DE LE1DSCHE COURANT
AVONTUREN IN SIBERIE.
Ver in het hooge Noorden, aan
de rivier Pala, verbleef de
schrijver langen tijd on
der de heidensche Jahoegi-
ren, in een wonderlijke, spook
achtige omgeving.
Ik stond juist gereed mijn slaapzak in
orde te brengen, toen de Jahoegir, bij
wien ik onderdak gevonden had, een
zacht-sissend geluid door de tanden stiet.
Zijn vrouwen, die nog bezig waren met
het opruimen van het vaatwerk en het
reinigen der talklampen, onderbraken
plotseling hun werk en stonden als ver
steend. Alleen Iwan, de Frans baikal-Ko-
zak klopte bedachtzaam zijn pijp tegen
zijn laarzen uit, waarvoor de eigenaar der
hut hem een verachtelijken blik toewierp.
De honden sloegen aan met heesch-woe-
dend gehuil.
Het rendiervel waarmede de ingang tot
de tent was afgesloten,, werd teruggeslagen
tot in den versten hoek der warme hut
drong een ijzige luchtstroom binnen, die
sneeuw en ijzelkorrels met zich voerde.
De vreemdeling kwam binnen en liep
door tot het midden der tent: bij het
knappend vuur bleef hij staan. Toch kon
ik zijn gelaatstrekken niet onderscheiden,
want de bijtende walm, die slechts lang
zaam door hot kleine rookgat kon ont
snappen, vulde heel de kleine hut.
„U moet onmiddellijk naar het station
aan de Pala komen, mijnheer!" hoorde ik
een hijgende stem. Met een sprong was
de lange Iwan naast mij op de been en
keek afwisselend mij en den laten gast
vragend aan. Eindelijk kon hij aarzelend
en met moeite een woord spreken:
„Latschin!"
„Latschin", ben jij het?! riep ik ver
baasd.
„Kom toch, mijnheer, als u Anjoh red
den wil".
„Wat is er met Anjoh, Latschin?"
„Anjo'h is erg ziek, mijnheer. Maar niet
zoo ziek, dat u hem niet meer helpen kunt.
Maar u moet u haasten, mijnheer, als u
Anjoh niet verliezen wilt".
„Is het zóó erg met hem?"
„Ik voor mij, geloof het niet, mijnheer!"
„Maar
„De schamane (toovenaar, kwakzalver)
zegt het. En u weet, dat de Schamane uw
vijand is en ook de vijand van Anjoh. En
als u niet heel gauw komt, zal de toove
naar bij den zieke zijn".
Ik aarzelde en kon niet zoo direct tot
een besluit komen.
„U moet gaan!" klonk het plotseling
somber uit den mond van den Jahoegir.
Verwonderd, dat de anders zoo zwij
gende en teruggehouden man zich mengde
in een gesprek, dat hem heelemaal niet
aanging, wendde ik mij tot hen vroeg:
„Waarom gaf je me dezen raad?"
„Ga, blanke vriend, wanneer u den scha
mane enKamitok voor wilt zijn!"
Als onder een zweepslag krom ik ineen
en begreep plotseling het gevaar, waarin
Tschuktsch verkeerde, die trouw mijn sta
tie aan de Pala bewaakte en bestuurde
Kamitok! Geworgd worden
„De paarden, Iwan!"
„Neen!" riep de Jahoegir luid en het
klonk als een bevel. Verklarend voegde
Latschin er aan toe:
„Onmogelijk, mijnheer! De sneeuw in de
toendra is bevroren".
„En hoe ben jij dan hier gekomen?"
„Met het rendier".
„Zadel dan drie rendieren".
De oude Jahoegir lachte schuw, schreeuw
de zijn vrouwen een scherp klinkend
woord toe, dat ik niet verstond, waarop zij
uit de hut ijlden; toen zei hij beslist:
„Je bent wel tweemaal zoo zwaar als»
Latschin. Ook Iwan is te zwaar. Het_
rendier kan je niet dragen. Maar ik laat dc
sleden in orde brengen en geef je vier
goede dieren mee. Misschien dat de lichte
Kiktha je nog te rechtertijd aan de Pala
brengt."
„En Iwan? Moet die hier blijven?"
„Neem hem mee' en ook uw goede ge
weren", riep de oude.
„Vooruit dan maar!" besliste ik.
