ZATERDAG 25 JULI 1930 DE LE1DSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 lUlllllllllllllllmilIHMIHIIIIIIIIIUIIIIIIUilllllillllllllUIIIIIIUIIIIHIIIIIWIIIIIIIIHIIIIIIIIIIHIHIIIIi: i i ;mii!iiiiiiiiii!imtiiiiiiiiiiiiiiiHiii!iimiiiiiiiiiiiHiii!iiiiiiiiiiiiiiiiiis(iimiiiiiimiiiiiiiimiiiiiiiir£ CORRESPONDENTIE. P i e r e w i e t j e, Leiden. Nou maar, dat noem ik werken. Als ji.i zoo door gaat zie ik nog eens een echt schrijf.'stértje uit jou geboren worden. Het spreekt dat ik beide verhalen plaatsen zal en nog wel zoo gauw mogelijk. Dag Pierewiet je! Groeten aan alle huisgenooten. Kom je me niet eens bezoeken! Ik zou eens graag met jou kennis maken. Nelson, Voorhout. Eindelijk! Wel heeft het lang geduurd, maar de bij drage is er dan ook des te beter om. Zóó was de bedoeling! Ik laat daarom meer als voorbeeld „De geschiedenis van een jas" onmiddellijk plaatsen. Maak nog eens wafcl Met hand en groet. „Het tamelijk lang verhaal" wacht ik af. Josephine, Leiden. Doorzetten Josephine! Afmaken! Het zal en moet luk ken! Ik heb er nog eens over gedacht. Het- kan beslist een leuk meisjesboek worden. Als je weer bij me komt, zal ik eens zien, of ik niet in dien geest, nog een boek heb. Groet alle huisgenooten van me! Dag Jo sephine Wim L a g e n d ij k. A lphen a. d. R ij n. Ja. Wimke, al had je dat niet ge zegd, ik zou toch wel gemerkt hebben, dat •het versje afgeschreven was. En om jou nu eens een pleizier te doen, en omdat je voor de waarheid uitkomt en niet wil doen als sommige schrijvers, die zich tooien met andermans veeren, laat ik jouw versje dezen keer plaatsen. Dag Neefje! Hilda Ter neuzen. Leiden. Dat vind ik braaf van je, dat je geprobeerd hebt, om de geschiedenis te schrijven van een gulden. Dit opstel wordt geplaatst. Nog even geduld. Lees vandaag of Zaterdag met aandacht na, wat Nelson schrijft. Dag Hilda Hot, Oegsfcgeest. Hoe is jouw eigenlijke naam mijn vriend? Ik geloof, dat ik jou voor dezen keer nog niet ont moette. ,.De zee" laat ik de volgende keer plaatsen. Dag jongen! J o Kortekaas, W a rmond. Ja Joke, nu zal je opstel geplaatst worden. Ik denk binnen veertien dagen. Zie maar eens! Dag Jo! Maak nog eens wat! De vacantie leent er zich zoo bij uitstek voor om eens een mooi verhaal te schrijven en eens te toonen, wat men kan! Veel groet jes thuis! T o o s Boonekamp, S t o m p w ij k. Zoo Toosje, zou jij je opstel zoo graag in de krant willen zien? Wel, dan zal het gebeuren ook! Zie eens binnen een paar weken. Dag Toos! Groet vader en moeder van me! J o Kutten, Blei s w ij k. Welkom Jo! Ben jij pas zes jaar! Dan heeft dat briefje zeker moedertje geschreven of., een grooter zusje. Is dat niet zoo! Tot den volgenden wedstrijd, Joke! Joop van Elzen, Oegstgeest. Flink Joop! De bijdragen van jou worden geplaatst. Ik heb meer medewerkers van de H. B. S. en Gymnasium. Maak eens een lang verhaal of een beschrijving van een uitstapje. Dag Joop! Groeten aan alle huisgenooten. Is zusje al thuis van Tilburg? Ik hoor er niets meer van! Zeg, dat ik haar verwacht Jo Meuwese, Leiden! Je hebt zoo keurig geschreven, dat. ik jou een pluimpje moet geven. Maar ik miste wat, Wat zou dab zijn Joke! Maak eens een verhaal. Tijd in overvloed! En., je kunt! Veel groeten aan Vader en Moeder, broer en zus! Voor jou de vijf! C 1 a. s i n a Borst, S fc o m p w ij k. Je zult nog even geduld moeten hebben ClasientjeEr ligt nog heel wat op plaat