DE LEIDSCHE COURANT
Aleide van Nieuwaert
door W. TJ. Dam.
Het was den veertienden April 1321.
Een ongewone drukte heerschte in het
stille stadje Niewaert En geen wonder!
Als een loopend vuurtje had zich de mare
verspreid, dat nabij het stadje een groot
mirakel was geschied.
Jan Batoen, die met zijn vrouw Mach-
teld, ewen buiten het stadje aan het turf
steken was, had een hostie opgedolven.
Verbaasd en onthutst staarde de echte
lieden op deze ongewone vondst.
Is die hostie geconsacreerd? Hoe is
ze hier gekomen? Wat moeten we er mee
doen?
Deze vragen stelden ze zich zelf en
elkander.
Na lang beraad besloot Batoen de hos
tie op te nemen en ze naar den parochie
paap (pastoor) van Niewaert te brengen.
Deze, zoo meende de eenvoudige man, zou
wel kunnen onderscheiden of ze geconsa
creerd was of niet. Hij nam haar dus van
den grond op. Bijna op hetzelfde oogen-
blilc slaakte hij een luiden gil en liet ie ze
op den grond terugvallen. De plaats waar
ze had gelegen, de hand waarmee hij haar
had aangeraakt en ook de hostie zelf waren
met bloed besmeurd.
Vol eerbiedige vrees vielen beiden op
hun knieën neer.
Andere turfstekers, die in hun nabij
heid wèrkzaam waren, zagen dit. Nieuws
gierig traden ze nader. Zoodra ook zij de
hostie zagen, volgden ze het voorbeeld
der echtelieden na.
Eindelijk besloot een van hen den pas
toor met het voorgevallene te gaan in ken
nis stellen.
Heer Bernardus aldus was de naam
van den herder onder wiens bestuur het
bovenstaande voorviel besloot zich Zelf
te gaan overtuigen. Hij kende de waar
heidsliefde en godsdienstzin van zijn paro
chianen, maar wist ook, dat ze erg licht-
somtijds zelfs bijgeloovig waren. Dit was
trouwens het geval met de meeste land
lieden van dien tijd.
Toen de pastoor de pastorie verliet, trad
een jonkvrouw op hem toe. Ze was ge
kleed in de kostbare dracht der edelvrou-
wen van dien tijd. 't Was de dochter van
heer Willem van Niewaert, een vermogend
edelman.
Na de gewone begroeting zei ze:
Hé, dat tref ik slecht. Ik had u graag
even gesproken.
Kimt u vanmiddag niet terugkomen?
Of geldt het een dringende aangelegen
heid? vroeg de pastoor.
Mijn broer Herman komt deiÜen mid
dag thuis en daar vader gisteren een vor
dering over door Herman gemaakte schul
den ontvangen heeft, vrees ik voor hevige
scènes. Ik wilde u verzoeken straks bij ons
op het kasteel te komen. U hebt er zoo'n
tact van om den vrede tusschen hen te
bewaren.
Goed, Aleide, ik «al komen.
Onderwijl ze dit gesprek voerden ston
den eenige dorpelingen hen nieuwsgierig
aan te staren. Deze spraken druk en luid..
Het was ze aan te zien dat iets heel bij
zonders hen bezighield.
Aleide merkte dit ook op en vroeg
daarom:
Waarom is er toch zooveel volk op
de been en staan die lieden ons zoo aan
te gapen?
De pastoor had aanvankelijk niet van
het voorval willen reppen. Nu hij echter
begreep, dat het reeds algemeen bekend
was, achtte hij langer zwijgen overbodig.
Hij antwoordde daarom:
Dat is een wonderbaar geval, Aleide.
Zooeven boodschapte 'men mij, dat een
arbeider bij het turfsteken een hostie
heeft gevonden, die, toen hij ze opraapte,
begon te bloeden.
'n Mirakel dus, meneer pastoor 1
riep Aleide uit.
Dat is nog lang niet zeker, Aleide.
Je begrijpt wel, dat de Kerk zoo maar.
niet voetstoots 'n feit, aan den eersten
den besten overkomen, als een wonder
beschouwt. Wie bewijst ons, dat de ver
beelding dien man geen parten heeft
gespeeld 1
Maar u zei toch, dat de hostie
bloedde toen hij ze opnam.