Wij stormden naar buiten in den sneeuw
nacht en lokten met verklinkend geroep
van „Koi-koi" de pischihi van de weide.
Zij graasden echter rustig verder en grom
den onwillig, toen wij ze een lasso om
wierpen en voor de slede spanden.
Latschin bestuurde de eerste slede: ik
zat achter hem. De tweede kilitha, die de
vrouwen zorgzaam beladen hadden met
alles wat we noodig hadden: medicijnen
instrumentenkistje, levensmiddelen, de
kens, wapens enz. alles werd aan Iwan
toevertrouwd.
Nog eenmaal keek de Jahoegir alles
nog eens zorgvuldig na, smakte met de
tong, ten teeken dat alles in orde was,
en reikte mij de hand ten afscheid.
„Als het gebeurd is, wanneer ui daar
aankomt, doe dan niets. Keer direct te
rug", zei hij nadrukkelijk. „Uw geweren
kunnen wel dooden, maar niemand levend
maken. Probeer, Latschin in Anjohs plaats
te stellen!"
„Geloof je werkelijk, dat Anjoh.
„Vooruit!"En terwijl hij het dichtst-
bij staand rendier een klap op het kruis
gaf, voegde hij er zijn rustig „Mot-Mot"
aan toe. De dieren begonnen te loopen.
Zoo suisden wij over de besneeuwde be
vroren wegen voort, onder ons de
vlekkeloos blankspiegelende vlakte, boven
ons den diep-blauwen nachtelijken hemel
met zijn duizenden flonkerende sterren..
Uren en uren joegen wij over de einde-
looze vlakte der uitgestrekte woestijn.
Verder.... altijd verder!
Mijne hoop, Anjoh nog levend aan te
treffen, om hem met alle middelen der
menschelijke kunst nog in het leven te
houden, werd steeds grooter, het maakte
mij bijna vroolijk. Reeds wilde ik Latschin
iets zeggen omtrent het vertrouwen op
een gelukkig gesternte, van het vertrou
wen op Hem, daarboven, toen plotseljng
de slede een scherpen draai naar links
maakte en bleef staan.
„Wat nu? Waarom stoppen Latschin?"
Latschin was reeds bij zijn dieren en
spande ze uit. Hij wees op een paar don
kere punten in de sneeuw en zei, met een
zweem van ergernis in zijn stem, als vond
hij dat eeuwig „waarom" erg lastig:
„Wij hebben thans meer dan 5 uur ge
reden mijnheer: Langer loopt het rendier
niet, zonder eten. En zie. Wij staan
hier op een bevroren moeras, hier is voed
sel genoeg voor hun vieren
Er ging een heel uur verloren. Dan pas
konden wij verder.
Omhoogomlaag zonder ophou
den.... verder.... verder.... altijd ver
der
Er is geen weg.geen wegwijzer, niets
dat eenige richting aangeeftMaar
Latschin rijdtLatschin stuurtrecht
naar de bevroren Pala, naar de Noorde
lijke statie, naar den ouden Anjoh!....
Naar den ouden Anjoh, om hem te be
schermen voor den tooverdokter en voor..
Kamitok. voor wurging
Als de hemel A'aal wordt, eindelijk....
eindelijkdan zijn wij er.
Een heuvelwaarop een vlaggcstok,
die al twee jaar geleden daar als richtings-
punt aangebracht heb. Van deze hoogte
uit heeft men een vrij uitzicht óp de ne
derzetting aan de PalaZal ik de statie
zien?En den trouwen Anjoh
Latschin zwenkt naar den voet van den
heuvel springt af en maakt eerst de ren
dieren los, die zich direct verstrooien en
naar voedsel zoeken.
„Neem de geweren, mijnheer", fluister
de Tschulsché. „Laat ons eerst eens onge
zien in het, dorp rondkijken. Als het te
laat is verberg u dan voor de oogen van
mijn mannen. Het is beter zoo!"
Ik begreep hem niet geheel en al. Ten
gevolge van de plompe kleeding, volgde
ik den Eskismo moeizaam door de sneeuw
Dicht achter mij komt Iwan.
Zonder eenig geluid beginnen wij te
klauteren.... hooger en hooger
Alleen de adem is even hoorbaar
Misschien hooren wij hem ook maar, omdat
wij hem zien.