sing te wachten. Dag Clasientje! Den volgenden keer weer meedoen, hoor! Sjaantje Boekraad. Boskoop. Wel, was er geen apart briefje bij. maar toch zal ik je even berichten, dat je opstel later geplaatst wordt. Nog wat geduld Sjaantje Piet Hoogeveen, S I o m p w ij k. Wel Piet, heb jij je hart in rijmpjes uit gestort! „Of het een plaatsje waard is", vraag je. Wat zal ik zeggen? Nou weet je wat! Ik zal onze kleine lezers laten oor- deelen. Piet schrijft dan: Aan Oom Wim. Uit de krant van Zaterdag vernam ik, Dat ge door uw brieven heen geworsteld bent. Nu heb ik met kracht en macht Een vers bedacht, dat ik hier zend. Wel wi! ik eerlijk bekennen: Het verzen maken is zoo mak'lijk niet, Maar ik dacht: het zal wel wennen, Zooals U nu hier toch ziet. "°iet Hoogeveen. Zoo is het rijmpje van Piet! Is dat wat? Rijm maar verder, mijn vriend. Het is zooals jc zegt: alles went wel. Tot Zaterdag! Veel pleizier in de va cantie, wenscht allen, jullie Oom W i m. DE GESCHIEDENIS VAN EEN JAS door Nelson. „Een mooie jas meneer? Een jas, die niet iedereen draagt? Kijk, dan heb ik wel iets voor u, iets heel aparts zeïfs"! De chef in hoogst eigen persoon, liep weer ket traPje OP en zuchtte even, toen hij mij van de stang haakte, waar ik met zooveel van mijn collega's hing te wachten, totdat we 'n kijkje in de wereld mochten gaan nemen. De hoeveelste jas was dat nu al, die hij liet zien? Met hoop en vrees in het zaken- hart droeg hij me naar beneden. Ik voelde het gewichtige van het oogen- blik, dat misschien een keerpunt zou zijn in mijn eentonig hang-leven. Ik wist, dat ik nu mijn best moest doen om mooi te zijn en het vriendelijkste ge zicht moest zetten, dat ik zetten kon. „Kijk eens meneer, een prachtjas! Een pracht-jas? Ik ontmoette de grijze spottende oogen van een middelmatig groote heer, die niet wist of hij lachen moest of kwaad worden. Als u hem even passen wilt meneer. Hij is voor u als geknipt. De kooper, die een voorname heer was, zooals ik zag aan de dame, die hij bij zich had, toen ik even schuin keek, vond het toch zeker maar het grappigste om het van den humoristischen kant te zien. Dat is zeker iets heel aparts, meneer. Een praeht van 'n tresse-jasU moest hem nog een tijdje laten hangen en dan aan een museum verkoopen. Beslist u zou er goed geld van maken. Bij dit laatste keek de fijne meneer naar zijn dame, die mij, als ik goed zag, vanuit de hoogte bekeek. Al mijn jassen'bloed kwam in opstand. Hoe durfde ze! Het duizelde voor mijn zwarte oogen. Vernedering en teleurstelling, haat en verbittering botsten tegen elkaar in mijn fiere hart. Die moderniteit van tegenwoor dig! Met één spotoog en één spotlach ruk ken^ ze de mooiste illusies uit elkaar. Nu ik op het punt stond de wereld in te gaan en niet langer meer hoefde te droo- men van amusante genietingen O mijn hoofd, het werd zoo zwaar! Heerlijke luchtkasteelen schenen weg te drijven bij het schouwen naar mijn colle ga s broederlijk naast elkaar opgehangen. Ik voelde me nog even sidderen in de hand van den verbaasden chef en toen ik, hoe lang het geleden was weet ik niet, weer tot de werkelijkheid terug kwam, drong het met groote snelheid tot mij door, dat ik afgedankt was. Daar in het benedenmagazijn mocht ik treuren over mijn mislukte levensbaan, waar ik me juist zooveel van had voorge steld; dat ik zou schitteren en iedereen me zou prijzen. Ik begon bijna aanleg te krijgen om