DE AFGELOOPEN WEEK IN HET
BUITENLAND
1053^-—1
LASTER
ZATERDAG S JULI 1930
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD PAG. 13
Vliegen. De luchtvaart schijnt
tveer ideaal vliegweertje te hebben, want
tij laat ook deze week duchtig van zich
spreken.
Boven Chicago vliegt een heele familie
rond, reeds meer dan 500 uur. Twee broers
besturen het vliegtuig, dat het duurrecord
gebroken heeft, en een zuster zorgt voor
het eten. Twee andere broers besturen het
tankvliegtuig, dat de record-machine van
benzine voorziet tijdens de vlucht.
Het is een geheele familie-negotie, daar
hoog in de lucht. Gewoonlijk is zoo'n zaak
je met eigen personeel nog zoo kwaad niet
hier geldt ook geen winkelsluiting of
■werktijdenbesluit! en aldus is de vlie
gende familie Hunter ook bezig haar for
tuin te maken. Ieder uur langer vliegen
beteekent 1000 dollarzelfs iedere minuut
is kostbaar, daar er een maatschappij is,
die een zeker bedrag betaalt voor iedere
minuut die de vliegers langer in de lucht
blijven.
't Is een voordeelig zaakje; op die ma
nier zou je nooit meer beneden komen
Een tweede merkwaardigheid vormen de
beide glij-vliegers uit New-York, die door
een Italiaansch stoomschip op sleeptouw
worden genomen en aldus den Oceaan wil
len oversteken. Het lijkt niets geen kunst
om je zoo te laten sleepen door een groo-
ten broermaar 't is in ieder geval een ty
pisch experiment .Nu doet het een schip,
straks doet de Zeppelin het. Wie weet of
wij dr. Eckener nog niet eens aantreffen
in zijn nieuwste creatie van sleeplucht-
schipkapitein met een heele sleep vraehtglij-
vliegtuigen achter zich aan. Een luchtka-
ravaan in de wolken over den Oceaan, wat
'n toekomstdroom!
Die Wacht am Rheïri. 1Op het
oogenblik is de Zeppelin nog niet zoover.
Hij moet binnenkort een anderen dienst
verrichten, en wel als helper bij do feest
viering ter gelegenheid van de ontruiming
van het Rijnland. Natuurlijk moet het weg
trekken van deze gehate „Wacht om Rhein"
met grooten jubel worden gevierd. Jammer
dat dr. Stresemann er niet meer is, aan
wiens politiek dit resultaat is te danken.
Men heeft zijn nagedachtenis geëerd door
een krans te leggen op zijn graf.
Ook op minder aangename wijze uit zich
de feestvreugde, n.l. door wraak te nemen
op de vroegere separatisten, die indertijd
onder bescherming van de Fransche bezet
tingsautoriteiten een actie op touw zetten
tot afscheiding van het Rijnland van het
Duitsche rijk. Zoo werden in den nacht van
Donderdag op Vrijdag ,te Wiesbaden de
zaken van verscheidene voorstanders van
het separatisme verwoest. In eenige zaken
werd de inrichting totaal vernield. Ook bij
de „Rheinische Volkszeitung" werden de
vensterruiten ingeworpen. Dat is minder
gemoedelijk. Maar overigens is het te be
grijpen, dat de Rijnlanders zich opgelucht
gevoelen, nu de druk, welke jarenlang
lood-zwaar op hen heeft gewogen, einde
lijk is weggenomen, nu de Duitsche Rijn
weer Duitsch is. Duitschland zal nu ook
niet langer de kosten van de bezetting be
hoeven te betalen; alle beetjes helpen,
vooral als je er toch al zoo krap bij zit.
Revolutie. Overigens is er in
Europa weinig „overzichtelijks" te vermel
den. Onze aandacht is weer eens getrok
ken door Zuid-Amerika.
Zuid-Amerika is van ouds het land der
militaire opstanden en der revoluties. En
eerst zeer geleidelijk beginnen zich in de
verschillende republieken, die na de in den
aanvang van de vorige eeuw begonnen be
vrijdingsoorlogen tegen de Spaansche over-
heersching werden gevormd, de toestan
den te cons olid eéren. Hier meer, daar min
der. Maar over het algemeen kan men
toch wel zeggen, dat de tijdperken der rus
tige ontwikkeling van langeren duur wor
den. Mag men verschillende der Zuid-Ame-
rikaansche republieken reeds met een, om
het zoo te noemen, Westerschen maat
staf meten, er blijven toch nog vele, met
name de Andesrepublieken, waar de In
dianen en halfbloeds het verreweg over
wegende deel der bevolking vormen, waar
de rust toch slechts schijnbaar is en de toe
standen nog doorloopend gunstig blijven
voor het politieke avontuur.