Dandan drukt Latschin mij met de
linkerhand wat terug. Hij laat zich naar
beneden glijden en dan nog wat verder, om
als eerste naar beneden te zien.
Hij rekt, den hals uit.. En deinst terug!
Ik zie, dat een siddering hem overvalt..
En zoo weet ik dat Anjoh dood is Ik
werp een blik naar beneden, naar de
plaats waar de Tschuhtochten bijeen ge
komen zijn:Mannen in een kring....
maken wiegende bewegingen terwijl zij
zich bedrinken.... de schamane, lang
zaam, dansendboosaardigspot
tendIn het midden van den kring een
levenloos lichaam.... met doorstoken
borsten doorgesneden luchtpijp
Bloedom den hals van den dooden
Anjoh, de lederen riem, waarmee ze hem
gewurgd hebben! Kamitok!....
Liggend schuif ik den geweerloop over
de linkerhand.Latschin stoot me te
rug. De waarschuwende woorden van den
Jahoegir vallen mij weer inVolgens
die menschen daar beneden beeft de scha
mane goed gehandeld. Misschien had An
joh het tenslotte ook wel zoo gewild....
Want wanneer de dood nabij isonver
mijdelijk volgens de meening van de scha
mane dan wacht men het einde niet af.
Riemen om den hals! Drie man trekken!.,
een gerochel.uit 1
En hij, dien de schamane haat, is spoe
dig rijp voor zulk een Kamitokzoo-
dra hij ziek is den ouden Anjoh haatte
hij, hem en mij den Blanke die hem
de macht ontnemen wil, die de goden ver
drijft met zijnkruis.
„Wil jij in Anjohs plaats de statie over
nemen?
„Ja, mijnheer", zegt Latschin aarzelend
en denkt zeker aan het uiteinde van An
joh.
„Maar geef mij een geweer en een too-
verblad
Zwijgend reik ik hem de buks en patro
nenen een brief, die mijn moeder mij
schreef.... een tooverbladgeschre
ven.
Niemand kan het lezenen wie het
zou kunnen lezen, komt hier niet in die
woestijn aan de Pala. En toch werkt hij
wonderen uit de brief dat papieren
tooverding.
„U hebt toch twee geweren, mijnheer?"
„Ja! Waarom?"
„De wolven mijnheer!Want u moet
toch nog terugzonder mijniemand
mag zien of weten, dat u iets afweet
dat u getuige waart van dezeKami
tok."
„En hoe vind ik den weg naar de Ja-
koegirenfurte terug?"
„Wacht hier.... even maarIk zend
u mijn zoonHij brengt u terug
Nu waakt Latchin over mijn statie aan
de Pala.
Hoelang?.
De strijd tegen de openbare zedeloosheid.
In Frankrijk is de bestrijding van dc
openbare zedeloosheid in hetzelfde sta
dium getreden als in Duitschland en in
Holland. Er bestaat wel een wet ter be
strijding der openbare zedeloosheid maai
de practisohe uitvoering laat vaak veel te
wenschen over.
De Fransche Katholieken trachten
voortdurend de openbare meening wakker
te schudden en hebben daarmee reeds aar
dige successen bereikt. Zooals de bekende
Abbé Bethléem in een uitvoerig artikel in
„La Croix" mededeelt hebben reeds heel
veel Burgemeesters en Gemeentebesturen
gehoor verleend aan de protesten der Ka
tholieken en bevel gegeven om alle platen
en geschriften die voor de eerbaarheid
aanstootelijk zijn uit de uitstal-kasten te
verwijderen, 't Is wel zeer opmerkelijk,
dat ook de socialistische Burgemeester van
Lyon, Eduard Herriot, dergelijk openlijk
tentoonstellen van voorwerpen, boeken en
platen, die voor de eerbaarheid aanstoo
telijk zijn, absoluut verbiedt. Bij besluit
van 4 Maart 1930 heeft de Burgemeester
OM EEN BOLLETJE KAAS
Een Riresisclf verhaal
Door Puschwin.
Mijn vrouw is dol; op kaas. Ach, zoo dacht
ik bij mezelf, als ik toch maar eens ergens
een pond machtig kon worden; maar tegelij
kertijd herinnerde ik me ook weer, dat het
reeds zonde was daaraan te denken in een
tijd,, waarin zooveel menschen van honger
stierven. Maar ziedaar stond op den drem
pel van de deur een Chinees, die een prach
tige roode bol kaas in zijn handen hield: IIol-
landsche kaas! In een oogwenk was ik bij
hem en begon af te dingen. Tenslotte was de
kaas, een zeldzaamheid voor dien tijd, mijn
eigendom.
