De Amandus- en Bavo-feesten te Gent en te Haarlem ZATERDAG 17 MEI 1930 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 5 Plechtige inzegening der nieuwe torens van de kathedrale kerk te Haarlem 25 Juli a.s. zal het nieuwe altaar in de St. Bavo te Haarlem worden ingewijd. Op 27 Juli d. a. v. zal de plechtige inzege ning van het front en de nieuwe torens van de St. Bavo plaats vinden. Zooals be kend hebben de hoogeerw. heer Wester- woudt, plebaan van het kapittel, en de eereerw. heer Van Tuyn, secretaris van het bisdom. Haarlem, zich onlangs naar Gent begeven, om aldaar een nieuwe re- liquie van den Heiligen Bavo te vragen. Mgr. Coppieters bisschop van Gent be schikte goedgunstig over dit verzoek en stelde er prijs op de reliquie persoonlijk naar Haarlem over te brengen. De overbrenging van de reliquie van den Hei ligen Bavo zal dan geschieden op den -27sten Juli, den dag van de inzegening van de nieuwe torens van de kathedraal van Haarlem, door Mgr. Coppieters en zijn wijbisschop. De reliquie zal worden ge plaatst onder het altaar, achter glas en zal dus steeds zichtbaar zijn. Ook Mgr. Heijlen, bisschop van Namen en eere-ka- nunnik van het Haarlemsch kapittel, zal bij de plechtigheden, welke einde Juli plaats vinden, tegenwoordig zijn. Mgr. Aengenent, bisschop van Haarlem, zal een bezoek aan Gent brengen, om den specialen dank van het Haarlemsche dio cees over te brengen en tevens de feeste lijkheden, welke worden gehouden ter her innering van de stichting van de St. Bavo- abdij in Gent, bij te wonen. Het zal einde Juli nl. dertien eeuwen geleden zijn, dat de H. Amandus te Gent de kloosters St. Pieter en St. Bavo stichtte. Oe H. Amandus. De H. Amandus werd omstreeks het jaar 571 geboren te Nantes. Op 20-jarigen leeftijd trad hij in een klooster op het eilandje Oijen. Tevergeefs trachtte zijn vader hem over te halen, om weder zijn intrede in de wereld te doen. Am/hdus begaf zich hierom naar het klooster te Bourges, waar hij stond onder leiding van bisschop Austregisilius. Teruggekeerd van een bedevaartsreis naar Rome, werd Amandus tot bisschop gewijd, zonder dat hem echter een bepaald bisdom werd aan gewezen. Amandus predikte overal het Evangelie. Hij preekte onder de Vlamin gen, de bewoners van Karinthië en in de andere landen aan de Donau. Toen hij door koning Dagobert werd verbannen, trok hij naar de Gaseogners en de Nava- ST. AMANDUS reezen, keerde echter spoedig daarna we derom terug naar de Zuidelijke Nederlan den. De bewoners van die streken ston den in dien tijd als zeer ruw bekend en aanvankelijk had Amandus hier zeer wei nig succes. Toen het gerucht zich ver spreidde, dat Amandus een doode ten leve had opgewekt, bekeerden zich echter vele bewoners van de omstreken van Gent. Amandus bouwde hierop veel kloosters. In het jaar 630, juist dertien eeuwen gele den, bouwde hij te Gent twee abdijen, wel ke hij beide onder de bescherming van de H. Petrus stelde. In 649 werd Amandus benoemd tot bisschop van M a a s- t r i c h t, welke waardigheid hij drie jaar bekleedde. Amandus werkte hierna nog eenigen tijd onder de heidenen, maar trok zich toen in het klooster Elnon te rug, alwaar hij in 661 in den ouderdom van 90 jaar stierf. De H. Bavo. In den tijd, dat Amandus bisschop van Maastricht was, woonde in Luik Allowi- nus, lid van een oud adellijk geslacht. Na den dood van zijn echtgenoote, hoorde hij eens een preek van Amandus en was hierdoor zoo getroffen, dat hij zich bekeer de. Eenigen tijd later tiad hij in een