ZATERDAG 20 SEPTEMBER 1930 DE LE1DSCHE COURANT VIERDE BLAD PAG. 14 1 Mr. Kokosky verzoekt voorlezing van de vroegere verklaringen van getuige. Verdachte: Het komt niet te pas dat getuige thans weer heel anders verklaart. Het zijn vuile, schunnige verklaringen. Getuige: Dat is niet waar. Mr. Kokosky gaat dan de verklaringen van getuige na. President (tot getuige): Vroeger hebt u niet gezegd, dat verdachte zenuwachtig was direct toen u thuis kwam. Durft u dat thans onder cede wel verklaren. Getuige: Hij was anders dan anders. Dat bleek uit verschillende dingen. Hij liep bijv. op en neer door den gang. Ik heb toen nog gezegd: Wat doet hij vreemd. Mr. Kokosky: U verklaart geheel anders dan vroeger. Volgens het proces-verbaal hebt u verklaard, dat verdachte na het ver- kleeden zenuwachtig was. Daaruit zou dan toch op te maken zijn, dat dit voor het verkleeden niet het geval was. Bovendien zou het niet te verwonderen zijn, wanneer verdachte zenuwachtig was, want hij wist, dkt elk oogenblik de verduisteringen zou den kunnen uitkomen. Mr. de Visser wijst er nog op, dat getui ge vroeger verklaard heeft, dat mevr. v. O. bij het ontmoeten op den avond van 29 November in den gang aan verdachte heeft gevraagd: „Is er iets?" en dat verdachte daarop geantwoord zou hebben: „Neen, nu is er niets!" Mr. Kokosky: Misschien krijgen we nog wel een instantie en dan zal deze getuige wel weer anders verklaren. Volgende getuige is de agent G. Tim- mers. die per telefoon de waarschuwing van te Korte heeft aangenomen. Dat was ongeveer kwart over zeven. Later heeft verdachte opgebeld, die vroeg, wat er aan de hand was. Getuige heeft daarop geant woord dat er een aanslag was gepleegd, waarschijnlijk op den heer Lans. Mr. de Visser: Verdachte, u hebt na dat telefoongesprek tot mevr. Weijne gezegd: Lans is vermoord. Dat kon u toch niet welen? Verdachte: Ik heb het toch door de telefoon hooien zeggen. Getuige: Dat kan niet, ik weet zeker, dat ik het woord moord niet in mijn mond heb gehad, want ik wist toen nog niet pre cies, wat er gebeurd was. Verdachte: Ik blijf er bij, dat deze ge tuige mij per telefoon heeft gezegd, dat Lans was vermoord. Daarna komt getuige F. W. van Willi gen naar voren. Deze stond dien avond buiten voor het pand van de Haas. Er .stonden toeii veel menschen. Verdachte kwam daarop aanloopcn en vroeg: Wat is er aan de hand? Hem is toen geantwoord, dat Lans was vermoord. Verdachte maak te den indruk, dat hij nogal gehaast was. Getuige mej. G. A. H. Enzlin, kantoor bediende, heeft op 29 November des avonds om 6.30 of 6.45 uur gezien, dat een man van naar schatting 40 jaar uit de richting Bosland kwam. Hij was toen de fa briek van de Haas al voorbij. Deze man had een glad gezicht, droeg een overjas en had een grijze hoed op. Ook had hij een aktetasch bij zich. Op de Admiraliteits- badc heeft getuige gezien, dat die man een pakje wegwierp. President; Was dat deze man. Getuige: Ongeveer, hij lijkt er wel iets op. Vervolgens wordt als getuige gehoord A. J. Weijers, die den door vorige getuige bedoelden man ook heeft gezien. Die man had een dophoed op. Ook getuige zag hem een pakje in het water werpen. Evenwel kan getuige niet zeggen, of die persoon en verdachte dezelfde zijn." Mr. Kokosky: Bij de politie hebben deze laatste getuigen gezegd, dat ze meenden dat verdachte die persoon, niet was. Getuige Enzlin verklaart nog, «at zij hét niet wist. Getuige Hermans deelt mede, dat de vo rige getuigen hebben verklaard bij het po litic yerhoor, dat zij eerder meenden dat verdachte niet de man was, dien zij op de Admiralileitskade hadden gezien. De volgende getuige, de koopman W. G. Kiene heeft zijn zaak op hetzelfde tprrein als die van de N.V. de Haas. Getuige heeft zijn zaak op 29 November des