onder de categorie „sentimen- teelen" opgenomen te worden, toen ik merkte, dat- mijn buurman met stekende oogen naar me keek. Hij was veel mooier en chieker dan ik en van nog betere kwaliteit. Waarom haddenze me juist hier ge hangen? Zeker om hem beter te laten uitkomen. In dien tijd, dat ik daar logeerde, wa ren mijn gevoelens diep en wisselvallig en meer dan eens moest ik het ontroerend verhaal vertellen van mijn mislukking. Hoe er aan mij gemerkt was met den meesten spoed en de grootste zorg. Er moest iets anders van mij worden dan de massa van mijn soortgenooten, want ik was uitgekozen door een lieer met bijzondere smaak en die bekend stond als een avonturier. Dit laatste weet ik wel niet zeker, maar ik vertelde het toch altijd zoo. Mijn kraag werd van het mooiste flu weel en de revers werd omgeboord met het prachtigste en duurste tres, dab er was. Die mooie tresse, dat ook aan de mouwen en zakken verwerkt, was, waar ik zoo trotsch op ging en waar ik nu mijn naam aan tie danken heb: „tresse-jas". Ik plaats dit artikel als voorbeeld. Zóó was mijn bedoeling. Ik dank Nelson voor deze bijdrage. Zooals onze lezers en lezeressen kunnen oordeelen, heeft zij een mooi stuk werk geleverd. Ik laat alle bij dragen, ingekomen als antwoord op mijn vraag, plaatsen. Daar ik reeds aan Jose phine SchermerVoest een boek Ier.hand stelde, omdat zij dadelijk aan mijn vraag gevolg gal, wil ik nog een boek beschik baar stellen, en zal ik later zeggen, wie dit boek won. Oom Wim. ARM EN RIJK door Herman Barnevelcl. J Het was in de .fechoojje maand Mei dat I Jan op 'n stillen landweg liep, waar alleen een landhuisje stond. Sinds dat hij van I school af was gekomen, waren de werk zaamheden hem niet meegevallen. Veelal was hij zonder werk. Zoo gaarne had. hij voor zich den kosfc willen verdienen, maar tot heden kon hij niet slagen. Toen hij I daar zoo liep dacht hij bij zich zelf, wan neer ik voor altoos werk zou hebben, wat zou ik dan gelukkig zijn! Langzamerhand naderde hij het landhuis. En daar zag hij een jongen liggen van zijn leeftijd in een ruststoel en dacht bij zichzelf: hij is wel ziek maar nooit toch heeft den honger hem gekweld, wijl zijn ouders rijk waren. Terwijl hij daar aan dacht, begon zijn maag weer naar voedsel te vragen. Hij ging in 't gras zitten om 't laatste stuk droog brood op te eten. Toen zijn sober maal geëindigd was, en hij verder wilde gaan, kwam juist bij toeval zijn ouden meester hem tegen. Na elkaar gegroet te hebben, vroeg mijnheer: hoe het niet Jan ging! Jan deelde liem dan al de weder waardigheden mee en zeide, dat hij arm was. Hoezoo, vroeg de meester, zijt gij dan niet gezond! O, ja mijnheer antwoordde Jan. Ziek ben ik nooit geweest, Toen nam de meester hem een weinig ter zijde en wees met den vinger naar den jongen die in den ruststoel lag voor het landhuisje, en vroeg zoudt gij in zijn plaats willen zijn? Neen mijnheer, antwoordde Jan! De gezondheid is maar alles. Welnu sprak de meester, hoe kunt gc nu dan klagen, dat- gij arm zijt. Gij weet toch dat de gezond heid de rijkste schat is. Deze jongen is rijk aan geld maar arm aan gezondheid. En gij zijt arm aan geld maar rijk aan ge zondheid. Dus gij zijt rijker dan deze zie ken knaap. Deze les heeft Jan goed be grepen, en was zijn- ouden meester er dankbaar voor. Het eerste wat hij deed, toen hij langs een kerk kwam was zijn Hemelsche Moeder bedanken voor de groote