O—
OOR
|£IHPEBEH
ZATERDAG 12 JULI 1930
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
eiiiiiiiiiiiiiiiininiiiiiiinniMiiiniimiiunniiiiniiiiiiiinnniniiuiiiiiiinnnumniiiiiiiiiiiiniiie
Siiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiiimiiuiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiir;
CORRESPONDENTIE.
Annie van Nieuwen huizen, Al
phen a. d. R ij n. Ik dank je Annie
voor dat opstelletje. Het is heel aardig
nageschreven. Ik heb het ook eens gelezen
en zal het, als ik veel plaats over heb, de
volgende week laten plaatsen. Dag Annie!
Maak nog eens wat! Probeer eens aan de
uitwerking van mijn vraag van verleden
week.
Simon van R ij n, Woubrugge.
Als dat opstelletje twee keer zoo lang was
Simon, dan konden we het tenminste te
rugvinden, als het gedrukt stond, nu zal
het bezwaarlijk gaan. Dag Simon. Zou je
niet eens een lang verhaaltje maken?
Dora Ver del, Roelofarend s-
v e e n. Je schrijft, dat je hoopt een
prijs te winnen en dat jo opstel in de
krant komen zal. Het eerste is mis, en het
2de zal gebeuren, al was het alleen maar,
om jou blij te maken. Zie de volgende
week. Dag Nichtje!
Mientje v. d. Valk, Zoeterwou-
d e. Weet je van welken Fransohen
schrijver die fabels afkomstig zijn? Wij
hebben van dien dichter nog niet veel
stukjes gehad, daarom zal ik „De Krekel
en de Mier" een plaatsje geven; temeer
nog, omdat je zoo keurig geschreven hebt.
Dat mag ik! Maak nog eens wat!
Marie v. d. Akker, Zoeter w o u-
d e. Ook jouw opstelletje Marietje zal
ik laten drukken. Ben jij een vriendinnetje
van Mientje v. d. Valk? Ik hoop jullie va
ker te zien. Den volgenden keer, ook mee
doen! Daag!
Hermanus Wilhelmus Barne-
v e 1 d, Leiden. Winnen is een
quaestie van geluk en dan.... het geluk
is nu eenmaal voor de gelukkigen! Prijs
of geen, toch meedoen, zoo doet een jon
gen van Jan de Wit. DusHet opstel?
Ik zal jou eens een pleizier doen. Nog even
geduld. Maak wederkeerig veel groeten
aan allemaal.
Johan Bijen, Roelofarend s-
v e e n. „Eindelijk", hoor ik je al zeg
gen, eindelijk hoor ik eens wat. Ja Johan,
dat zit zooWie voor is, voor maalt. Ik
beantwoord de brieven van den hoop af
en nu vind ik pas jouw opstel. Het is
wel een plaats waard. Zie de volgende
week eens! Begin aan iets nieuws! Dag,
Johan! Veel groeten aan alle huisgenoo-
ten.
Marietje Disseldorp, Hoog-
m a d e. Aangename kennismaking
Marietje! Ik bewonder je moeder, maar ik
hou je aan je belofte: meedoen net zoo
lang, tot je een prijs hebt. Nou, weet je
wat, omdat, je zoo spreekt, krijg je van
mij den volgenden keer een boek, als je
geen prijs wint. Zie je, dan heb je toch wat.
Maak veel groeten aan Mijnheer
Jo v. Beukering, Leiden. Ik
wil jou eens een briefje schrijven, al was
er geen briefje apart bij voor mij en wel
,om jou eens te feliciteeren met dat keu
rig en mooi schrift. Jij schrijft als een pro
fessor, neen wat zeg ik, die schrijven zoo
mooi niet. Wat zal de Zuster in de school
tevreden zijn! Dag Jo! Maak veel groeten
aan jo ouders! Blijf zoo netjes en ordelijk
werken, Nichtje! Maak eens een opstel!
Wil je?
Nanda en Bertus v. d. Wiel,
Leiden. Ook jullie beidjes hebt zeer
goed je' best gedaan! Ik wou dat allen zoo
veel zorg aan het werk besteedden. En zi©
ik jullie ook weer bij den volgenden wed
strijd? Dag jongens!