avonds om half zeven verlaten. Het achterhek heeft hij toen gesloten. Bij van den Heuvel werd toen nog gewerkt. Mr. Kokosky: Mijnheer de president,de correspondent van de Telegraaf deelt mij zoo juist mede, van hun correspondent te Rotterdam te hebben verbomen, dat bij de justitie in Rotterdam een brief was in gekomen, van iemand uit het vreemdelin genlegioen, die daarin mededeelde, dat hij de dader was. Waarom is die brief niet in het dossier? Mr. de Visser: Die brief is inderdaad gekomen, maar ik heb hem niet overgelegd, omdat zulks de zauk noodeloos zou enfca- meeren. Deze brief heeft absoluut geen bcteekenis, want dezelfrio persoon heeft aan een vriend geschreven, dat hij dat al leen maar gedaan had om\uit het Vreem delingenlegioen verlost te worden. Mr. Kokosky had het toch beter gevon den, wanneer deze brief door liet O. M. niet was achtergehouden en niet aan de verdediging was onthouden. Mr. de Visser: Als O. M. lean ik alles achterhouden wat ik wil. Echter mag ik niet aan het Hof overleggen, wat aan dc verdediging wordt onthouden. Overlegging van den brief was in dit geval overbodig, omdat uit het ingestelde onderzoek is ge bleken, dat de daarin gedane mcdedeeling op onjuisten grondslag berust en dat de schrijver de bewuste mededeeling alleen maar gedaan heeft om uit het Vreemde lingen legioen te komen. Daarom heeft spreker den brief niet OAorgelegd. Mr. Kokosky: Die brief had toch moeten zijn overgelegd. Mr. Dc Visser: Maar dat houdt maar noodeloos dc zaak op. De brief is bij het ondcrzoèk vergeleken met den brief, clic aan den vriend is geschreven, en daaruit is •imneklaar gebleken, dat we hier met een -njuiste mededeeling te doen hebben. We hebben hier de waarheid noodig en geen nonsens. Op deze gronden heeft spr. zich gerechtigd gevoeld, om dezen brief niet over te leggen. Mr. Kokosky: Wie zegt nu, dat heb in gestelde onderzoek volledig is geweest. Pleiter heeft daarin geen vertrouwen. In ieder geval zou pleiter het op prijs stellen indien nog een grondig onderzoek door het Hof werd ingesteld. Mr. de Visser verklaart zich daarna alsnog bereid om de brieven over te leg gen. Hij doet voorlezing van den geheelen brief, welke aan den vriend, een zekeren Frans, is geschreven. Daarin wordt o. m. medegedeeld, dat de schrijver het leven in heb legioen beu is, en dat hij zou sterven, wanneer hij daar nog langer zou moeten blijven. Daarom heeft hij, zich de moord zaak-Lans herinnerende, er aan gedacht, om zich als de dader daarvan aan te melden. Wanneer hij eenmaal in Holland zou zijn, zou hij zich er wel weer weten uit te redden. In ieder geval was het beter, zoo schreef hij, om in Holland een half jaartje in de gevangenis te zitten, dan om hier te sterven. Mr. de Visser gaf daarna den brief ter inzage aan de verdediging. De zitting werd hierop geschorst tot 2 uur. MIDDAGZITTING. Na heropening der zitting om 2 uur wordt de getuige F. B. Melis, accountant, ge hoord. Hij had op 14 November 1928 van den heer Lans opdracht gekregen de boe ken der N.V. de Haas tc controleeren. Op 28 Nov. was hij daarmee klaar op het kas boek na, waarmee iiij 29 November begin nen zou. Getuige heeft niet den indruk gekregen, dat van O. zijn onderzoek onaangenaam vond. Mej. J. M. Kroon werkte eiken Woens dag bij de familie Lans en maakte Zater dags het kantoor van de Haas schoon. Za terdag 1 December waschte zij toevallig het ontbijtservies af, daaronder was geen witbeenen mesje. Van O. bracht een blau we kop en schotel met lepeltjes en vroeg die af te wasschen, daar was ook geen mesje bij. Toen zij 's middags dc ramen zeemde, ging van O. de trap af, ging de deur door naar de wasscherij en kwam een half uur daarna weer terug. Hij liep heel zachtjes naar boven, zoo zacht dat zij van hem schrok. Zij