Tot deze republieken behoort ook Boli
via. In den aanvang van deze eeuw scheen
dit naar Europeesche begrippen uitgestrek
te land, dat echter nog slechts spaarzaam
is bevolkt, een tijdperk van voorspoed te
zullen ingaan. Er werd vrede gesloten met'
Chili, er werd een regeling getroffen met
Brazilië over de met dit land betwiste
grenzen. Spoorwegen werden aangelegd en
de voor het land zoo belangrijke mijnindus
trie ontwikkelde zich in zeer gunstige
richting. Maar in 1020 brak dan toch eens
weer de revolutie uit. En na deze revolutie
werd dr. Baptista Saavreda als president
der republiek geproclameerd. Saavedra
voerde met krachtige hand het bewind.
Bij de in de 1925 gehouden presidents
verkiezingen, die niet naar Saavedra's ver
langen uitvielen, wist de president de vei-
kiezingen ongeldig te doen verklaren «en
slaagde hij er in dr. Siles ten slotte verko
zen te krijgen, die tot 1930 aan het be
wind zou blijven onder de stilzwijgende
voorwaarde, dat hij dan weer plaats zou
maken voor Saavedra. Volgens de grond
wet immers kon een president niet twee
achtereenvolgende termijnen aan het be
wind .blijven. Saavedra hoopte nu echter
aldus de continuïteit van zijn regeering te
kunnen waarborgen. Zijn broeder, Abdon
Saavedra, werd ter meerdere waarborg als
vice-president „gekozen".
Echter bleek al weldra, dat Siles vol
strekt niet bereid was eenvoudig als tijde
lijk plaatsbekleeder zich te beschouwen.
Hij begon een politiek op eigen hand to
voeren en kondigde in 1926de z.g. estado
de sitio af, die weliswaar niet gelijk staat
met hetgeen wij staat van beleg zouden
noemen, maar toch hierop neerkomt, dat
de constitutioneele waarborgen werden ge
schorst en in zekeren zin een dictatoriaal
gezag werd ingevoerd. De oud-president
Saavedra nam de wijk en vestigde zich in
Argentinië. Tijdens de moeilijkheden, die
met Paraguay over de grenzen in het Cha-
cogebied ontstonden, deed Siles den gene
raal Kundt. van oorsprong een Duitscher,
die indertijd tot de aanhangers van Saa
vedra behoorde en gelijk deze was uitgewe
ken, naar Bolivia teruggekomen. Kundt
werd chef van den generalen staf en werk
te sedert trouw voor de belangen van Si
les, dien hij ook steunde in den eisch naar
een grondwetswijziging, welke in Augustus
de herkiezing van Siles mogelijk zou moe
ten maken.
Dit streven van Siles om den voortduur
van zijn dictatuur te verzekeren is aanlei
ding geweest tot de gewelddadige uitbar
sting van de reeds lang heerschende on
rust in den lande. De tegenstanders van
zijn dictatuur hebben eindelijk in de was
sende ontevredenheid de kans schoon ge
zien en zijn er in geslaagd, de regeering
ten val te brengen.
China. Een tweede land, waarin de
opstand en de herrie permanent hun domi
cilie schijnen te hebben gevestigd, is
China. De jongste burgeroorlog gaat op en
neer met wisselend succes. Op het oogen
blik schijnen de regeeringstroepen aan de
winnende hand te zijn. Wel zal ook dit suc
ces niet meer dan een episode zijn in een
strijd, waarvan het einde nog niet te voor
zien is. Maar zij zal den moed van de Na
tionalistische regeering verlevendigen die
tegen de verbonden legers van de gene
raals Jen Sji-sjan en Feng den laatsten
tijd aan heb front van den Loenghai-spoor-
weg vrijwel geen voortgang heeft kunnen
maken.
De bedreiging in het Zuiden in den rug
van de Nanlcingsche troepen was een van
de voornaamste redenen waarom dezen
ge>en kracht konden ontwikkelen. Nanking
verzekert ons nu dat tengevolge van de
overwinning in Hoenan zeven divisies van
zijn veteranen vrij komen, om aan het
front tegen Jen en Feng dienst te doen.