Op hetzelfde oogenblik drong het echter
tot mij door, dat het niet verstandig van mij
geweest was de kaas te koopen. Hoe zou ik
hem inpakken, hij was zoo rond en zoo moei
lijk om te dragen en toch moest ik hem zelf
ondanks den zwaren last, dien ik reeds droeg
naar het station en naar huis brengen, want
er was toen niemand die dit voor mij deed. Ik
zei daarom lot den Chinees:
Ik kan hem niet koopen, want ik kan
hem zelf niet naar het station dragen.-
En de Chineezen zijn toch een eigenaardig
volkje. Heel bedaard antwoordde hij: ik zal
u wel helpen. Nu, waarschijnlijk ligt zijn weg
in dezelfde richting, dacht ik en wij gingen
naar den trein. Natuurlijk moest er weer een
transport van roode troepen mei den trein
meealles propvolMet groote moeite
kon men zich nog een plaatsje veroveren. Wij
gingen zitten en maakten gauw de zware deu
ren toe.klaar! Wat kon ons het schelen, dat
er daarbuiten op het perron nog een partij
schreeuwden en lawaai maakten wij zaten!
God heeft ons geholpen, zei een grijs
aard, die bijna op mijn knieën zat. Gelukkig
met mijn plaatsje, waarvoor ik zoo had moe
ten, wischte ik het zweet van mijn gezicht.
Daar rukte men van buiten onze deur open, er
stonden soldaten met geweren en hun aan
voerder zei kort en bondig:
Allemaal er uit, het is hier een dames-
coupél
Wij begrepen het: Dat is het ruw geweld!
Maar een, die durfde, riep:
Burgers, geef je niet over, laat het ons
samen eens zijn, laat ons sterk zijn. wij gaan
niet en daarmee uit!
Honderd stemmen antwoordden hem: Wij
gaan niet! Maar een der reizigers, die voor
aan de deur zat, had van den conducteur ge
hoord, dat er nog een leege wagen washij
sprong er vlug uit en liep vlug naar de ach
terste wagonEen tweede sprong hem na
toen een derde cn tenslotte sprong ook ik
niet mijn zwaren last op mijn rug uit den irein
ik vielmaar ondanks alle haast, hielj) men
mij weer op de been. Ja in zoo'n overgroote
drukte zijn er toch altijd nog goede menschen
Een nieuwe strijd begon, maar het gelukte
mij weer een plaatsje te bemachtigenna
tuurlijk zaten we erg nauwtegen elkaar
gedrukt op den grond! Mijn oude buurman
zat weer naast me en zei weer z'jx lijfspreuk:
God heeft ons geholpen!
Wij stonden reeds op het punt te vertrek
ken, toen we weer een nieuw lawaai en ge
schreeuw hoorden voor onze wagende deur
werd weer opengerukt en de menigte buiten
brulde:
Breng eens wat plankenbouw maar 'n
stelling!
Een oogenblik later waren er lange plan
ken boven onze hoofden aangebracht en in
een minimum van tijd was de tweede verdie
ping gereed. Ook daar maakten de menschen
het zich gemakkelijk en wie geen plaats vond,
ging op het dak zitten, dat kraakte onder de
zwaren last en dreigde te bezwijken.
Ik zat in het midden op den grond. Wegens
de snel-ingebouwde verdieping was het nu
heelemaal donker in den wagen, zoodat men,
ondanks alle lawaai toch nog kon zitten
droomen.
Ik had een gevoel alsof alle zorg en druk
van mij geweken was. Niets hinderde mij
meer, ik dacht aan geen enkele moeilijkheid
in mijn hart was nu slechts plaats voor mijn
vrouw en kinderen en daarmee een behaag
lijke rust en zaligheid.
Ik zag reeds in den geest hoe ik thuis geka
men, hun de groote kaas zou laten zien en al
les in mij ademde vrede en geluk. Maar plot
seling drong het tot me door:
Ach, ge hebt immers je kaas in den eer
sten wagen laten liggen!