heeft niet gezien, dat hij toen iets bij zich had. 15 Juni 1929 maakte ze de gootsteen- kast schoon tegenover de trap en maakte twee kistjes leeg op de bovenste plank. Toen zij de grootste kist voor den dag haalde, vond zij daarin een vijl, gepakt in hetzelfde pakpapier dat bij de Haas in ge bruik was. In September ongeveer had zij dat kastje ook schoongemaakt, toen was de vijl er niet in. Den Zaterdag na den moord vond zij van O zenuwachtig. Ze heeft hem niet naar de kast zien gaan, waar de vijl gevonden is. Getuige W. J. F. Smith heeft op 3 De cember Lans' begrafenis bijgewoond, hij zat met van O. in dezelfde volgkoets. Van O. heeft bij het terugrijden over het voort zetten der zaak gesproken. Getuige C. V. van Voorts, een oud vriend van den beer Lans, wordt daarna verhoord. Op 30 November heeft hij met van O. geconfereerd over overneming-der zaak door van O. Ze zouden later naar Mees gaan. Er is over gesproken, dat er een technisch man bij genomen zou worden, omdat v. O. zelf niet genoeg verstand er van had. Getuige Mej. M. R. H. Remery was naaister bij mevr. Weyne; op 30 Septem ber heeft zij op verzoek van mevrouw de pantalon van v. O. gerepareerd, waamn het zitvlak versleten was en gescheurd. Het gat was blijkbaar kort te voren met een groote steek dichtgenaaid en weer los geraakt. Getuige heeft er een stuk inge zet. Mr. Kokosky: „Hebt u vlekken aan de broek gezien?" Get.: „Neen". Getuige A. M. Geritsen verklaart dat van O. hem schoenen met kapotte neuzen ter reparatie gegeven heeft op 1 December en nieuwe schoenen gekocht. Hij heeft er niets bijzonders aan bespeurd, ook geen vocht. Verdachte verklaart, dat het dien dag hard had geregend. Getuige G. Mosselveld heeft de schoe nen gerepareerd voor den heer Gerritsen. President: „Waren ze vochtig?" Getuige: „Ja. Er was een plek op den rechterschoen, vlak achter de neus". Hij heeft vroeger verklaard, dat het net was of er men benzine, in elk geval een andere vloeistof dan water, aan geknoeid was. De rechterschoen was natter dan de linker. Verdachte: „Do rechterschoen was ach ter den neus kapotter dan de linker schoen, daarom was hij natter." Getuige weet daar geen antwoord op. Op een vraag van mr. v. d. Meer ver klaart hij dat do plek hem eerst opgeval len is, omdat hij hem niet glanzend kon poetsen. De schoenen worden, uit de overtuigings- stukken voor den dag gehaald. Procureur-generaal tot verdachte: „U hebt hier eergisteren verklaard, dat u niet wist welke schoenen u in reparatie had gegeven. Weet u dat nu wel?" Verd.: „Ze leken sprekend op een an der paar. Toen mij schoenen op het politie bureau getoond werden, dacht ik dat het deze. schoenen waren. Ik heb mij vergist." Getuige E. Kraft heeft Vrijdag 30 No- vomber van O. in zijn winkel gehad. Van O. zei: U hebt zeker wel gehoord, dat Lans dood is. Toen getuige vroeg, hoe het gegaan zou zijn, zei van O. van niets te weten. Hij zei, dat hij vroeg naar huis ge gaan was. Get. heeft gezegd: Dan wordt u zeker directeur. Van O. bevestigde dit, maar voegde er bij, dat hij alleen accepteeren zou als er een technische leider bij kwam. Mr. Kokosky: „Welken indruk kreeg u van hem?" Get.: „Erg zenuwachtig." Getuige A. van den Tol heeft de vijl ge zien, door hein herkend als toebehoorend aan de firma de Haas, waar hij in dienst was. Hij zelf had destijds de vijl omgebo gen, dat weet hij zeker. De vijl lag dan hier, dan daar. Pres.: „Vroeger zei u, dat hij altijd bij Bruinaars in de pakkamer lag". Get.: „Dat kan." Pres.: „Dat kan niet, u verklaart nu an ders." Get. zegt nu, zelf nooit de vijl gebruikt te hebben, dus niet precies te weten waar do vijl geborgen werd. De cowboy-zaak. De proc.