Als dit zoo is kan het voor de centrale re
geering een verandering in haar voordeel
aan het andere front teweegbrengen. Men
dient echter het gebruikelijke voorbehoud
bij zulke verzekeringen te maken en daar
om zullen wij eerst afwachtep, wat er nu
gebeurt.
Het zou een geluk zijn als de communis
ten in Zuid-Hoenan een zwaren klap had
den gekregen, want het strijdbare commu
nisme in China, hetwelk thans den vorm
van een agrarische revolutie tracht aan te
nemen, heeft het land voor het gevaar van
een derde revolutie gesteld, waartoe Mos
kou zijn krachtige medwerkiog met geld en
raad verleent. Juist Hoenan is een van de
groote brandpunten van het communisti
sche offensief, maar natuurlijk blijven er
nog vele over, welke de centrale regeering
bitteren last kunnen veroorzaken.
LETTEREN EN KUNST
BIJ DEN DOOD VAN NAP DE LA MAR.
Een veelzijdig tooneelspeler heengegaan.
L'. v. d. B. schrijft in de „Tijd":
Met Nap de la Mar is een begaafde en
veelzijdige acteur heengegaan. Bekend
vooral als speler van het komische genre,
zoowel in de comedie als in de revue en de
operette. Maar daarnaast toch ook een
acteur, die plotseling door het diep-tragi-
sche, dat zich vaak in zijn humor ver
borg, kon ontroeren. Vooral in het laatste
jaar van zijn optreden, als „De Kruik" in
„Merijntje Gijzen's Jeugd" en „Fliereflui-
ter's Oponthoud" is gebleken, dat Nap de
la Mar ook in het tragische genre een fijn
karakterspeler was.
Er waren in den laabsten tijd allerlei
ziektegeruchten rondom Nap de la Mar.
Soms werden ze bevestigd, dan weer te
gengesproken door hem zelf. Tot ineens
de tijding van den abrupten dood komt.
Een eigenaardig tooneelleven heeft deze
mensch achter den rug. Een tooneelleven,
dat reeds als kleine knaap begon en de
opmerkzaamheid trok van een Alberdingk
Thijm. Dan een val op 12-jarigen leeftijd
van een duivenplat door een glazen lan
taarn eneen „onhandelbare" rechter
arm voor de rest van zijn, leven.
Zijn carrière was evenwel niet geheel
gebroken, want hij bezat een groote ko
mische kracht in zich, welke hij verder
ontwikkelde en waardoor hij in het va
riété en de revue zich een naam verwierf.
Een naam, die evenwel niet in elk opzicht
integer was, want zijn grappen waren maar
al te vaak van een plat en stuitend allooi,
zoodat hij in vroegeren tijd krachtige be
strijding in de katholieke pers moest on
dervinden.
Een lach en een traan.
Intusschen heb ik juist de periode mogen
meeleven waarin er kentering kwam. En
al moest ik bij de beoordeeling van zijn
tooneelwerk de uiterste voorzichtigheid
betrachten, omdat Nap de la Mar zich
nooit aan den tekst van zijn rol hield en
den eenen avond soms heele andere aar
digheden debiteerde dan den voorafgaan-
den, toch was over 't algemeen genomen
zijn optreden in de latere jaren van veel
beter geestelijk gehalte dan vroeger. Ach
ter al zijn grappen en grollen verborg zich
iets diep weemoedigs en wie hem bij zijn
jubileum als dr. Stieglitz heeft gezien weet
hoe deze buitengewone acteur den donde
renden lach in de zaal plotseling wist te
verstommen door een traan om het leed
van den vader, voor wien zich de gestu
deerde" zoon geneert. Maar hot brok in
de keel wist hij evensnel weer weg te du
wen door een hoestbui van den lach. Al
leen zijn glundere verschijning met de on
deugende oogen waren al reeds in staat
het publiek aan 't „gieren" te brengen.
Royaards heeft reeds zijn waarachtig
kunstenaarsschap erkend, door hem aan
ffiSk ECHirneiescHE
ons
zijn gezelschap te willen verbinden. Later
heeft Nap de la- Mar zelf gevoeld dat hij
méér kan dan de platte klucht. Hij heeft
bij zijn jubileum uitgesproken, dat hij een
anderen weg op wilde en hetgeen in ka
tholieke bladen geschreven werd, gebruik
te hij gaarne om verloren vertrouwen te
herwinnen.
