerweg terug. Terwille van het feest, werd
er dezen dag vroeg gedineerd en direct na
het diner vertrokken Oom, Tante en Lily
naar Den Haag met de tram. In 't Bezui-
denhout kwamen ze aan. Toen werd er eerst
een bezoek aan de Bijenkorf gebracht en
op het dak werd thee gedronken. Van Oom
mocht Lily 'n snoezig colliertje koopen en
van Tante kreeg ze een paar fijne hand
schoenen. Daarna gingen ze met de tram
naar Scheveningen en bleven daar soupee-
ren.
Oom had voor 's avonds plaatsen in de
revue genomen. Dat vond Lily prachtig.
Ze had nog nooit een revue gezien.
De jongens ondertusSchen waren kant
en klaar gekomen met de versieringen.
Frits en Henny waren komen helpen en
daar het mooi weer was en de barometer
nog vooruit- liep waren de meeste versie
ringen in den tuin aangebracht.
In de huiskamer was Moeders stoel ge
heel verborgen in groen en bloemen.
Verder stonden overal vazen en vaasjes
met bloemen.
Midden op tafel prijkte een prachtige
vaas met theerozen. Henny vond het ca
deau ook prachtig.
In 'n hoek van de kamer brandde de
schemerlamp, 'n oadeau van Vader aan
Moeder.
't Kleedje, dat Lily voor haar Tante ge
maakt had, had Theo vast uit haar koffer
gehaald en prijkte nu onder de vaas. De
vaas komt nu nog eens zoo mooi uit vond
hij.
De post had al verschillende felicitaties
voor hun Moeder gebracht, die al bij haar
stoel klaar lagen. Ook van Lily's ouders
was er al 'n brief.
(Wordt vervolgd).
HET STOMME MEISJE
door Iwan.
III.
En dat het zoo treurig was, dat het
meisje vanaf haar geboorte stom was. Ma
ria zag met groote vrees den nacht nade
ren, want zij dacht direct aan die vorige
goede heer. Zij moest iets verzinnen om
dezen heer en bediende te redden. Op haar
kamertje schreef ze een klein briefje wat
ze met het klaarzetten der tafel hem
voorzichtig in de hand stopte. Het bevatte
deze woorden:
Wees op uw hoede, hedennacht zal men
u vermoorden. De heer die zeer scherpzin
nig was had al spoedig eenig argwaan ge
kregen. Het uiterlijk der waard en waar
din stonden hem niet aan doch nu door het
briefje van dat lieve kind, was hij over
tuigd dat hij en zijn knecht in booze han
den waren gevallen. Hij moest er over na
denken hoe hij deze zaak zou aanpakken.
De waardin zeide: „Ik zal uw wapens
in deze kast sluiten, het is een voorzorgs
maatregel tegen ongelukken. Doch mijn
heer zeide„Neen dat sta ik nooit toe, hoe
goed het hier ook zijn kan. Onze wapens
geven we niet af. Na het eten zeide Mijn
heer tot de knecht. Ga eens zien Johann of
de paarden goed zijn, ongemerkt stopte hij
Johann het briefje in de hand dat hij in de
stal even las. De knecht dacht ook al, hoe
dat alles zou verloopen, doch zijn heer was
voorbereid dat scheelde veel en hij was
zeer moedig.
Een poosje na het eten vroeg mijnheer
aan de waardin of ze goede oude wijn had.
O, mijnheer wij zullen de beste voor u ge
ven die wij hebben. Na eenige oogenblik-
ken kwam ze terug en zeide dat haar zoon
was gestruikeld en zijn voet had verstuikt
of Johann haar even in den kelder voor
wilde lichten en of mijnheer soms even
wilde komen zien, haar zoon leed zoo'n
pijn. De heer vermoedde dat ze hem en
zijn knecht in den donkeren kelder wilde
lokken en was er op bedacht. Hij had zijn
pistool in den zak en ging zonder vrees
mee. Bij den kelder hoorde hij het kermen
van den waard, die zoogenaamd gevallen
was.