Henk v. Kempen, Voorschoten.
Dat is een aardig sprookje Henk. Ik las
het vroeger ook. Toch laat ik het plaatsen.
Nog even geduld. Dag Henk!
Nu scheiden we uit! Het is welletjes
voor deze week. A.s. Zaterdag ga ik door!
Geduld, die nog geen antwoord kreeg. Ik
vergeet niemand.
Jullie liefhebbende,
Oom Wim.
MIJN K0STSCH00LH0ED
door Jos Schermer-Voest.
Ik zie ze nog liggen, hooge torentjes pa
namahoeden. lb was toen een week of
twee op kostschool. Wat een enorme hoe
den waren dat! Reuze bollen, en vreese-
lijke zakkeude randen. Ik kreeg ereen,
waar ik bijDa in verdronk, maar de zuster
zei, dat er geen kleine hoeden waren en
zoo draafde ik twee zomers met mijn
„schuit" Zondags naar de kapel.
Twee jaar l*xer kwam een nieuwe par
tij hoeden voor de kinderen, die toen op
kostschool kwamen. De collectie was be
slist mooi en 'n tikje elegant! Ik deed al
het mogelijke om mijn akeligen „schuit"
te verruilen tegen 'n nieuwe. En ja hoor.
Prundence vond, dat haar hoed (een nieuw
model!) veel te nauw was en ik bood haar,
galant, mijn hoedje aan. Prundje vond
mijn dop goed en ik deed alsof ik niets blij
was met mijn hoed, anders zou de zuster
misschien nog zeggen dat het niet mocht.
Nou, ik was dolblij met mijn dop, hij flat
teerde mij werkelijk een beetje. Maar je
wilt altijd van „beter" tot „best" komen en
weer een jaar later maakte ik een mazzel
tje met Jet die nog zoo'n mooie schoone
had, terwijl de mijne al afgrijselijke dou
wen en vouwen had gekregen. Het kon Jet
toch niet schelen, die hoed bleef toch hier
en ik was weer een jaartje netjes.
Toen kwam „de dag". Wij moesten onze
koffers in pakken en mijn dierbare „kano"
(„schuit" was nu een minderwaardig
woord) stopte ik bovenop. Die moest mee,
al zei de soeur dat hij vreeselijk gedeukt
zou aankomen. Nou dat was wel waar, hij
was ontoonbaar toen ik mijn koffer thuis
uitpakte, maar ik wilde hem houden en
toen deed de hoedenmaakster er aan wat
zij kon. Hij werd vervormd en gedraaid,
en geknipt en toen ik 14 dagen later mijn
dierbare kostschoolhoed ging halen, kreeg
ik een hypermoderne dop te zien aan de
eene kant kort en de andere wat langer,
een groot zwart stuk fluweel er omheen
en een bouquet veldbloemen op zij. Ik kan
nog niet begrijpen hoe dat mijn oude hoed
kan zijn met die onnoozele „rand-in-de
hoogte". Maar 't schijnt toch waar te zijn,
want hij ruikt nog precies hetzelfde!!
HET HERDERINNETJE VAN
LOURDES.
door Agatha Hartveld.
Wat ik nu ga vertellen, zult ge allen wel
mooi vinden. Want het lijkt wel een schoo
ne droom. Maar het is geen droom. Neen
het is werkelijk gebeurd.
Hier ver vandaan, in Frankrijk, ligt een
lief stadje. Lourdes, heet het. O, wa-t is de
natuur daar schoonEr zijn heel veel ber
gen; geen heuvels zooals hier maar hooge
bergen, die tot aan de wolken reiken. Je
hebt er ook een breede rivier. Die loopt
er tusschen de bergen door, meestal heel
wild en woest. Vooral de arme mensohen
houden veel van die rivier. Weet je waar
om? Er drijft dikwijls aardig wat hout in.
In Lourdes wordt het water wat kalmer,
en spoelt het hout op den oever. Dit ra
pen de arme menschen samen en gebrui
ken het als brandhout.
„Maar wat is er nu in dat mooie stadje
gebeurd?" hoor ik jullie vragen.
Luister
Langen tijd geleden woonden daar in
een arm huisje een vader en een moeder.