door Amandus gesticht klooster en ontving hiel den naam Bavo. Nadat Bavo tot priester was gewijd, maakte hij een studie-reis naar de verschillende kloosters met toe stemming van zijn geestelijke overheden. Teruggekeerd in Gent, leefde hij daar als een kluizenaar, maar werd herhaaldelijk door bezoekers lastig gevallen en keerde hierom weder naar zijn klooster terug, waar hij in 653 in geur en heiligheid stierf. De vele wonderen, die bij zijn graf. bij het klooster geschiedden, waren aanleiding om het klooster den naam Bavo te geven. ST. BAVO. De abdij van Gent. De abdij, welke aan de Schelde stond, had een paar eeuwen later veel te lijden van de invallen van de Noormannen, re den waarom het in 851 door de monniken werd verlaten; later keerden zij echter weer terug na de herstelling van het klooster door Arnoud van Vlaanderen. De eerste abt was toen Gerard van Brogne. In dien tijd breidde de stad, welke om de abdij was ontstaan, zich aanmerkelijk uit. In cle abdij hadden verschillende belang rijke geschiedkundige gebeurtenissen plaats. Hier werd geboren Jan van Gent, hertog van Lancaster, zoon van Eduard III. Ook had in het klooster plaats de hu welijksvoltrekking van Philips dten Stou ten met Margaretha, dochter van Graaf Lodewijk van Male van Vlaanderen. On der de regeering van Karei V werd het klooster opgeheven en de kloosterlingen ontslagen van de geloften van eeuwige armoede en gehoorzaamheid. Zij werden benoemd tot kanunniken van de tot ka pittelkerk verheven kloosterkerk. Toen in 1540 Karei V naar Gent trok, om ecu op standige beweging te dempen, werd aan de stad een zware schatting opgelegd en besloot Karei V bier een citadel te bou wen, juist op de plaats van het oude St. Bavo-klooster. Het kapittel werd ver plaatst naar de St. Janskerk, welke onder den titel van St. Bavo in 1559 tot bis schopskerk werd verheven. Tegelijkertijd werd de H. Bavo patroon van de stad. De oude abdij heeft langen tijd dienst gedaan als citadel. In 1834 werd deze omgezet in een museum, waarin de plaatselijke oommissie voor monumentenzorg de ge schiedkundige vondsten, welke op de ab dij of omgeving betrekking hadden, plaat sten. De Kathedraal te Haarlem. In de 12de en 13de eeuw dreef Haar lem een drukken handel met G e n t. Van zelf hoorden de Haarlemmers de bijzon derheden uit het leven van den Heiligen Bavo, waardoor een groote vereering voor deze Heilige ontstond. Toen de stad in grooten nood verkeerde, beloofden de in woners den bouw van een basiliek ter eere van den H. Bavo, met welken bouw in 1372 een aanvang werd genomen. In 1472 was de St. Bavo gereed en nu verzocht men aan den abt van het St. Bavo-klooster in Gent een reliquie van den patroonheilige. De abt van het klooster zond een arm van den Heilige.' De stad Haarlem benoem de nu den schout en schepenen, den onder pastoor en alle geestelijken van de stad Gent tot leden van het St. Bavo-gilde. Tevens werd beloofd, dat jaarlijks een af gevaardigde de St. Bavo-feesten in Gent zou bijwonen en aldaar een waskaars van een pónd voor het beeld van den Heilige zou aansteken. Verder verklaarde de stad Haarlem, dat voor de reliquie een kostbare, zilveren kist zou worden ge maakt. Een en ander werd medegedeeld in een brief, voorzien van het stadszegel, waarop de Heilige was afgebeeld als edel man, met in de rechterhand een zwaard en in de linkerhand een valk. De zilveren kist. moest tijdens den beeldenstorm in veiligheid worden gebracht en werd daar toe gebracht naar Keulen, vanwaar de kist