DE AFGELOOPEN WEEK IN HET BUITENLAND 1053^-—1 LASTER ZATERDAG S JULI 1930 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD PAG. 13 Vliegen. De luchtvaart schijnt tveer ideaal vliegweertje te hebben, want tij laat ook deze week duchtig van zich spreken. Boven Chicago vliegt een heele familie rond, reeds meer dan 500 uur. Twee broers besturen het vliegtuig, dat het duurrecord gebroken heeft, en een zuster zorgt voor het eten. Twee andere broers besturen het tankvliegtuig, dat de record-machine van benzine voorziet tijdens de vlucht. Het is een geheele familie-negotie, daar hoog in de lucht. Gewoonlijk is zoo'n zaak je met eigen personeel nog zoo kwaad niet hier geldt ook geen winkelsluiting of ■werktijdenbesluit! en aldus is de vlie gende familie Hunter ook bezig haar for tuin te maken. Ieder uur langer vliegen beteekent 1000 dollarzelfs iedere minuut is kostbaar, daar er een maatschappij is, die een zeker bedrag betaalt voor iedere minuut die de vliegers langer in de lucht blijven. 't Is een voordeelig zaakje; op die ma nier zou je nooit meer beneden komen Een tweede merkwaardigheid vormen de beide glij-vliegers uit New-York, die door een Italiaansch stoomschip op sleeptouw worden genomen en aldus den Oceaan wil len oversteken. Het lijkt niets geen kunst om je zoo te laten sleepen door een groo- ten broermaar 't is in ieder geval een ty pisch experiment .Nu doet het een schip, straks doet de Zeppelin het. Wie weet of wij dr. Eckener nog niet eens aantreffen in zijn nieuwste creatie van sleeplucht- schipkapitein met een heele sleep vraehtglij- vliegtuigen achter zich aan. Een luchtka- ravaan in de wolken over den Oceaan, wat 'n toekomstdroom! Die Wacht am Rheïri. 1Op het oogenblik is de Zeppelin nog niet zoover. Hij moet binnenkort een anderen dienst verrichten, en wel als helper bij do feest viering ter gelegenheid van de ontruiming van het Rijnland. Natuurlijk moet het weg trekken van deze gehate „Wacht om Rhein" met grooten jubel worden gevierd. Jammer dat dr. Stresemann er niet meer is, aan wiens politiek dit resultaat is te danken. Men heeft zijn nagedachtenis geëerd door een krans te leggen op zijn graf. Ook op minder aangename wijze uit zich de feestvreugde, n.l. door wraak te nemen op de vroegere separatisten, die indertijd onder bescherming van de Fransche bezet tingsautoriteiten een actie op touw zetten tot afscheiding van het Rijnland van het Duitsche rijk. Zoo werden in den nacht van Donderdag op Vrijdag ,te Wiesbaden de zaken van verscheidene voorstanders van het separatisme verwoest. In eenige zaken werd de inrichting totaal vernield. Ook bij de „Rheinische Volkszeitung" werden de vensterruiten ingeworpen. Dat is minder gemoedelijk. Maar overigens is het te be grijpen, dat de Rijnlanders zich opgelucht gevoelen, nu de druk, welke jarenlang lood-zwaar op hen heeft gewogen, einde lijk is weggenomen, nu de Duitsche Rijn weer Duitsch is. Duitschland zal nu ook niet langer de kosten van de bezetting be hoeven te betalen; alle beetjes helpen, vooral als je er toch al zoo krap bij zit. Revolutie. Overigens is er in Europa weinig „overzichtelijks" te vermel den. Onze aandacht is weer eens getrok ken door Zuid-Amerika. Zuid-Amerika is van ouds het land der militaire opstanden en der revoluties. En eerst zeer geleidelijk beginnen zich in de verschillende republieken, die na de in den aanvang van de vorige eeuw begonnen be vrijdingsoorlogen tegen de Spaansche over- heersching werden gevormd, de toestan den te cons olid eéren. Hier meer, daar min der. Maar over het algemeen kan men toch wel zeggen, dat de tijdperken der rus tige ontwikkeling van langeren duur