ZATERDAG 25 JULI 1930
DE LE1DSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
lUlllllllllllllllmilIHMIHIIIIIIIIIUIIIIIIUilllllillllllllUIIIIIIUIIIIHIIIIIWIIIIIIIIHIIIIIIIIIIHIHIIIIi:
i i
;mii!iiiiiiiiii!imtiiiiiiiiiiiiiiiHiii!iimiiiiiiiiiiiHiii!iiiiiiiiiiiiiiiiiis(iimiiiiiimiiiiiiiimiiiiiiiir£
CORRESPONDENTIE.
P i e r e w i e t j e, Leiden. Nou
maar, dat noem ik werken. Als ji.i zoo door
gaat zie ik nog eens een echt schrijf.'stértje
uit jou geboren worden. Het spreekt dat
ik beide verhalen plaatsen zal en nog wel
zoo gauw mogelijk. Dag Pierewiet je!
Groeten aan alle huisgenooten. Kom je me
niet eens bezoeken! Ik zou eens graag
met jou kennis maken.
Nelson, Voorhout. Eindelijk!
Wel heeft het lang geduurd, maar de bij
drage is er dan ook des te beter om. Zóó
was de bedoeling! Ik laat daarom meer
als voorbeeld „De geschiedenis van een
jas" onmiddellijk plaatsen. Maak nog eens
wafcl Met hand en groet. „Het tamelijk
lang verhaal" wacht ik af.
Josephine, Leiden. Doorzetten
Josephine! Afmaken! Het zal en moet luk
ken! Ik heb er nog eens over gedacht. Het-
kan beslist een leuk meisjesboek worden.
Als je weer bij me komt, zal ik eens zien,
of ik niet in dien geest, nog een boek heb.
Groet alle huisgenooten van me! Dag Jo
sephine
Wim L a g e n d ij k. A lphen a. d.
R ij n. Ja. Wimke, al had je dat niet ge
zegd, ik zou toch wel gemerkt hebben, dat
•het versje afgeschreven was. En om jou nu
eens een pleizier te doen, en omdat je voor
de waarheid uitkomt en niet wil doen als
sommige schrijvers, die zich tooien met
andermans veeren, laat ik jouw versje
dezen keer plaatsen. Dag Neefje!
Hilda Ter neuzen. Leiden.
Dat vind ik braaf van je, dat je geprobeerd
hebt, om de geschiedenis te schrijven van
een gulden. Dit opstel wordt geplaatst. Nog
even geduld. Lees vandaag of Zaterdag
met aandacht na, wat Nelson schrijft.
Dag Hilda
Hot, Oegsfcgeest. Hoe is jouw
eigenlijke naam mijn vriend? Ik geloof,
dat ik jou voor dezen keer nog niet ont
moette. ,.De zee" laat ik de volgende keer
plaatsen. Dag jongen!
J o Kortekaas, W a rmond. Ja
Joke, nu zal je opstel geplaatst worden.
Ik denk binnen veertien dagen. Zie maar
eens! Dag Jo! Maak nog eens wat! De
vacantie leent er zich zoo bij uitstek voor
om eens een mooi verhaal te schrijven en
eens te toonen, wat men kan! Veel groet
jes thuis!
T o o s Boonekamp, S t o m p w ij k.
Zoo Toosje, zou jij je opstel zoo graag
in de krant willen zien? Wel, dan zal het
gebeuren ook! Zie eens binnen een paar
weken. Dag Toos! Groet vader en moeder
van me!
J o Kutten, Blei s w ij k. Welkom
Jo! Ben jij pas zes jaar! Dan heeft dat
briefje zeker moedertje geschreven of.,
een grooter zusje. Is dat niet zoo! Tot den
volgenden wedstrijd, Joke!
Joop van Elzen, Oegstgeest.
Flink Joop! De bijdragen van jou worden
geplaatst. Ik heb meer medewerkers van
de H. B. S. en Gymnasium. Maak eens een
lang verhaal of een beschrijving van een
uitstapje. Dag Joop! Groeten aan alle
huisgenooten. Is zusje al thuis van Tilburg?
Ik hoor er niets meer van! Zeg, dat ik haar
verwacht
Jo Meuwese, Leiden! Je hebt
zoo keurig geschreven, dat. ik jou een
pluimpje moet geven. Maar ik miste wat,
Wat zou dab zijn Joke! Maak eens een
verhaal. Tijd in overvloed! En., je kunt!
