DE LE1DSCHE COURANT AVONTUREN IN SIBERIE. Ver in het hooge Noorden, aan de rivier Pala, verbleef de schrijver langen tijd on der de heidensche Jahoegi- ren, in een wonderlijke, spook achtige omgeving. Ik stond juist gereed mijn slaapzak in orde te brengen, toen de Jahoegir, bij wien ik onderdak gevonden had, een zacht-sissend geluid door de tanden stiet. Zijn vrouwen, die nog bezig waren met het opruimen van het vaatwerk en het reinigen der talklampen, onderbraken plotseling hun werk en stonden als ver steend. Alleen Iwan, de Frans baikal-Ko- zak klopte bedachtzaam zijn pijp tegen zijn laarzen uit, waarvoor de eigenaar der hut hem een verachtelijken blik toewierp. De honden sloegen aan met heesch-woe- dend gehuil. Het rendiervel waarmede de ingang tot de tent was afgesloten,, werd teruggeslagen tot in den versten hoek der warme hut drong een ijzige luchtstroom binnen, die sneeuw en ijzelkorrels met zich voerde. De vreemdeling kwam binnen en liep door tot het midden der tent: bij het knappend vuur bleef hij staan. Toch kon ik zijn gelaatstrekken niet onderscheiden, want de bijtende walm, die slechts lang zaam door hot kleine rookgat kon ont snappen, vulde heel de kleine hut. „U moet onmiddellijk naar het station aan de Pala komen, mijnheer!" hoorde ik een hijgende stem. Met een sprong was de lange Iwan naast mij op de been en keek afwisselend mij en den laten gast vragend aan. Eindelijk kon hij aarzelend en met moeite een woord spreken: „Latschin!" „Latschin", ben jij het?! riep ik ver baasd. „Kom toch, mijnheer, als u Anjoh red den wil". „Wat is er met Anjoh, Latschin?" „Anjo'h is erg ziek, mijnheer. Maar niet zoo ziek, dat u hem niet meer helpen kunt. Maar u moet u haasten, mijnheer, als u Anjoh niet verliezen wilt". „Is het zóó erg met hem?" „Ik voor mij, geloof het niet, mijnheer!" „Maar „De schamane (toovenaar, kwakzalver) zegt het. En u weet, dat de Schamane uw vijand is en ook de vijand van Anjoh. En als u niet heel gauw komt, zal de toove naar bij den zieke zijn". Ik aarzelde en kon niet zoo direct tot een besluit komen. „U moet gaan!" klonk het plotseling somber uit den mond van den Jahoegir. Verwonderd, dat de anders zoo zwij gende en teruggehouden man zich mengde in een gesprek, dat hem heelemaal niet aanging, wendde ik mij tot hen vroeg: „Waarom gaf je me dezen raad?" „Ga, blanke vriend, wanneer u den scha mane enKamitok voor wilt zijn!" Als onder een zweepslag krom ik ineen en begreep plotseling het gevaar, waarin Tschuktsch verkeerde, die trouw mijn sta tie aan de Pala bewaakte en bestuurde Kamitok! Geworgd worden „De paarden, Iwan!" „Neen!" riep de Jahoegir luid en het klonk als een bevel. Verklarend voegde Latschin er aan toe: „Onmogelijk, mijnheer! De sneeuw in de toendra is bevroren". „En hoe ben jij dan hier gekomen?" „Met het rendier". „Zadel dan drie rendieren". De oude Jahoegir lachte schuw, schreeuw de zijn vrouwen een scherp klinkend woord toe, dat ik niet verstond, waarop zij uit de hut ijlden; toen zei hij beslist: „Je bent wel tweemaal zoo zwaar als» Latschin. Ook Iwan is te zwaar. Het_ rendier kan je niet dragen. Maar ik laat dc sleden in orde brengen en geef je vier goede dieren mee. Misschien dat de lichte Kiktha je nog te rechtertijd aan de Pala brengt." „En Iwan? Moet die hier blijven?" „Neem hem mee' en ook uw goede ge weren", riep de oude. „Vooruit dan maar!" besliste ik. Wij stormden naar buiten in den sneeuw nacht en lokten met verklinkend geroep van „Koi-koi" de pischihi van de weide. Zij graasden echter rustig verder en grom den onwillig, toen wij ze een