Dit boodschapte men mij tenminste.
Hij kan echter evengoed z'n hand ver
wond hebben. Bijvoorbeeld aan een stukje
glas, dat naast die hostie in het veen lag,
of aan zijn spade.
En nu gaat u er zeker heen?
Ja, mijn plicht eischt, dat ik zoo
spoedig mogelijk een grondig onderzoek
instel.
Mag ik u vergezellen?
Zeer gaarne zelfs.
Beiden begaven zich toen naar de
plaats waar de hostie was gevonden. Daar
aangekomen, nam de pastoor Batoen en
zijn vrouw een scherpzinnig verhoor af.
Nauwkeurig onderzocht hij de plaats waar
de hostie was opgedolven, nam haar eer
biedig van den grond en borg ze in een
gouden pyxus. Daarna keerde hij naar het
stadje terug.
Z'n parochianen volgden hem processie-
gewjjze. De mannen hadden hun hoofden
ontbloot. Sommigen van hen hadden zelfs
hun schoeisel uitgetrokken. De vrouwen
spreidden hun schouderdoeken op den
weg uit. Allen zongen liederen, den God
der altaren ter eere. Het was een ware
triomftocht voor den onder broodsge
daante verborgen Heiland.
Op den hoek van de Molenstraat en
kade stond een taveerne.
Onderwijl 't boven beschrevene plaats
greep, zaten een tweetal personen op een
houten bank voor die herberg. Ze voer
den een heftig gesprek.
De een was een jonkman van ongeveer
20-jarigen leeftijd. De kostbare kleedij,
de gouden sporen en de degen met kost
baar gevest, die aan z'n zijde hing, deden
hem als een edelman kennen.
De ander was van middelbaren leeftijd.
Hij was gekleed in de zwart-lakensche
dracht der kooplieden van dien tijd. Z'n
gitzwarte haren, donkerbruine oogeri en
gebogen neus verrieden, dat hij een Is-
raliet was.
't Waren Herman van Niewaert en
Samuel Frank.
Neen, ik kan geen uitstel meer toe
staan, zei de jood op beslisten toon.
Ook niet als ik de rente verdubbel?
Ook dan niet.
Op geen enkele voorwaarde dan?
Op geen enkele.
Zaken zijn zaken, heer.
'n Woekeraar ben je! En een ge-
wetenlooze schurk bovendien!ging de
broeder van Aleide op opgewekten toon
voort.
Maar door de edellieden, die in geld
nood zitten, w&t graag gezien, merkte Sa
muel schamper op.
De jood scheen niet in 't minst geraakt
over deze beleediging. Op onverschilligen
toon zei hij:
Van Niewaert begreep, dat hij met op
deze wijze voort te gaan geen uitstel van
betaling zou verkrijgen. Hij deed daarom
een nieuw voorstel:
Ik zal je de dubbele som terugbe
talen als je me uitstel geeft tot morgen
ochtend.
Neen. Dezen middag om drie uur
moet het geld in mijn bezit zijn. Zoo niet,
dan
Nu, wat dan?viel Herman z'n
schuldeischer driftig in de rede.
Zal ik mij tot uw vader wenden.
Ik smeek je, doe dat niet!
Betaal me dan.
Morgenochtend om negen uur.
Neen, vandaag nog.
Je weet, dat ik het niet kan. Ik moet
het geld van mijn zuster Aleide leenen.
En als ze daartoe niet genegen is?
Zij zal.'t doen. Terwille van den vrede
tusschen vader en mij.
De jood haalde niet-geloovend de schou
ders op, betaalde' z'n vertering en maakte
aanstalten om te vertrekken.
Heiman sprong op en plaatste zich voor
z'n schuldeischer.
Waar ga je heen? vroeg hij.
Naar uw vader.
Dat zal niet gebeuren!
Wie zal mij dat beletten?
Ik!
Ha! ha!Uitdagend klonk die lach.
Nooit zal je 'n voet binnen de muren van
ons kasteel zetten.
De jood lachte opnieuw.
Terg me niet langer, monster, of
De ridder sloeg de hand aan het gevest
van zijn degen.
Wel ja, dood een weerlooze-» scham
perde de jood.
Ellendeling!