Veel groeten aan Vader en Moeder, broer
en zus! Voor jou de vijf!
C 1 a. s i n a Borst, S fc o m p w ij k.
Je zult nog even geduld moeten hebben
ClasientjeEr ligt nog heel wat op plaat
sing te wachten.
Dag Clasientje! Den volgenden keer
weer meedoen, hoor!
Sjaantje Boekraad. Boskoop.
Wel, was er geen apart briefje bij. maar
toch zal ik je even berichten, dat je opstel
later geplaatst wordt. Nog wat geduld
Sjaantje
Piet Hoogeveen, S I o m p w ij k.
Wel Piet, heb jij je hart in rijmpjes uit
gestort! „Of het een plaatsje waard is",
vraag je. Wat zal ik zeggen? Nou weet je
wat! Ik zal onze kleine lezers laten oor-
deelen. Piet schrijft dan:
Aan Oom Wim.
Uit de krant van Zaterdag vernam ik,
Dat ge door uw brieven heen
geworsteld bent.
Nu heb ik met kracht en macht
Een vers bedacht, dat ik hier zend.
Wel wi! ik eerlijk bekennen:
Het verzen maken is zoo mak'lijk niet,
Maar ik dacht: het zal wel wennen,
Zooals U nu hier toch ziet.
"°iet Hoogeveen.
Zoo is het rijmpje van Piet! Is dat wat?
Rijm maar verder, mijn vriend. Het is
zooals jc zegt: alles went wel.
Tot Zaterdag! Veel pleizier in de va
cantie, wenscht allen, jullie
Oom W i m.
DE GESCHIEDENIS VAN EEN JAS
door Nelson.
„Een mooie jas meneer? Een jas, die
niet iedereen draagt?
Kijk, dan heb ik wel iets voor u, iets
heel aparts zeïfs"!
De chef in hoogst eigen persoon, liep
weer ket traPje OP en zuchtte even, toen
hij mij van de stang haakte, waar ik met
zooveel van mijn collega's hing te wachten,
totdat we 'n kijkje in de wereld mochten
gaan nemen.
De hoeveelste jas was dat nu al, die hij
liet zien? Met hoop en vrees in het zaken-
hart droeg hij me naar beneden.
Ik voelde het gewichtige van het oogen-
blik, dat misschien een keerpunt zou zijn
in mijn eentonig hang-leven.
Ik wist, dat ik nu mijn best moest doen
om mooi te zijn en het vriendelijkste ge
zicht moest zetten, dat ik zetten kon.
„Kijk eens meneer, een prachtjas!
Een pracht-jas?
Ik ontmoette de grijze spottende oogen
van een middelmatig groote heer, die niet
wist of hij lachen moest of kwaad worden.
Als u hem even passen wilt meneer. Hij
is voor u als geknipt.
De kooper, die een voorname heer was,
zooals ik zag aan de dame, die hij bij zich
had, toen ik even schuin keek, vond het
toch zeker maar het grappigste om het
van den humoristischen kant te zien.
Dat is zeker iets heel aparts, meneer.
Een praeht van 'n tresse-jasU moest hem
nog een tijdje laten hangen en dan aan
een museum verkoopen. Beslist u zou er
goed geld van maken.
Bij dit laatste keek de fijne meneer naar
zijn dame, die mij, als ik goed zag, vanuit
de hoogte bekeek.
Al mijn jassen'bloed kwam in opstand.
Hoe durfde ze!
Het duizelde voor mijn zwarte oogen.
Vernedering en teleurstelling, haat en
verbittering botsten tegen elkaar in mijn
fiere hart. Die moderniteit van tegenwoor
dig!
Met één spotoog en één spotlach ruk
ken^ ze de mooiste illusies uit elkaar.
Nu ik op het punt stond de wereld in te
gaan en niet langer meer hoefde te droo-
men van amusante genietingen
O mijn hoofd, het werd zoo zwaar!
Heerlijke luchtkasteelen schenen weg te
drijven bij het schouwen naar mijn colle
ga s broederlijk naast elkaar opgehangen.
Ik voelde me nog even sidderen in de
hand van den verbaasden chef en toen ik,
hoe lang het geleden was weet ik niet,
weer tot de werkelijkheid terug kwam,
drong het met groote snelheid tot mij
door, dat ik afgedankt was.
