V Om I^IHDEREH OOR ZATERDAG 4 OCTOBER 1930 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. siniiiiiniiiiinminmimiiiinmnmiiinmniiiiiMiimiiiiinninmmiiiMiinimnniiiiMiiiHiHiD aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiuiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiimuiiHHiiiir; CORRESPONDENTIE. Duifje te N o o r d w ij k. Of dat heusch waar is, dat de Neefjes en Nicht jes met mij zoo'n tocht gemaakt hebben, door de Brasemermeren, zooals Cadierdat watertochtje beschrijft? Wat zal ik daarop antwoorden! Gedeeltelijk is dat waar. Ik heb met eenigen van onze lezers en leze resjes, dit uitstapje gemaakt en versehei- denen van onze lezers hebben reeds ge schreven, dat ook zij veel voor een derge lijk tochtje voelden. We zullen dus het volgend jaar hierop eens samen nader overleggen. Misschien dat dit idee voor verwezenlijking vatbaar is. Cadier en Jo sephine Schermer o.a. meenen van wel. Nu dan, we zullen zien! Voor dit jaar is het te laat. Dag Duifje! O Nelly Huyts, Leiden. Ik wist wel, dat je dit gewonnen boek mooi zoudt vinden. Doe je nu ook weer mee en met den a.s. wedstrijd? Ik vind het flink en be leefd van je, dat je dadelijk bedankt hebt. Geloof je wel Nelly, dat er altijd nog zijn, die een prijs in de wacht sleepen, zonder een woordje van dank te spreken! Nu dat is haast niet te gelooven. Trouwens nette kinderen vergeten dat niet. Dag Nelly! Maak veel groetjes aan je ouders en ont vang jij de vijf! Cornelis Strampaard, Stomp- w ij k. Zoodra ik door den stapel nog liggende copy heen ben, kom jij aan de beurt. Je he'bt keurig geschreven en van ordelijk en mooi schrift hou ik. Ook aan den wedstrijd mee doen! Dag Neefje! Groetjes thuis! M i e n t j e v. d. Yooren, Leiden. Ik zal je toch nog moeten, een weekje of misschien twee, teleurstellen. Actueele stukken gaan altijd voor enwie vóór is, voor maalt. Ik zie je met broertje toch op den wedstrijd! Dag Mientje! Pierewiet, Leiden. Zoo Piere wiet, ben je d'r eindelijk weer. Je stoel aan onze tafel stond al zoo lang onbezet. Ik vermoedde dan ook, dat je in het buiten land zat, om nieuwe indrukken op te doen en om ons weer te verrassen met iets moois, zooals dan ook weer gebleken is. Dank voor deze bijdrage! Zie de volgende week eens. Ja lief Nichtje, dat taaltje is moeilijk precies weer te geven! Maar zoo als jij het gedaan hebt, is het wel leesbaar. Daag! Veel groeten aan vader en moedér en.... de andere huisgenooten Truus v. d. Fluit, Leiden. Zoo Truusje, wil jij dit versje zoo graag in de krant zien? Dat geloof ik welmaar is 't eigen werk? Pierewiet zou zeggen: „als het niet eigen werk is, is er niks aan" en daar heeft zij volkomen gelijk aan. Kom, ik zal eens laten hooren wat Truus over haar Moeder gedicht heeft. Mijn Moeder. Ik weet niet, wat ik liever Dan mijne moeder had; Ver boven goud en zilver Is zij mijn grootste schat. Wat moest mijn moeder lijden, Voor mij haar dierbaar kind; Wat kost het haar een zorgen Omdat ze mij bemint. Zij mint mij, o. zoo teeder, Zij leeft geheel voor mij En ziet ze mij gelukkig, Wie is zoo blij als zij? Zou ik ondankbaar wezen; Dat gaf haar veel verdriet; Mijn hart klopt voor mijn moeder Neen, haar vergeet ik niet. Truus v. d. Fluit. .Elly Simons, Dordrecht. Dank je wel Elly voor deze mooie bijdra gen. Nou maar, wat heb jij genoten mijn kind. Ik zal probeeren no. I nu reeds te laten plaatsen. Dergelijke stukken zijn een dubbele plaats waard. En wat zeg je van