les die hij vandaag ontvangen had en smeekte de gunst af steeds steeds door haar goddelijken Zoon gezegend te wor den met een goede gezondheid. Zonder gezondheid geen levenslust en zonder le venslust geen vreugde. SCHOONMAAKTIJD door Henri Brom. De schoonmaaktijd is een tijd van vreug de, doch tevens ook van kwade gezichten en nijdigheid. Van vreugde, zooals te be grijpen is voor de vrouw, van woede en ergernis voor den man. De Hollandsche vrouw kan nu eens lekker in dezen tijd schrobben en vegen, ze kan laten zien, wat ze kan. 't Geklingel der emmers klinkt haar als muziek in de ooren, en' het harde ge schraap der boenders doet haar hart op springen van vreugde. Zij is nu in haar ele ment en 's avonds staat ze recht verge noegd naar de kamer te kijken, die door haar en de dienstbode onder handen is genomen, en er weer frïsch en helder uit ziet. Na de vermoeiende dagtaak gaat ze dan nog even bij buurvrouw praten, die j natuurlijk ook van de schoonmaakmanie bezield is, en ze vertellen elkaar in geu' j ren en kleuren, wat en hoe ze vandaag I hebben schoongemaakt. 't Loopt tegen half zes. Mijnheer komt thuis en wel met een wanhopig gezicht, j want toen hij 't tuinhekje opende, kwam j 't akelige visioen van de schoonmaak in z'n geest op. Z'n vrouw had hem dien mor- gen met een stralend gezicht verteld, dat j het vandaag de eerste schoonmaakdag zou zijn. „Waar moet ik nu in 's Hemelsnaam mijn jas en hoed ophangen?" bromt hij te- i gen de dienstbode. „Ik zal ze maar buiten i aan de deurbel ophangen, daar zijn ze tenminste veilig". „Z'n vrouw hoort het. „Maar mannie", (in dezen tijd wordt hij I zeer lief toegesproken), „brom toch niet j zoo vreeselijk. Je maakt me bang. Kom liever maar eens kijken, wat we vandaag al gedaan hebben. Met jouw kamer zijn we 't eerst begon nen". Met een gezicht of hij maag- en kiespijn heeft, baant manlief zich een weg door de emmers. boenders, zeeppotten enz. en komt eindelijk na bovenmensche- lijkc inspanning in 'n kamer. „Nu, hoe vind je ze? Mooi niet? Van den vloer kan je wel eten", zoo spreekt enthousiast het jonge vrouwtje. hoor schitterend, hoewel ik het eerst net- zoo mooi vond als nu!" Wat zeg je nu? Dat meen je niet! Hé, wat. een ondankbare man ben jij. Kijk dan toch eens, hoe we je boekenkast hebben opgeruimd." Hij zucht- van ja, ten teeken dat hij 't mooi vindt, bij zichzelf echter 't vaste besluit makend, morgen z'n boekenkast op zijn manier eens op te rui men. „Nou, je 'bent ook niet erg enthou siast hoor! Maar zoo zijn nu alle mannen. Ga nu maar „even" in de huiskamer zititen, de krant is er al -en we gaan dadelijk eten, zoo ratelt Mevrouw door. Als een gehoor zame jongen knikt 't hoofd des huizes van ja, en gaat in de kamer zitten. Hij zit echter al een half uur en heeft z'n krant van A tob Z uitgelezen. Hij hoort niets anders dan 't eentonig geklep der emmers en geplons met- water en vindt dab „even" ontzettend lang duren. Z'n hoofd buiten de deur stekend, roept hij: „Zeg vrouw, is 't eten „al" klaar? Ik verga van den honger." Ja, direct nog maar even gewacht. Ik heb 't nog zoo druk. Maar je wachten zal beloond worden; want je krijgt een heerlijke boterham met een ei". Dus geen warm eten, denkt manlief. Den heelen dag gewerkt, en als jé thuiskomt zoo'n ont vangst. Opeens trekt hij echter de stoute schoenen aan, stapt, over de pannen en emmers heen, grijpt jas en hoed, en de deur met