-generaal deelt mede, dat een proces-verbaal ingekomen is in dc z.g. Cowboy-zaak. Een type uit de Rolterdam- sche onderwereld, bijgenaamd do Cowboy, is destijds verdacht van den moord, maar weer vrijgelaten. Voorgelezen wordt een verbaal van den agent Moree, die van twee vrouwen, welke onbekend wilden blijven, de verlaring ge kregen had, dat zij wisten wie den moord gepleegd hadden; van O. zou onschuldig zijn, maar de daders zouden twee Rotter dammers zijn, Joost-Sluitersen Jan Vermeu len. Dezen was het bekend, dat Lans en van O. homoseuxueelen waren en zij had den die wetenschap gebruikt om Lans en van O. geld af tc zelen. Van O. was bang en betaalde in 't geheel 5000, om geen schandaal te krijgen. Lans was niet bang en weigerde te betalen. Zij zouden Lans vermoord hebben, óf omdat hij niet betalen wou, óf omdat hij hen bedreigd had. Getuige G. Buijso bootwerkersbaas, als getuige gehoord, verklaart eveneens ge hoord te hebben, dat Breget en Dammers, bootwerkers, gezegd hadden, dat een an der dan v. O. het gedaan! had.-Half Rot terdam weet het. Dammers zei: v. O., Ver meulen en Van Tiel en de Cowboy hadden afgesproken bij Lans in te breken, niet hem te vermoorden. Maar de Cownov heeft hem op zijn hersens geslagen. Buys had gevraagd, waarom hebben ze dc centen dan niet meegenomen Toen had Dam mers gelegd, dat zc bang geworden wa ren en wegloopen. „Truitje", een juf frouw, zou ook den Cowboy verweten heb ben, Lans te hebben vermoord. Getuige H. van Alen, kok en steward, verklaart Anton Hemelrijk, „dc Cowboy" en J. Vermeulen en C. van Tiel te kennen. Hij heeft hen op den dag van den moord om 5 uur in een café aan den Open Rijs- tuin zien zitten, druk pratend, 10 minuten hebben ze buiten staan praten en zijn toen weer binnengekomen. Om halfnegen kwam Hemelrijk terug, ietwat zenuwachtig. Getuige Brevet ontkent dat hij Buijs verteld heeft, dat een ander den moord ge daan had. Buijs beweert daarentegen: hij heeft het uitgekraamd Getuige M. Lamers zegt, dat er over den moord gesproken is, maar hij heeft niet gezegd wat Buijs beweert. Buijs: „Ik vergis me niet. Dammers heeft het gezegd." Dammers: „Er is geen bal van an". Getuige rieterse, lioofd-agent van poli tic tc Rotterdam bevestigt, dat van Alen eerst den Cowboy als dader aangewezen heeft en Jan Vermeulen, later Jan Dufcilh, weer later Theemissen, nog later Akkers- dijk. Ze werden alle gearresteerd voor niets, zijn fantasie was onuitputtelijk. Von Alen, nog eerst gehoord, herhaalt dat hij argwaan gekregen heeft door dat op geheimzinnige manier gevoerde gesprek in het café en de politie gewaarschuwd werd. Getuige Pietejrse verklaart verder huis zoeking bij den Cowboy en Vermeulen ge daan te hebben en niets verdachts te heb ben gevonden. De broek van Vermeulen, aldus de procureur-generaal, is nog des kundig onderzocht. (Opmerking naar aan leiding van een opmerking van mr. Ko kosky, dat niet voldoende onderzocht is.) Proc.-Generaal„Nou kan mijnheer Kokosky eens zien, hoe goed het politie onderzoek is geweest". (Gelach). De griffier leest een verklaring voor van Hemmes, die. vroeger bij De Haas in betrekking was, waaruit blijkt dat de heer Lans en een juffrouw van 't kantoor vermoedelijk een ongeoorloofde bel rek king met elkaar onderhielden. Ook zou de lieer Lans niet altijd zoo precies op tijd thuisgekomen zijn als mevr. Lans voor geeft. Getuige P. J. de Haast heeft den lieer Lans goed gekend en zich verwonderd dat Lans zich door van O. heeft laten bedot ten. Lans was een man van vee] beloven, weinig geven. Ik ben 9 jaar uit de zaak weg, maar indertijd merkt ik altijd dat Lans een licht ontvlambaar, eenigszins mysterisch man was. 