Wim? Dag Elly! Groeten thuis. Veel goeds en liefs voor jou. En nu het groote nieuws. Aanstaande Zaterdag kom ik met prijs raadsels. Zegt het voort! Oom Wim. RAADSELS ingezonden door Suze van Zijp. I. Ik ben 'n dier, verander mijn eerste letter en ik word iet-s, dat ieder bij een loterij heeft? II. Met r ben ik een kleedingstuk. Met b een dier. Met d dien ik om schepen te repareeren. Met h ben ik een bergplaats. III. Ik ben een visch, zet een letter er voor en ik word een gelegenheid waar vele menschen komen. IV. Wat- God niet ziet, Ziet 'n boer eiken dag En 'n koning, als 't gebeuren mag V. Karei Keizer had 'n hond; Ik geef u 't woord p.1 in den mond Hoe heet Keizer Kareis hond? VI. Ik kwam op 't- land, Ik kwam op 't zand, Ik kwam een hondje tegen, Ik héb 't woord al driemaal En toch zult ge 't niet weten. VII. Het brandt dag en nacht en ver brandt toch niet. Wat is dat? IX. Het heeft een mond, maar geen kop, armen en toch geen handen, het loopt en heeft geen voeten. X. Welk is de zwaarste staf? XI. Waar windt men zeeën, rivieren en meren zonder water, steden, vlekken en dorpen zonder huizen, bossohen zonder boomen. De_ oplossingen komen de volgende week. Niets insturen. Wie nog raadsels weet, sturen ze op! Oom Wim. (Voor de Grooten). WAT EEN GROOTE VOETBALMATCH ZIEN TOT GEVOLGEN HEEFT door Wim Simons, Gymnasium, Venraai. Slot IV. Karei Holt wordt gelukkiger als ooit te voren. Vader ging zitten en gelijk bestormde Karei hem met w-el honderd vragen. „Hoe vond 'u het? Waar hebt u gezeten? Vindt u het niet fijn dat D. F. C. gewon nen heeft?" Eindelijk was Karei uitgevraagd, en kreeg Karei gelegenheid eens iets te zeg gen. Hij zei dat hij het erg leuk spel vond en stelde voor dat Moeder den volgenden keer (dan werd D. F. C.—Sparta de meest traditioneele wedstrijd gespeeld) ook eens mee zou gaan, waar deze niets op tegen had. „Vader, mag ik morgen meedoen met het elftal van de klas; we moeten tegen de H. B. S. spelen en de jongens hebben gevraagd of ik ook mee wou doen". Gauwer nog dan Karei verwacht had, gaf z'n vader toestemming. Den volgenden dag speelde Karei voor 't eerst in 't eerste elftal mee. Hij was in plaats van Peetje de Boer, die met z'n moeder naar Rotterdam moest en dus verhinderd was. Kare-1 speelde prachtig op de spilplaats; met verre trappen brak hij iedere vijande lijke aanval en met rust nas de stand 2—0. Na rust ging 't precies hetzelfde en het einde kwam met een 40 overwin ning op de H. B. S., iets wat nog nooit gebeurd was, want de H. B. S. was no. 1' in de schoolcompetitie. Karei had zoo de aandacht getrokken, dat met algemeene stemmen besloten werd dat Karei definitief in het eerste elftal zou spelen. lederen avond was er een match en eens vereerde mijnheer en mevrouw Holt deze met een bezoek. Alle keeren won het elftal, alle scholen werden in de pan gehakt. In 'n week tijd stond hun school definitief bovenaan met 6 gespeelden en 6 gewonnen wedstrijden. De H. B. S., Gymnasium, de Temmink- school, de Ohr. H. B. S. e. a. hadden aan 't enthousiasme van „Kareis club" moe ten gelooven en 5, 6, 7 ja 80 uitslagen waren geen uitzondering. Kareis vrienden waren terecht trots op hun nieuwe clubgenoot en benoemde hem gauw tot hun captain. Maar Karei wilde toch graag ook in een andere club gaan en n, t. dan in D. F. C. Eerst vond vader het niet goed; hij zei dat één club meer als genoeg was maar op aandringen van Kareis moeder kreeg Karei toestemming en