DE LEIDSCHE COURANT Aleide van Nieuwaert door W. TJ. Dam. Het was den veertienden April 1321. Een ongewone drukte heerschte in het stille stadje Niewaert En geen wonder! Als een loopend vuurtje had zich de mare verspreid, dat nabij het stadje een groot mirakel was geschied. Jan Batoen, die met zijn vrouw Mach- teld, ewen buiten het stadje aan het turf steken was, had een hostie opgedolven. Verbaasd en onthutst staarde de echte lieden op deze ongewone vondst. Is die hostie geconsacreerd? Hoe is ze hier gekomen? Wat moeten we er mee doen? Deze vragen stelden ze zich zelf en elkander. Na lang beraad besloot Batoen de hos tie op te nemen en ze naar den parochie paap (pastoor) van Niewaert te brengen. Deze, zoo meende de eenvoudige man, zou wel kunnen onderscheiden of ze geconsa creerd was of niet. Hij nam haar dus van den grond op. Bijna op hetzelfde oogen- blilc slaakte hij een luiden gil en liet ie ze op den grond terugvallen. De plaats waar ze had gelegen, de hand waarmee hij haar had aangeraakt en ook de hostie zelf waren met bloed besmeurd. Vol eerbiedige vrees vielen beiden op hun knieën neer. Andere turfstekers, die in hun nabij heid wèrkzaam waren, zagen dit. Nieuws gierig traden ze nader. Zoodra ook zij de hostie zagen, volgden ze het voorbeeld der echtelieden na. Eindelijk besloot een van hen den pas toor met het voorgevallene te gaan in ken nis stellen. Heer Bernardus aldus was de naam van den herder onder wiens bestuur het bovenstaande voorviel besloot zich Zelf te gaan overtuigen. Hij kende de waar heidsliefde en godsdienstzin van zijn paro chianen, maar wist ook, dat ze erg licht- somtijds zelfs bijgeloovig waren. Dit was trouwens het geval met de meeste land lieden van dien tijd. Toen de pastoor de pastorie verliet, trad een jonkvrouw op hem toe. Ze was ge kleed in de kostbare dracht der edelvrou- wen van dien tijd. 't Was de dochter van heer Willem van Niewaert, een vermogend edelman. Na de gewone begroeting zei ze: Hé, dat tref ik slecht. Ik had u graag even gesproken. Kimt u vanmiddag niet terugkomen? Of geldt het een dringende aangelegen heid? vroeg de pastoor. Mijn broer Herman komt deiÜen mid dag thuis en daar vader gisteren een vor dering over door Herman gemaakte schul den ontvangen heeft, vrees ik voor hevige scènes. Ik wilde u verzoeken straks bij ons op het kasteel te komen. U hebt er zoo'n tact van om den vrede tusschen hen te bewaren. Goed, Aleide, ik «al komen. Onderwijl ze dit gesprek voerden ston den eenige dorpelingen hen nieuwsgierig aan te staren. Deze spraken druk en luid.. Het was ze aan te zien dat iets heel bij zonders hen bezighield. Aleide merkte dit ook op en vroeg daarom: Waarom is er toch zooveel volk op de been en staan die lieden ons zoo aan te gapen? De pastoor had aanvankelijk niet van het voorval willen reppen. Nu hij echter begreep, dat het reeds algemeen bekend was, achtte hij langer zwijgen overbodig. Hij antwoordde daarom: Dat is een wonderbaar geval, Aleide. Zooeven boodschapte 'men mij, dat een arbeider bij het turfsteken een hostie heeft gevonden, die, toen hij ze opraapte, begon te bloeden. 