Ze hadden vier kinderen, twee jongens en
twee meisjes. Het oudste heette Berna-
dette. Dan volgde haar zusje Marie. En
dan de twee broertjes. Bernadette was
veertien jaar oud. Flink gezond was ze
niet; altijd za-g ze er even bleek uit. Om
niet ziek te worden moest ze zeer voor
zichtig zijn, vooral bij koud en guur weer.
Dit was voor haar ouders niet prettig,
maar toch beleefden ze veel pleizier van
hun zwak kind. En weet je waarom? Ber
nadette was braaf, erg braaf. Altijd was
ze even lief voor haar vader en moeder.
Als dezen haar wat geboden, deed ze het
direct, en altoos met vreugde. Nooit zou
ze een leugen willen zeggen al was het nog
zoon kleintje. En wat blonk haar ge
zichtje altijd tevreden en opgeruimd! Ja,
haar braafheid was voor haar ouders een
groote vreugde.
Op een Donderdag nu, vlak voor de
groote Vasten, was moeder van plan eens
een heerlijken maaltijd te bereiden, 't Liep
al tegen elven; moeder wou daarom het
vuur aanmaken. „Marie", sprak ze, „loop
eens vlug naar de rivier, en zie of je niet
wat brandhout kunt vinden". Dat hoorde
Bernadette. „Mag ik meegaan moeder?"
vroeg het ziekelijke kind.
„Volstrekt niet!" antwoordde moeder.
,Je hoest en 't is buiten veel te koud". Dat
viel Bernadette erg tegen. Juist wou Ma
ria er alleen op uitgaan toen er een buur
meisje binnenkwam. Johanna heette ze.
Ook zij was door haar moeder uitgezon
den, om wat hout te halen. En nu kwam
ze vragen, of Bernadette mee mocht.
Eerst klonk het telkens van „Neen, neen,
't is te guur", maar ten laatste gaf moeder
aan Bernadette toch verlof. Johanna
praatte ook zoo mooi.
„Maar doe eerst een doek om, en trek
je kousen aan," sprak moeder bezorgd. Je
moet weten, dat de arme kinderen in die
streken het grootste gedeelte van het jaar
blootsvoets gaan. Bernadette deed haar
kousen aan, en een oogenblik later gingen
onze drie sprokkel vrouwtjes op stap.
Ik beschouw dit als de inleiding tot
het bekende, groote verhaal. Ben je van
plan verder te vertellen? Wij wachten af.
Oom Wim.
EEN DAG AAN ZEE
door Leo Moraal.
Het was in Augustus. En het zonnetje
lachte ons vriendelijk toe. Geen wonder
dat onze familie ook naar het strand ging.
Het was al over tienen, toen we aankwa
men. Eerst begon men de tent op te
slaan. Er werd hapd gewerkt, geen won
der want hoe eerder klaar, hoe liever.
Wim ging ondertusschen al wat graven en
Jaap en Jan stonden al te baden in het
koele frissche zeewater. Het drietal ver
maakte zioh dan ook uitstekend.
Ondertussohen was de tent al klaar.
Eerst ging men toen eten, want we had
den honger als een paard. Het was al
kwart voor elf, toen Jan vroeg: Moe! mo
gen we ons badpak aan. 't Water is nog
frisch, zei Jaap, nu ja, daar wen je wel
aan. Nu vooruit dan maar jongens!
Niet te ver in zee Jaap! Neen moeder
en tegelijkertijd stormde het drietal naar
zee.
Jaap was het eerst in zee. Toen volgde
Wim en toen Jan die eerst zioh even nat
gegooid had in een binnenzeetje brrrü
wat koud schreeuwde Jan die het water in
het binnenzeetje warmer vond. Ik ga daar
't is me veel te koud hier. HaEn de
twee anderen lachten hem uit, en zeide,
wat een koukleum!
Jan genoot in het plasje, dat hij uitge
kozen had. Maar de anderen hadden het
koud. Kijk eens Jan daar is Henk ook aan
't zwemmen. Kom ga mee dan gaan we
naar hem toe en dan vragen we meteen of
hij ons ook wel leeren zwemmen. Sprin
gend en dansend gingen we naar Henk
toe.