werd lid van D. F. C. Karei was gauw jarig en z'n verwachting dat hij 'n shirt en schoenen (want tot nu toe had hij alles geleend) werden zelfs nog overtroffen, want van z'n Peetoom kreeg hij nog 'n prachtige voetbal en van z'n broer en zus mooie knie'be6chenmers en kousen met rood-witte omslagen, terwijl z'n ouders de gevers van 't shirt en de broek en z'n Tante die van de schoenen waren. Wat was Karei toch gelukkig. Maar een paar dagen moest hij nu al z'n voetbal ge dachten op zij leggen, want er was examen. Hij moest hard werken, want bijzonder rooskleurig stond hij er ityet voor. Na veel inspanning haalde hij toch wel eenig succes; hij ging nl. voorwaarde lijk over. Eerlijk gezegd, z'n ouders hadden ge dacht dat hij die klas nog wel eens zou moeten maken en dus was het nog een aardige verrassing. Karei beloofde 't volgende jaar heel hard te zullen werken en met die belofte waren z'n ouders tevreden. Met ongeduld wachtte Karei op de eer ste match, welke hij voor D. F. C. zou meespelen. Eindelijk werd 't bekend gemaakt; het was de eerstvolgende Zaterdagavond en ging tegen de Sparta-junioren, als voor- wedstrijd voor den grooten match van den volgenden dag: D. F. C. ISparta I. Karei had weer uitstekenden zin, dien Zaterdagmiddag, hoewel de tegenstanders niet voor de D. F. C.'ers onderdeden. Met rust was de stand nog steeds 00. Na de rust hetzelfde spel, uitstekende verdedigingen, zwakke, voorhoeden. Vijf minuten voor het einde nog 00. Toen kreeg Karei een penalty te nemen. Hij prepareerde zich op 'n kogel, plaat-s te zich achter den bal en het was 10, wat de einduitslag óók was en Karei was de held van den dag. Den volgenden middag danste hij, nu niet op de eerste rangs, maar op de club huis-tribune, uitsluitend voor D. F. C.-le- den. Wat kon hij liever hebben, want D. F. C. won met 20 en Karei scheen hoe langer hoe gelukkiger te worden. Nog lang speelde hij in D. F. C. en klom op tot in het eerste van D. F. C. en kwam zelfs in het nationale elftal, wat hij feite lijk allemaal te danken had aan den wed strijd D. F. C.A. F. C. (Voor de Grooten). DE GEHEIMZINNIGE KELLNER Een oorspronkelijk detective-verhaal door Anton 01de Kalter. H. Toen hij thuis kwam en zijn vriend Thaitscht wilde opzoeken, bemerkte hij, dat deze zijn kamer gesloten was. Stahthishst-h klopte nog en paar maal, doch tevergeefs. Toen daarna de deur nog niet open wilde, begon hij met al zijn kracht tegen de deur te beuken, echter zonder resultaat. Toen herinnerde hij zich opeens, dat hij nog een oude looper had. Hij giag naar zijn kamer, ontsloot zijn bu reau en haalde de looper voor den dag. Hij ging weer terug naar Thaitscht zijn kamer, en probeerde met behulp van den looper de deur te openen. Het ging, het slot sprong achteruit, hij opende de deur. Doch meenende dat Thaitscht uit was, of in slaap gevallen was, zag hij heel iets anders. Thaitscht nl. lag in zijn bloed ba dend, achterover op den grond, met een gapende wonde aan den hals. Staht'hishsstk liep op het slachtoffer toe, doch bemerkt tot zijn ontzetting dat de levensgeesten reeds geweken waren. Stahthishsht waarschuwde direct de recherche en politie. De zaak werd direct grondig onderzooht. Vanuit de crimineel e politie werd ons dit geseind. Haddeywell en Burton stonden als aan den grond genageld. Daar fitste hun een gedachte door het hoofd. Zeg, Charles, zou die vent, die kellner van het Washington-Hotel hier ook wat mee te maken hebben.c