'n Mirakel dus, meneer pastoor 1 riep Aleide uit. Dat is nog lang niet zeker, Aleide. Je begrijpt wel, dat de Kerk zoo maar. niet voetstoots 'n feit, aan den eersten den besten overkomen, als een wonder beschouwt. Wie bewijst ons, dat de ver beelding dien man geen parten heeft gespeeld 1 Maar u zei toch, dat de hostie bloedde toen hij ze opnam. Dit boodschapte men mij tenminste. Hij kan echter evengoed z'n hand ver wond hebben. Bijvoorbeeld aan een stukje glas, dat naast die hostie in het veen lag, of aan zijn spade. En nu gaat u er zeker heen? Ja, mijn plicht eischt, dat ik zoo spoedig mogelijk een grondig onderzoek instel. Mag ik u vergezellen? Zeer gaarne zelfs. Beiden begaven zich toen naar de plaats waar de hostie was gevonden. Daar aangekomen, nam de pastoor Batoen en zijn vrouw een scherpzinnig verhoor af. Nauwkeurig onderzocht hij de plaats waar de hostie was opgedolven, nam haar eer biedig van den grond en borg ze in een gouden pyxus. Daarna keerde hij naar het stadje terug. Z'n parochianen volgden hem processie- gewjjze. De mannen hadden hun hoofden ontbloot. Sommigen van hen hadden zelfs hun schoeisel uitgetrokken. De vrouwen spreidden hun schouderdoeken op den weg uit. Allen zongen liederen, den God der altaren ter eere. Het was een ware triomftocht voor den onder broodsge daante verborgen Heiland. Op den hoek van de Molenstraat en kade stond een taveerne. Onderwijl 't boven beschrevene plaats greep, zaten een tweetal personen op een houten bank voor die herberg. Ze voer den een heftig gesprek. De een was een jonkman van ongeveer 20-jarigen leeftijd. De kostbare kleedij, de gouden sporen en de degen met kost baar gevest, die aan z'n zijde hing, deden hem als een edelman kennen. De ander was van middelbaren leeftijd. Hij was gekleed in de zwart-lakensche dracht der kooplieden van dien tijd. Z'n gitzwarte haren, donkerbruine oogeri en gebogen neus verrieden, dat hij een Is- raliet was. 't Waren Herman van Niewaert en Samuel Frank. Neen, ik kan geen uitstel meer toe staan, zei de jood op beslisten toon. Ook niet als ik de rente verdubbel? Ook dan niet. Op geen enkele voorwaarde dan? Op geen enkele. Zaken zijn zaken, heer. 'n Woekeraar ben je! En een ge- wetenlooze schurk bovendien!ging de broeder van Aleide op opgewekten toon voort. Maar door de edellieden, die in geld nood zitten, w&t graag gezien, merkte Sa muel schamper op. De jood scheen niet in 't minst geraakt over deze beleediging. Op onverschilligen toon zei hij: Van Niewaert begreep, dat hij met op deze wijze voort te gaan geen uitstel van betaling zou verkrijgen. Hij deed daarom een nieuw voorstel: Ik zal je de dubbele som terugbe talen als je me uitstel geeft tot morgen ochtend. Neen. Dezen middag om drie uur moet het geld in mijn bezit zijn. Zoo niet, dan Nu, wat dan?viel Herman z'n schuldeischer driftig in de rede. Zal ik mij tot uw vader wenden. Ik smeek je, doe dat niet! Betaal me dan. Morgenochtend om negen uur. Neen, vandaag nog. Je weet, dat ik het niet kan. Ik moet het geld van mijn zuster Aleide leenen. En als ze daartoe niet genegen is? Zij zal.'t doen. Terwille van den vrede tusschen vader en mij. De jood haalde niet-geloovend de schou ders op, betaalde' z'n vertering en maakte aanstalten om te vertrekken. Heiman sprong op en plaatste zich voor z'n schuldeischer. Waar ga je heen? vroeg hij. Naar uw vader. Dat zal niet gebeuren! Wie zal mij dat beletten? Ik! Ha! ha!Uitdagend klonk die lach. Nooit zal je 'n voet binnen de muren van ons kasteel zetten. De jood lachte opnieuw. Terg me niet langer, monster, of De ridder sloeg de hand aan het gevest van zijn degen. Wel ja, dood een weerlooze-» scham perde de jood. Ellendeling! Sa-muel knoopte zijn wambuis dicht en wilde vertrekekn. Herman