Dag Jan, dag Jaap, kom hier Jo! Ga je
mee een eindje verder in zee! Nee, ik mag
zoover niet, heeft moeder gezegd.
Henk wil je ons leeren zwemmen. Ja ze
ker wel! waarom niet, vooruit ga maar op
je buik liggen.
Henk hield hem nog al goed boven wa
ter. Kom laten we maar eens naar de tent
toe gaan. Toen zij aankwamen, zat Wim
al te lezen brrrü wat koud rilde Jaap.
Jongens we moeten eens opstappen, zei
vader die het ook jammer vond dat je weg
moesten. Vooruit jongens aankleeden en
de schoenen aan. Maar de schoenen gin
gen niet zoo gauw aan als dat ze van hun
voeten kwamen, maar eindelijk waren ze
klaar.
Nu. nog je blouse aan Jan! riep moeder.
Eindelijk waren ze heelemaal klaar. En
nu nog de tent afbreken, riep vader. Jon
gens help eens een handje mee, jij ook
Jaap, niet zoo lui doen! In een wip was
het zeildoek van de tent af en toen tou
wen. Alles netjes opbergen boor, riep va
der. Ja vader. Toen alles in gereedheid
was, zette de stoet zioh
stapte zingend op huis aan.
HET ONGELUK
door Corrie Koek.
In een Hein dorpje in Noord-Brabant
woonde in een aardig huisje het gezin
Janssen. Ze woonden heel gezellig met
elkaar. Moeder en drie kinderen. Twee
meisjes Annie en Bcppie. Een een klein
ventje Dikkie, een erg ondeugend ventje
hoor! De vader was gestorven, toen Dik
kie nog maar een half jaar was. De meis
jes waren al op sohool. Dikkie was nog te
jong, die was pas 4 jaar oud. Als er nie
mand in de kamer was, klom hij wel eens
op de onderste plank van het kastje om
er het een en ander van de meisjes uit te
halen. Toen de zusjes op een keer naar
school waren en Moeder in de keuken aan
het werk was, klom ons ventje weer op
de onderste plank van de kast en de kast
stond niet erg vast en hij trok er nog al
hard aan om er op te komen, tot opeens
de kast boven op Dikkie viel. Hij gaf een
harde gil en Moeder kwam verschrikt uit
de keuken loopen. Zij zag de kast omver
liggen en Dikkie er onder; het kastje was
niet erg zwaar, ze haalde eerst Dikkie er
onder uit. Hij had en diepe snee in zijn
hoofd. Van het H. Hartbeeld, dat op het
kastje stond was het armpje afgebroken.
Moeder ging gauw buurman roepen die in
den tuin aan het werk was. Buurman pak
te het ventje op en lei hem voorzichtig in
zijn bedje. Hij gilde van de pijn. Buurman
zei, wil ik even den dokter halen? Ja, dat
is goed zei Moeder. De dokter kwam di
rect, maar het was niet erg, zei hij. De
snee zou met een week of twee of drie wel
weer beter zijn. Hij legde een verband om
het hoofd en ging toen weer heen. Buur
man bleef nog een poosje en ging toen ook
weer aan zijn werk. Toen de meisjes uit
school kwamen, vroegen ze dadelijk waar
Dikkie was, omdat ze al gewend waren dat
hij ze altijd in de gang al kwam halen.
Moeder vertelde toen wat er met Dikkie
gebeurd was. Ze gingen direct naar Dikkie
Hij lachte alweer een beetje tegen de zus
jes. Toen Annie en Beppie gingen eten,
sliep Dikkie in en sliep wel 3 uur lang.
Dien volgenden morgen was hij al heel
wat beter. De dokter kwam ook nog even
een ander- verband om zijn hoofd doen,
dat natuurlijk nog lang niet beter was.
Binnen twee weken was Dikkie weer de
vroolijke jongen van eerst. Maar hij be
loofde nooit meer op de kast te zullen
staan.
Den volgenden dag zou Moeder jarig
zijn. Ze hadden geen geld om een ca
deautje voor Moeder te koopen, maar An
nie en Beppie hadden toch een mooi
versje geleerd. En buurman was bloemist
en Dikkie mooht van buurman een mooie
ruiker rozen geven. O, wat was hij blij!