Hij is ten minste op denzelfden tijd in de stad geweest en herinner je je nog wel hoe ongerust hij er uit zag? Ja, ja, Edward, antwoordde Char les, ik herinner mij alles. Men kan het nooit weten. In ieder geval zullen wij het zaakje in onderzoek nemen, zeide Edward. Obarles stemde hiermede in. Zij lazen het biljet nog eens door en liepen daarna met versnelden pas naar huis. Onze hee- ren bewoonden een zeer fraai heerenhuis in de 7e Avenue. Edward beide aan, zoo- dra- zij het huis bereikt hadden. Het dienstmeisje deed hem open. Ieder begaf zich naar zijn eigen kamer. Edward Haddeywell bezat een zeer fraaie kamer. Alles wat men er in zag was antiek. Vooral het fraaie, zware, eiken houten schrijfbuareau, dat hij bezat, was de moeite waard. Edward begaf zich naar de postbus, nam de aanwezige post eruit, sorteerde de brieven, las vervolgens de couranten door. De moord stond nu reeds vermeld. Laat ik het zaakje eens met Charles bespx-eken, dacht hij. Hij greep de huis telefoon en stelde zich met Charles in ver binding. Hallo, Charles, wil je even bij mij ko- ik kom zoo Edward, was het antwoord. Even later trad Charles Edwards kamer binnen. Wat dunkt jou van het zaakje? Nou antwoordde Charles, mij dunkt, dat het een ingewikkeld zaakje is, dunkt jou ook niet? Je raadt mijn gedachten, Char les. Zij hadden het zich ondertusschen ge makkelijk gemaakt. Zij hadden zich uitge strekt op een divan, en onder het opste ken van een lekkere sigaar sprak Edward: „Weet je wat- Charles, laat eens kijken, het is nu tien minuten over half een, wij kun nen nog wel even naar dat Ohineezenhuis toegaan, pak je phototoestel maar, neem de sterke lens mee. Ik zal mij gereedma ken, Edward". Goed, ik zal ondertusschen een taxi opbellen. In orde! (Wordt vervolgd). VAANTIE door Sjaantje Boekraad. De school was uit. Vroolijk zongen de jongens en meisjes een liedje van de va- oantie. De vier kinderen van Duinkerk kwamen 't huis binnenstormen. „Bedaar toch eens wat", zei juf, „en ga eens mee naar de kinderkamer, want ik heb goed 'nieuws voor jullie. Dadelijk gingen ze met juf mee naar boven naar de kinderkamer. „Nu juf", drong kleine Jetje aan. „Nou dan zal ik 't jullie maar vertellen, jullie mogen morgen uit". Hoera, riepen ze. De vier meisjes gingen naar den tuin. „Fijn zeg, dat we morgen uit mogen", zei Emitny. „Zeg, weet je wat ik doe, ik ga het bij Treesje van de buurvrouw zeggen", zei Elly. Alle vier holden ze den tuin door naar Treesje. „Treesje, Treesje", riep Tieneke, we mo gen morgn uit!" „Heerlijk voor jullie", zei Treesje". „Nou en tante kan zoo fijn ver tellen", zei Jetje. „Kinderen eten", riep juf. Allemaal hol den ze naar binnen. Na het eten moesten ze naar bed, want 's morgens om acht uur zouden ze weggaan. Den volgenden mor gen gingen ze naar tante en 's avonds vroegen ze al aan tante om te vertellen. Goed, zei tante en ze begon, 't- heet: De gestrafte Zonnebloem. Vroeg waren de bloemen 's morgens al wakker. „Ik mag toch vandaag bij Anne ke staan", zei de Zonnebloem. „Jullie zijn allemaal leelijke bloemen, alleen ik ben mooi. Moet je dat Vergeet-mij-nietje zien, 't is de leelijkste bloem van den tuin." „Net of je zelf zoo mooi bent", zei de roos, je bent maar een gewone bloem zoo als wij allen, een beetje grooter anders niet." Bemoei je met je eigen", zei de Zon nebloem kwaad. „Ik mag tooh vlak bij Anneke staan. Want je moet weten dat Anneke haar Eerste H. Communie deed en de bloemen