lasso om wierpen en voor de slede spanden. Latschin bestuurde de eerste slede: ik zat achter hem. De tweede kilitha, die de vrouwen zorgzaam beladen hadden met alles wat we noodig hadden: medicijnen instrumentenkistje, levensmiddelen, de kens, wapens enz. alles werd aan Iwan toevertrouwd. Nog eenmaal keek de Jahoegir alles nog eens zorgvuldig na, smakte met de tong, ten teeken dat alles in orde was, en reikte mij de hand ten afscheid. „Als het gebeurd is, wanneer ui daar aankomt, doe dan niets. Keer direct te rug", zei hij nadrukkelijk. „Uw geweren kunnen wel dooden, maar niemand levend maken. Probeer, Latschin in Anjohs plaats te stellen!" „Geloof je werkelijk, dat Anjoh. „Vooruit!"En terwijl hij het dichtst- bij staand rendier een klap op het kruis gaf, voegde hij er zijn rustig „Mot-Mot" aan toe. De dieren begonnen te loopen. Zoo suisden wij over de besneeuwde be vroren wegen voort, onder ons de vlekkeloos blankspiegelende vlakte, boven ons den diep-blauwen nachtelijken hemel met zijn duizenden flonkerende sterren.. Uren en uren joegen wij over de einde- looze vlakte der uitgestrekte woestijn. Verder.... altijd verder! Mijne hoop, Anjoh nog levend aan te treffen, om hem met alle middelen der menschelijke kunst nog in het leven te houden, werd steeds grooter, het maakte mij bijna vroolijk. Reeds wilde ik Latschin iets zeggen omtrent het vertrouwen op een gelukkig gesternte, van het vertrou wen op Hem, daarboven, toen plotseljng de slede een scherpen draai naar links maakte en bleef staan. „Wat nu? Waarom stoppen Latschin?" Latschin was reeds bij zijn dieren en spande ze uit. Hij wees op een paar don kere punten in de sneeuw en zei, met een zweem van ergernis in zijn stem, als vond hij dat eeuwig „waarom" erg lastig: „Wij hebben thans meer dan 5 uur ge reden mijnheer: Langer loopt het rendier niet, zonder eten. En zie. Wij staan hier op een bevroren moeras, hier is voed sel genoeg voor hun vieren Er ging een heel uur verloren. Dan pas konden wij verder. Omhoogomlaag zonder ophou den.... verder.... verder.... altijd ver der Er is geen weg.geen wegwijzer, niets dat eenige richting aangeeftMaar Latschin rijdtLatschin stuurtrecht naar de bevroren Pala, naar de Noorde lijke statie, naar den ouden Anjoh!.... Naar den ouden Anjoh, om hem te be schermen voor den tooverdokter en voor.. Kamitok. voor wurging Als de hemel A'aal wordt, eindelijk.... eindelijkdan zijn wij er. Een heuvelwaarop een vlaggcstok, die al twee jaar geleden daar als richtings- punt aangebracht heb. Van deze hoogte uit heeft men een vrij uitzicht óp de ne derzetting aan de PalaZal ik de statie zien?En den trouwen Anjoh Latschin zwenkt naar den voet van den heuvel springt af en maakt eerst de ren dieren los, die zich direct verstrooien en naar voedsel zoeken. „Neem de geweren, mijnheer", fluister de Tschulsché. „Laat ons eerst eens onge zien in het, dorp rondkijken. Als het te laat is verberg u dan voor de oogen van mijn mannen. Het is beter zoo!" Ik begreep hem niet geheel en al. Ten gevolge van de plompe kleeding, volgde ik den Eskismo moeizaam door de sneeuw Dicht achter mij komt Iwan. Zonder eenig geluid beginnen wij te klauteren.... hooger en hooger Alleen de adem is even hoorbaar Misschien hooren wij hem ook maar, omdat wij hem zien. Dandan drukt Latschin mij met de linkerhand wat terug. Hij laat zich naar beneden glijden en dan nog wat verder, om als eerste naar beneden te zien. Hij rekt, den hals uit.. En deinst terug! Ik zie, dat een siddering hem overvalt.. En zoo weet ik dat Anjoh dood is Ik werp een blik naar beneden, naar