Ik sidderde van schrik. Wat een bittere te
leurstelling: ik had er zooveel moeite voor
moeten doen.... de groote vreugde thuis....
en nu alles zoo spoedig verloren! Maar ik be
zat een gelukkig natuur. Heb ik iets verloren
of hebben ze mij iets ontstolen, dan treur ik
daar niet om! Daarom lachte ik ook nu inwen
dig over deze kleinigheid en zei tot mijn buur
man: Ik heb de kaas in den eersten wagen la
ten liggen!
Maar deze simpele woorden zouden mijn
ongeluk worden. Mijn kaas, zoo rond en zoo
mooi rood, was natuurlijk door alle passagiers
opgemerkt. Nauwelijks had ik de woorden
„kaas vergeten" uitgesproken, of allen schrok
ken op.
Als 'n golfstroom gingen de woorden „kaas
vergeten" door de donkere ruimte cn men gaf
mij den dringenden raad: Spring er onmiddel
lijk uit en haal hem.
Als ik nog een tweede bol kaas gehad had,
van Lyon nl. bepaald, dat het tentoonstel
len, ten verkoop voorradig hebben van
boeken, fotographieën of andere onzede
lijke of lichtzinnige platen of tijdschriften
in alle etalages of uitstalkasten van kios
ken of winkels der stad absoluut verboden
is. De commissaris van politie en alle amb
tenaren der openbare macht zijn belast
met de uitvoering van dit besluit. Deze
verordening is officieel aangekondigd en
bekend gemaakt.
Bij de motiveering van dit besluit voert
de burgemeester aan, dat deze verorde
ning tot stand gekomen is op dringend
verzoek vail den Gentralen Bond ter be
strijding van de openbare zedeloosheid te
Lyon.
Enkele maanden later heeft ook do
Burgemeester van Boulogne een dergelijk
besluit uitgevaardigd.
dan zou ik hem graag gegeven hebben, als ik
mijn woorden daardoor terug had kunnen ne
men en kalm en rustig had kunnen blijven zit
ten. Ik trachtte de menschen te overtuigen dat
het toch al te laat was, dat de kaas al wel ver
dwenen zou zijn en dat ik toch niet meer in
den eersten wagen kon komen. Maar als ant
woord bewoog de dichte menigte zich als in 'n
mierennest: er werd voor mij een weg naar de
deur vrijgemaakt. Spring er uit, riep iemand
achter mij en gaf mij een stoot. Had ik nu in
den wagen willen blijven dan had ik er moe
ten vechten. Of ik had hun moeten toeroepen:
De kaas is geen hoofdzaak, het heil der
menschheid is niet afhankelijk van dat bolletje
kaas! Misschien hadden zij me dan met rust
gelaten of als een dwaas behandeld.
Maar ik had me reeds aan den wil der mas
sa onderworpen, ik drong me naar voren, de
deur ging open en als een bom vloog ik op het
perron. Ik wist me naar voren te dringen en
al heel spoedig zag ik de damescoupé weer en
liep recht naar de deur.
Verboden toegang, 't is hier een dames
coupé! schreeuwde mij een gebiedende man
nenstem op snauwachtigen toon toe.
De kaas! schreeuwde ik, ik heb mijn kaas
vergeten!
Daar is de kaas, kameraad, zei rustig ,n
soldaat. Is die van u?
Ja, hij is van hem, van hem! klonk het in
koor uit den wagen, want allen herkenden mij
als den gelukkige bezitter van een mooien
grooten bol kaas. Ik zag nu, hoe binnen in den
wagen iets roods, ronds op en af huppelde en
over de hoofden vloog. Handig ving de soldaat
aan de deur hem op en gaf hem een stoot en
mijn kaas vloog buiten. Met 'n snellen sprong
kon ik hem juist nog pakken, maar op hetzelf
de oogenblik gaf de locomotief het sein van*
vertrek, ik werd zenuwachtig, mijn hand beef
de, de kaas viel op het peron en rolde lustig
onder de wielen tusschen de rails.
Voorgoed kwijt, zei ik in mezelf en wilde
gauw naar mijn wagen terugloopen om den
trein niet te missen. Maar de menigte in den
wagen doorzag mijn bedoeling en nu gebeurde
hetzelfde als in den anderen wagen
Het scheen wel, dat deze kaas absoluut niet
aan mij persoonlijk behoorde, maar eigendom
van den staat of gemeenschappelijk bezit was,
waarvoor ik verantwoordelijk werd gesteld.