vonden het altijd een eer bij haar te mo gen staan. Daar kwam Anneke's moeder aan om bloemen te halen. Alle bloemen plukte ze af en 't eerste het „Vergeet-mij- nletje". Alleen de Zonnebloem bleef staan. Voor den tweeden keer kwam moeder den tuin in en pakte de Zonnebloem. Maar ze mooht niet bij Anneke staan maar in een verren hoek van de kamer. Ze vond het erg verdrietig maar het was haar verdien de straf. „En nu is 't uit", zei tante. „Mooi", zeiden de kinderen. En verder de heele vacajitie hébben ze pret gehad dat beloof ik je. EEN ZWERVERTJE. door Mia Derksen. kleine jongetje. Fer heette hij. Hij woonde Moe doolde hij langs de straten, het in een nauw steegje, 't Was kóüd en Fer was ma-ar dun gekleed. Met zijn knuistjes stevig in zijn zak, liep hij verder. Hoe dich ter hij bij zijn huisje kwam, hoe lang zamer hij liep. „Wat zou vader zeggen dat hij zoo wei nig had opgehaald. Zou hij al thuis zijn"? Fer werd bang, hij vreesde zoozeer zijn vader, die bijna altijd dronken thuiskwam. Ach ook moeder leed er zoo onder. Op eens wordt Fer ruw bij zijn kraag gevat en een zware stem riep: „Zoo lummel ben je daar eindelijk, ik dacht al dat je niet meer thuis kwam, gauw geef op je geld." 't Was Fer's vader, die juist uit een kroeg kwam. Bevend liet Fer het geld, dat nau welijks dertig cent bedroeg en dat hij met moeite had verzameld, zien. Een vloek ontsnapte de man. Bij een oor duwde hij de arme knaa-p vooruit. Nauwelijks zijn ze thuis, of vader barst los: „Zoo brutaal nest, durf je zoo thuis te komen. Wel ja, brood en kleeren wil je hebben maar be delen, 't heertje is er te voornaam voor." Tegelijk pakte hij een zweep, die vroeger voor de hond was geweest en sloeg er on barmhartig op los. Groote tranen vloeiden over de wangen van den knaap, die geen geluid durfde voortbrengen uit vrees voor de vader, die er nog onbarmhartiger op los zou slaan. Eindelijk liet de dronkaard hem los. Strompelend ging Fer naar boven, waar hij zich op een stroozak neer liet vallen. Een hevige woede kwam over hem, toen hij bedacht, dat het eigenlijk zijn vader niet was. Zijn moeder, die eigenlijk ook de zijne niet was en een groote liefde voor de knaap had opgevat, vertelde hem eens in vertrouwen, dat haar man Fer had geroofd uit een kasteel. Eenige kleertjes had zij nog, die hij toen aan had gehad met het wapen van zijn vader erin geweefd. Zij had ze Fer laten zien en ook gezegd waar ze lagen, zoodat de knaap alles wist te liggen. Zij zelf was vroeger eens door den vader van den dronkaard gestolen en met dezen opgegroeid. Later hadJan, zoo heette de zatlap, haar meegenomen om zijn potje te koken, zooals hij het noemde. Zij had het plan opgevat om t,e vluchten en zich in den vreemde als werkvrouw uit te geven. Aan dit alles dacht Fer en stil stond hij op, ging naar de lade, waar hij wist, dat de kleertjes lagen en pakte deze er uit. Daar ontdekte hij een papiertje met de woorden. Lieve Fer, Hier zijn zooals je weet de kleeren, die je aan had toen je gestolen werd. Ik heb het niet langer kunnen uithouden en ben er vandoor gegaan. Ik vermoed, dat ook jij dit weldra zult doen en daarom zal ik je een nadere aanduiding geven van de plaats, waar je vandaan komt. Als je naar het Zuiden trekt en wel naar Tirol, dan vraag je daar maar naar het kasteel „Le vieux Chateaux". Het is er dicht bij. Hier is ook nog wat geld, dat ik overgelegd heb ▼an het loon, dat ik voor mijn geheime werken ontving, het zal