de plaats waar de Tschuhtochten bijeen ge komen zijn:Mannen in een kring.... maken wiegende bewegingen terwijl zij zich bedrinken.... de schamane, lang zaam, dansendboosaardigspot tendIn het midden van den kring een levenloos lichaam.... met doorstoken borsten doorgesneden luchtpijp Bloedom den hals van den dooden Anjoh, de lederen riem, waarmee ze hem gewurgd hebben! Kamitok!.... Liggend schuif ik den geweerloop over de linkerhand.Latschin stoot me te rug. De waarschuwende woorden van den Jahoegir vallen mij weer inVolgens die menschen daar beneden beeft de scha mane goed gehandeld. Misschien had An joh het tenslotte ook wel zoo gewild.... Want wanneer de dood nabij isonver mijdelijk volgens de meening van de scha mane dan wacht men het einde niet af. Riemen om den hals! Drie man trekken!., een gerochel.uit 1 En hij, dien de schamane haat, is spoe dig rijp voor zulk een Kamitokzoo- dra hij ziek is den ouden Anjoh haatte hij, hem en mij den Blanke die hem de macht ontnemen wil, die de goden ver drijft met zijnkruis. „Wil jij in Anjohs plaats de statie over nemen? „Ja, mijnheer", zegt Latschin aarzelend en denkt zeker aan het uiteinde van An joh. „Maar geef mij een geweer en een too- verblad Zwijgend reik ik hem de buks en patro nenen een brief, die mijn moeder mij schreef.... een tooverbladgeschre ven. Niemand kan het lezenen wie het zou kunnen lezen, komt hier niet in die woestijn aan de Pala. En toch werkt hij wonderen uit de brief dat papieren tooverding. „U hebt toch twee geweren, mijnheer?" „Ja! Waarom?" „De wolven mijnheer!Want u moet toch nog terugzonder mijniemand mag zien of weten, dat u iets afweet dat u getuige waart van dezeKami tok." „En hoe vind ik den weg naar de Ja- koegirenfurte terug?" „Wacht hier.... even maarIk zend u mijn zoonHij brengt u terug Nu waakt Latchin over mijn statie aan de Pala. Hoelang?. De strijd tegen de openbare zedeloosheid. In Frankrijk is de bestrijding van dc openbare zedeloosheid in hetzelfde sta dium getreden als in Duitschland en in Holland. Er bestaat wel een wet ter be strijding der openbare zedeloosheid maai de practisohe uitvoering laat vaak veel te wenschen over. De Fransche Katholieken trachten voortdurend de openbare meening wakker te schudden en hebben daarmee reeds aar dige successen bereikt. Zooals de bekende Abbé Bethléem in een uitvoerig artikel in „La Croix" mededeelt hebben reeds heel veel Burgemeesters en Gemeentebesturen gehoor verleend aan de protesten der Ka tholieken en bevel gegeven om alle platen en geschriften die voor de eerbaarheid aanstootelijk zijn uit de uitstal-kasten te verwijderen, 't Is wel zeer opmerkelijk, dat ook de socialistische Burgemeester van Lyon, Eduard Herriot, dergelijk openlijk tentoonstellen van voorwerpen, boeken en platen, die voor de eerbaarheid aanstoo telijk zijn, absoluut verbiedt. Bij besluit van 4 Maart 1930 heeft de Burgemeester OM EEN BOLLETJE KAAS Een Riresisclf verhaal Door Puschwin. Mijn vrouw is dol; op kaas. Ach, zoo dacht ik bij mezelf, als ik toch maar eens ergens een pond machtig kon worden; maar tegelij kertijd herinnerde ik me ook weer, dat het reeds zonde was daaraan te denken in een tijd,, waarin zooveel menschen van honger stierven. Maar ziedaar stond op den drem pel van de deur een Chinees, die een prach tige roode bol kaas in zijn handen hield: IIol- landsche kaas! In een oogwenk was ik bij hem en begon af te dingen. Tenslotte was de kaas, een zeldzaamheid voor dien tijd, mijn eigendom. Op hetzelfde oogenblik drong het echter tot mij door, dat het niet verstandig van mij geweest was de kaas te koopen. Hoe zou ik hem inpakken, hij was zoo rond en zoo moei lijk om te dragen en toch moest ik hem zelf ondanks den zwaren last, dien ik reeds droeg naar het station en naar huis brengen, want er was toen niemand die dit voor mij deed. Ik zei daarom lot den Chinees: Ik kan hem niet koopen, want ik kan hem zelf niet naar het station dragen.