een flinken slag achter zich dichtslaand, zucht bij: „O, die vreeselijke schoonmaaktijd" -j ja&rr WEKEN VAN ANGST OF DF WAARHEID ZEGEVIERT. Het was winter. Ook in het gezin Holm deed zich de koude voelen. De kachel kon niet gestookt worden want de noodige brandstof ontbrak. Vader Holm had geen werk. Het ijs was zeer sterk. Er werd veel schaatsen gereden. Nu had vader Holm er over gedacht om baanveger te worden. Nog vandaag zou hij een standplaats vra gen bij de Groote Vaart bij den burge meester. Jaap, een zoon van Holm, een flinke jongen zou zijn vader na schooltijd bij deze werkzaamheden helpen. Hij vond het fijn, dat hij zijn vader kon helpen, want het laatste stukje brood, had Jantje van anderhalf jaar, al lang opgegeten. Jaap's maag vroeg erg. De morgen was aangebroken. Jaap moest naar school. Hij was er gauw want je kon over het ijs ko men. Het was twaalf uur. Jaap holde gauw naar huis. Moeder, riep hij, geef me even gauw het broodzakje van vader. Moeder ging naar de linnenkast en haalde daar een zakje uit. Zij zeide: „haal maar een broodje bij vrouw Peters. Laat het maar opschrijven. „Ja moeder", dag, veeg maar goed hoor". „Dag". Jaap holde naar vrouw Peters en zeide toen hij in haar winkeltje was „Juffrouw mag ik 'n broodje van Wilt U het „opschrijven". „Ja hoor. Wil je een kopje chocolade heb'ben." „Alstu blieft". „Hier heb je nog een krentebol. Dag". Jaap, buiten gekomen, werd hij in de verleiding gebracht om er wat van op te eten. Toen deed hij het. Maar ineens kwam hij tot andere gedachten en holde naar huis. Hier moeder, dat heb ik van vrouw Peters gehad. Hij was a-1 weer weg. Bij va der aangekomen vroeg hij of deze al veel had opgehaald. Het was nog maar 3 cent. Maar hij had een oude bezem en de andere baanvegers hadden een nieuwe en haalden veel meer op, omdat zij de baan goed konden vegen. Vader zei ineens: „Jaap, wil je nog even naar vrouw Peters 'n nieu we bezem halen en zeg dan maar dal ik het broodje en de bezem vanavond wel zal betalen. Ja hoor, en Jaap was al weg. Mag ik een bezem van U Juffrouw Peters; „Ja hoor, al wou je d'r twintig hebben. Nu ging het veel beter met de nieuwe be zem. Jaap stond te vegen toen hij ineens hoorde: „Hallo". Jaap keek om en daar zag hij Kees van den dokter, een goede vriend van hem staan. „Mag ik eens ve gen, jo. „Ja hoor, alsjeblieft. Kees veegde dat het een lust was. Hij haalde goed op, en iedere keer leegde hij de pet in de han den van Holm. De avond was gedaald en Holm telde zijn ontvangst, 3.05 dat was een ontvangst. Holm dankte Kees zeer hartelijk. Nu konden ze de kachel weer stoken en de lamp weer aansteken. Het was dien avond een vroolijke avond. Jansje mocht langer opblijven. Den vol genden da-g was er geen school. Doch den heelen dag sneeuwde en stormde het. Het- was een donkere dag. Jaap lag lekker bij de kachel een beetje te suffen. De deur ging open. Kees stond in de deuropening. „Vrouw Holm, mag Jaap mee gaan poeders wegbrengen bij den ouden boschwachter Krans". „Wil je Jaap", vroeg moeder. „Natuurlijk moeder," zeide Jaap. Ze gingen op pad. De boschwachter woonde op de bult, een heuveltje. Daar stonden ze al voor het huisje. Johanna Krans, de dochter van de boschwachter, deed de deur open en zeide de jongens goeden dag. „Moeten jullie een kopje anijsmelk. Ja, graag, zeiden de jon gens. Johanna zag de deur openstaan en het lichtje was uitgewaaid. Nu heb ik de