Zonder stem waagde hij zich zelfs aan
de operettes en had succes met allerlei
onschuldige dingen in „Flora".
Met zijn dochter Tientje de la Mar heeft
hij in de laatste jaren bewezen welke
groote speelkrachten zij beiden voor heb
groote tooneel waren, o.a. in Shaw's Pyg
malion. En eerst als „de Kruik" in Merijn
tje Gijzen's Jeugd, bij Cor v. d. Lugt Mel-
sert, later als de Flierefluiter met een eigen
gezelschap bereikte hij tooneelsuccessen
gelijk weinige tooneelspelers kunnen no-
teeren.
Een reputatie, die hij zich met een niet
onbedenkelijk vermaakgenro verworven
had, verstevigde hij door kunstprestaties
van beter gehalte en ondanks zijn licha
melijk gebrek, dab hij zoo prachtig mas
keerde, bereikte hij óók op 't groote too
neel en hoogte, die slechts geboren kun
stenaars kunnen bereiken. Zijn kunst was
beperkt, maar spontaan.
Ik gewaagde zooevcn van zijn bedoe
len, bij zijn indertijd breed gevierd jubi
leum, om met beter werk te komen dan
de platte, bedenkelijke klucht. En hij heeft
daarna veel aanvaardbaars gebracht, en
eindigde met de soms fijne priestertoonecl-
tjes uit Merijntjes Jeugd (hier is alléén
sprake van de tooneelbewerking). Hij was
een mensch vol tegenstellingen. Een die
helaas het zuivere levenscompas niet heeft
gevonden en van wien het dagblad „Het
Volk", o.a. het volgende verteld:
„Mag ik bidden, meneer?"
„Wij kregen inzage van een merkwaar
dig document, een interview, dat Nap de
la Mar slechts enkele weken voor zijn
overlijden aan een journalist toestond.
„Hierin vertelt hij, dat hij van kinds
been af een zwerver was en als klein jon
getje reeds behoefte had, zijn kinderlijke
fantasio te uiten. Hij zwierf graag in de
Kalverstraat en kon uren achtereen zitten
op het hek tegenover de kapel in liet Be
gijnhof, met de behoefte om te bidden,
zonder te weten wat. Op een goeien dag
stapte hij naar het oude kostertje en
vroeg hem: „mag ik bidden, meneer?"
„Zeker, jongske", was het antwoord, „ieder
een mag bidden. Ben je katholiek en ken
je het gebed van. God?" „Ben je katho
liek?" „Ja nee, natuurlijk, ik weet niet,
waarom vraagt u me dat?" De koster
lachte minzaam en. „zei: „Ga je gang, de
mis is juist afgeloopen".
„De koster ging aan het opruimen en
keek nu en dan eens om, omdat het jon
getje meer dan luid sprak, zijn eigen-ik
verlichtend.
„Zoo is hij gebleven, Godvruchtig en
fantastisch. Hij hield van extremen. Toen
hij eenige jaren geleden twee bladzijden
van De Jong's Merijntje gelezen had, kreeg
hij, naar hij vertelde, een prop in zijn keel
en zonder te aarzelen, vroeg hij een on
derhoud met. den schrijver aan. Den vol
genden dag stond hij reeds te Nieuw Borg-
vliet en gaf hij De Jong te kennen, hoe hij
zijn eigen jeugd in die van Merijntje te
ruggevonden meende te hebben.
„En daar opperde hij het plan, om van
het boek een tooneelstuk le maken. De
Jong had er aanvankelijk een zwaar hoofd
in, maar Nap de la Mar wist hem te over
tuigen en wat er nadien is geschied met
het kleine Merijntje, wij weten het allen.
„Nap de la Mar voelde zichzelf een
zwerversnatuur en gekscherend zei hij wel
eens: het laatste bedrijf van „Do Wande
lende Jood" is nog niet uitgespeeld".
Jammer, dat het nu zoo abrupt moest
eindigen.
UIT DE PERS
NIET OVERDRIJVEN!
Is er een ernstige economische crisis?
K(uiper) schrijft in de Volkskrant:
Nu in deze dagen zoowat iodoreen praat
over; dalende conjunctuur en dreigende
economische crisis zal het velen gaan als
ons, dat namelijk meer dan anders de aan
dacht wordt getrokken door persberichten
van meer optimistisohen aard.