- En de Chineezen zijn toch een eigenaardig volkje. Heel bedaard antwoordde hij: ik zal u wel helpen. Nu, waarschijnlijk ligt zijn weg in dezelfde richting, dacht ik en wij gingen naar den trein. Natuurlijk moest er weer een transport van roode troepen mei den trein meealles propvolMet groote moeite kon men zich nog een plaatsje veroveren. Wij gingen zitten en maakten gauw de zware deu ren toe.klaar! Wat kon ons het schelen, dat er daarbuiten op het perron nog een partij schreeuwden en lawaai maakten wij zaten! God heeft ons geholpen, zei een grijs aard, die bijna op mijn knieën zat. Gelukkig met mijn plaatsje, waarvoor ik zoo had moe ten, wischte ik het zweet van mijn gezicht. Daar rukte men van buiten onze deur open, er stonden soldaten met geweren en hun aan voerder zei kort en bondig: Allemaal er uit, het is hier een dames- coupél Wij begrepen het: Dat is het ruw geweld! Maar een, die durfde, riep: Burgers, geef je niet over, laat het ons samen eens zijn, laat ons sterk zijn. wij gaan niet en daarmee uit! Honderd stemmen antwoordden hem: Wij gaan niet! Maar een der reizigers, die voor aan de deur zat, had van den conducteur ge hoord, dat er nog een leege wagen washij sprong er vlug uit en liep vlug naar de ach terste wagonEen tweede sprong hem na toen een derde cn tenslotte sprong ook ik niet mijn zwaren last op mijn rug uit den irein ik vielmaar ondanks alle haast, hielj) men mij weer op de been. Ja in zoo'n overgroote drukte zijn er toch altijd nog goede menschen Een nieuwe strijd begon, maar het gelukte mij weer een plaatsje te bemachtigenna tuurlijk zaten we erg nauwtegen elkaar gedrukt op den grond! Mijn oude buurman zat weer naast me en zei weer z'jx lijfspreuk: God heeft ons geholpen! Wij stonden reeds op het punt te vertrek ken, toen we weer een nieuw lawaai en ge schreeuw hoorden voor onze wagende deur werd weer opengerukt en de menigte buiten brulde: Breng eens wat plankenbouw maar 'n stelling! Een oogenblik later waren er lange plan ken boven onze hoofden aangebracht en in een minimum van tijd was de tweede verdie ping gereed. Ook daar maakten de menschen het zich gemakkelijk en wie geen plaats vond, ging op het dak zitten, dat kraakte onder de zwaren last en dreigde te bezwijken. Ik zat in het midden op den grond. Wegens de snel-ingebouwde verdieping was het nu heelemaal donker in den wagen, zoodat men, ondanks alle lawaai toch nog kon zitten droomen. Ik had een gevoel alsof alle zorg en druk van mij geweken was. Niets hinderde mij meer, ik dacht aan geen enkele moeilijkheid in mijn hart was nu slechts plaats voor mijn vrouw en kinderen en daarmee een behaag lijke rust en zaligheid. Ik zag reeds in den geest hoe ik thuis geka men, hun de groote kaas zou laten zien en al les in mij ademde vrede en geluk. Maar plot seling drong het tot me door: Ach, ge hebt immers je kaas in den eer sten wagen laten liggen! Ik sidderde van schrik. Wat een bittere te leurstelling: ik had er zooveel moeite voor moeten doen.... de groote vreugde thuis.... en nu alles zoo spoedig verloren! Maar ik be zat een gelukkig natuur. Heb ik iets verloren of hebben ze mij iets ontstolen, dan treur ik daar niet om! Daarom lachte ik ook nu inwen dig over deze