werd bleek van woede. Hij greep zijn schuldeischer bij den schouder en drukte hom op de bank terug. Lafaard! beet de jood hem toe. Zwijg, monster, of ik ben me zelf niet meer meester! Hoort ge, vrouw Lijsbeth, riep de jood tot de waardin. Heer Willem van Niewaert heeft eon lieven zoon, hóór! Hij heeft al z'n geld verkwist en schaamt zich zelfs niet een weerlooze te bedreigen. Bij deze nieuwe beleediging liet Her man een gebrul hooren als van 'n ge tergde leeuw. Hij trok z'n degen uit de schede en stiet hem Samuel in de borst. Deze slaakte een rauwen kreet en viel op den grond neer. Stuiptrekkend wen telde hij zich in zijn bloed heen en weer. Hij vestigde zijn reeds brekende oogen op zijn schuldenaar en beet hem toe: Moordenaar! Dit woord bracht Herman tot bezin ning. Wat had hij gedaan? Evenals een struikroover 'n weerlooze doorstoken. Z'n ridderdegen, door den priester gewijd, ont heiligd. O God! kreet hij en zonk bij zijn slachtoffer neer. Plotseling trof een luid gezang zijn oor. Hij zag op en ontwaarde den stoet van zingende mannen en vrouwen. Als bij ingeving begreep hij, dat er een won der gebeurd was. Smeekend strekte hij de handen uit naar den onder broods gedaante verborgen God. Toen de geloovigen de plaats der mis daad waren genaderd, staarden ze vol afschuw op de in de stuiptrekkingen des doods akelig misvormde trekken van den jood. Hun gezang en gejuich verstomden. Eerbiedig weken ze ter zijde voor hun herder, die op den stervende toetrad. De pastoor nam de hostie uit den pyxus en maakte er een kruisteeken mee over den jood. Op hetzelfde oogenblik sprong aeze plotseling overeind. Jubelend riep hij uit: Ik ben gered!Ik ben gered! Jezus van Nazareth, ik dank U! Van dit oogenblik'af geloof ik in U! Luider nog dan zooeven klonken thans de jubelzangen der vreugde-dronken poor ters. De lucht zelfs was vervuld met een nooit gehoorde liefelijke, hemelsche melodie. De koren der zalige geesten vereenigden hun lofliederen met die der eenvoudige land lieden. Zij allen brachten hun Koning en Heer de Hem toekomende hulde en aan bidding. Toen de stoet verder trok, bleven twee personen voor de herberg achter. Herman van Niewaert lag nog steeds op^de straat geknield. Vurige dankgebeden stegen uit zijn hart omhoog. Z'n zuster Aleide stond naast hem. Ze had heur hand vertrouwelijk op zijn schouder gelegd. Ein delijk stond Herman op. Beiden volgden ze den stoet op eenigen afstand. Na eenige oogenbliken zwijgend naast elkander te hebben voortgewandeld, ver brak Herman het zwijgen: O, Aleide, hoe bovenmate goed is God! Nooit zal ik Hem op voldoende wijze mijn dankbaarheid kunnen betoonen. Om dit echter eenigermate te doen, deed ik Hem een belofte. Ik kan deze echter niet nakomen zondér jouw hulp. Wil je me helpen? Hoe kan je dat vragen, Herman. Je weet toch, dat ik me zelfs gelukkig aeht als ik dit doen kan. Ik heb beloofd een nieuwe kerk te laten bouwen. De oude is bouwvallig en zal bovendien, als er bedevaartgangers naar hier komen, veel te klein zijn. Wil jij me de daarvoor benoodigde som voorschie- een? Reeds dezen middag zullen wij haar aan den pastoor overhandigen. Maar ook. ik wil mijn dankbaarheid toonen. Ik zal het huis in de Karnemelkstraat, dat moei Begga mij vermaakt heeft, tot een tehuis voor oude vrouwen laten inrichten. De Franciscanessen van Breda zullen er zich wel in wallen vestigen. Eeuwen zijn vervlogen, sedert de boven geschreven gebeurtenissen