Buurman en buurvrouw kwamen ook Moe
der feliciteeren en raad eens wat Moe
der van die goede menschen kreeg? Een
mooi H. Hartbeeld! O, wat was Moeder
blij! Den heelen dag was het volop feest,
's Avonds mochten de kinderen opblijven
tot 8 uur. Want toen kwam er nog meer
visite en daar hooren kleine kinderen nog
niet bij, zei Moeder, dus toen moesten ze
naar bed. Wat was dat een pleizierige dag
geweest. Ik wou dat Moeder iederen dag
jarig was, zei Dikkie den volgenden dag.
En de kinderen praatten nog lang over
dat heerlijke feest van Moeders verjaring,
CORRIE EN JAN
door Annie v. d. Bosch.
(Voor de kleintjes).
Corrie en Jan waren nog maar klein.
Corrie was wijf jaar en Jan zes jaar. Jan
ging naar de groote school, hij zat in de
eerste klas en Corrie naar de bewaarschool
Ze waren wel eens ondeugend. Op 'n keer
waren ze samen weggekropen. Moeder
zocht al, maar kon ze niet vinden. Ze ging
maar in huis; als 't donker werd, zouden
ze wel komen. Toen het donker werd kwa
men ze voor den dag. Ze kregen 'n standje
en moesten direct naar bed. Den volgenden
dag was Corrie ziek. 't Was niet zoo erg,
maar 's middags werd het erger. Tegen
den avond, toen vader van het werk kwam
en hoorde dat 't erger geworden was, ging
hij den dokter halen. Toen vader terug
kwam, vroeg Jan of dokter kwam. „Hij
komt dadelijk, zei vader. Daar kwaon dok
ter al aan. Hij ging naar Corrie's kamertje.
Toen hij de koorts opgenomen had, zei hij,
dat ze kou gevat had. De dokter zou den
volgenden dag terugkomen. Daags daarna,
zei hij, dat ze nog een paar dagen op bed
moest blijven. Toen die verstreken waren,
mooht ze uit bed, maar nog niet naar bui
ten. Toen ze weer beter was, mocht ze
weer buiten spelen. Donderdags was Cor
rie jarig. Ze had vriendinnetjes gevraagd
om ,te komen spelen. Ze hadden thee met
koekjes gehad. Toen ze naar huis gingen,
liepen ze nog te praten over den heerlij
ken middag. Den volgenden dag ging Cor
rie met de poppen spelen, ze had twee
poppen. Den vorigen dag had ze er een
van Moe gehad voor de verjaardag. Ze
ging ook wel eens naar de buurmeisjes toe.
Dan gingen ze wegkruipertje doen. Dan
had je de meeste schik. Jan ging altijd
met de jongens spelen. Ze speelden altijd
met de knikkers. Kuiltje rollen deden ze.
Jan won haa-st altijd. Zoo speelden ze al
tijd samen, 's Avonds, als de school uit
was, speelde Jan altijd met Corrie en de
dag was om voor ze het wisten.
EEN LEERZAME DROOM
door Annie Bakker.
Op zekeren avond was juffrouw Spin
boodschappen wezen doen in de stad.
Toen ze thuis kwam, bemerkte ze dat ze
haar taartjes had laten liggen in den win
kel. Dan maar weer terug, dacht ze bij
zichzelf, 't Was nog al dichtbij, en was
ze dus in vijf minuten weer terug. Juf
frouw Spin had zin, om er maar dadelijk
aan te beginnen. Het eene volgde na het
andere, en ondertussohen had ze er al
vier op, nu bleef er nog een over. Afijn
dacht ze, die eene kan er dan ook nog wel
bij. Maar wat schrok ze, toen ze op de
klok keek, al elf uur, en haar man was
nog niet thuis, die zat in een herberg. Dus
zou ze maar naar bed toe gaan. De taar
tjes waren zeker niet goed gevallen, want
weldra werd ze gekweld door een akeligen
droom. Ze droomde dat ze gestorven was,
en nu aan de hemelpoort klopte. Ze was
vroeger wel Katholiek geweest, maar nu
deed ze er niets meer aan, haar ruaji deed
't toch ook niet, en waarom zij dan wel.