kleinigheid en zei tot mijn buur man: Ik heb de kaas in den eersten wagen la ten liggen! Maar deze simpele woorden zouden mijn ongeluk worden. Mijn kaas, zoo rond en zoo mooi rood, was natuurlijk door alle passagiers opgemerkt. Nauwelijks had ik de woorden „kaas vergeten" uitgesproken, of allen schrok ken op. Als 'n golfstroom gingen de woorden „kaas vergeten" door de donkere ruimte cn men gaf mij den dringenden raad: Spring er onmiddel lijk uit en haal hem. Als ik nog een tweede bol kaas gehad had, van Lyon nl. bepaald, dat het tentoonstel len, ten verkoop voorradig hebben van boeken, fotographieën of andere onzede lijke of lichtzinnige platen of tijdschriften in alle etalages of uitstalkasten van kios ken of winkels der stad absoluut verboden is. De commissaris van politie en alle amb tenaren der openbare macht zijn belast met de uitvoering van dit besluit. Deze verordening is officieel aangekondigd en bekend gemaakt. Bij de motiveering van dit besluit voert de burgemeester aan, dat deze verorde ning tot stand gekomen is op dringend verzoek vail den Gentralen Bond ter be strijding van de openbare zedeloosheid te Lyon. Enkele maanden later heeft ook do Burgemeester van Boulogne een dergelijk besluit uitgevaardigd. dan zou ik hem graag gegeven hebben, als ik mijn woorden daardoor terug had kunnen ne men en kalm en rustig had kunnen blijven zit ten. Ik trachtte de menschen te overtuigen dat het toch al te laat was, dat de kaas al wel ver dwenen zou zijn en dat ik toch niet meer in den eersten wagen kon komen. Maar als ant woord bewoog de dichte menigte zich als in 'n mierennest: er werd voor mij een weg naar de deur vrijgemaakt. Spring er uit, riep iemand achter mij en gaf mij een stoot. Had ik nu in den wagen willen blijven dan had ik er moe ten vechten. Of ik had hun moeten toeroepen: De kaas is geen hoofdzaak, het heil der menschheid is niet afhankelijk van dat bolletje kaas! Misschien hadden zij me dan met rust gelaten of als een dwaas behandeld. Maar ik had me reeds aan den wil der mas sa onderworpen, ik drong me naar voren, de deur ging open en als een bom vloog ik op het perron. Ik wist me naar voren te dringen en al heel spoedig zag ik de damescoupé weer en liep recht naar de deur. Verboden toegang, 't is hier een dames coupé! schreeuwde mij een gebiedende man nenstem op snauwachtigen toon toe. De kaas! schreeuwde ik, ik heb mijn kaas vergeten! Daar is de kaas, kameraad, zei rustig ,n soldaat. Is die van u? Ja, hij is van hem, van hem! klonk het in koor uit den wagen, want allen herkenden mij als den gelukkige bezitter van een mooien grooten bol kaas. Ik zag nu, hoe binnen in den wagen iets roods, ronds op en af huppelde en over de hoofden vloog. Handig ving de soldaat aan de deur hem op en gaf hem een stoot en mijn kaas vloog buiten. Met 'n snellen sprong kon ik hem juist nog pakken, maar op hetzelf de oogenblik gaf de locomotief het sein van* vertrek, ik werd zenuwachtig, mijn hand beef de, de kaas viel op het peron en rolde lustig onder de wielen tusschen de rails. Voorgoed kwijt, zei ik in mezelf en wilde gauw naar mijn wagen terugloopen om den trein niet te missen. Maar de menigte in den wagen doorzag mijn bedoeling en nu gebeurde hetzelfde als in den anderen wagen Het scheen wel, dat deze kaas absoluut niet aan mij persoonlijk behoorde, maar eigendom van den staat of gemeenschappelijk bezit was, waarvoor ik verantwoordelijk werd gesteld. Opgewonden en onbarmhartig schreeuwde men mij toe: Halt, halt, haal hem toch, het is nog tijd genoeg! Alle menschen stonden en keken naar mij. Probeer