plaats grepen, de en droefheid en haar storm en strijd Eeuwen met haar wel en wee, haar vreug- op godsdienstig gebied. Het geloof aan de wezenlijke tegenwoordigheid van Jezus in het Heilig Sacrament des Altaars ging helaas teloor bij velen onzer landgenooten. Betrekkelijk weinigen gelooven nog aan de wonderen, die eenmaal te Nie waert plaats grepen. Maar al zwijgen de menschen, de stee- nen monumenten getuigen nog van ©en dankbaar-geloovend voorgeslacht. De kerk, eenmaal door Herman van Niewaert gebouwd, verheft nog steeds baai- toren hemelwaarts. Hoe jammer, dat zij sedert een drietal eeuwen aan haar gewijde bestemming is onttrokken. Ook het door zijn zuster Aleide gestichte oude vrouwen huis bestaat nog. In de Oranjestraat aldus herdoopt bij de troonsbestijging van onze thans regeerende Koningin staat een oud, somber uitziend gebouw. De dia conie der Nederl. Herv. gemeente ver huurt het in gedeelten aan haar hulpbehoe vende gemeentenaren. Eeuwen geleden wijdden hier de Zusters Franciscanessen zich aan de verpleging van ouden van dagen. „Rsb." DE TERUGKEER VAN DEN KRIJGSGEVANGENE door A. M. „Het is Mischa!" zei Pelagia en keek met angstige oogen naar Maxim, die doodsbleek werd. „Waar is hij gebleven?" vroeg hij, Pelagia ging zuchtend op de houten bank bij de kachel zitten en verborg haar gezicht in heur handen. „Benden aan de voordeur hij onderhan delt nog met den koetsier over het drinkgeld. Die wil anderhalve roebel hebben, maar Mi scha vindt dat teveel. Hij kan ieder oogen blik komen ik ben maar vooruit geloopen om je voor te bereiden. Wat moeten we doen. in Godsnaam wat moeten we doen?" „God weet het" zei Maxim. Hij bleef roer loos aan de tafel zitten. „God weet het en zal het ons zeggen, wanneer het "Hem |oeddunkt". „Barmhartige God... hij zal ons allebei doodslaan... wij zijn verloren". Doodslaan gaat zoo maar niet.Is dan alles niet gegaan, zooals het moest... Zijn wij dan soms bij elkaar gegaan als dieren... zeg?... Of heeft de kerk, de Pope niet zelf zijn zegen gegeven?' Wie kon ook denken..." Zware, onbeholpen schreden kwamen den trap op. „Daar is hij" steunde Pelagia. „jij moet met hem spreken, Maxim, het is jouw broer. Je moet hem uitleggen, hoe alles gekomen is". Het gezicht van Mischa verhelderde, toen hij het spaarzaam verlichte vertrek binnentrad. Zijn gezicht was vermagerd, 'n uitgeteerd ge laat en de oogen lagen diep weggezonken in hun kassen... een slechtonderhouden baard omgaf de smalle kaken... de uitdrukking van z'n gelaat was die van een eenvoudig en ern stig man, maar goedig en zacht. Hij omhelsde zijn vrouw met haast plech tig gebaar en zag niet hoe zij onder zijn aan raking ineenkromp... hij zag den angst niet die haar gezicht als met een sombere wolk overschaduwde. Hefc tegenwoordige Klundert in den Noordwesthoek van Noord-Brabant. STRIJD TEGEN DE COMMUNISTEN IN FINLAND. Enkele weken geleden is er in Finland een nieuwe anti-communistische organisa tie in het leven geroepen, die zich aange sloten heeft bij een gelijksoortige beweging die in Lapland reeds sedert geruimen tijd bestond. Vooral in landbouwerskringen streeft men er naar om met alle mogelijke middelen een invloed van Sovjet-Rusland tegen te gaan. Overal zijn burgerwachten gevormd, die zich ten doel stellen de so ciale orde en rust te helpen handhaven. In de kringen der intellectueelen en der stu denten aan de Universiteiten heeft het Communisme nooit vasten