Opgewonden en onbarmhartig schreeuwde
men mij toe:
Halt, halt, haal hem toch, het is nog tijd
genoeg!
Alle menschen stonden en keken naar mij.
Probeer het, kameraad, het is nog tijd
genoeg! Gauw, maar. kameraad, gc kunt hem
nog gemakkelijk krijgen rustig, goedig en
vriendelijk spraken ze mij zoo van boven uit
den wagen toe. Ik waagde het dus, sprong on
der den trein, pakte gelukkig den ronden kaas
drukte hem vast aan mijn borst, kwam weer
tusschen de wielen te voorschijn en klauterde
op het perron
Een vaderlijke rustige stem zei van boven:
Zie je wel, je hebt nog tijd genoeg gehad, het
is goed gegaan! en binnen uit den wagen hoor
de men opgewonden vragen: Heeft hij hem
nog te paken kunnen krijgen? En de vaderlij
ke stem antwoordde: Het is goed afgeioopen,
hij had goed tusschen de wielen kunnen blij
ven steken.
De trein vertrok. Ik sprong hem na en druk
te den Hollandsche kaas vast tegen mijn borst
als hing er mijn ziel en zaligheid van af. De
menschen in den achtersten wagen hebben op
me gewacht, zij staan aan de deur en strekken
de armen uit. Dozijnen handen grijpen me
vast, grijpen naar mijn kaas, heffen me op,
sleuren me binnen en in de duisternis van den
wagen kon ik over voeten, handen en hofden
veilig op mijn plaats terecht en achter mij aan
komt de kaas
Eindelijk ben ik wal bekomen van de ver
schillende gemoedsaandoeningen en kijk ver
ward om me heen.... naast mij zit de oude
man en houdt den kaas in zijn handen als was
het een klein kind en hij zegt tot mij:
God heeft ons geholpen I
28 uur lang lag ik nog in den donkeren wa
gen. De kaas had ik totaal vergeten. Eenmaal
herinner ik me nog, toen ik een lucifer aan
stak zag ik de handen van mijn buurman, die
hem onderzoekend bekeek. Toen verdween hij
verder in den wagen en kwam niet meer in
mijn handen.
Voor mij was het thans zeker, dat de hon
gerige menschen hem opgegeten hadden. En
ik was kalm en gelukkig.
En ik was vroolijk, toen ik eindelijk na zoo
vele uren krom gelegen te hebben in slechte
lucht en duisternis weer buiten kwam. Ieder
blaadje aan den boom was voor mij een le
vend wezenik liep in de zon, midden on
der de menschen en ik voelde niet eens de
zwaarte van mijn bagage zoo licht en vroolijk
was het mij te moede.
Daar hoorde ik een stem:
Hé, jij daar, met je hoed op, wacht toch
En „halt, halt," riepen vele opgewonden
steramen. Verschrokken keek ik om.
Over de zwarte menschenmenigte vloog in
den hellen zonneschijn als een vurige bal van
hand tot hand recht op mij toe, mijn kwel
geest mijn kaas!
„Geld." (Uit het Russisch)
Denk eens aan, Piet, er moeten 21
millioen aan den hemel zijn.
Ja, dat zie ik wel.
EEN AVONTUURLIJKE REIS
Het klinkt als uit een sprookje en toch
is het niets anders dan de zuivere waar
heid, dat de kleine schoener Ncptunus na
acht en veertig dagen hulpeloos op den
Atlantischen Oceaan te hebben rondge
zwalkt tenslotte niet, zooals hij meende,
aan dc kust van Canada waar hij thuis
hoordo belandde, maar in de Schotsche
haven Oban, waar het kleine schip met
zeer veel averij voor anker ging.
„Neptun 11" is een kleine, sievig ge
bouwde schoener van 100 ton. Hij werd in
1920 in Denemarken gebouwd en spoedig
daarop door zijn tegenwoordigdh eigenaar
Barbour naar New Foundland gebracht,
en als vrachtschip voor de kustvaart ge
bruikt.
Einde 1929 maakte Neptun zich gereed
voor een nieuwe tocht langs de Canadee-
sche kust. Ditmaal bestend dc bevrach
ting uit zuid-vruchten. Een lading sinaas
appelen, appels en vijgen zouden van St.