het, kameraad, het is nog tijd genoeg! Gauw, maar. kameraad, gc kunt hem nog gemakkelijk krijgen rustig, goedig en vriendelijk spraken ze mij zoo van boven uit den wagen toe. Ik waagde het dus, sprong on der den trein, pakte gelukkig den ronden kaas drukte hem vast aan mijn borst, kwam weer tusschen de wielen te voorschijn en klauterde op het perron Een vaderlijke rustige stem zei van boven: Zie je wel, je hebt nog tijd genoeg gehad, het is goed gegaan! en binnen uit den wagen hoor de men opgewonden vragen: Heeft hij hem nog te paken kunnen krijgen? En de vaderlij ke stem antwoordde: Het is goed afgeioopen, hij had goed tusschen de wielen kunnen blij ven steken. De trein vertrok. Ik sprong hem na en druk te den Hollandsche kaas vast tegen mijn borst als hing er mijn ziel en zaligheid van af. De menschen in den achtersten wagen hebben op me gewacht, zij staan aan de deur en strekken de armen uit. Dozijnen handen grijpen me vast, grijpen naar mijn kaas, heffen me op, sleuren me binnen en in de duisternis van den wagen kon ik over voeten, handen en hofden veilig op mijn plaats terecht en achter mij aan komt de kaas Eindelijk ben ik wal bekomen van de ver schillende gemoedsaandoeningen en kijk ver ward om me heen.... naast mij zit de oude man en houdt den kaas in zijn handen als was het een klein kind en hij zegt tot mij: God heeft ons geholpen I 28 uur lang lag ik nog in den donkeren wa gen. De kaas had ik totaal vergeten. Eenmaal herinner ik me nog, toen ik een lucifer aan stak zag ik de handen van mijn buurman, die hem onderzoekend bekeek. Toen verdween hij verder in den wagen en kwam niet meer in mijn handen. Voor mij was het thans zeker, dat de hon gerige menschen hem opgegeten hadden. En ik was kalm en gelukkig. En ik was vroolijk, toen ik eindelijk na zoo vele uren krom gelegen te hebben in slechte lucht en duisternis weer buiten kwam. Ieder blaadje aan den boom was voor mij een le vend wezenik liep in de zon, midden on der de menschen en ik voelde niet eens de zwaarte van mijn bagage zoo licht en vroolijk was het mij te moede. Daar hoorde ik een stem: Hé, jij daar, met je hoed op, wacht toch En „halt, halt," riepen vele opgewonden steramen. Verschrokken keek ik om. Over de zwarte menschenmenigte vloog in den hellen zonneschijn als een vurige bal van hand tot hand recht op mij toe, mijn kwel geest mijn kaas! „Geld." (Uit het Russisch) Denk eens aan, Piet, er moeten 21 millioen aan den hemel zijn. Ja, dat zie ik wel. EEN AVONTUURLIJKE REIS Het klinkt als uit een sprookje en toch is het niets anders dan de zuivere waar heid, dat de kleine schoener Ncptunus na acht en veertig dagen hulpeloos op den Atlantischen Oceaan te hebben rondge zwalkt tenslotte niet, zooals hij meende, aan dc kust van Canada waar hij thuis hoordo belandde, maar in de Schotsche haven Oban, waar het kleine schip met zeer veel averij voor anker ging. „Neptun 11" is een kleine, sievig ge bouwde schoener van 100 ton. Hij werd in 1920 in Denemarken gebouwd en spoedig daarop door zijn tegenwoordigdh eigenaar Barbour naar New Foundland gebracht, en als vrachtschip voor de kustvaart ge bruikt. Einde 1929 maakte Neptun zich gereed voor een nieuwe tocht langs de Canadee- sche kust. Ditmaal bestend dc bevrach ting uit zuid-vruchten. Een lading sinaas appelen, appels en vijgen zouden van St. Johns naar Halifax vervoerd worden. De bemanning van den Schoener bestond uit 6 personen, bovendien waren er nog 7 pas sagiers aan boord, waaronder één vrouw. Behalve de Neptun verlieten dien dag nog zeven andere schepen ongeveer van de zelfde