Sa-muel knoopte zijn wambuis dicht en
wilde vertrekekn.
Herman werd bleek van woede. Hij
greep zijn schuldeischer bij den schouder
en drukte hom op de bank terug.
Lafaard! beet de jood hem toe.
Zwijg, monster, of ik ben me zelf
niet meer meester!
Hoort ge, vrouw Lijsbeth, riep de
jood tot de waardin. Heer Willem van
Niewaert heeft eon lieven zoon, hóór! Hij
heeft al z'n geld verkwist en schaamt zich
zelfs niet een weerlooze te bedreigen.
Bij deze nieuwe beleediging liet Her
man een gebrul hooren als van 'n ge
tergde leeuw. Hij trok z'n degen uit de
schede en stiet hem Samuel in de borst.
Deze slaakte een rauwen kreet en viel
op den grond neer. Stuiptrekkend wen
telde hij zich in zijn bloed heen en weer.
Hij vestigde zijn reeds brekende oogen op
zijn schuldenaar en beet hem toe:
Moordenaar!
Dit woord bracht Herman tot bezin
ning. Wat had hij gedaan? Evenals een
struikroover 'n weerlooze doorstoken. Z'n
ridderdegen, door den priester gewijd, ont
heiligd.
O God! kreet hij en zonk bij zijn
slachtoffer neer.
Plotseling trof een luid gezang zijn
oor. Hij zag op en ontwaarde den stoet
van zingende mannen en vrouwen. Als
bij ingeving begreep hij, dat er een won
der gebeurd was. Smeekend strekte hij
de handen uit naar den onder broods
gedaante verborgen God.
Toen de geloovigen de plaats der mis
daad waren genaderd, staarden ze vol
afschuw op de in de stuiptrekkingen des
doods akelig misvormde trekken van den
jood. Hun gezang en gejuich verstomden.
Eerbiedig weken ze ter zijde voor hun
herder, die op den stervende toetrad. De
pastoor nam de hostie uit den pyxus en
maakte er een kruisteeken mee over den
jood.
Op hetzelfde oogenblik sprong aeze
plotseling overeind. Jubelend riep hij uit:
Ik ben gered!Ik ben gered!
Jezus van Nazareth, ik dank U! Van
dit oogenblik'af geloof ik in U!
Luider nog dan zooeven klonken thans
de jubelzangen der vreugde-dronken poor
ters.
De lucht zelfs was vervuld met een nooit
gehoorde liefelijke, hemelsche melodie. De
koren der zalige geesten vereenigden hun
lofliederen met die der eenvoudige land
lieden. Zij allen brachten hun Koning en
Heer de Hem toekomende hulde en aan
bidding.
Toen de stoet verder trok, bleven twee
personen voor de herberg achter.
Herman van Niewaert lag nog steeds
op^de straat geknield. Vurige dankgebeden
stegen uit zijn hart omhoog. Z'n zuster
Aleide stond naast hem. Ze had heur hand
vertrouwelijk op zijn schouder gelegd. Ein
delijk stond Herman op. Beiden volgden ze
den stoet op eenigen afstand.
Na eenige oogenbliken zwijgend naast
elkander te hebben voortgewandeld, ver
brak Herman het zwijgen:
O, Aleide, hoe bovenmate goed is
God! Nooit zal ik Hem op voldoende wijze
mijn dankbaarheid kunnen betoonen. Om
dit echter eenigermate te doen, deed ik
Hem een belofte. Ik kan deze echter niet
nakomen zondér jouw hulp. Wil je me
helpen?
Hoe kan je dat vragen, Herman. Je
weet toch, dat ik me zelfs gelukkig aeht
als ik dit doen kan.
Ik heb beloofd een nieuwe kerk te
laten bouwen. De oude is bouwvallig en
zal bovendien, als er bedevaartgangers
naar hier komen, veel te klein zijn. Wil jij
me de daarvoor benoodigde som voorschie-
een?
Reeds dezen middag zullen wij haar
aan den pastoor overhandigen. Maar ook.
ik wil mijn dankbaarheid toonen. Ik zal
het huis in de Karnemelkstraat, dat moei
Begga mij vermaakt heeft, tot een tehuis
voor oude vrouwen laten inrichten. De
Franciscanessen van Breda zullen er zich
wel in wallen vestigen.