Johns naar Halifax vervoerd worden. De
bemanning van den Schoener bestond uit
6 personen, bovendien waren er nog 7 pas
sagiers aan boord, waaronder één vrouw.
Behalve de Neptun verlieten dien dag nog
zeven andere schepen ongeveer van de
zelfde afmeting, de haven van St. Johns.
Al deze schepen leden schipbreuk tenge
volge van zware stormen; van twee hunner
heeft men tot op heden nog niets gehoord.
Het scheelde maar weinig, of de Neptun
had hetzelfde lot ondergaan.
De schoener was nauwelijks 30 mijlen
van de haven verwijderd of er stak een
vreeselijke sneeuwstorm op, die het schip
in een minimum van tijd in een drijvend
ijspaleis veranderde. De sneeuw on ijzel
vielen zóó dicht dat men geen hand voor
de oogen kon zien.dc zee brulde en
kookte. De kleine vrachtboot werd hulpe
loos door de geweldige windstooten in
Noordoostelijke richting naar dc open zee
gedreven. Er waren slechts enkele scheeps-
instrumenten aan boord, zoodat er aan
werkelijk besturen van het schip niet te
denken viel. Bovendien bleef de storm
aanhouden; dag en nacht zonder onder
breking. Een radio-installatie haft men
niet aan boord.... men gaf voortdurend
noodsignalen om door voorbijvarende sche
pen opgemerkt te worden. Maar er kwam
geen schip in zicht.... eenzaam cn troos
teloos zwalkte de „Neptun" op den Oceaan
rond. Niemand wist meer, waar men zich
eigenlijk bevond. Aan slapen viel niet te
denken. Iedereen moest helpen. De le
vensmiddelen, die men slechts voor enkele
dagen ingeslagen had, waren 'bijna ver
bruikt. Tenslotte leefde men van de zuid
vruchten, die in het ruim opgestapeld la
gen, maar die door het binnengedrongen
zeewater grootendeels voor de consumptie
ongeschikt en ongenietbaar geworden wa
ren. Wasch water was er al lang niet meer:
het drinkwater was ook haast op. Men be
proefde doeken aan de masten te hangen
en daarin het regenwater op te vangen.
Maar dit smaakte ziltig. Do Neptun, die
geheel uit eikenhout gebouwd was, hield
nog stand tegen de woedende golven
hoelang nog? Wanneer zou de onvermij
delijke ramp plaats hebben? Het dek was
door de torenhooge stortzeeëu, die er tel
kens om heen sloegen reeds lang schoon
geveegd.^.en nog altijd raasde de storm
dreven geweldige windstooten de
„Neptun" nog altijd verder naar het Oos
ten. Men had geen goede zeekaarten aan
boord.... in heel den wijden, omtrek was
geen schip te zien.... Waar dreef de
stroom hen heen?Daar men voortdu
rend in Oostelijke richting voer, moesten
toch den een of anderen dag de kusten
van Europa in 't zicht komen.
Eindelijk na weken cn weken schitterde
in de verte een lidht.Het was, zooals
later bleek, de vuurtoren van Skerryvore
in .Schotland. De kapitein en de man
schappen verkeerden echter in de meening
dat zij don volgenden morgen hun anker
in de haven van Plymouth zouden kunnen
uitwerpen.
Pogingen om zich met den torenwachter
in verbinding te stellen, mislukten.
Weer verder dreef het schip. Af en toe
zag men weer een vuurtorenDaar men
echter geen kaart over de Schotsche kust
aan boord had, wist de kapitein eigenlijk
niet, waar hij zich met zijn schip bevond,
hij kende de koers absoluut niet. Dc wan
hopige signalen, die de Neptun voortdu
rend gaf, trokken tenslotte de bijzondere
opmerkzaamheid van een vuurtorenwach
ter, die bericht zond naar eer schip der
kustwacht, dc „Hesperus". Eindelijk kreeg
de schoener, die beroofcl van alle zeilen,
weerloos in de kuststroom dreef, hulp. De
„Hesperus" sleepte het zwaarbeschadigde
scheepje met zijn totaal uitgeputte beman
ning naar do haven van Tobermory op het
eiland Kuil en later naar de grootere ha
ven van Oban. Hier wordt „Neptun" weer
gerepareerd en dan naaT zijn eigen haven
teruggebracht.
Groote hemel, is er een aardbeving ge
weest, of heeft mijn "-««w de auto uit de
garage gehaald?