afmeting, de haven van St. Johns. Al deze schepen leden schipbreuk tenge volge van zware stormen; van twee hunner heeft men tot op heden nog niets gehoord. Het scheelde maar weinig, of de Neptun had hetzelfde lot ondergaan. De schoener was nauwelijks 30 mijlen van de haven verwijderd of er stak een vreeselijke sneeuwstorm op, die het schip in een minimum van tijd in een drijvend ijspaleis veranderde. De sneeuw on ijzel vielen zóó dicht dat men geen hand voor de oogen kon zien.dc zee brulde en kookte. De kleine vrachtboot werd hulpe loos door de geweldige windstooten in Noordoostelijke richting naar dc open zee gedreven. Er waren slechts enkele scheeps- instrumenten aan boord, zoodat er aan werkelijk besturen van het schip niet te denken viel. Bovendien bleef de storm aanhouden; dag en nacht zonder onder breking. Een radio-installatie haft men niet aan boord.... men gaf voortdurend noodsignalen om door voorbijvarende sche pen opgemerkt te worden. Maar er kwam geen schip in zicht.... eenzaam cn troos teloos zwalkte de „Neptun" op den Oceaan rond. Niemand wist meer, waar men zich eigenlijk bevond. Aan slapen viel niet te denken. Iedereen moest helpen. De le vensmiddelen, die men slechts voor enkele dagen ingeslagen had, waren 'bijna ver bruikt. Tenslotte leefde men van de zuid vruchten, die in het ruim opgestapeld la gen, maar die door het binnengedrongen zeewater grootendeels voor de consumptie ongeschikt en ongenietbaar geworden wa ren. Wasch water was er al lang niet meer: het drinkwater was ook haast op. Men be proefde doeken aan de masten te hangen en daarin het regenwater op te vangen. Maar dit smaakte ziltig. Do Neptun, die geheel uit eikenhout gebouwd was, hield nog stand tegen de woedende golven hoelang nog? Wanneer zou de onvermij delijke ramp plaats hebben? Het dek was door de torenhooge stortzeeëu, die er tel kens om heen sloegen reeds lang schoon geveegd.^.en nog altijd raasde de storm dreven geweldige windstooten de „Neptun" nog altijd verder naar het Oos ten. Men had geen goede zeekaarten aan boord.... in heel den wijden, omtrek was geen schip te zien.... Waar dreef de stroom hen heen?Daar men voortdu rend in Oostelijke richting voer, moesten toch den een of anderen dag de kusten van Europa in 't zicht komen. Eindelijk na weken cn weken schitterde in de verte een lidht.Het was, zooals later bleek, de vuurtoren van Skerryvore in .Schotland. De kapitein en de man schappen verkeerden echter in de meening dat zij don volgenden morgen hun anker in de haven van Plymouth zouden kunnen uitwerpen. Pogingen om zich met den torenwachter in verbinding te stellen, mislukten. Weer verder dreef het schip. Af en toe zag men weer een vuurtorenDaar men echter geen kaart over de Schotsche kust aan boord had, wist de kapitein eigenlijk niet, waar hij zich met zijn schip bevond, hij kende de koers absoluut niet. Dc wan hopige signalen, die de Neptun voortdu rend gaf, trokken tenslotte de bijzondere opmerkzaamheid van een vuurtorenwach ter, die bericht zond naar eer schip der kustwacht, dc „Hesperus". Eindelijk kreeg de schoener, die beroofcl van alle zeilen, weerloos in de kuststroom dreef, hulp. De „Hesperus" sleepte het zwaarbeschadigde scheepje met zijn totaal uitgeputte beman ning naar do haven van Tobermory op het eiland Kuil en later naar de grootere ha ven van Oban. Hier wordt „Neptun" weer gerepareerd en dan naaT zijn eigen haven teruggebracht. Groote hemel, is er een aardbeving ge weest, of heeft mijn "-««w de auto uit de garage gehaald?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 7