wor den. Mag men verschillende der Zuid-Ame- rikaansche republieken reeds met een, om het zoo te noemen, Westerschen maat staf meten, er blijven toch nog vele, met name de Andesrepublieken, waar de In dianen en halfbloeds het verreweg over wegende deel der bevolking vormen, waar de rust toch slechts schijnbaar is en de toe standen nog doorloopend gunstig blijven voor het politieke avontuur. Tot deze republieken behoort ook Boli via. In den aanvang van deze eeuw scheen dit naar Europeesche begrippen uitgestrek te land, dat echter nog slechts spaarzaam is bevolkt, een tijdperk van voorspoed te zullen ingaan. Er werd vrede gesloten met' Chili, er werd een regeling getroffen met Brazilië over de met dit land betwiste grenzen. Spoorwegen werden aangelegd en de voor het land zoo belangrijke mijnindus trie ontwikkelde zich in zeer gunstige richting. Maar in 1020 brak dan toch eens weer de revolutie uit. En na deze revolutie werd dr. Baptista Saavreda als president der republiek geproclameerd. Saavedra voerde met krachtige hand het bewind. Bij de in de 1925 gehouden presidents verkiezingen, die niet naar Saavedra's ver langen uitvielen, wist de president de vei- kiezingen ongeldig te doen verklaren «en slaagde hij er in dr. Siles ten slotte verko zen te krijgen, die tot 1930 aan het be wind zou blijven onder de stilzwijgende voorwaarde, dat hij dan weer plaats zou maken voor Saavedra. Volgens de grond wet immers kon een president niet twee achtereenvolgende termijnen aan het be wind .blijven. Saavedra hoopte nu echter aldus de continuïteit van zijn regeering te kunnen waarborgen. Zijn broeder, Abdon Saavedra, werd ter meerdere waarborg als vice-president „gekozen". Echter bleek al weldra, dat Siles vol strekt niet bereid was eenvoudig als tijde lijk plaatsbekleeder zich te beschouwen. Hij begon een politiek op eigen hand to voeren en kondigde in 1926de z.g. estado de sitio af, die weliswaar niet gelijk staat met hetgeen wij staat van beleg zouden noemen, maar toch hierop neerkomt, dat de constitutioneele waarborgen werden ge schorst en in zekeren zin een dictatoriaal gezag werd ingevoerd. De oud-president Saavedra nam de wijk en vestigde zich in Argentinië. Tijdens de moeilijkheden, die met Paraguay over de grenzen in het Cha- cogebied ontstonden, deed Siles den gene raal Kundt. van oorsprong een Duitscher, die indertijd tot de aanhangers van Saa vedra behoorde en gelijk deze was uitgewe ken, naar Bolivia teruggekomen. Kundt werd chef van den generalen staf en werk te sedert trouw voor de belangen van Si les, dien hij ook steunde in den eisch naar een grondwetswijziging, welke in Augustus de herkiezing van Siles mogelijk zou moe ten maken. Dit streven van Siles om den voortduur van zijn dictatuur te verzekeren is aanlei ding geweest tot de gewelddadige uitbar sting van de reeds lang heerschende on rust in den lande. De tegenstanders van zijn dictatuur hebben eindelijk in de was sende ontevredenheid de kans schoon ge zien en zijn er in geslaagd, de regeering ten val te brengen. China. Een tweede land, waarin de opstand en de herrie permanent hun domi cilie schijnen te hebben gevestigd, is China. De jongste burgeroorlog gaat op en neer met wisselend succes. Op het oogen blik schijnen de regeeringstroepen aan de winnende hand te zijn. Wel zal ook dit suc ces niet meer dan een episode zijn in een strijd, waarvan het einde nog niet te voor zien is. Maar zij zal den moed van de Na tionalistische regeering verlevendigen die tegen de verbonden legers van de gene raals Jen Sji-sjan en Feng den laatsten tijd aan heb front van den Loenghai-spoor- weg vrijwel geen voortgang heeft