deur open laten staan. De jongens gingen weer naar huis en liepen hard van den heuvel af. Jaap vond toen een beursje met geld. Hij zeide niets daarvan tegen Kees. Hij wilde 'het beursje met geld aan moeder geven. Thuis gekomen vertelde hij de heele geschiedenis aan vader en moeder. Den anderen dag was Johanna Krans een beursje kwijt met 43 gulden. En een zilve ren tonde'ldoosje. Nu kwam de veldwachter en de dokter bij Holm. Toen vertelde moe der van het beursje. Doch de veldwachter liet de verdenking op Jaap rusten. Deze doorleefde een week of drie van angst. Doch toen was Louw, een schoolgenoot van hem in het water gevallen en door een boer opgenomen. Z'n kleeren werden op gehangen en toen viel een zilveren doosje uit zijn zak, waarin de letters K. W. te lezen stonden. Dit waren de letters van Krans. Toen vroegen ze aan Louw, hoe hij eraan gekomen was, en toen bekende hij, dat hij het gekocht had van een schooier. Deze werd opgezocht en bekende het doos je gestolen te hebben, om er drank voor te koopen. Gelukkig kwam alles weer te recht MARIA TENHEMELOPNEMING door Marie van Damme. Wat jubelt thans het hemelhof. Wat juicht de aarde blij, De Koninginne stijgt thans op, Uit 't graf, met d' Englenrij. Eerbiedig neigen zij het hoofd, In nederigen schroom, Want zij, de glorieuse Maagd Is Moeder van Gods Zoon. Van vreugde straalt haar schoon gelaat Bij 't naad'rn van den troon, Der Heilige Drievurdigheid Zij, Moeder van Gods Zoon. Een kroon wordt haar op 't hoofd geplaatst, Een zetel haar bereid. Waar zij nu naast haar Zoon, Heersoht tot in eeuwigheid. ARMOEDE EN ELLENDE door Corn. Strampraad. Er was eens een vader en een moeder met negen brave kindertjes. De vader was houthakker, en ze leden geen gebrek. Maarnu eens werd de vrouw door God beproefd. Eens ging haar man weer met den bijl op z'n rug naar het bosch. Daar gekomen begon hij te hakken. Op een gegeven oogenblik brak de tak waar Jansen, zoo heette de man, aan 't hakken was af.., en precies op het hoofd van Jansen. O,wat verschrikkelijk. Na een paar minuten was de houthakker dood. 's Avonds om 5 uur zette zijn vrouw de aardappelen op,- want haar man kwam gewoonlijk om half zes thuis. Maar wat was dat, om kwart voor 6 was er nog niets te zien. De vrouw dacht, misschien loo/t de klok voor. Nu eindelijk gaf de vrouw het op. Was er iets met haar man ge beurd, of wie weet? Haar oudste dochter moest even op de kleinen passen. Toen ze in het bosch kwam zocht ze, endaar lag een bijl, even verder haar man met een zwaren tak op het hoofd. Hopeloos van schrik ging de vrouw eenige werklui roepen. Toen ze kwamen haalden ze den zwaren tak weg. Ach lieve God, daar lag haar manl Hij werd naar het huisje vervoerd door twee politieagenten. De kindoren en de vrouw d'r droefheid, was niet te beschrij ven. Drie dagen later werd hij begraven. Nu moest de vrouw voor het eerst haar man buiten de deur sluiten, o hoe treu rig! Nu moest de vrouw zelf hard werken, om in het onderhoud voor haar en de kin deren te voorzien. Maar de vrouw had te veel van haar krachten gevergd, want des avonds kwam zij moe en afgemat thuis. Jansje haar oudste van 14 jaar was te zwak om uit werken te gaan, daarom moest zij maar op de kleintjes passen, en het huiswerk doen. Nu 't opgespaarde geld was spoedig verslonden, al was de zieke vrouw nog zoo zuinig. Eindelijk heerschte er in het huisje armoede en ellende. Ja, 't was