je te pas komen. Ik hoop, dat liet je goed mag gaan en nu vaarwel. Je liefhebbende pleegmoeder. Strak keek Fer op 't papier. Vanmid dag had hij haar nog gezien en nu ineens weg.Een traan biggelde over zijn wang, toen hij bedacht, hoe bezorgd zij nog voor 'hem geweest was. Maar thans was het geen tijd om te treuren. Er moest gehan deld worden. Fer pakte zijn bundeltje bij elkaar en ook een oude viool. Deze was steeds zijn trouwe kameraad geweest. Ook nu hoopte hij er op te spelen, en zoo op het kasteel te komen. Met vlugge pas liep hij voort over den dijk nu en dan weg duiken achter een boschje kreupelhout als een eenzame voetganger of wielrijder hem bemerkte. Diaar ziet Fer een hooiberg en hij besloot er te gaan slapen en mor gen verder te trekken, 't gevaar was nu ook wel geweken. Hij sliep een gat in den dag en toen hij ontwaakte voelde hij zijn maag geducht jeuken. Hij besloot dus eerst maar eens wat broed te koopen en dan eens zien of er met zijn viool rondtrekkend, nog wat te verdienen was. Hij liep een bakkerswin kel in en kocht een paar cadetjes, die hij smakelijk oppeuzelde, hij leschte zijn dorst aan een heldere beek. Nog even rustte hij uit en trok toen verder. Bij ieder huis bleef hij staan en speelde wat op zijn viool Eens stond hij weer zoo te spelen, toen een rijke dame op hean toetrad en vrien delijk vroeg: „Hoe heet je ventje?" Fer noemde zijn naam en de dame nam den jongen toen mee naar huis. Fer moest van alles vertellen en zag niet, hoe de dame verbleekte. Eindelijk liet hij de Meertjes zien. Op dit gezicht drukte de dame hem tegen zich aan, terwijl ze uitriep: „Fer je bent mijn zoon!" Toen viel ze bewusteloos neer. Fer riep om hulp. Een heer kwam toe snellen en vertelde alles. Fer kwam nu tot de ontdekking, dat dit zijn vader moest zijn. Moeder kwam al gauw bij en vroeg dadelijk om haar jongen. Hij kreeg nu weer een heerlijk leven. Maar ook de dief ontging zijn straf niet. Voor levenslang werd hij opgesloten. EEN HEERLIJKE VACANTIE door Elly. I. „Lily", riep mevrouw Schouten aan de trap. „Ja, Moes, ik kom." Vlug legde Lily, 'n aardig bakvisohje, haar handwerkje neer en was in enkele sprongen beneden, waar haar moeder al wachtte met een brief in de hand. Baadt eens wat er in dezen brief staat, lachte moeder. Hè, Moes, u maakt me erg nieuwsgierig. Toe, zeg 't me gauw", smeek te Lily. Nu, Tante Marie uit Leiden, vraagt je 'n tijdje te logeeren en je zou dan tot na haar verjaardag mogen blijven als wij het tenminste goed vinden." „U vindt het. toch zeker foed!" „Daar moet ik eerst nog eens met Vader over spreken", antwoordde Mevrouw Schouten. Toen mijnheer Schouten eenige uren la ter thuis kwam, snelde Lily hem al in de gang tegemoet nfet den brief. „Pa, ik ben in Leiden te logeeren ge vraagd. U heeft tooh geen bezwaren!" Toen de familie Schouten gezellig bij een kopje thee zat werd er over het geval gesproken en gelukkig voor Lily, werden de bezwaren opzij geschoven en kreeg ze toestemming van haar ouders om te gaan. Van blijdschap danste Lily eenige oogen- blikken later met Mina, de dikke keuken prinses om de tafel en de keuken en be loofde haar alvast een half dozijn anzicht- kaarten van Leiden en omstreken. Geen wonder, dat Lily zoo graag bij haar Oom en Tante in Leiden ging logee ren! Tante Marie was haar Moeders eenige zuster en daar ze alleen maar 3 jongens had, beschouwde ze Lily, als deze in Lei den kwam als haar eigen dochter. Lily van