Eeuwen zijn vervlogen, sedert de boven
geschreven gebeurtenissen plaats grepen,
de en droefheid en haar storm en strijd
Eeuwen met haar wel en wee, haar vreug-
op godsdienstig gebied. Het geloof aan de
wezenlijke tegenwoordigheid van Jezus in
het Heilig Sacrament des Altaars ging
helaas teloor bij velen onzer landgenooten.
Betrekkelijk weinigen gelooven nog
aan de wonderen, die eenmaal te Nie
waert plaats grepen.
Maar al zwijgen de menschen, de stee-
nen monumenten getuigen nog van ©en
dankbaar-geloovend voorgeslacht.
De kerk, eenmaal door Herman van
Niewaert gebouwd, verheft nog steeds baai-
toren hemelwaarts. Hoe jammer, dat zij
sedert een drietal eeuwen aan haar gewijde
bestemming is onttrokken. Ook het door
zijn zuster Aleide gestichte oude vrouwen
huis bestaat nog. In de Oranjestraat
aldus herdoopt bij de troonsbestijging van
onze thans regeerende Koningin staat
een oud, somber uitziend gebouw. De dia
conie der Nederl. Herv. gemeente ver
huurt het in gedeelten aan haar hulpbehoe
vende gemeentenaren. Eeuwen geleden
wijdden hier de Zusters Franciscanessen
zich aan de verpleging van ouden van
dagen. „Rsb."
DE TERUGKEER VAN DEN
KRIJGSGEVANGENE
door A. M.
„Het is Mischa!" zei Pelagia en keek met
angstige oogen naar Maxim, die doodsbleek
werd.
„Waar is hij gebleven?" vroeg hij,
Pelagia ging zuchtend op de houten bank
bij de kachel zitten en verborg haar gezicht
in heur handen.
„Benden aan de voordeur hij onderhan
delt nog met den koetsier over het drinkgeld.
Die wil anderhalve roebel hebben, maar Mi
scha vindt dat teveel. Hij kan ieder oogen
blik komen ik ben maar vooruit geloopen
om je voor te bereiden. Wat moeten we doen.
in Godsnaam wat moeten we doen?"
„God weet het" zei Maxim. Hij bleef roer
loos aan de tafel zitten. „God weet het en zal
het ons zeggen, wanneer het "Hem |oeddunkt".
„Barmhartige God... hij zal ons allebei
doodslaan... wij zijn verloren".
Doodslaan gaat zoo maar niet.Is dan alles
niet gegaan, zooals het moest... Zijn wij dan
soms bij elkaar gegaan als dieren... zeg?...
Of heeft de kerk, de Pope niet zelf zijn zegen
gegeven?' Wie kon ook denken..."
Zware, onbeholpen schreden kwamen den
trap op.
„Daar is hij" steunde Pelagia. „jij moet met
hem spreken, Maxim, het is jouw broer. Je
moet hem uitleggen, hoe alles gekomen is".
Het gezicht van Mischa verhelderde, toen
hij het spaarzaam verlichte vertrek binnentrad.
Zijn gezicht was vermagerd, 'n uitgeteerd ge
laat en de oogen lagen diep weggezonken in
hun kassen... een slechtonderhouden baard
omgaf de smalle kaken... de uitdrukking van
z'n gelaat was die van een eenvoudig en ern
stig man, maar goedig en zacht.
Hij omhelsde zijn vrouw met haast plech
tig gebaar en zag niet hoe zij onder zijn aan
raking ineenkromp... hij zag den angst niet
die haar gezicht als met een sombere wolk
overschaduwde.
Hefc tegenwoordige Klundert in den
Noordwesthoek van Noord-Brabant.
STRIJD TEGEN DE COMMUNISTEN
IN FINLAND.
Enkele weken geleden is er in Finland
een nieuwe anti-communistische organisa
tie in het leven geroepen, die zich aange
sloten heeft bij een gelijksoortige beweging
die in Lapland reeds sedert geruimen tijd
bestond. Vooral in landbouwerskringen
streeft men er naar om met alle mogelijke
middelen een invloed van Sovjet-Rusland
tegen te gaan. Overal zijn burgerwachten
gevormd, die zich ten doel stellen de so
ciale orde en rust te helpen handhaven. In
de kringen der intellectueelen en der stu
denten aan de Universiteiten heeft het
Communisme nooit vasten voet gekregen.