zelfs zoo erg dat de lamp 's avonds niet eens meer opgestoken kon worden, er was geen geld, en zonder geld is niets te koopen. De vrouw en de kinderen leden honger en gebrek. Toen er op zekeren dag een lieer voorbij wandelde, die van het onge luk gehoord had. Maar nu was het al een week of drie geleden, 't Heerschap stapte het huisje 'binnen en wat zag hij? Een vrouw, mager en afgemat'! Nu kwam er in het hart van dien mijnheer groot medelijden. Jansje zat bij het bed van moeder. Mijnheer vroeg aan Jansje: „Heeft moeder nog meer kin deren". Jansje antwoordde: „Ja mijnheer Die zijn op school". O, nu begreep die mijnheer alles. Onmiddellijk riep hij den dokter, en deze zeide: „Veel melk, eieren, enz. gebruiken. Al de onkosten zou mijn heer betalen. En weet je wat die mijn heer deed, hij nam die vrouw en d'r kin deren op in z'n eigen huis en zorgde goed voor hen allen. Later is de vrouw beter geworden en de kinderen waren weer vroolijk en gelukkig. Nu wacht de hemel voor die mijnheer, want zoo'n daad wordt driedubbel beloond. En wat zegt gij? Is dat geen goede mijnheer die zijn naaste uit ellende redde? God wil dat men elkan der helpt en goed doet. EEN PRETTIGE VACANTIE, door Corry de Jong. 't Was in de Paaschvacantie. Paasch- Zaterdag zouden vader en moeder met hun twee kinderen naar Tante Nel gaan in Den Haag. Ze gingen met het spoor van half tien mee en zouden er wel een heele week blijven, 't Was nu al Goede Vrijdag. Toen de twee kinderen 's avontfs naar becl gingen, waren ze zoo blij, want ze dachten, morgen mogen we lekker uit. Toen ze den volgenden morgen uit bed kwamen, wilden ze hun beste kleeren al aantrekken, maar Moeder zei, dat 't nog veel te vroeg was. Toen ging ze maar een mooie ruiker bloemen plukken voor Oom en Tante. On- dertusschen was het tijd geworden om zich aan te kleeden. Moeder pakte onder- tusschen al de kleeren bij elkaar. Toen stapte ze allemaal op den trein aan. Ze kwamen net op tijd want toen Vader voor allen een kaartje genomen had, kwam de trein precies binnen. Ze stapten in en voort ging het. Al gauw kwamen ze in Den Haag aan. Daar stonden Oom en Tante al met kleine Mina om ze af te ha len. Ze gaven elkander de hand en gin gen toen huis toe. Ma rietje en Corrie, dat waren de twee kinderen, gaven de ruiker bloemen aan tante. Toen gingen ze naar Mina. Al gauw kwamen ze bij het huis van Oom en Tante aan. Ze gingen allemaal aan tafel zitten en dronken koffie, maar toen gingen Cor rie, Marietje en Mina een eindje wandelen Ze kwamen voorbij vele winkels en voor elke winkel bleven ze staan kijken, want Corrie en Marietje hadden nog nooit zul ke mooie winkels gezien. Toen ze zoo een eindje geloopen hadden .gingen ze weer naar het huis van Oom en Tante, 's Mid dags gingen ze allemaal naar den dieren tuin. Daar vonden ze 't allen prachtig. Vooral die olifant met die lange snuit. Den heelen namiddag brachten ze er in door. Toen gingen ze weer naar huis. Des avonds was het heel laat, voordat ze naar bed gingen. De volgende dagen hadden ze ook veel pret en ze vonden 't erg jammer dat ze al weer zoo gauw naar huis moes ten. Maar de vacantie was nog niet om. Ze konden nog negen dagen genieten van de vacantie. Maar die laatste dagen bleven ze thuis. Maar ze hadden toch een pret tige vacantie gehad. Het uitstapje naar Den Haag echter, zouden ze nooit verge ten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 8