Maar nu voelde ze dat ze verkeerd ge
daan had. Ze schrok, St. Petrus had een
raampje geopend, en riep nu met een
barsche stem: wie is daar? Is het soms
een Heilige of een maagd of een goede ka
tholieke huisvrouw, spreek eens op. Juf
frouw Spin rilde, en durfde niets te zeg
gen. Komt er nog wat, zei St. Pe
trus, die al ongeduldig werd. Ik ben Juf
frouw Spin St. Petrus, ik ben geen Heili
ge, en ook geen maagd, wel een huisvrouw
maar niet Katholiek.
Nu maar dan hoor je hier niet thuis.
Maar ga verder, misschien heeft u nog
iets bijzonders. Nu vatte Juffrouw Spin
moed. Hier heb ik twee kaarten van wel
dadigheidsconcerten. Die zijn hier niet
meer geldig. Hier heb ik een kaart van de
Elisabeth en Maria-vereeniging. En nooit
neem ik er arme bedelaars in huis. Begin
nu niet over zulke kleine dingen, noemt
eerst het voornaamste maar. Ik heb een
kostganger in huis, en een meid kan ik
niet krijgen. Dat doet mij genoegen viel
St. Petrus haar in de rede. Weet ge niets
meer vroeg St. Petrus, toen Juffrouw Spin
geen antwoord meer gaf. Och neen, ik kan
me niets meer herinneren.
Nu begon St.' Petrus maar weer uit te
vTagen. Maakt gij het leven van uw man
wel aangenaam, dat hij thuis blijft en niet
naar de herberg gaat.
O ja, mijn man gaat altijd, hij zit daar
veel gezelliger, zegt hij, als ik hem vraag
om thuis te blijven. Genoeg, ieder zorgt
voor zijn eigen; uw man komt later wel.
Bidt gij wel eens met uw kinderen, heb
ben uw jongens wel heele kousen aan, en
zijn de meisjes netjes gekleed.
Maar heb ik niet gehoord, dat ge met
uw buurvrouw ruzie hebt. Nou zeg, ver
beeld je, dat mensch. Ik hoor het al, het
gaat daar beneden goed toe, zei St. Pe
trus. En nu zoudt ge zeker van de aarde,
gelijk den hemel binnen willen gaan.
Juffrouw Spin zonk op de knieën, en
smeekte: „O, St. Petrus, laat me nog een
keer naar de aarde terug gaan, ik wil mijn
leven beteren, och laat me toch gaan. Zoo
mag ik het hooren, ga mijn kind, ga in
vrede. God zei met u. St. Petrus deed het
raampje dicht. En juffrouw Spin schrok
wakker, terwijl de wekker afliep.
Toen 's avonds de zon onderging, was
't werk al gedaan. Twee paar kousen ge
stopt, een arme gespijzigd, en de kostgan
ger lekker eten gehad. Haar man bleef
thuis uit de herberg en zij had vrede ge
sloten met haar buurvrouw.
Den volgenden nacht sliep ze rustig en
voet, en droomde ook zeker rustig en zoet.
Maar, wat, dat weet ik niet.
ANNEKE'S SUIKERVARKEN
door Dora Schakenbosch.
Anneke stond met haar neus gedrukt
tegen de ruit van een bakkerswinkel.
„O, wat was dat alles toch mooi!" Aller
lei heerlijks lag daar voor de étalage. Maar
ran alles vond ze toch het suikervarkentje
het mooist. Het stond hier al zoo lang en
des te meer ze er naar keek, des te groo-
ter werd haar verlangen er naar.
Ze was maar een arm kind. Vader was
al een tijd ziek en daardoor was er ook
geen geld, om zoo'n varkentje te koopen.
Dat wist Amieke wel en daarom dadht ze,
zal ik het varkentje wel nooit krijgen. Ze
wendde zich van de winkelruit en ging
de kant uit van haar hui?. Ja haar huis,
daar zouden ze wel niet lang meer wonen,
want doordat vader geen geld verdiende,
waren ze met de huur ten aohter. Ze
ging langs de spoorlijn loopen, want het
werd al wat laat. Ze neuriede een liedje
om zoo het suikervarkentje te vergeten.