in 1575 naar Haarlem werd terug gezonden. Toen in 157S de stad geplun derd werd, verdween de kostbare lcisb met de reliquie, welke men niet meer terug vond. Zooals men weet, zijn van de nieu we St. Bavo. met den bouw, waarvan men in 1895 begon onder leiding van den bouwmeester Joseph Cuypers en welke in 1906 op de torens na gereed kwam, verle den jaar de torens klaar gekomen. Zooals reeds gezegd, zullen deze torens eind Juli a.s. op plechtige wijze worden ingezegend, bij welke gelegenheid een nieuwe reliquie van den Heiligen Bavo naar de kathedrale kerk wordt overgebracht. Zoo zal de vro me band, welke sinds eeuwen deze twee gildensteden met elkaar verbonden hield, door de groote plechtigheden, welke op handen zijn, vernieuw den verstevendigd worden. Twee dichters van Maria [Het volgende hebben wij ontleend aan hel mooie tijdschrift „Voor Katholiek Jong Ne derland" Mei], Met den eenen dichter hebben we niet lang geleden nog kennis gemaakt, toen we aandach tig luisterden naar zijn „Nieuw Sprookje" van het Kind met het Lam, dat alle menschen van de stand rond zich vereenigde. Den anderen dichter ken je vast al langer: er is wel geen schoolleesboek, of er staat iets van hem in. Bovendien wordt er nu juist hem ter eere feestgevierd in zijn geboorteland; want het was den lslen Mei honderd jaar geleden, dal hij in Brugge ter wereld kwam. Hun naam: Pater Jac. Schreurs, M. S. C., werkend als priester in de mijnstreek van Zuid-Limburg; Guido Gezelle, dichterlijke glorie van Vlaanderenland. Van hun leven ga ik nu niet vertellen, ook niet van hun dichtwerk. Bij Gezelle ligt dal besloten in vele rijke bundels en Pater Schreurs moge ons, na zijn zangerige boekjes „Voorjaar" en „De bloeiende Wijnstok" nog een overvloed schenken van milde en zuivere roomsche poëzie. Beide dichters hebben mooie Maria-verzcn geschreven en nu, met de Meimaand, kom ik een enkel vers van beiden voor jullie inleiden. Het stille vers van Pater Schreurs, dat ik uitkoos uit vele andere, zal vooraf gaan; het schallende Koninginnelied van Gezelle klinke forsch en breed daarna. Eerst dus het „Meiliedje". Maar is dat nu wel een Maria-vers, zul je na het lezen zeg gen; alleen toch de allerlaatste regels doelen op Maria? Er is een vers van dezen dichter, dat „Het Landjuweel" heet; daar wandelt Maria in feestelijken stoet van engelen door hel Limburgsche land. Van den eersten tot den laatste regel is daar de lieflijke Meimaand zelf in het vers aanwezig. „Viaticum", een an der vers, is misschien Schreurs' beste tot nu toe. Het verhaalt het wonder, dat Maria deed, toen zij eens in een Kerstnacht aan een ster venden man op 'n afgelegen hoeve de laatste H. Teerspijze bracht. Het is te lang om over te nemen; maar ook dat melodieuze vers is geheel van Maria doorzongen. En nu dit Meiliedje. Een schoone herinne ring van den dichter. Met zijn zusje komt hij een Meiavond het oude stadje binnen. Boven de huizen staat de lichte maan. Wat is het stil in de straatjes; alleen zijn voeten en de voeten van klein Zusje gaan over de steenen. Soms zegt het meisje iets, dat helder opklinkt. Hoog en zwart staat de toren. Wat een milde eu tevreden avond. In de huizen hangt de lamp laag en vertrouwelijk boven de tafel. Aan een deur staat, rustend na z'n werk, een knecht een liedje te fluiten. En, let nu op: al die plechtige rust en stilte, die glimlach van geluk, wordt opeens volkomen in het Maria- liedje, dat een meisje ergens, uit een hof, uit een kamer waar het venster openstaat, de