voet gekregen. Doch de goed georganiseerde propaganda der Sovjets in het leger en onder de fa brieksarbeiders is met- zonder uitwerking gebleven. Ook onder de arbeidersjeugd en de kleine boeren hebben de communis ten belangrijke resultaten behaald. In het Parlement bezitten zij 23 zetels. In de pers en op groote vergaderingen maken de communisten buitengewoon veel propagan da en zij richten hun aanvallen openlijk tegen den godsdienst. In Ostrobothnië heb ben zij een omvangrijke werkzaamheid aan den dag gelegd en een anti-godsdienstige campagne gevoerd onder de schoolgaande jeugd. Toen in het parlement een wetsvoorstel ter beperking van de vrijheid van drukpers verworpen was, heeft deze nieuwe natio nale beweging zich ten doel gesteld, om een besliste politiek te voeren tegen het communisme en iedere verdere openlijke propaganda te verhinderen. Men heeft aan de regeering den eisch gesteld, dat de com munistische bladen verboden zullen wor den en dat de communistische organisaties ontbonden moeten worden. Bovendien zou aan de communisten geen vergunning meer verleend moeten worden voor het houden van optochten of vergaderingen terwijl zij ook uitgesloten moeten worden van iedere, verdere deelname aan het open bare leven. Deze organisatie, waarbij zich behalve de Finnen ook de Zweden hebben aangesloten, heeft rêeds zonder eenig bloedvergieten weten te voorkomen dat er een drukkerij in Yassa verwoest werd terwijl verschillende onlusten werden be dwongen. Deze beweging is begonnen in Ostrobothnië, maar zij heeft zich spoedig uitgebreid over de andere provincies. Alle standen en rangen der samenleving zonder onderscheid van politieke partij of gods dienstige gezindte kunnen zich bij deze be weging aansluiten. Zij hebben nu dezer dagen weer weten te bewerken dat de re geering, om onlusten te voorkomen, de communistische kranten verboden heeft. Uw verloofde ziet er veel beter uit als toen ik hem laatst zag. Ja, dat is zoo. 't Is een ander. Toen wendde hij zich tot zijn broeder. „Ach, Maxim, zei hij, en kuste hem op beide wangen. „O, hoe heerlijk, eindelijk weer eens vertrouwde, vriendelijke gezichten rond zich te zien, eindelijk, na zoovele lange jaren, weer hier. weer.thuis te zijn!" Hij ging aan tafel zitten en begon langzaam zijn Hooge doornatte laarzen uit te trekken... Pelagia stond op om samover klaar te ma ken, 'zij sprak haast geen woord, de onrust en bezorgdheid om de dingen, die komen moesten, snoerden haar de keel dicht. „Je bent niet erg spraakzaam, Pelagia", zei Mischa met een goedig lachje. „Ben je dan heelemaal niet blij, dat ik teruggekomen ben?" „Hel onverwachte van je plotselinge terug keer na zeven eindelooze jaren heeft haar van sreek gebrachtkwam Maxim Pelagia te hulp. „Zij kan nu de juiste woorden niet vinden, om hare vreugde uit te drukken. Het lijkt wel een... ja... een opstanding uit de dooden". En "zacht, haast beschaamd, voegde hij er aan toe: „Werkelijk, men hield je voor dood!" „Wie was dat: „men?" vroeg Mischa nog altijd met datzelfde goedig lachje, terwijl hij met de vingers van zijn rechterhand door den verwarden ruigen baard streek. „Nu, iedereen hier in de stad". „Jij ook, Maxim?" „Ik ook, Mischa". „En ook Pelagia?" „Ook Pelagia". Het gezicht van Mischa werd nu heel ernstig Hij liet het hoofd zinken, alsof hij inwendig naar iets luisterde. naar een verre vreemde muziek. „Ik begrijp het wel. Het is een lange tijd, ik twijfelde er