kunnen maken. De bedreiging in het Zuiden in den rug van de Nanlcingsche troepen was een van de voornaamste redenen waarom dezen ge>en kracht konden ontwikkelen. Nanking verzekert ons nu dat tengevolge van de overwinning in Hoenan zeven divisies van zijn veteranen vrij komen, om aan het front tegen Jen en Feng dienst te doen. Als dit zoo is kan het voor de centrale re geering een verandering in haar voordeel aan het andere front teweegbrengen. Men dient echter het gebruikelijke voorbehoud bij zulke verzekeringen te maken en daar om zullen wij eerst afwachtep, wat er nu gebeurt. Het zou een geluk zijn als de communis ten in Zuid-Hoenan een zwaren klap had den gekregen, want het strijdbare commu nisme in China, hetwelk thans den vorm van een agrarische revolutie tracht aan te nemen, heeft het land voor het gevaar van een derde revolutie gesteld, waartoe Mos kou zijn krachtige medwerkiog met geld en raad verleent. Juist Hoenan is een van de groote brandpunten van het communisti sche offensief, maar natuurlijk blijven er nog vele over, welke de centrale regeering bitteren last kunnen veroorzaken. LETTEREN EN KUNST BIJ DEN DOOD VAN NAP DE LA MAR. Een veelzijdig tooneelspeler heengegaan. L'. v. d. B. schrijft in de „Tijd": Met Nap de la Mar is een begaafde en veelzijdige acteur heengegaan. Bekend vooral als speler van het komische genre, zoowel in de comedie als in de revue en de operette. Maar daarnaast toch ook een acteur, die plotseling door het diep-tragi- sche, dat zich vaak in zijn humor ver borg, kon ontroeren. Vooral in het laatste jaar van zijn optreden, als „De Kruik" in „Merijntje Gijzen's Jeugd" en „Fliereflui- ter's Oponthoud" is gebleken, dat Nap de la Mar ook in het tragische genre een fijn karakterspeler was. Er waren in den laabsten tijd allerlei ziektegeruchten rondom Nap de la Mar. Soms werden ze bevestigd, dan weer te gengesproken door hem zelf. Tot ineens de tijding van den abrupten dood komt. Een eigenaardig tooneelleven heeft deze mensch achter den rug. Een tooneelleven, dat reeds als kleine knaap begon en de opmerkzaamheid trok van een Alberdingk Thijm. Dan een val op 12-jarigen leeftijd van een duivenplat door een glazen lan taarn eneen „onhandelbare" rechter arm voor de rest van zijn, leven. Zijn carrière was evenwel niet geheel gebroken, want hij bezat een groote ko mische kracht in zich, welke hij verder ontwikkelde en waardoor hij in het va riété en de revue zich een naam verwierf. Een naam, die evenwel niet in elk opzicht integer was, want zijn grappen waren maar al te vaak van een plat en stuitend allooi, zoodat hij in vroegeren tijd krachtige be strijding in de katholieke pers moest on dervinden. Een lach en een traan. Intusschen heb ik juist de periode mogen meeleven waarin er kentering kwam. En al moest ik bij de beoordeeling van zijn tooneelwerk de uiterste voorzichtigheid betrachten, omdat Nap de la Mar zich nooit aan den tekst van zijn rol hield en den eenen avond soms heele andere aar digheden debiteerde dan den voorafgaan- den, toch was over 't algemeen genomen zijn optreden in de latere jaren van veel beter geestelijk gehalte dan vroeger. Ach ter al zijn grappen en grollen verborg zich iets diep weemoedigs en wie hem bij zijn jubileum als dr. Stieglitz heeft gezien weet hoe deze buitengewone acteur den donde renden lach in de zaal plotseling wist te verstommen door een traan om het leed van den vader, voor wien zich de gestu deerde" zoon geneert. Maar hot brok in de keel wist hij evensnel weer weg te du wen door een hoestbui van den lach. Al leen zijn glundere verschijning met de on deugende oogen waren al reeds in staat het publiek