dichter weet het niet met heldere stem door den zuiveren avond laat verklinken. Daarin wordt de aardsche schoonheid geheel verpuurd en opgeheven tot hemelsch en ange- liek geluk. En voel je wel, dat die laatste strophe dat zingende-Mariakind terug over het geheele vers een lieflijke wijding legt. We weten het allemaal: de laatste ver inniging van een teeder-schoonen Meiavond is slechts mogelijk in een katholiek hart, waarin de blijde devotie woont voor de Vrouwe van den Mei. De lichtende devotie werpt over alle schoonheid van zoo'n avond nog een bizonde ren glans. Verklaren behoef ik in dit eenvoudige vers je bijna niets. Het sprookjesbeeld in het eer ste couplet moet je meer voelen dan beredenee ren. Het toovervrouwtje aan het zilveren wieltje, dat is de nacht zelf, die iets lieflijks aan het spinnen is: het bijna doorschijnende nachtfloers langs den hemel, de zachte sterren, maneschijn en schaduw over de daken en in de straatjes. De lampeschijn uit de huizen heeft iets mijmerends, iets meditatiefs. MEILIEDJE Aan mijn Zusje. Gij weet dien avond nog, nietwaar? Wij traden stil en naast elkaar Dat oude stadje binnen, Een blaadje viel en nog zoo wal En aan haar zilver wieltje zat De nacht iets liefs te spinnen. De straatjes waren klein en leeg, Een mondje sprak, een mondje zweeg. Het windje woei van 't Zuiden; Daar stond een toren hoog en zwart, Die had geen groot en gouden hart Om helder mee te luiden. De huizen waren alle klein Daarboven stond de maneschijn Zoo stil en zoo tevreden, Wij hoorden daar, wij hoorden hier Wij hoorden niets dan onze vier Verlegen voeten treden. De lampen hingen laag en lief En lachten stil-raeditatief Door kleine, roze ruiten, En aan de deur stond hier en daar Een knecht, heel zacht en zoetjes maar Een liedeke te fluiten. En ergens waar? ik wist het niet Daar zong een meisje een helder, lied Van heel verheven dingen: Het was een lieve, verre wijs, Die Engelen in het paradijs De Maagd Maria zingen. JAC. SCHREURS, M. S. C. Na dit stille vioolspel van Pater Schreurs, het dreunende orgel van Guido Gezelle. Het dreunende orgel? Van Guido Gezelle, den fijnen, zachten troubadour van God en Vlaanderenland? Ja, in dit vers wel, en nog in vele andere ook. Want niet altijd is Gezelle de zoete zan ger van de kleine juweelen in Gods schep ping, van zwinkelende vlinders en wippende meezen, van een zingende nachtegaal en schrij vende watertorretjes, van dansende sneeuw vlokken en zacht-klaterende popels. Er zijn ook gedichten helaas minder gekend die ons een grootsch- en diep-bewogen raenschen- ziel openbaren. Men heeft gezegd: had Gezelle maar méér zoo breed zijn vleugels uitgesla gen! Zulke wenschen zijn onredelijk en on dankbaar. Dichters zijn schoon, als ze zich ge ven zooals ze voor God geroeid zijn. Maar, wie van het groote en bewogene houdt, vindt dat toch óók bij Gezelle. „O, ik sta mij zoo geren te midden in 't veld", het machtige vers uit den bundel „Gedichten, Gezangen en Gebe den", is een laaiende vlam genoemd En nu „Regina Coeli". Je weet, dat is de lofzang aan Maria in den Paaschtijd. „Koningin des Hemels, verheug U, alleluja, Want de Heer is waarlijk verrezen, alleluja!" Staande wordt het gezongen onder het Lof. Al de Paaschjubel voor de Moeder, die den verheerlijkten Zoon baarde! Droge pieten en zeurlreesjes bij het lezen, beginnen met dit vers niet veel. Maar wie een levende slem heeft in zijn borst en een gloed vol hart, die kan zich hier eens even laten gaan. Staat op, 't is 't Koninginnelied