Wij denken hier niet alleen aan de Jaar
verslagen over 1929 van Philips en van d«
Koninkl. Petroleum-Maatschappij, welke
laatste stijgende winstcijfers noteert en
zich in goede vooruibziohfcen verheugt;
maar ook met de donkere verwachtingen
omtrent de Indische fondsen loopt het nog
al los.
De voorspellingen inzake do uitkomsten
der Indische cultures over 1929 waren bui
tengewoon pessimistisch, de 8 hoofdcultureg
zouden zeker 200 millioen gulden minder
opbrengen, maar desondanks hebben tal
van maatschappijen hun gewone dividend-
uitkeering kunnen handhaven en enkele
zelfs nog kunnen verhoogen.
Als de Billiton-Mij. nog 35 pet. uitkeert;
de Deli-Mij. inplaats van 22 het vorige
jaar, thans 31 pet. en de Oultuur-Mij.
„Bandoeroto" evenals verleden jaar zelfs
50 pet.; terwijl de Kina-Mij. „Pasir Ma-
lang" haar uibkeering van 12 1/2 tot 20
pet. verhoogt, dan blijkt wel dat het crisis
alarm zeer overdreven was, ook al heeft
bijv. de Preanger Landbouw-Mij. inplaats
van 75 pet. over 1928 thans 55 pet. uitge
keerd en de Cultuur-Mij. „Goenal Malang"
58 inplaats van 62 1/2 pet. over 1928.
Zoolang het verlaagde dividend nog Bo
ven de 50 pet. blijft-, kan men moeilijk van
verontrustende verschijnselen spreken.
Wij relcveeren dit om aan te duiden, dat
de eerste verschijnselen van economischen
teruggang in de financieele wereld heel
gemakkelijk als voorboden van een nade
rende crisis worden bestempeld, en als
daar heb woord crisis wordt gefluisterd
gaan duizenden anderen midden op dia
weg als 'b ware een crisisgehuil aanheffen.
Wij willen daarom nogeens herhalen, dat
dit kunstmatige crisisruinocr slochts al
leen tob het uitlokken van de werkelijke
crisis kan bijdragen en dab het in elk geval
oen crisisstemming kan verwekken als van
crisis feitelijk geen of nog geen sprake is.
Om misverstand te voorkomen zij hier
uitdrukkelijk aan toegevoegd, dat men vol
strekt niet blincl behoeft te zijn voor de
ongunstige wending die sedert Juli van
het vorig jaar in economischen zin merk
baar is, doch dit wettigt geenszins een pes
simisme als hier en daar tc beluisteren
valt.
Dit pessimisme wordt gevoed door d«
cijfers der omvangrijke werkloosheid die
speciaal Duitschland en Engeland tcisterl,
doch men verliest daarbij uit het oog, dat
de omvang der werkloosheid in ons land
nog altijd afneemt ook al blijven de cijfers
hóóger dan in heb vorig jaar.
In het midden van de vorige maand
(Juni) bleek, in vergelijking met midden-
Mei, het aantal ingeschreven werkzoeken
den bij de arbeidsbeurzen van 58.200 tot
53.750 gedaald, en ook het percentage
werkloozen onder de 420.000 tegen werk
loosheid verzekerde arbeiders «laaide in
die maand van 4.6 tot 4.4 percent.
Wel zijn deze cijfers niet onbelangrijk
kooger dan op denzelfden datum van het
vorig jaar, maar ze zijn niet zooveel hoo
ger dan in den zomer van 1928 en nog be
duidend lager dan in 1927, toen het percen
tage werkloozen onder de verzekerdo arbei
ders op genoomden datum respectievelijk
3.8 en 5.1 was.
Met den omvang der werkloosheid staan
we momenteel dus tusschen 1927 en 1928
in, en dit waren jaren waarin niet meer
van crisiswerkloosheid gesproken werd.
De cijfers van een halve maand geleden,
duiden dus op oen positie, die in de verste
verte niet met de Duitsche en Engelsche
te vergelijken is.
Op de gereleveerde feiten moet sterk
den nadruk vallen, omdat het niet alleen
de positie der arbeiders, maar ook den al-
gemeeuen toestand slechts schaden kan, als
men een economische crisis fantaseert die
er metterdaad niet is.
FEUILLETON
Vrij bewerkt naar het Duitsch
P. G. HOCKS.
(Nadruk verboden).