Daar in het benedenmagazijn mocht ik
treuren over mijn mislukte levensbaan,
waar ik me juist zooveel van had voorge
steld; dat ik zou schitteren en iedereen
me zou prijzen. Ik begon bijna aanleg te
krijgen om onder de categorie „sentimen-
teelen" opgenomen te worden, toen ik
merkte, dat- mijn buurman met stekende
oogen naar me keek.
Hij was veel mooier en chieker dan ik
en van nog betere kwaliteit.
Waarom haddenze me juist hier ge
hangen?
Zeker om hem beter te laten uitkomen.
In dien tijd, dat ik daar logeerde, wa
ren mijn gevoelens diep en wisselvallig en
meer dan eens moest ik het ontroerend
verhaal vertellen van mijn mislukking.
Hoe er aan mij gemerkt was met den
meesten spoed en de grootste zorg.
Er moest iets anders van mij worden
dan de massa van mijn soortgenooten,
want ik was uitgekozen door een lieer met
bijzondere smaak en die bekend stond als
een avonturier. Dit laatste weet ik wel
niet zeker, maar ik vertelde het toch altijd
zoo.
Mijn kraag werd van het mooiste flu
weel en de revers werd omgeboord met het
prachtigste en duurste tres, dab er was.
Die mooie tresse, dat ook aan de mouwen en
zakken verwerkt, was, waar ik zoo trotsch
op ging en waar ik nu mijn naam aan tie
danken heb: „tresse-jas".
Ik plaats dit artikel als voorbeeld.
Zóó was mijn bedoeling. Ik dank Nelson
voor deze bijdrage. Zooals onze lezers en
lezeressen kunnen oordeelen, heeft zij een
mooi stuk werk geleverd. Ik laat alle bij
dragen, ingekomen als antwoord op mijn
vraag, plaatsen. Daar ik reeds aan Jose
phine SchermerVoest een boek Ier.hand
stelde, omdat zij dadelijk aan mijn vraag
gevolg gal, wil ik nog een boek beschik
baar stellen, en zal ik later zeggen, wie
dit boek won.
Oom Wim.
ARM EN RIJK
door Herman Barnevelcl.
J Het was in de .fechoojje maand Mei dat
I Jan op 'n stillen landweg liep, waar alleen
een landhuisje stond. Sinds dat hij van
I school af was gekomen, waren de werk
zaamheden hem niet meegevallen. Veelal
was hij zonder werk. Zoo gaarne had. hij
voor zich den kosfc willen verdienen, maar
tot heden kon hij niet slagen. Toen hij
I daar zoo liep dacht hij bij zich zelf, wan
neer ik voor altoos werk zou hebben, wat
zou ik dan gelukkig zijn! Langzamerhand
naderde hij het landhuis. En daar zag hij
een jongen liggen van zijn leeftijd in een
ruststoel en dacht bij zichzelf: hij is wel
ziek maar nooit toch heeft den honger
hem gekweld, wijl zijn ouders rijk waren.
Terwijl hij daar aan dacht, begon zijn
maag weer naar voedsel te vragen. Hij
ging in 't gras zitten om 't laatste stuk
droog brood op te eten. Toen zijn sober
maal geëindigd was, en hij verder wilde
gaan, kwam juist bij toeval zijn ouden
meester hem tegen. Na elkaar gegroet te
hebben, vroeg mijnheer: hoe het niet Jan
ging! Jan deelde liem dan al de weder
waardigheden mee en zeide, dat hij arm
was. Hoezoo, vroeg de meester, zijt gij dan
niet gezond! O, ja mijnheer antwoordde
Jan. Ziek ben ik nooit geweest, Toen nam
de meester hem een weinig ter zijde en
wees met den vinger naar den jongen die
in den ruststoel lag voor het landhuisje,
en vroeg zoudt gij in zijn plaats willen
zijn? Neen mijnheer, antwoordde Jan! De
gezondheid is maar alles. Welnu sprak de
meester, hoe kunt gc nu dan klagen, dat-
gij arm zijt. Gij weet toch dat de gezond
heid de rijkste schat is. Deze jongen is
rijk aan geld maar arm aan gezondheid.