't Uitbetalen der da mes duurde altijd heel lang, Getuige C. van Vliet, hoogdagen!, van politie, verklaart geconstateerd tc hebben, dat de Cowboy, Tennissen en Van der Heu len. werkelijk op den door van Alers ge noemden dag in het bewuste café geweest zijn. Agent P. Biesheuvel heeft het alibi van Vermeulen en den Cowboy gecontroleerd cn bevonden, dat het klopte. Getuige mej. C. J. Regeer was indertijd dienstbode bij mevr. Landsmeer. Op 29 November kwart voor 7 was zij op de ver anda van het huis der familie Landsmeer, dit riitziet op het kantoorterrein der N.V. de Haas, om een kleed uit te kloppen. Voor de zaak van Van Heuvel heeft zij toen tweo hecren zien staan op het erf van Vermeer, een met een regenjas aan had een acte- tasoh bij ^ich, de ander, iets kleiner, had een grijze demi-saison aan. Pres.: „Was een dier heeren van O.?" Get.: „Dat weet ik niet. Ik heb gezegd, dat hij er veel op leek". Mr. Kokosky: „Een jaar later is de proef herhaald, er zijn twee menschen op die plek gaan staan, en die hebt u toen niet gezien. Heeft dat u niet aan 't wankelen gebracht?" Get. zegt niet tc twijfelen, zij heeft in derdaad die tweo menschen gezien. Proc.-Generaal: „Stond er niemand an ders, of hebt u niet meer gezien?" Get..1: „Niet meer gezien". Proc.-Generaal: „U hebt verklaard, dat ze in een lichtschijnsel stonden. Was er licht op de heele plaats? Kon u nog meer menschen zien?" Get.: „Alleen die twee menschen zag ik. Verleden jaar, toen de plaats donker was, kon ik alleen schimmen onderschei den". Mr. Kokosky: „Men meent, dat u maar staat te fantaseeren, ook do procureur-ge neraal". Proc.-Generaal: „Waaruit leidt u dat af? Er is alleen een kwestie van tijdsver schil, de heer Landsmeer meende, dat het kwart over zeven was". Get. herhaalt, dat het 6.45 uur geweest moet zijn, omdat zij na 't opruimen van het zilver op de klok keek en daoht: we zijn vroeg vandaag. De familie at altijd om 6 uur. Om 5 of tien over 7 was ik thuis, in de Vredehof straat. De moeder van getuige, mej. Regeer- Springveld, bevestigt (niet onder oede) dat haar dochter op dien tijd is thuisgekomen. Inspecteur Hermans verklaart, dat bij de proefneming een der twee proefperso nen zijn regenjas uitgetrokken had, terwijl mej. Regeer zeide iemand met jas aange zien te hebben. Getuige ontkent dit. Mr. v. d. Meer infprmeert bij de moeder naar de betrouwbaarheid van de dochter, waaraan volgens de moeder niets hapert. Getuige mr. D. A. Hogenraad, griffier der rechtbank te Rotterdam, is tegenwoor dig geweest bij de proefneming. Er zijn, zegt hij, proeven genomen met iemand met oen lichte en een donkere overjas. Om trent het weglaten van de overjas, wat inspecteur Hermans zeide, herinnert hij zich niets. Er zijn proeven genomen met allerlei lichten aan en uit in de buurt. Het maakte echter weinig onderscheid. Mr. v. d. Meer: „De mogelijkheid, is ge opperd, dat op den Oostzeedijk een auto draaide en zijn voorlichten heb terrein be schenen". Get.: „Dat. is bij do proef niet gedaan". Mr. v. d. Meer, die zelf bij de proef was, heeft alleen gezien, dat er menschen ston den, maar kon verder niets onderscheiden. Getuige mevr. A. G. Landsmeer vertelt, dab haar dienstmeisje get. Regeer den dag na den moord verklaard heeft, bij 't uit schudden van het tafellaken twee mannen te hebben gezien. Getuige heeft nooit ge merkt dat ze leugenachtig was, zij acht haar niet in staat tot het fantaseeren van een verhaal om zich interessant te maken. Get. verklaart verder, dat 't meisje al tijd nauwkeurig de menschen opnam, en als ze ééns geweest waren zich herinner de, hoe ze eruit gezien hadden. Zij acht het uitgesloten, dat het eerst om kwart over zeven gebeurd is. Getuige C. A. 