Doch de goed georganiseerde propaganda
der Sovjets in het leger en onder de fa
brieksarbeiders is met- zonder uitwerking
gebleven. Ook onder de arbeidersjeugd
en de kleine boeren hebben de communis
ten belangrijke resultaten behaald. In het
Parlement bezitten zij 23 zetels. In de pers
en op groote vergaderingen maken de
communisten buitengewoon veel propagan
da en zij richten hun aanvallen openlijk
tegen den godsdienst. In Ostrobothnië heb
ben zij een omvangrijke werkzaamheid aan
den dag gelegd en een anti-godsdienstige
campagne gevoerd onder de schoolgaande
jeugd.
Toen in het parlement een wetsvoorstel
ter beperking van de vrijheid van drukpers
verworpen was, heeft deze nieuwe natio
nale beweging zich ten doel gesteld, om
een besliste politiek te voeren tegen het
communisme en iedere verdere openlijke
propaganda te verhinderen. Men heeft aan
de regeering den eisch gesteld, dat de com
munistische bladen verboden zullen wor
den en dat de communistische organisaties
ontbonden moeten worden. Bovendien zou
aan de communisten geen vergunning
meer verleend moeten worden voor het
houden van optochten of vergaderingen
terwijl zij ook uitgesloten moeten worden
van iedere, verdere deelname aan het open
bare leven. Deze organisatie, waarbij zich
behalve de Finnen ook de Zweden hebben
aangesloten, heeft rêeds zonder eenig
bloedvergieten weten te voorkomen dat
er een drukkerij in Yassa verwoest werd
terwijl verschillende onlusten werden be
dwongen. Deze beweging is begonnen in
Ostrobothnië, maar zij heeft zich spoedig
uitgebreid over de andere provincies. Alle
standen en rangen der samenleving zonder
onderscheid van politieke partij of gods
dienstige gezindte kunnen zich bij deze be
weging aansluiten. Zij hebben nu dezer
dagen weer weten te bewerken dat de re
geering, om onlusten te voorkomen, de
communistische kranten verboden heeft.
Uw verloofde ziet er veel beter uit
als toen ik hem laatst zag.
Ja, dat is zoo. 't Is een ander.
Toen wendde hij zich tot zijn broeder.
„Ach, Maxim, zei hij, en kuste hem op beide
wangen. „O, hoe heerlijk, eindelijk weer eens
vertrouwde, vriendelijke gezichten rond zich
te zien, eindelijk, na zoovele lange jaren, weer
hier. weer.thuis te zijn!"
Hij ging aan tafel zitten en begon langzaam
zijn Hooge doornatte laarzen uit te trekken...
Pelagia stond op om samover klaar te ma
ken, 'zij sprak haast geen woord, de onrust en
bezorgdheid om de dingen, die komen moesten,
snoerden haar de keel dicht.
„Je bent niet erg spraakzaam, Pelagia", zei
Mischa met een goedig lachje. „Ben je dan
heelemaal niet blij, dat ik teruggekomen ben?"
„Hel onverwachte van je plotselinge terug
keer na zeven eindelooze jaren heeft haar van
sreek gebrachtkwam Maxim Pelagia te hulp.
„Zij kan nu de juiste woorden niet vinden,
om hare vreugde uit te drukken. Het lijkt wel
een... ja... een opstanding uit de dooden".
En "zacht, haast beschaamd, voegde hij er
aan toe: „Werkelijk, men hield je voor dood!"
„Wie was dat: „men?" vroeg Mischa nog
altijd met datzelfde goedig lachje, terwijl hij
met de vingers van zijn rechterhand door den
verwarden ruigen baard streek.
„Nu, iedereen hier in de stad".
„Jij ook, Maxim?"
„Ik ook, Mischa".
„En ook Pelagia?"
„Ook Pelagia".
Het gezicht van Mischa werd nu heel ernstig
Hij liet het hoofd zinken, alsof hij inwendig
naar iets luisterde. naar een verre vreemde
muziek.
„Ik begrijp het wel. Het is een lange tijd, ik
twijfelde er vaak aan of ik nog wel ooit uit
de gevangenschap terug zou keeren.