vaak aan of ik nog wel ooit uit de gevangenschap terug zou keeren. Ik bleef niet tot het laatst gevangen, want men liet mij natuurlijk direct na den oorlog vrijs Maar ik kon en durfde niet terug... het is een lange geschiedenis. Later zal ik alles vertellen. Nu ben ik te moe. Het laatst, ja het laatst was ik in een vluchtelingenkamp op Gallipoli. „Maar waarom heb je nooit geschreven?" „Ik heb geschreven, twee- of driemaal. Maar daar ik nooit antwoord kreeg, gaf ik het ten slotte op. Schrijven heb ik nooit veel gedaan, dat weet je". „Ja, men hield je voor dood" begon Maxim weer. „Er moest toch eindelijk klaarheid ko men... men kon toch Mischa niet langer in onwetendheid laten. Maar Mischa lette al niet meer op hem... gulzig greep hij naar het brood, naar de ge droogde visschen en hij slurpte een glas gloeiend heete thee naar binnen. „Ach, dat doet een mensch goed", zei hij en hij streelde Pelagia met een onbeholpen be weging, „Ik heb spijt, dat ik niet meer voor je heb", fluisterde de vrouw. „Maar dat is alles wat we aan levensmiddelen in huis hebben". „Het is meer dan genoeg", zei Mischa, ter wijl hij doorat, „Alles is anders geworden, sedert men Va dertje Czaar vermoord heeft", zei Maxim. „Beter?" Vol verwachting trok Mischa de wenkbrauwen omhoog. „Neen... beter niet, denk ik", antwoordde Maxim. „Vroeger was het niet goed voor ons, dat is zeker... Maar nu is het nog erger ge worden". „Je bent toch niet van de roode partij". „Neen, absoluut niet.Ik weet niets van politiek. Ik wil werken en in vrede leven, dat ik alles wat ik verlang. Maar zij wantrouwen mij.het schijnt dat men mij een beetje zwart gemaakt heeft. Er zijn tenminste verschillende dingen die er op wijzen, In den gemeente raad. „Dat is erg", peinsde Mischa. „Wie tegen woordig onder zulke verdenking staat, heeft het niet gemakkelijk". „Neen, die heeft het niet gemakkelijk", be vestigde Maxim en toen, naar woorden zoe kend: „De Gemeenteraad... ja., .men heeft je daar dood verklaard, reeds vier of vijf jaar na het eindigen van den oorlog Mischa lachte weer: „Wel, wel, dat ziet er mooi uit.nu zal ik eerst nog moeten bewijzen, dat ik leef, en dat ik Mischa ben... Maar dat zal nu niet moei lijk vallen". Hij haalde een dikke, versleten portefeuille voor den dag en gooide die op tafel. „Ik heb alle papieren. En mijn broer en mijn vrouw zullen kunnen aanvullen, wat er nog zou kunnen ontbreken. Op dit oogenblik klonk uil de aangrenzende kamer een smartelijk zacht, geschrei; het schreien tfan een kind, dat plotseling uit zijn slaap opgeschrikt en bang wordt. Pelagia schrok en werd zoo bleek als een lijk. Met een mechanische beweging greep zij naar haar jurk, als wilde zij haar blouse openmaken... werd toen plotseling weer rood en verdween snel in de kamer. „Wat is dat voor een kind" vroeg Mischa en zijn stem werd dreigend. „Eindelijk", dacht Maxim, wien het geheim zoo loodzwaar op het hart drukte.en daarna luid: „Het is Wanja, ons zoontje". „Uw...? uw... zoontje?" „Ja", zei Maxim, en dwong zich tot kalmte, „eenmaal moet je het toch weten Mischa. Toen je niet terugkwam.na drie jaren niet en ook niet na 4, na 5 jaar de anderen waren al lang thuis toen er geen enkel bericht, niet de minste tijding van je kwam... toen je ten slotte officieel voor dood verklaard werd, zijn wij getrouwd, Pelagia en ik. Ik had altijd voor uw bezitting gezorgd al deze jaren en kreeg Pelagia lief, evenals als zij mij. Wij hadden vertrouwen in elkander en ja wij dachten dat het naar jouw zin zou zijn, naar den zin van den dooden Mischa... ...