En gij zijt arm aan geld maar rijk aan ge
zondheid. Dus gij zijt rijker dan deze zie
ken knaap. Deze les heeft Jan goed be
grepen, en was zijn- ouden meester er
dankbaar voor. Het eerste wat hij deed,
toen hij langs een kerk kwam was zijn
Hemelsche Moeder bedanken voor de
groote les die hij vandaag ontvangen had
en smeekte de gunst af steeds steeds door
haar goddelijken Zoon gezegend te wor
den met een goede gezondheid. Zonder
gezondheid geen levenslust en zonder le
venslust geen vreugde.
SCHOONMAAKTIJD
door Henri Brom.
De schoonmaaktijd is een tijd van vreug
de, doch tevens ook van kwade gezichten
en nijdigheid. Van vreugde, zooals te be
grijpen is voor de vrouw, van woede en
ergernis voor den man. De Hollandsche
vrouw kan nu eens lekker in dezen tijd
schrobben en vegen, ze kan laten zien,
wat ze kan.
't Geklingel der emmers klinkt haar als
muziek in de ooren, en' het harde ge
schraap der boenders doet haar hart op
springen van vreugde. Zij is nu in haar ele
ment en 's avonds staat ze recht verge
noegd naar de kamer te kijken, die door
haar en de dienstbode onder handen is
genomen, en er weer frïsch en helder uit
ziet.
Na de vermoeiende dagtaak gaat ze
dan nog even bij buurvrouw praten, die j
natuurlijk ook van de schoonmaakmanie
bezield is, en ze vertellen elkaar in geu' j
ren en kleuren, wat en hoe ze vandaag I
hebben schoongemaakt.
't Loopt tegen half zes. Mijnheer komt
thuis en wel met een wanhopig gezicht, j
want toen hij 't tuinhekje opende, kwam j
't akelige visioen van de schoonmaak in
z'n geest op. Z'n vrouw had hem dien mor-
gen met een stralend gezicht verteld, dat j
het vandaag de eerste schoonmaakdag
zou zijn.
„Waar moet ik nu in 's Hemelsnaam
mijn jas en hoed ophangen?" bromt hij te- i
gen de dienstbode. „Ik zal ze maar buiten i
aan de deurbel ophangen, daar zijn ze
tenminste veilig". „Z'n vrouw hoort het.
„Maar mannie", (in dezen tijd wordt hij I
zeer lief toegesproken), „brom toch niet j
zoo vreeselijk. Je maakt me bang. Kom
liever maar eens kijken, wat we vandaag
al gedaan hebben.
Met jouw kamer zijn we 't eerst begon
nen". Met een gezicht of hij maag- en
kiespijn heeft, baant manlief zich een weg
door de emmers. boenders, zeeppotten
enz. en komt eindelijk na bovenmensche-
lijkc inspanning in 'n kamer.
„Nu, hoe vind je ze? Mooi niet? Van
den vloer kan je wel eten", zoo spreekt
enthousiast het jonge vrouwtje.
hoor schitterend, hoewel ik het eerst net-
zoo mooi vond als nu!" Wat zeg je nu?
Dat meen je niet!
Hé, wat. een ondankbare man ben jij.
Kijk dan toch eens, hoe we je boekenkast
hebben opgeruimd." Hij zucht- van ja, ten
teeken dat hij 't mooi vindt, bij zichzelf
echter 't vaste besluit makend, morgen z'n
boekenkast op zijn manier eens op te rui
men. „Nou, je 'bent ook niet erg enthou
siast hoor! Maar zoo zijn nu alle mannen.
Ga nu maar „even" in de huiskamer zititen,
de krant is er al -en we gaan dadelijk eten,
zoo ratelt Mevrouw door. Als een gehoor
zame jongen knikt 't hoofd des huizes van
ja, en gaat in de kamer zitten.
Hij zit echter al een half uur en heeft
z'n krant van A tob Z uitgelezen. Hij
hoort niets anders dan 't eentonig geklep
der emmers en geplons met- water en
vindt dab „even" ontzettend lang duren.
Z'n hoofd buiten de deur stekend, roept
hij: „Zeg vrouw, is 't eten „al" klaar? Ik
verga van den honger."
Ja, direct nog maar even gewacht.