De oude vrouw zeide op klagende toon,
ga u maar voor mijnheer, ik ben zoo ze
nuwachtig, doch mijnheer zeide: „Goed
houdt maar even het lichtje voor dat ik
de trap even kan zien, dan weet ik beter
hoe ik moet loopen, wij zijn niet aan dezen
kelder gewoon. De waardin deed een paar
stappen op het trapje om mijnheer in den
kelder te laten kijken.
(Wordt vervolgd).
VAN EEN JONGETJE DAT GRAAG
LANG OP WOU BLIJVEN
door Marie van der Wiel.
„Als ik wat lang opblijf, en ik zit aan
tafel te lezen, dan zal ik heusch niet in
slaap vallen", pochte kleine Toon.
„Goed", zei Moeder, „we zullen zien.
Maar dan moet je maar 'ns op een andere
avond wat langer opblijven, hoor. Nu moet
je naar bed".
Toon keek een beetje sip, maar moeder
lachte er eens om.
„Wanneer mag ik dan welee-ns, moe?"
vroeg hij.
„Misschien morgen, of anders overmor
gen. Dat hangt er van af, als je goed op
past".
Daar bleef het bij en Toon ging naar
bed. Maar den volgenden avond vr.oeg-ie
aan z'n moeder: „Moe mag ik nu opblij
ven?"
„Neen Toon vanavond nog niet", zei
moeder.
„Wanneer dan, Moe"?
„Morgenavonden nu niet meer zani
ken hoor!"
Het was weer avond. En nu mocht Toon
wat langer opblijven.
Heel deftig zat-ie aan tafel in z'n school
boek te lezen en voelde niets geen slaap.
Klaasvaak kon voorloopig wel weg blij
ven maar of-ie dat deed? Dat zou je 't
beste aan Toon kunnen vragen, 't Leek net
of af en toe zijn oogen werden dicht ge
trokken.
Toon hield zich echter kranig.
Hé.... hij kon de letters bijna niet
meer lezen. Het was of ze op het papier
stonden te dansen. Toen kreeg Klaasvaak
meer moed, en voortdurend probeerde hij
de oogen van Toon toe te knijpen. Zoo'n
Toon kon niet langer meer tegen z'n
plaaggeest. En zonder dat hij er erg in
had, ging hij met z'n hand onder z'n hoofd
leggen. Zoo viel hij in slaap. Moeder stoot
te vader eens aan en ze moesten stilletjes
lachen. En het heeft langen tijd geduurd,
eer hij weer aan moeder dorst vragen, of
hij nog eens wat langer op mocht blijven.
DWAZE ANGST
door Marietje van Rijswijk.
Mientje was een flink dienstmeisje.
Alles wat ze deed, zag e-r kraakzindelijk
uit. Ze werkte ook den heelen dag, van
's morgens tot 's avonds. Maar ze had
een groot gebrek; ze was bang. Het huis
waar Mientje woonde, was ongeveer vijf
minuten van het dorp af. Ze zou voor
geen geld van de wereld 's avonds uit
gaan, want ze dacht, dat er spoken wa
ren. Op een keer werd kleine broertje
nogal erg ziek; wij vonden het beter om
den dokter te laten halen. Nu was dat
nogal erg laat en het drankje moest nog
gehaald worden. Moeder zei tegen haar,
dat ze het om 7 uur moest halen.
„Goed Moeder", zei Mientje, maar ^e
dacht bij zich zelve, ik zal nog maar een
poosje wacht, misschien doet vader het
dan wel, want die moest toch nog het
dorp in. Dus ze stelde het zoolang mo
gelijk uit. 't Was ondertusschen al half
acht geworden en het drankje was nog
niet gehaald. Eindelijk was ze de deur
uit. Schoorvoetend liep ze voort. Na twee
minuten kwam ze terug, met hoogroode
kleur en kloppend hart.
„Is 't alweer zoo" sprak moeder.
„Ja" zei ze „*t is echt. waar. Bij Wil-
lemsen in den tuin stond een man.
Vader, die in de kamer zat en alles
gehoerd had, was binnengekomen. Moe
der vertelde hem de heele geschiedenis.
„Ik zal het wel doen", zei hij, „maar
Mientje moet mee".
Een paar minuten later kwamen ze weer
thuis.
„En wat was 'het nu", vroeg moeder.
„Nu", zei vader, „de man die Mientje
gezien had, was niets anders dan een
vogelverschrikker".