34)
„U wist dus niet, dat hij een brief aan
zijn notaris geschreven heeft?" vroeg
Hoek nog eens, haar strak aankijkend.
„Dat heb ik u immers reeds gezegd",
antwoordde ze. „Wat beteekent die vraag V'
„Die is van groot gewicht. Kleber be
weert, dat u er wel van afweet."
Greta kreeg weer een kleur.
„Dan moet ik hot aan u overlaten hem
te gelooven en iet mij", antwoordde ze ge
prikkeld.
Ik geloof, dat het beter is, dit kalm te
bespreken, omdat er zooveel van afhangt,
freule Kleber beweert, dat hij u ontmoet
heeft op de gang, toen hij den brief in de
hand hield en dat hij u, op uw verfcoek,
het adres heeft laten lezen."
Greta werd bloedrood in haar gelaat.
„Denkt u?" vroeg ze den inspecteur, „dat
ik mij zou verlagen om tot een bediende,
en nog wel tot Kleber, zoo'n vraag te rich
ten? Ik zou mezelf verachten, als ik dat
zou gedaan hebben."
Hoek veranderde van onderwerp. „De
generaal", zoo zei hij nu, „hield er nog al
van om veel azijn bij het maal te gebrui
ken."
„Neen", antwoordde ze kalm, „hij ge
bruikte juist weinig azijn en daarom viel
't hem zoo gemakkelijk er heelemaal van
af te zien, toen het hem verboden was."
„E11 de geheimraad? Houdt die er van?
Ik heb gemerkt, dat er gisterenavond heel
veel azijn gebruikt is".
„Dat is onmogelijk. De geheimraad ver
zocht ora wat' azijn. Ik heb hem de flesch
gegeven en die, na gebruik, dadelijk weg
geborgen in 't buffet."
„O p 't buffet, bedoelt u zeker."
„Neen, i n 't buffet. Dat weet ik zeker."
„En Kleber beweert, dat hij de flesch
0 p 't buffet heeft zien staan, toen hij in
de eetzaal kwam."
„Die bewering is onwaar. Hoe zou die
flesch daar moeten gekomen zijn? Neem
eens aan, dat de generaal in 't korte tijds
verloop dat ik even weg was, azijn verlangd
had, dan zou hij de flesch zelf uit het buf
fet hebben moeten halen en dat was onmo
gelijk, want ik had zo zóó verborgen, dat
hij ze nauwelijks had kunnen vinden. En
gelooft u, dat hij, na 't gebruik de flesch
weer weggezet zou hebben? Die zou hij
dan toch zeker wel op tafel hebben laten
staan."
„De keukenmeid zegt, dat de flesch, die
vol geweest was, leeg in de keuken terug
gekomen is."
Greta kreeg weer een hevige kleur en
haar gelaat nam een vreemde uitdruk
king aan.
„Hoe kan dat?" stotterde ze. „Wie heeft
de flesch in de keuken gebracht? IT doet
vreemde vragen Wat weet ik van dingen,
die buiten mij om gebeuren? Ik verklaar
u nogmaals, dat ik de flesch, die nog bijna
vo] was, zelf i n het buffet gezet heb. Ik
wilde niet, dat die zoo laat nog naar de
keuken gebracht werd."
„U schijnt het zich erg aan te trekken,
dat de azijnflesch toevallig in de keuken
terecht is gekomen."
„Moet ik 't me niet aantrekken, als ik
merk, dat u me op leugenachtige mededee-
lingen van Kleber, vragen voorlegt, waar
aan ik duidelijk kan merken, dat u aan
mijn woorden twijfelt? Ik ben gewoon niets
te zeggen, wat ik niet kan verantwoordeu
en altijd niets anders dan de waarheid te
spreken."
Hoek scheen genoeg t weten Hij stond
op en zei: „Ik hoop, dat u zult gelooven,
dat ik u niet beleedig, als ik,- als is het
dan ook voor den vorm, uw kamer ga
doorzoeken."
„Is dat noodig?"
„Zeer zeker. Dat is mijn plicht."
Geen spoor van angst was op haar ge
laat zichtbaar, toen ze zei: „IJ kunt ge
rust uw gang gaan. Ik heb geen geheimen
en zal u alles laten zien, tot mijn klecron
toe, al is dit nu niet prettig te noemen."