Ik heb 't nog zoo druk. Maar je wachten
zal beloond worden; want je krijgt een
heerlijke boterham met een ei". Dus geen
warm eten, denkt manlief. Den heelen dag
gewerkt, en als jé thuiskomt zoo'n ont
vangst. Opeens trekt hij echter de stoute
schoenen aan, stapt, over de pannen en
emmers heen, grijpt jas en hoed, en de
deur met een flinken slag achter zich
dichtslaand, zucht bij: „O, die vreeselijke
schoonmaaktijd" -j
ja&rr
WEKEN VAN ANGST OF DF
WAARHEID ZEGEVIERT.
Het was winter. Ook in het gezin Holm
deed zich de koude voelen. De kachel kon
niet gestookt worden want de noodige
brandstof ontbrak. Vader Holm had geen
werk. Het ijs was zeer sterk. Er werd veel
schaatsen gereden. Nu had vader Holm
er over gedacht om baanveger te worden.
Nog vandaag zou hij een standplaats vra
gen bij de Groote Vaart bij den burge
meester. Jaap, een zoon van Holm, een
flinke jongen zou zijn vader na schooltijd
bij deze werkzaamheden helpen. Hij vond
het fijn, dat hij zijn vader kon helpen,
want het laatste stukje brood, had Jantje
van anderhalf jaar, al lang opgegeten.
Jaap's maag vroeg erg. De morgen was
aangebroken. Jaap moest naar school. Hij
was er gauw want je kon over het ijs ko
men. Het was twaalf uur. Jaap holde gauw
naar huis. Moeder, riep hij, geef me even
gauw het broodzakje van vader. Moeder
ging naar de linnenkast en haalde daar
een zakje uit. Zij zeide: „haal maar een
broodje bij vrouw Peters. Laat het maar
opschrijven. „Ja moeder", dag, veeg maar
goed hoor". „Dag". Jaap holde naar vrouw
Peters en zeide toen hij in haar winkeltje
was „Juffrouw mag ik 'n broodje van
Wilt U het „opschrijven". „Ja hoor. Wil
je een kopje chocolade heb'ben." „Alstu
blieft". „Hier heb je nog een krentebol.
Dag".
Jaap, buiten gekomen, werd hij in de
verleiding gebracht om er wat van op te
eten. Toen deed hij het. Maar ineens kwam
hij tot andere gedachten en holde naar
huis. Hier moeder, dat heb ik van vrouw
Peters gehad. Hij was a-1 weer weg. Bij va
der aangekomen vroeg hij of deze al veel
had opgehaald. Het was nog maar 3 cent.
Maar hij had een oude bezem en de andere
baanvegers hadden een nieuwe en haalden
veel meer op, omdat zij de baan goed
konden vegen. Vader zei ineens: „Jaap,
wil je nog even naar vrouw Peters 'n nieu
we bezem halen en zeg dan maar dal ik
het broodje en de bezem vanavond wel zal
betalen. Ja hoor, en Jaap was al weg.
Mag ik een bezem van U Juffrouw Peters;
„Ja hoor, al wou je d'r twintig hebben.
Nu ging het veel beter met de nieuwe be
zem. Jaap stond te vegen toen hij ineens
hoorde: „Hallo". Jaap keek om en daar
zag hij Kees van den dokter, een goede
vriend van hem staan. „Mag ik eens ve
gen, jo. „Ja hoor, alsjeblieft. Kees veegde
dat het een lust was. Hij haalde goed op,
en iedere keer leegde hij de pet in de han
den van Holm. De avond was gedaald en
Holm telde zijn ontvangst, 3.05 dat was
een ontvangst. Holm dankte Kees zeer
hartelijk. Nu konden ze de kachel weer
stoken en de lamp weer aansteken.
Het was dien avond een vroolijke avond.
Jansje mocht langer opblijven. Den vol
genden da-g was er geen school. Doch den
heelen dag sneeuwde en stormde het. Het-
was een donkere dag. Jaap lag lekker bij
de kachel een beetje te suffen.
De deur ging open. Kees stond in de
deuropening. „Vrouw Holm, mag Jaap mee
gaan poeders wegbrengen bij den ouden
boschwachter Krans". „Wil je Jaap", vroeg
moeder. „Natuurlijk moeder," zeide Jaap.
Ze gingen op pad.