aan 't „gieren" te brengen. Royaards heeft reeds zijn waarachtig kunstenaarsschap erkend, door hem aan ffiSk ECHirneiescHE ons zijn gezelschap te willen verbinden. Later heeft Nap de la- Mar zelf gevoeld dat hij méér kan dan de platte klucht. Hij heeft bij zijn jubileum uitgesproken, dat hij een anderen weg op wilde en hetgeen in ka tholieke bladen geschreven werd, gebruik te hij gaarne om verloren vertrouwen te herwinnen. Zonder stem waagde hij zich zelfs aan de operettes en had succes met allerlei onschuldige dingen in „Flora". Met zijn dochter Tientje de la Mar heeft hij in de laatste jaren bewezen welke groote speelkrachten zij beiden voor heb groote tooneel waren, o.a. in Shaw's Pyg malion. En eerst als „de Kruik" in Merijn tje Gijzen's Jeugd, bij Cor v. d. Lugt Mel- sert, later als de Flierefluiter met een eigen gezelschap bereikte hij tooneelsuccessen gelijk weinige tooneelspelers kunnen no- teeren. Een reputatie, die hij zich met een niet onbedenkelijk vermaakgenro verworven had, verstevigde hij door kunstprestaties van beter gehalte en ondanks zijn licha melijk gebrek, dab hij zoo prachtig mas keerde, bereikte hij óók op 't groote too neel en hoogte, die slechts geboren kun stenaars kunnen bereiken. Zijn kunst was beperkt, maar spontaan. Ik gewaagde zooevcn van zijn bedoe len, bij zijn indertijd breed gevierd jubi leum, om met beter werk te komen dan de platte, bedenkelijke klucht. En hij heeft daarna veel aanvaardbaars gebracht, en eindigde met de soms fijne priestertoonecl- tjes uit Merijntjes Jeugd (hier is alléén sprake van de tooneelbewerking). Hij was een mensch vol tegenstellingen. Een die helaas het zuivere levenscompas niet heeft gevonden en van wien het dagblad „Het Volk", o.a. het volgende verteld: „Mag ik bidden, meneer?" „Wij kregen inzage van een merkwaar dig document, een interview, dat Nap de la Mar slechts enkele weken voor zijn overlijden aan een journalist toestond. „Hierin vertelt hij, dat hij van kinds been af een zwerver was en als klein jon getje reeds behoefte had, zijn kinderlijke fantasio te uiten. Hij zwierf graag in de Kalverstraat en kon uren achtereen zitten op het hek tegenover de kapel in liet Be gijnhof, met de behoefte om te bidden, zonder te weten wat. Op een goeien dag stapte hij naar het oude kostertje en vroeg hem: „mag ik bidden, meneer?" „Zeker, jongske", was het antwoord, „ieder een mag bidden. Ben je katholiek en ken je het gebed van. God?" „Ben je katho liek?" „Ja nee, natuurlijk, ik weet niet, waarom vraagt u me dat?" De koster lachte minzaam en. „zei: „Ga je gang, de mis is juist afgeloopen". „De koster ging aan het opruimen en keek nu en dan eens om, omdat het jon getje meer dan luid sprak, zijn eigen-ik verlichtend. „Zoo is hij gebleven, Godvruchtig en fantastisch. Hij hield van extremen. Toen hij eenige jaren geleden twee bladzijden van De Jong's Merijntje gelezen had, kreeg hij, naar hij vertelde, een prop in zijn keel en zonder te aarzelen, vroeg hij een on derhoud met. den schrijver aan. Den vol genden dag stond hij reeds te Nieuw Borg- vliet en gaf hij De Jong te kennen, hoe hij zijn eigen jeugd in die van Merijntje te ruggevonden meende te hebben. „En daar opperde hij het plan, om van het boek een tooneelstuk le maken. De Jong had er aanvankelijk een zwaar hoofd in, maar Nap de la Mar wist hem te over tuigen en wat er nadien is geschied met het kleine Merijntje, wij weten het allen. „Nap de la Mar voelde zichzelf een zwerversnatuur en gekscherend zei hij wel eens: het laatste bedrijf van „Do Wande lende Jood" is nog niet uitgespeeld". Jammer, dat het nu zoo abrupt moest eindigen. UIT DE PERS NIET