Ik bleef niet tot het laatst gevangen, want
men liet mij natuurlijk direct na den oorlog
vrijs Maar ik kon en durfde niet terug... het
is een lange geschiedenis. Later zal ik alles
vertellen. Nu ben ik te moe. Het laatst, ja het
laatst was ik in een vluchtelingenkamp op
Gallipoli.
„Maar waarom heb je nooit geschreven?"
„Ik heb geschreven, twee- of driemaal. Maar
daar ik nooit antwoord kreeg, gaf ik het ten
slotte op. Schrijven heb ik nooit veel gedaan,
dat weet je".
„Ja, men hield je voor dood" begon Maxim
weer. „Er moest toch eindelijk klaarheid ko
men... men kon toch Mischa niet langer in
onwetendheid laten.
Maar Mischa lette al niet meer op hem...
gulzig greep hij naar het brood, naar de ge
droogde visschen en hij slurpte een glas
gloeiend heete thee naar binnen.
„Ach, dat doet een mensch goed", zei hij
en hij streelde Pelagia met een onbeholpen be
weging,
„Ik heb spijt, dat ik niet meer voor je heb",
fluisterde de vrouw. „Maar dat is alles wat we
aan levensmiddelen in huis hebben".
„Het is meer dan genoeg", zei Mischa, ter
wijl hij doorat,
„Alles is anders geworden, sedert men Va
dertje Czaar vermoord heeft", zei Maxim.
„Beter?" Vol verwachting trok Mischa de
wenkbrauwen omhoog.
„Neen... beter niet, denk ik", antwoordde
Maxim. „Vroeger was het niet goed voor ons,
dat is zeker... Maar nu is het nog erger ge
worden".
„Je bent toch niet van de roode partij".
„Neen, absoluut niet.Ik weet niets van
politiek. Ik wil werken en in vrede leven, dat
ik alles wat ik verlang. Maar zij wantrouwen
mij.het schijnt dat men mij een beetje zwart
gemaakt heeft. Er zijn tenminste verschillende
dingen die er op wijzen, In den gemeente
raad.
„Dat is erg", peinsde Mischa. „Wie tegen
woordig onder zulke verdenking staat, heeft
het niet gemakkelijk".
„Neen, die heeft het niet gemakkelijk", be
vestigde Maxim en toen, naar woorden zoe
kend:
„De Gemeenteraad... ja., .men heeft je
daar dood verklaard, reeds vier of vijf jaar
na het eindigen van den oorlog
Mischa lachte weer:
„Wel, wel, dat ziet er mooi uit.nu zal ik
eerst nog moeten bewijzen, dat ik leef, en dat
ik Mischa ben... Maar dat zal nu niet moei
lijk vallen".
Hij haalde een dikke, versleten portefeuille
voor den dag en gooide die op tafel.
„Ik heb alle papieren. En mijn broer en mijn
vrouw zullen kunnen aanvullen, wat er nog
zou kunnen ontbreken.
Op dit oogenblik klonk uil de aangrenzende
kamer een smartelijk zacht, geschrei; het
schreien tfan een kind, dat plotseling uit zijn
slaap opgeschrikt en bang wordt. Pelagia
schrok en werd zoo bleek als een lijk. Met een
mechanische beweging greep zij naar haar jurk,
als wilde zij haar blouse openmaken... werd
toen plotseling weer rood en verdween snel
in de kamer.
„Wat is dat voor een kind" vroeg Mischa en
zijn stem werd dreigend.
„Eindelijk", dacht Maxim, wien het geheim
zoo loodzwaar op het hart drukte.en daarna
luid:
„Het is Wanja, ons zoontje".
„Uw...? uw... zoontje?"
„Ja", zei Maxim, en dwong zich tot kalmte,
„eenmaal moet je het toch weten Mischa. Toen
je niet terugkwam.na drie jaren niet en ook
niet na 4, na 5 jaar de anderen waren al
lang thuis toen er geen enkel bericht, niet
de minste tijding van je kwam... toen je ten
slotte officieel voor dood verklaard werd, zijn
wij getrouwd, Pelagia en ik. Ik had altijd voor
uw bezitting gezorgd al deze jaren en kreeg
Pelagia lief, evenals als zij mij. Wij hadden
vertrouwen in elkander en ja wij dachten
dat het naar jouw zin zou zijn, naar den zin
van den dooden Mischa...