De boschwachter woonde op de bult,
een heuveltje. Daar stonden ze al voor het
huisje. Johanna Krans, de dochter van de
boschwachter, deed de deur open en zeide
de jongens goeden dag. „Moeten jullie een
kopje anijsmelk. Ja, graag, zeiden de jon
gens. Johanna zag de deur openstaan en
het lichtje was uitgewaaid. Nu heb ik de
deur open laten staan. De jongens gingen
weer naar huis en liepen hard van den
heuvel af. Jaap vond toen een beursje met
geld. Hij zeide niets daarvan tegen Kees.
Hij wilde 'het beursje met geld aan moeder
geven. Thuis gekomen vertelde hij de heele
geschiedenis aan vader en moeder. Den
anderen dag was Johanna Krans een
beursje kwijt met 43 gulden. En een zilve
ren tonde'ldoosje. Nu kwam de veldwachter
en de dokter bij Holm. Toen vertelde moe
der van het beursje. Doch de veldwachter
liet de verdenking op Jaap rusten. Deze
doorleefde een week of drie van angst.
Doch toen was Louw, een schoolgenoot van
hem in het water gevallen en door een
boer opgenomen. Z'n kleeren werden op
gehangen en toen viel een zilveren doosje
uit zijn zak, waarin de letters K. W. te
lezen stonden. Dit waren de letters van
Krans. Toen vroegen ze aan Louw, hoe hij
eraan gekomen was, en toen bekende hij,
dat hij het gekocht had van een schooier.
Deze werd opgezocht en bekende het doos
je gestolen te hebben, om er drank voor te
koopen. Gelukkig kwam alles weer te
recht
MARIA TENHEMELOPNEMING
door Marie van Damme.
Wat jubelt thans het hemelhof.
Wat juicht de aarde blij,
De Koninginne stijgt thans op,
Uit 't graf, met d' Englenrij.
Eerbiedig neigen zij het hoofd,
In nederigen schroom,
Want zij, de glorieuse Maagd
Is Moeder van Gods Zoon.
Van vreugde straalt haar schoon gelaat
Bij 't naad'rn van den troon,
Der Heilige Drievurdigheid
Zij, Moeder van Gods Zoon.
Een kroon wordt haar op 't hoofd
geplaatst,
Een zetel haar bereid.
Waar zij nu naast haar Zoon,
Heersoht tot in eeuwigheid.
ARMOEDE EN ELLENDE
door Corn. Strampraad.
Er was eens een vader en een moeder
met negen brave kindertjes. De vader
was houthakker, en ze leden geen gebrek.
Maarnu eens werd de vrouw door
God beproefd. Eens ging haar man weer
met den bijl op z'n rug naar het bosch.
Daar gekomen begon hij te hakken. Op
een gegeven oogenblik brak de tak waar
Jansen, zoo heette de man, aan 't hakken
was af.., en precies op het hoofd van
Jansen. O,wat verschrikkelijk. Na een
paar minuten was de houthakker dood.
's Avonds om 5 uur zette zijn vrouw de
aardappelen op,- want haar man kwam
gewoonlijk om half zes thuis. Maar wat
was dat, om kwart voor 6 was er nog niets
te zien. De vrouw dacht, misschien loo/t
de klok voor. Nu eindelijk gaf de vrouw
het op. Was er iets met haar man ge
beurd, of wie weet?
Haar oudste dochter moest even op de
kleinen passen. Toen ze in het bosch
kwam zocht ze, endaar lag een bijl,
even verder haar man met een zwaren
tak op het hoofd. Hopeloos van schrik
ging de vrouw eenige werklui roepen. Toen
ze kwamen haalden ze den zwaren tak
weg. Ach lieve God, daar lag haar manl
Hij werd naar het huisje vervoerd door
twee politieagenten. De kindoren en de
vrouw d'r droefheid, was niet te beschrij
ven. Drie dagen later werd hij begraven.
Nu moest de vrouw voor het eerst haar
man buiten de deur sluiten, o hoe treu
rig! Nu moest de vrouw zelf hard werken,
om in het onderhoud voor haar en de kin
deren te voorzien. Maar de vrouw had te
veel van haar krachten gevergd, want des
avonds kwam zij moe en afgemat thuis.