„volgens mijn zin...' „Ja, zoo dachten wij. Niemand verwachtte immers, dat gij nog terug zoudt komen". „En julie bent dus getrouwd?" „Ja, voor de wet en voor de kerk. Hier..." hij zocht in de tafella.„hier, lees zelf, over tuig je". En daar zijn broer nog altijd zijn groote en vlammende oogen op hem gericht hield, vervolgde hij aarzelend: „En hiernaast dat is Wanja, ons zoontje, zooals ik je reeds zei". En toen Mischa nog steeds bleef* zwijgen, voegde hij er nog aan toe: „Je kunt natuurlijk hier wonen want het huis is van jou. En wanneer je het liever hebt, zullen we weggaan. Neef Pelagius zal ons gaarne bij zich nemen, denk ik". Mischa had moeite om zijn tranen te be dwingen.„Daarom kwam ik dus naar huis terug... om dit te ondervinden", dacht hij. Zijn stem stokte telkens, toen hij antwoordde: ,-Ik zal jullie niet verdrijven, Maxim... ik kan er julie immers geen verwijt van maken". Maxim stak hem de hand toe. „Wees niet bedroefd Mischa wees een man. Wij hadden er immers niet het minste vermoeden van, dal je nog eens terug zoudt komen. Laat ons sa men overleggen, wat te doen alles zal nog wel terecht komen". „Ja, alles komt weer goed" zei ook Mischa. Maar hij nam de hand niet aan, die Majfim hem toereikte, Met moeite stond hij op. „Waar ga je heen?" vroeg Maxim cpngerust en bezorgd". „Wees maar niet bang, ik ga wat wandelen buiten. Ik moet nog eens even nadenken over alles wat je me gezegd hebt, Dadelijk dade lijk ben ik weer terug". Hij nam zijn muts van de deur en ging de trappen af.. Lang stond hij buiten... leunde met het hoofd tegen den muur en zijn lichaam kromp telkens ineen vah de krampachtige schokken. Maar het scheen, dat de nacht, de duisternis en de glans der sterren langzamer hand zijn smart verzachtten, Juist wilde hij de deur weer openen om naar boven te gaan en nogmaals alles te bespreken, toen hij zag dat er door de besneeuwde, leege en doodsche straat een kleine groep soldaten het huis na derde. „Roode gardisten", dacht Mischa en bleef voor de deur staan. Geen oogenblik twijfelde hij er aan, wat dit bezoek in dit late uur te beteekenen had. „Ik ben zeker aangeklaagd, ik sta onder verdenking, men heeft mij zwart gemaakt". Deze woorden van Maxim vielen hem weer in. „Woont hier Maxim Swoloff en is hij thuis? vroeg de aanvoerder der kleine troep. Maxim Swolof dat ben ik zelf", zei Mi scha, zonder zich te bezinnen. „Kom dan mee" zei de 'soldaat nu bevelend, en in een oogenblik zag hij zich door de bende omringd. Mischa volgde zonder een woord te spreken, ook zonder het minst te vragen. „Alles komt weer goed" zoemde het in zijn gedachten. En buiten, op het open veld voor de stad, toen de loopen der geweren reeds op zijne borst gericht waren, overwoog hij: „Als Christus barmhartig is en als zij ge luk hebben zullen ze kunnen vluchten met mijn papieren, die boven rrng op tafel liggen Maxim... Pelagia... en Wanja... hel kindje". Hij glimlachte toen £ijn lippen dezen naam vormde: Wanja. Hij zonk neer in de sneeuw, geluidloos, zwijgend. In den val was de muts van zijn hoofd gegleden en de glans van een heldere, prachtige ster weerkaatste zich in zijn brekende oogen. De geluidsfilm-regisseur: Hola, die scè ne moet overgespeeld worden. Ik hoorde uw ruggegraat kraken, juffrouw.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 15