haar kant vond het eenig met de jongens te stoeien en fietstochten te ma ken en natuurlijk door haar Tante en Oom verwend te worden voor een poosje. Den volgenden dag schreef Lily een lan gen brief naar Leiden dat ze dolgraag kwam. Verder den dag en het uur waarop zij in de Sleutelstad van plan was te arri- veeren. En, zoo eindigde ze, „ik verwacht jullie allemaal op het perron om me te komen afhalen." De dagen die nu kwamen werden bui ten Lily's gewone bezigheden aan de toe bereidselen voor de heerlijke reis besteed. Er werd een mooi handwerkje voor Tan te gemaakt en voor de jongens een aar digheidje gekocht. Eindelijk was de dag aangebroken, waarop Lily zou vertreken. Moeder bracht haar naar het station, gaf Lily onderweg nog eenige raadgevingen en vermaningen, die echter maar half gehoord werden, wat wel te begrijpen is. Ze wuifde tot ze Moeder niet meer kon zien, nestelde zich toen behaaglijk in de kussens en nam een boek uit haar koffer tje om den treinreis wat korter te doen schijnen. Maar elk oogenblik moest ze aan den heerlijken tijd denken, die ze tege moet ging. Een dan, Tantes verjaardag. Daar maakten de jongens en Oom altijd zoo'n reuzefeest van. Andere jaren was haar Moeder er meestal heengegaan, dus voelde Lily zioh er nog gewichtiger door, dat zij als afgevaardigde kwam. Tante en Oom hadden ook zooveel aar dige kennissen, die ze nog kende van vroe gere bezoeken aan Leiden. Dat was dus ook heel leuk, die weer eens te ontmoeten. Eindelijk zag ze de bekende „Vink", dus was het nu nog maar enkele oogenblikken en al gauw stoomde den trein het station binnen. Ja hoor, daar stonden ze al te wuiven, Tante en 't edele drietal en wa ren al aan de coupé, voordat de trein stil stond. Lily gaf het koffer aan, pakte haar re genmantel en sprong op het perron waar een hartelijke omhelzing met Tante plaats had en daarna met de jongens. Nadat de diverse groeten van haar ouders overgebracht waren zette de stoet zich in beweging. Jaap, de oudste en al 'n heele heer, die z'n vader al in de zaken behulpzaam was, droeg 't koffer en Theo en Joop moesten zich op de beurt met 't dragen van Lily's regenmantel tevreden stellen. Daar Tantes huis niet ver van het sta tion gelegen was, behoefde van de tram geen gebruik gemaakt te worden en onder prettig gebabbel wandelde de familie den Rijnsburgerweg op, waar hun huis gelegen was. zDe jongens begeleidden Lily in triumpf naar de logeerkamer en kwamen haar een half uurtje later al weer halen om mee in den tuin te gaan theedrinken. (Wordt vervolgd). Treesje. Treesje kreeg een heel mooi kwartje, Want ze was zoo zoet geweest, Daarvoor mocht ze wat gaan koopen, Nu dat was een heel groot feest. Ha, ze wist het, een stuk vlakgora, En een Kwattareep er bij, Vlug liep Treesje nu de straat op, O, haar hartje sloeg zoo blij Kijk, daar zag ze al den winkel, Maar wie had daar zoo'n verdriet, Ach, het was een heel arm meisje, Neen, dat keek zoo vroolijk niet! 't Zat daar op den stoep te schreien, 'k Heb zoo'n honger, 'k heb zoo'n pijn, „Ach, zei Treesje, ben jij zoo ziekjes, Kom dat zal gauw weer beter zijn". Even bleef nog Treesje denken, 't Heele kwartje, ja het moest, „Hier", zei Treesje „nu niet meer huilen" En toen werd het kindje zoet. 't Meisje lachte door haar traantjes, Treesje lachte met haar mee, En ze voelde 't goed van binnen, Ons Lieve Heertje was tevrêe. Bernardina Reijnders.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 8