OVERDRIJVEN! Is er een ernstige economische crisis? K(uiper) schrijft in de Volkskrant: Nu in deze dagen zoowat iodoreen praat over; dalende conjunctuur en dreigende economische crisis zal het velen gaan als ons, dat namelijk meer dan anders de aan dacht wordt getrokken door persberichten van meer optimistisohen aard. Wij denken hier niet alleen aan de Jaar verslagen over 1929 van Philips en van d« Koninkl. Petroleum-Maatschappij, welke laatste stijgende winstcijfers noteert en zich in goede vooruibziohfcen verheugt; maar ook met de donkere verwachtingen omtrent de Indische fondsen loopt het nog al los. De voorspellingen inzake do uitkomsten der Indische cultures over 1929 waren bui tengewoon pessimistisch, de 8 hoofdcultureg zouden zeker 200 millioen gulden minder opbrengen, maar desondanks hebben tal van maatschappijen hun gewone dividend- uitkeering kunnen handhaven en enkele zelfs nog kunnen verhoogen. Als de Billiton-Mij. nog 35 pet. uitkeert; de Deli-Mij. inplaats van 22 het vorige jaar, thans 31 pet. en de Oultuur-Mij. „Bandoeroto" evenals verleden jaar zelfs 50 pet.; terwijl de Kina-Mij. „Pasir Ma- lang" haar uibkeering van 12 1/2 tot 20 pet. verhoogt, dan blijkt wel dat het crisis alarm zeer overdreven was, ook al heeft bijv. de Preanger Landbouw-Mij. inplaats van 75 pet. over 1928 thans 55 pet. uitge keerd en de Cultuur-Mij. „Goenal Malang" 58 inplaats van 62 1/2 pet. over 1928. Zoolang het verlaagde dividend nog Bo ven de 50 pet. blijft-, kan men moeilijk van verontrustende verschijnselen spreken. Wij relcveeren dit om aan te duiden, dat de eerste verschijnselen van economischen teruggang in de financieele wereld heel gemakkelijk als voorboden van een nade rende crisis worden bestempeld, en als daar heb woord crisis wordt gefluisterd gaan duizenden anderen midden op dia weg als 'b ware een crisisgehuil aanheffen. Wij willen daarom nogeens herhalen, dat dit kunstmatige crisisruinocr slochts al leen tob het uitlokken van de werkelijke crisis kan bijdragen en dab het in elk geval oen crisisstemming kan verwekken als van crisis feitelijk geen of nog geen sprake is. Om misverstand te voorkomen zij hier uitdrukkelijk aan toegevoegd, dat men vol strekt niet blincl behoeft te zijn voor de ongunstige wending die sedert Juli van het vorig jaar in economischen zin merk baar is, doch dit wettigt geenszins een pes simisme als hier en daar tc beluisteren valt. Dit pessimisme wordt gevoed door d« cijfers der omvangrijke werkloosheid die speciaal Duitschland en Engeland tcisterl, doch men verliest daarbij uit het oog, dat de omvang der werkloosheid in ons land nog altijd afneemt ook al blijven de cijfers hóóger dan in heb vorig jaar. In het midden van de vorige maand (Juni) bleek, in vergelijking met midden- Mei, het aantal ingeschreven werkzoeken den bij de arbeidsbeurzen van 58.200 tot 53.750 gedaald, en ook het percentage werkloozen onder de 420.000 tegen werk loosheid verzekerde arbeiders «laaide in die maand van 4.6 tot 4.4 percent. Wel zijn deze cijfers niet onbelangrijk kooger dan op denzelfden datum van het vorig jaar, maar ze zijn niet zooveel hoo ger dan in den zomer van 1928 en nog be duidend lager dan in 1927, toen het percen tage werkloozen onder de verzekerdo arbei ders op genoomden datum respectievelijk 3.8 en 5.1 was. Met den omvang der werkloosheid staan we momenteel dus tusschen 1927 en 1928 in, en dit waren jaren waarin niet meer van crisiswerkloosheid gesproken werd. De cijfers van een halve maand geleden, duiden dus op oen positie, die in de verste verte niet met de Duitsche en Engelsche te vergelijken is. Op de gereleveerde feiten moet sterk den nadruk vallen, omdat het niet alleen de positie der arbeiders, maar ook den al- gemeeuen toestand slechts schaden kan, als men een economische crisis fantaseert die er metterdaad niet is. FEUILLETON Vrij bewerkt naar het Duitsch P. G. HOCKS. (Nadruk verboden). 