't Hart, onderwijzer, heeft destijds 't meisje Regeer op school gehad. Zij was als leerling aan den zwakken kant. Dat zij bewust fantaseerde, kan hij niet zeggen. Voorgelezen wordt door den president een verklaring van dr. Hulst, welko ver klaring die slaat op een tijdperk van vijf jaar geleden, thans geen gewicht meer in de schaal legt. Getuige W. C. KapLein, steenhouwer, meldde zich 14 dagen na den moord aan, omdat hij om halfzeven in het Bosland gc- loopen had en bij de Admiraliteitskade een persoon heeft zien staan, in regenjas ge kleed, met een actetasch en een gleufhoed, die wel iets van verdachte had. Toen hij later een portret van van O. zag, meende liij dien te herkennen. Get. was eerder vroe ger dan later op de bewuste plek. Getuige J. H. Houtman is op den avond van den moord een persoon met hoog op gezette jaskraag gepasseerd; hij kon zijn neus zien, die was groot en pokdalig. Hij liep met beide handen in de zakken. Later zag hij denzelfden persoon bij het hek van Lans staan. Getuige zegt, dat die man niet op vau O. lijkt, 't Was ongeveer 7 uur toen hij dien persoon bij het hek zag staan. Getuige mej. G. Ringlever verklaart, te 6.45 op de Oostmaaslaan get. Houtman ontmoet te hebben. Zij heeft op de Admi raliteit skade een man zien staan, die naar den muur van het pand van De Haas stond te kijken, al was daar niets aan te zien. Getuige Jhr. H. M. A. J. van Asch van Wyck, astroloog, is op verzoek der verde diging gedagvaard om te verklaren, waar om mej. Regeer een jaar later bij de proef nemingen de twee personen minder goed onderscheiden kon. Get. zegt: 29 Nov. 1928 ging om 5.33 do maan op; 'b was volle maan, dus helder licht; een jaar later was de maan pl.m. 2 uur ondergegaan, 't was nieuwe maan en dus geen maanlicht. Pres.: Maar 't regende op 29 Nov. 1928. Get.: Bij volle maan kan men, regen of geen regen, alles onderscheiden, 't Is abso luut helder. Daarom heb ik aan de betrok ken partijen mededeeling hiervan gedaan. De president is 't niet eens met den getuige; hij gelooft niet, dat het bij volle maan met regen zoo licht is. Getuige W. Goos, brugwachter te Rot terdam, had op 29 November dienst bij de brug aan 't Bosland en heeft om kwart voor zes licht zien branden in het kan toor der N.V. De Haas. Hij weet niet of h%t brandde om ongeveer halfzeven, toen hij op zijn post terugkwam. Getuige J. L. P. Scheffer, wijnkoopers- knecht, in November 192S in dienst bij v. d. Heuvel, werkte daar van 57 uur 's avonds. Hij is meermalen buiten geweest om daar opgestapelde flesschen te halen. Hij ging om dc tien minuten naar buiten, maar heeft niemand in dc gang gezien. Hij heeft mis schien in dien tijd met get. Hartman staan praten. Hij heeft geen twee mannen in de gang gezien. Hij kent de plaats, waar mej. Regeer de mannen gezien heeft. Als daar mannen gestaan hadden, had hij die zeker moeten zien. Getuige H. J. Alers, bedrijfschef, heeft de lampen in de gang tusschen dc kanto ren aangestoken. De dochter van Lans is om 7.20 uur oii 5t kantoor der firma v. d. Heuvel komen telefoneeren. Getuige J. C. Moerland, agent van poli tie tc Rotterdam, is om 6.35 uur getuige Kaptein tegengekomen op het Bosland. Ten slotte legde de heer O. H. B. Kniep, journalist te Rotterdam, een verklaring af omtrent het bloed in de gang. Hij is den avond van den moord daar geweest, er was zeer veel bloed in het benedenportaal, twee agenten stonden op wacht en waar schuwden ieder, niet erin te trappen. De heer de Korte had hem ook verklaard, dat de actetasch in een plas bloed lag. Pres. tot van O.: U blijft ontkennen de hand aan den heer Lans geslagen te heb ben? Van O.: Ja. Van O. verklaart ongeveer halfzeven van kantoor gegaan te zijn met de schoenen aan, die zooeven vertoond zijn. Hij kwam even voor zeven wandelend op het Hof plein, begreep, dat hij den trein van 7.02 Hofplein niet kon halen en heeft den trein van 7.15 D.P. genomen. Verder doet de president mededeeling van alle reedsi bekende, door van O. mede gedeelde feiten. Van O. blijft geheel bij zijn verklaring. Hij zegt ten slotte: Ik heb maar één getuige, die alles ziet en ook verklaren kan, dat ik onschuldig bén aan moord. Mr. Kokosky komt er tegen op, dat het verhoor gesloten wordt. Hij vindt die Cow boygeschiedenis verdacht. De proc.