...„volgens mijn zin...'
„Ja, zoo dachten wij. Niemand verwachtte
immers, dat gij nog terug zoudt komen".
„En julie bent dus getrouwd?"
„Ja, voor de wet en voor de kerk. Hier..."
hij zocht in de tafella.„hier, lees zelf, over
tuig je". En daar zijn broer nog altijd zijn
groote en vlammende oogen op hem gericht
hield, vervolgde hij aarzelend:
„En hiernaast dat is Wanja, ons zoontje,
zooals ik je reeds zei".
En toen Mischa nog steeds bleef* zwijgen,
voegde hij er nog aan toe:
„Je kunt natuurlijk hier wonen want het
huis is van jou. En wanneer je het liever hebt,
zullen we weggaan. Neef Pelagius zal ons
gaarne bij zich nemen, denk ik".
Mischa had moeite om zijn tranen te be
dwingen.„Daarom kwam ik dus naar huis
terug... om dit te ondervinden", dacht hij.
Zijn stem stokte telkens, toen hij antwoordde:
,-Ik zal jullie niet verdrijven, Maxim... ik kan
er julie immers geen verwijt van maken".
Maxim stak hem de hand toe. „Wees niet
bedroefd Mischa wees een man. Wij hadden
er immers niet het minste vermoeden van, dal
je nog eens terug zoudt komen. Laat ons sa
men overleggen, wat te doen alles zal nog
wel terecht komen".
„Ja, alles komt weer goed" zei ook Mischa.
Maar hij nam de hand niet aan, die Majfim
hem toereikte,
Met moeite stond hij op.
„Waar ga je heen?" vroeg Maxim cpngerust
en bezorgd".
„Wees maar niet bang, ik ga wat wandelen
buiten. Ik moet nog eens even nadenken over
alles wat je me gezegd hebt, Dadelijk dade
lijk ben ik weer terug".
Hij nam zijn muts van de deur en ging de
trappen af.. Lang stond hij buiten... leunde
met het hoofd tegen den muur en zijn lichaam
kromp telkens ineen vah de krampachtige
schokken. Maar het scheen, dat de nacht, de
duisternis en de glans der sterren langzamer
hand zijn smart verzachtten, Juist wilde hij
de deur weer openen om naar boven te gaan
en nogmaals alles te bespreken, toen hij zag
dat er door de besneeuwde, leege en doodsche
straat een kleine groep soldaten het huis na
derde.
„Roode gardisten", dacht Mischa en bleef
voor de deur staan. Geen oogenblik twijfelde
hij er aan, wat dit bezoek in dit late uur te
beteekenen had.
„Ik ben zeker aangeklaagd, ik sta onder
verdenking, men heeft mij zwart gemaakt".
Deze woorden van Maxim vielen hem weer in.
„Woont hier Maxim Swoloff en is hij thuis?
vroeg de aanvoerder der kleine troep.
Maxim Swolof dat ben ik zelf", zei Mi
scha, zonder zich te bezinnen.
„Kom dan mee" zei de 'soldaat nu bevelend,
en in een oogenblik zag hij zich door de bende
omringd.
Mischa volgde zonder een woord te spreken,
ook zonder het minst te vragen. „Alles komt
weer goed" zoemde het in zijn gedachten.
En buiten, op het open veld voor de stad,
toen de loopen der geweren reeds op zijne
borst gericht waren, overwoog hij:
„Als Christus barmhartig is en als zij ge
luk hebben zullen ze kunnen vluchten met mijn
papieren, die boven rrng op tafel liggen
Maxim... Pelagia... en Wanja... hel kindje".
Hij glimlachte toen £ijn lippen dezen naam
vormde: Wanja. Hij zonk neer in de sneeuw,
geluidloos, zwijgend. In den val was de muts
van zijn hoofd gegleden en de glans van een
heldere, prachtige ster weerkaatste zich in zijn
brekende oogen.
De geluidsfilm-regisseur: Hola, die scè
ne moet overgespeeld worden. Ik hoorde
uw ruggegraat kraken, juffrouw.