Opeens stond ze verschrikt stil, daar zag
ze een groote steen liggen midden óp de
rails. O, als er nu eens een trein aankwam
dan gebeurde er vast een ongeluk. Wat
moest ze doen. De steen weg halen, maar
dat ging niet, wat dan?
O, daar wist je wat. Vlug trok ze haar
rood jakje uit en bond dit aan een stok en
liep zoo de lijn langs roepende zoo hard
als ze kon. 't Duurde niet lang of ze hoor
de een trein aankomen.
,0, God, geef dat ze mij zien. Met on
verminderde vaart kwam de trein aange
reden. Opeens een schril gefluit en de
trein stond stil. De mensohen keken bui
ten de ramen en wisten niet wat er aan
de hand was. De conducteur uit de trein
en keek spiedend rond. Met haar laatste
adem gilde Anneke: „Daar ligt een steen
op de rails". De menschen kwamen toe-
geloopen. Anneke werd er verlegen onder.
Ze liep hard naar huis. Thuis gekomen
daoht ze er niet aan haar avontuur te ver
tellen. Ze was er zich niet van bewust iets
bijzonders gedaan te hebben. Een poosje
later hoorden ze een auto toeteren, wat
moest die hier doen, twee heeren stapten
uit en kwamen naar binnen.
„Wij komen voor uw dochtertje", sprak
een der heeren, kom eens hier Anneke!
Verlegen trad het kind nader. De heeren
noemden haar een dapper meisje. Nu sprak
hij met vader: „omdat u zoon dapper
dochtertje heeft dat door haar moed een
heele trein voor een ongeluk behoedde,
daarom hebben de passagiers allen wat bij
gelegd en hebben besloten dit huisje voor
u te koopen dan hoeft u nooit geen huur
meer te betalen". ,God loone het u hee
ren", sprak moeder. De andere heer vroeg
aan Anneke wat ze zelf graag wilde heb
ben, zeg het maar gerust. Meteen dacht
ze aan het suikervarkentje maar ze durfde
het niet zeggen. ,Toen dan", moedigde de
heer aan. Toen kwam het er verlegen uit.
„Bij den bakker voor de ramen staat
zoo'n mooi suikervarkentje, als dat niet te
duur is. Een varkentje vroeg de heer nu,
hoor je zult het hebben „O, mijnheer,
wat fijn.
's Avonds laat kwam er een bediende
met een groote mand. Hij gaf een briefje
aan vader en deze las: „Voor de dappere
Anneke". In spanning werd de mand ge
opend. Er kwam veel moois en lekkers,
levensmiddelen en vruchten, speelgoed en
nog vele andere dingen en in 't midden
een mooi pakje met een rose lintje.
Bevend maakte Anneke het pakje los
en daar lag het lang begeerde varkentje.
Ze streelde het met haar handje. Wat een
weelde. „O, Moeder, wat geluk dat ik juist
een rood jurkje aan had." ,Ja, dat was net
een geluk", lachte vader met tranen in de
oogen van geluk, en hij drukte Anneke aan
zijn hart.
ANECDOTEN.
Gemist
„Zeg Nelis, weet gij wel, dat jouw kui
kens op mijn erf loopen?"
Tweede boer, Nelis bekijkend: „Ja, dat
weet ik zeker wel, Rik, ik hem er al vier
stuks gemist."
Oom: „Zeg eens Jantje hoeveel is 6 en
4?"
Jantje: „Elf, Oom".
Oom: „En waarom geen 10 Jantje?"
Jantje: „Dat kan onmogelijk Oom, want
5 en 5 is 10."
Mooi speelgoed.
r heeft u nog zoo'n doos
je pillen als vader laatst had?"
Apotheker: „Jawel j'ongen heeft je va
der er baat bij?"
Klaas: „Dat niet mijnheer, maar ze
passen precies in mijn
Mevrouw: „Wat zie ik nu Kaatje, doe
je spijkers in de saus?"
Kaatje: „Ja mevrouw, u zei toch dat
ik de saus pikant moest maken."
Vader: „Heb jij je boterham wegge
gooid met moedwil Jantje?
Jantje: „Met moedwil niet vader, maar
met kaas".
Rika Peek.