Jansje haar oudste van 14 jaar was te
zwak om uit werken te gaan, daarom
moest zij maar op de kleintjes passen, en
het huiswerk doen. Nu 't opgespaarde geld
was spoedig verslonden, al was de zieke
vrouw nog zoo zuinig. Eindelijk heerschte
er in het huisje armoede en ellende. Ja, 't
was zelfs zoo erg dat de lamp 's avonds
niet eens meer opgestoken kon worden, er
was geen geld, en zonder geld is niets te
koopen.
De vrouw en de kinderen leden honger
en gebrek. Toen er op zekeren dag een
lieer voorbij wandelde, die van het onge
luk gehoord had.
Maar nu was het al een week of drie
geleden, 't Heerschap stapte het huisje
'binnen en wat zag hij? Een vrouw, mager
en afgemat'! Nu kwam er in het hart van
dien mijnheer groot medelijden. Jansje zat
bij het bed van moeder. Mijnheer vroeg
aan Jansje: „Heeft moeder nog meer kin
deren". Jansje antwoordde: „Ja mijnheer
Die zijn op school". O, nu begreep die
mijnheer alles. Onmiddellijk riep hij den
dokter, en deze zeide: „Veel melk, eieren,
enz. gebruiken. Al de onkosten zou mijn
heer betalen. En weet je wat die mijn
heer deed, hij nam die vrouw en d'r kin
deren op in z'n eigen huis en zorgde goed
voor hen allen. Later is de vrouw beter
geworden en de kinderen waren weer
vroolijk en gelukkig. Nu wacht de hemel
voor die mijnheer, want zoo'n daad wordt
driedubbel beloond. En wat zegt gij? Is
dat geen goede mijnheer die zijn naaste
uit ellende redde? God wil dat men elkan
der helpt en goed doet.
EEN PRETTIGE VACANTIE,
door Corry de Jong.
't Was in de Paaschvacantie. Paasch-
Zaterdag zouden vader en moeder met
hun twee kinderen naar Tante Nel gaan
in Den Haag. Ze gingen met het spoor
van half tien mee en zouden er wel een
heele week blijven, 't Was nu al Goede
Vrijdag. Toen de twee kinderen 's avontfs
naar becl gingen, waren ze zoo blij, want
ze dachten, morgen mogen we lekker uit.
Toen ze den volgenden morgen uit bed
kwamen, wilden ze hun beste kleeren al
aantrekken, maar Moeder zei, dat 't nog
veel te vroeg was.
Toen ging ze maar een mooie ruiker
bloemen plukken voor Oom en Tante. On-
dertusschen was het tijd geworden om
zich aan te kleeden. Moeder pakte onder-
tusschen al de kleeren bij elkaar. Toen
stapte ze allemaal op den trein aan. Ze
kwamen net op tijd want toen Vader voor
allen een kaartje genomen had, kwam de
trein precies binnen. Ze stapten in en
voort ging het. Al gauw kwamen ze in
Den Haag aan. Daar stonden Oom en
Tante al met kleine Mina om ze af te ha
len. Ze gaven elkander de hand en gin
gen toen huis toe.
Ma rietje en Corrie, dat waren de twee
kinderen, gaven de ruiker bloemen aan
tante. Toen gingen ze naar Mina. Al gauw
kwamen ze bij het huis van Oom en Tante
aan. Ze gingen allemaal aan tafel zitten
en dronken koffie, maar toen gingen Cor
rie, Marietje en Mina een eindje wandelen
Ze kwamen voorbij vele winkels en voor
elke winkel bleven ze staan kijken, want
Corrie en Marietje hadden nog nooit zul
ke mooie winkels gezien. Toen ze zoo een
eindje geloopen hadden .gingen ze weer
naar het huis van Oom en Tante, 's Mid
dags gingen ze allemaal naar den dieren
tuin. Daar vonden ze 't allen prachtig.
Vooral die olifant met die lange snuit.
Den heelen namiddag brachten ze er in
door. Toen gingen ze weer naar huis. Des
avonds was het heel laat, voordat ze naar
bed gingen. De volgende dagen hadden ze
ook veel pret en ze vonden 't erg jammer
dat ze al weer zoo gauw naar huis moes
ten. Maar de vacantie was nog niet om. Ze
konden nog negen dagen genieten van de
vacantie. Maar die laatste dagen bleven
ze thuis. Maar ze hadden toch een pret
tige vacantie gehad. Het uitstapje naar
Den Haag echter, zouden ze nooit verge
ten.