34) „U wist dus niet, dat hij een brief aan zijn notaris geschreven heeft?" vroeg Hoek nog eens, haar strak aankijkend. „Dat heb ik u immers reeds gezegd", antwoordde ze. „Wat beteekent die vraag V' „Die is van groot gewicht. Kleber be weert, dat u er wel van afweet." Greta kreeg weer een kleur. „Dan moet ik hot aan u overlaten hem te gelooven en iet mij", antwoordde ze ge prikkeld. Ik geloof, dat het beter is, dit kalm te bespreken, omdat er zooveel van afhangt, freule Kleber beweert, dat hij u ontmoet heeft op de gang, toen hij den brief in de hand hield en dat hij u, op uw verfcoek, het adres heeft laten lezen." Greta werd bloedrood in haar gelaat. „Denkt u?" vroeg ze den inspecteur, „dat ik mij zou verlagen om tot een bediende, en nog wel tot Kleber, zoo'n vraag te rich ten? Ik zou mezelf verachten, als ik dat zou gedaan hebben." Hoek veranderde van onderwerp. „De generaal", zoo zei hij nu, „hield er nog al van om veel azijn bij het maal te gebrui ken." „Neen", antwoordde ze kalm, „hij ge bruikte juist weinig azijn en daarom viel 't hem zoo gemakkelijk er heelemaal van af te zien, toen het hem verboden was." „E11 de geheimraad? Houdt die er van? Ik heb gemerkt, dat er gisterenavond heel veel azijn gebruikt is". „Dat is onmogelijk. De geheimraad ver zocht ora wat' azijn. Ik heb hem de flesch gegeven en die, na gebruik, dadelijk weg geborgen in 't buffet." „O p 't buffet, bedoelt u zeker." „Neen, i n 't buffet. Dat weet ik zeker." „En Kleber beweert, dat hij de flesch 0 p 't buffet heeft zien staan, toen hij in de eetzaal kwam." „Die bewering is onwaar. Hoe zou die flesch daar moeten gekomen zijn? Neem eens aan, dat de generaal in 't korte tijds verloop dat ik even weg was, azijn verlangd had, dan zou hij de flesch zelf uit het buf fet hebben moeten halen en dat was onmo gelijk, want ik had zo zóó verborgen, dat hij ze nauwelijks had kunnen vinden. En gelooft u, dat hij, na 't gebruik de flesch weer weggezet zou hebben? Die zou hij dan toch zeker wel op tafel hebben laten staan." „De keukenmeid zegt, dat de flesch, die vol geweest was, leeg in de keuken terug gekomen is." Greta kreeg weer een hevige kleur en haar gelaat nam een vreemde uitdruk king aan. „Hoe kan dat?" stotterde ze. „Wie heeft de flesch in de keuken gebracht? IT doet vreemde vragen Wat weet ik van dingen, die buiten mij om gebeuren? Ik verklaar u nogmaals, dat ik de flesch, die nog bijna vo] was, zelf i n het buffet gezet heb. Ik wilde niet, dat die zoo laat nog naar de keuken gebracht werd." „U schijnt het zich erg aan te trekken, dat de azijnflesch toevallig in de keuken terecht is gekomen." „Moet ik 't me niet aantrekken, als ik merk, dat u me op leugenachtige mededee- lingen van Kleber, vragen voorlegt, waar aan ik duidelijk kan merken, dat u aan mijn woorden twijfelt? Ik ben gewoon niets te zeggen, wat ik niet kan verantwoordeu en altijd niets anders dan de waarheid te spreken." Hoek scheen genoeg t weten Hij stond op en zei: „Ik hoop, dat u zult gelooven, dat ik u niet beleedig, als ik,- als is het dan ook voor den vorm, uw kamer ga doorzoeken." „Is dat noodig?" „Zeer zeker. Dat is mijn plicht." Geen spoor van angst was op haar ge laat zichtbaar, toen ze zei: „IJ kunt ge rust uw gang gaan. Ik heb geen geheimen en zal u alles laten zien, tot mijn klecron toe, al is dit nu niet prettig te noemen." Het onderzoek begon en Greta opende bereidwillig