-generaal verklaart van den agent Moree niet de namen van de vrou wen gekregen te hebben, die de bewuste verklaring omtrent die beide andere man nen afgelegd hebben. Maar de agent ver klaart, dat de vrouwen hem gezegd heb ben, dat zij alles zullen heeten te liegen als ze gedagvaard worden. De president deelt mede, dat het Hof geen termen aanwezig vindt om deze zaak nader te onderzoeken. De zaak wordt geschorst tot Maandag morgen 10 uur. Paardensport of dierenmishandeling? De pikeur L. M. A. W. uit W a s s e- n a a r heeft voor den Haagschen politie rechter terecht gestaan. Hij had bij het hindernisspringen een paard, dat stil stond en de hindernis weigerde te nemen, zoo hardhandig afgeranseld, dat het dier onder de buik een groot aantal striemen en bloedende wonden had opgeloopen. Hij had het paard, naar hij verklaarde, een flinke afstraffing willen geven. Er was ge slagen met een karwats, waarvan aan den ouderkant een stuk ijzer uitstak.. Ook had de pikeur veel te hard aan de teugels getrokken. Moj. E. V„ als eenige getuige gehoord, verklaarde, dat verdachte buitengemeen wreed was opgetreden. Het dier maakte een deerniswekkenden indruk na de mis handeling. De volgende getuige was mevr. J. uit Wassenaav, die verd. geregeld heeft zieu werken met paarden, 't Was haar opgeval len, dat deze man zoo weinig liefde voor zijn paarden toonde en ruw optrad. Zij had het paard denzelfden dag, dal het geslagen was, nog op stal gezien. Het had toen bloe dende striemen en verwondingen. Verdachte verklaarde, dat hij het paard had willen berijden, toen de eigenaresse mevr. St. er tweemaal van afgevallen was. Verschillende malen had Het dier de hin dernis goed genomen, maar dien keer wil de. het niet. De onbezoldigde veldwachter, die ver dachte bekeurd had en tevens als inspec teur in dienst is van de Nederlandsche Vereëniging tot Bescherming van Dieren, zeide, dat de pikeur de mishandeling van het paard heel gewoon had gevonden. De wonden konden niet veroorzaakt zijn door schaven bij liet vallen .over een hindernis. Zij moesten door hevig slaan toegebracht zijn. Nadat nog enkele getuigen gehoord wa ren, o.m. een dierenarts, die eenige weten schappelijke vragen beantwoordde, kwam de bezitster Aan het paard, mevr. St. uit Scheveningen, aan het woord. Zij ver klaarde, dat de pikeur het paard voor haar gereden had, omdat het iveigerde de hin dernis te nemen. Verder had zij gevraagd of deze man het paard maar Avilde dres- seeren, hetgeen de pikeur dan blijkbaar op zeer hardhandige Avijze had gedaan, 't Paard, zoo verklaarde zij verder, had ook „tikken" gehad met de karwats, die van haar was Volgens haar Avas dat noodig geweest. Het gevolg Avas geweest, dat het dier tot bloedens toe gewond was, maar getuige had het niet erg gevonden, want het paard had het toch imaners „verdiend".... Wel had ze op de bloedende wonde zalf laten sme ren. 't Was duur materiaal, zeide zij, en een flinke afstraffing moest het beest heb ben. In de getuigenbank werden na deze ver klaring protesten gehoord. Op duidelijke Avijze werd hier te kennen gegeven, dat men het met deze opvattingen allerminst eens was. Er zullen in deze zaak nog eenige getui gen gehoord moeten worden, waarom de politierechter bepaalde, dat de zaak uit gesteld zou worden tot Vrijdag a.s. des middags 12 uur. Maar Groetje, geef jij je broertje niets van dien appel? Neen, dat deed EA-a ook cn die heeft er heel Avat standjes voor gekregen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 14