Het onderzoek begon en Greta opende
bereidwillig alle kasten en laden. Alles
ging zeer vlug, want Greta, hield van orde
en ze behoefde er zich niet voor te scha
men, als vreemden in haar kasten mochten
kijken. Daar deed Hoek een kleerkast open
en zag op den bodem daarvan kleine, witte
korreltjes liggen.
„Wat is dat vroeg bij, Greta met door-
borenden blik aankijkend.
„Het lijkt wel suiker", antwoordde ze,
erg verwonderd. „Hoe komt dat nu hier V'
Haar stem klonk rustig en bedaard.
„Ha!" riep Hoek, „hier aan deze japon
zit dat witte goedje ook al. Kijk hier en
daar ook."
„Die japon heb ik gisteren aan gehad.
Ik heb er niets van gemerkt, toen ik ze
uittrok."
De inspecteur onderzocht ook de zakjes
van de japon en vond daar ook al van die
witte korreltjes in. Verder ontdekte hij
een stukje papier, dat blijkbaar van een
papieren zakje afkomstig was, waarin dal
zelfde witte poeder geweest was. Hij
schrapte met dit papiertje liet witte poe
der bij elkaar, dat op den bodem van de
kast lag en bekeek het nauwkeurig. Zijn
gezicht nam een strenge uitdrukking aan.
„U weet niet", vroeg hij aan Greta, „hoe
dit poeder aan uw japon en in uw zak is
gekomen?"
„Neen. Ik heb geen poeder in mijn han
den gehad. Ik zou niet weten waar of
wanneer. Ik begrijp er totaal niets van."
„Op 't oog is dat witte goedje ratten-
kruid", zei hij nu op zeer strengen toon.
Greta begon tc beven, want ze begreep,
welk oen ontzetendc verdenking nu tegen
haar oprijzen moest. En ze werd steeds
angstiger, naarmate ze er over nadacht,
hoe dat vergift in haar zak was gekomen.
Ze voelde, dat ieder haar nu voor schuldig
zou houden, als ze niet kon verklaren,
hoe en waar dat gebeurd kon zijn.
Maar hoe zou ze dat verklaren? Hoe
kon ze iets verklaren, wat ze zelf niet be
greep Ze liet opeens allen moed zinken.
Het scheen, of allen tegen haar samenge
zworen hadden en van ontróering kon ze
geen woord uitbrengen.
Wie argwaan koesteren wou en haar
geheclc houding was wel om argwaan te
wekken moest haar wel voör schuldig
houden en er toe komen haar geheele vo
rige houding als huichelarij te brandmer
ken.
„Beken maarriep de inspecteur. ,JJ
kunt uw schuld niet meer loochenen! U
hebt dat vergift door den drank van den
generaal gemengd Uw hand beefde en er
viel iets van het poeder op uw kleeren!
Wanneer hebt- u dat gedaan?"
Greta werd nu doodsbleek. Ze greep
met de hand naar haar hoofd, alsof het
voor liaar oogen duizende; haar knieën
knikten en ze was op 't punt in onmacht
te vallen.
Hoek greep haar nog juist btijds en' zet
te haar op een stoel. De griffier vatte haar
hand om haar den pols le voelen. Die hand
was klam en hij fluisterde Hoek toe: „Het
heeft haar hard aangepakt. Ze is werkelijk
ongesteld."
Hoek zag een flesch met eau do cologne
staan en besprenkcle daarmee GreLa's
vooi'hoofd. Ze kwam langzaam aan weer
bij en zag er uit als oen geest. En toen ze
weer geheel bij kennis was en die twee
vreemde mannen bij zich zag slaan, zucht
te ze: „O God, waarom hobt U me nu
meteen maar niet laten sterven!"
De inspecteur keek haar onderzoekend
aan. Hij scheen in tweestrijd, of hij die
vrouw voor een misdadigster moest hou
den of niet. Alles sprak tegen haar. Hij
kon bijna niet aan haar schuld gelooven en
toch moest hij zich hier den strengen in
specteur toonen.
„Houd moed, freulesprak hij. „God
vergeeft elke zonde, als men die oprecht
belijdt en verfoeit. Hebt u schuld, beken
het.
„Houd alstnblieft op", smeekte Gïcta.
„Ik dank u, dat u wat vriendelijker tegen
mo spreekt en toch hindert me dit, want ik
kan u niet meer zeggen, dan ik weet. Do
japon is van mij. Ik heb ze gistoren aan
gehad, maar van dat poeder weet ik niets.
(Wordt vervolgd).