alle kasten en laden. Alles ging zeer vlug, want Greta, hield van orde en ze behoefde er zich niet voor te scha men, als vreemden in haar kasten mochten kijken. Daar deed Hoek een kleerkast open en zag op den bodem daarvan kleine, witte korreltjes liggen. „Wat is dat vroeg bij, Greta met door- borenden blik aankijkend. „Het lijkt wel suiker", antwoordde ze, erg verwonderd. „Hoe komt dat nu hier V' Haar stem klonk rustig en bedaard. „Ha!" riep Hoek, „hier aan deze japon zit dat witte goedje ook al. Kijk hier en daar ook." „Die japon heb ik gisteren aan gehad. Ik heb er niets van gemerkt, toen ik ze uittrok." De inspecteur onderzocht ook de zakjes van de japon en vond daar ook al van die witte korreltjes in. Verder ontdekte hij een stukje papier, dat blijkbaar van een papieren zakje afkomstig was, waarin dal zelfde witte poeder geweest was. Hij schrapte met dit papiertje liet witte poe der bij elkaar, dat op den bodem van de kast lag en bekeek het nauwkeurig. Zijn gezicht nam een strenge uitdrukking aan. „U weet niet", vroeg hij aan Greta, „hoe dit poeder aan uw japon en in uw zak is gekomen?" „Neen. Ik heb geen poeder in mijn han den gehad. Ik zou niet weten waar of wanneer. Ik begrijp er totaal niets van." „Op 't oog is dat witte goedje ratten- kruid", zei hij nu op zeer strengen toon. Greta begon tc beven, want ze begreep, welk oen ontzetendc verdenking nu tegen haar oprijzen moest. En ze werd steeds angstiger, naarmate ze er over nadacht, hoe dat vergift in haar zak was gekomen. Ze voelde, dat ieder haar nu voor schuldig zou houden, als ze niet kon verklaren, hoe en waar dat gebeurd kon zijn. Maar hoe zou ze dat verklaren? Hoe kon ze iets verklaren, wat ze zelf niet be greep Ze liet opeens allen moed zinken. Het scheen, of allen tegen haar samenge zworen hadden en van ontróering kon ze geen woord uitbrengen. Wie argwaan koesteren wou en haar geheclc houding was wel om argwaan te wekken moest haar wel voör schuldig houden en er toe komen haar geheele vo rige houding als huichelarij te brandmer ken. „Beken maarriep de inspecteur. ,JJ kunt uw schuld niet meer loochenen! U hebt dat vergift door den drank van den generaal gemengd Uw hand beefde en er viel iets van het poeder op uw kleeren! Wanneer hebt- u dat gedaan?" Greta werd nu doodsbleek. Ze greep met de hand naar haar hoofd, alsof het voor liaar oogen duizende; haar knieën knikten en ze was op 't punt in onmacht te vallen. Hoek greep haar nog juist btijds en' zet te haar op een stoel. De griffier vatte haar hand om haar den pols le voelen. Die hand was klam en hij fluisterde Hoek toe: „Het heeft haar hard aangepakt. Ze is werkelijk ongesteld." Hoek zag een flesch met eau do cologne staan en besprenkcle daarmee GreLa's vooi'hoofd. Ze kwam langzaam aan weer bij en zag er uit als oen geest. En toen ze weer geheel bij kennis was en die twee vreemde mannen bij zich zag slaan, zucht te ze: „O God, waarom hobt U me nu meteen maar niet laten sterven!" De inspecteur keek haar onderzoekend aan. Hij scheen in tweestrijd, of hij die vrouw voor een misdadigster moest hou den of niet. Alles sprak tegen haar. Hij kon bijna niet aan haar schuld gelooven en toch moest hij zich hier den strengen in specteur toonen. „Houd moed, freulesprak hij. „God vergeeft elke zonde, als men die oprecht belijdt en verfoeit. Hebt u schuld, beken het. „Houd alstnblieft op", smeekte Gïcta. „Ik dank u, dat u wat vriendelijker tegen mo spreekt en toch hindert me dit, want ik kan u niet meer zeggen, dan ik weet. Do japon is van mij. Ik heb ze gistoren aan gehad, maar van dat poeder weet ik niets. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 9