dat uit den orgel springt en over de rillende ruiten schiet en bin de steenen dringt! Dat is durven met de taal. Maar die zóó den jubel voelt dringen naar de keel, die zóó de ontroering voelt trillen in zijn hart, die kan met het gewone niets beginnen. Weet ge wis, dat de tranen den dichter langs de wan gen liepen, als hij zoo in Verrijzenisjubel den Regina Coeli meezong in de volle kerk. In dit vers wil hij de vreugde losslaan in de harten van allen, zooals hij de stemmen wil aanvuren lot krachtigen jubel. „Staat op en laat ons stüan!" Het „Regina Coeli" wordt het nationale lied van het „Roomsche Rijk", het Koningin nelied van het katholieke volk. Een kerk vol vc lk staat recht voor zijn Koning en zingt met opgerichten hoofde en „brandenden blik" zijn hymne; en de scepter der Koninginne blinkt over onze hoofden. Waar is een volk, jubelt de dichter, met zulk een grootsch triomfgeschaf als wij, het katholyke volk". Dat is trots en fierheid, maar aan welk een diepe dankbaarheid en ontroering ortsprongen. Dat is nog heel iets anders, dan de dikwijls wel wat opgewarmde fierheid van het vereenigngslied: „Roomschen dat zijn wij met ziel en harte", waar, op z'n best, een geestdrift voor de katholieke zaak uit op klinkt. In het Koninginnelied is de witte geest drift opgelaaid uit het katholieke geloof zelf; het is heilige geestdrift, echt tot in het merg der beenderen. REGINA COELI Staat op, 't is 't koninginnelied, dat uit den orgel springt cn over de rillende ruiten schiet en bin' de steenen dringt; staat op, zijt gij geen kind van haar, is zij geen koningin van u? Gij voert een borst, niet waar? en 't woont een stem daarin? Staat op dan, zingt, en, zingt gij niet, staat op, en ondersteunt met hoofd en brandenden blik het lied dat in den orgel dreunt! Staat op! Welk land of koninkrijk met zulk een nationaal gezang, met zulk een glorierijk en grootsch triomfgeschaal als wij, het katholijke volk, het koninkrijk van Hem, die spreekt en alle rijk en volk doet beven op zijn stem; als wij, op wien uw scepter blinkt, o Moeder, Maagd! Welaan, staat op, 't 'Regina Coeli klinkt, staat op en laat ons staan! GUIDO GEZELLE. Nog enkele opmerkingen. Je zult misschien gedacht hebben: wat vreemd toch, dat Gezelle de menschen in de kerk oproept om luid het Regina Coeli mee te zingen; dat gebeurt toch haast nergens, Neen, maar toen Gezelle dit vers schreef was hij leeraar aan het Seminarie te Rousselaere, en de studenten in de kerk van het seminarie zingen wel mee, zooals op de meeste internaten. Wat zal dat onder de bezieling van hun geliefden meester machtig geklonken hebben. Dit is een vers van langen adem; telkens loopen er zinnen over in de volgende vers regels. Rek dan bij het lezen hel laatste woord iets, blijf even zweven (dan komt ook het rijmwoord prachtiger uit) en zet dan* pas den volgenden regel in. Lees het dus in geen geval als gehakt stroo, maar ook niet als ge woon doprloopend proza. P. OOMES. KALENDER DER WEEK N.B. Als niet anders wordt aangegeven dagelijks Gloria, geen Credo. Dc Prefatie van, Paschen. Kleur: Wit. ZONDAG, 18 Mei. Vierde Zondag na Paschen. Mis: Cantate. 2e gebed v. d. H. Venantius, Martelaar. Credo. Zooals op iederen Zondag na- Paschen is ook vandaag de Liturgie weer vervuld van de Paaschgedachtc. Wonderbare dingen heeft God gedaan. Door eigen kracht is Christus van do dooden opgestaan en sterft niet meer (Introïtus en Alleluja vers). Ook wij, Christus' ledematen, zijn met ons Hoofd, Christus verrezen. Komt eu hoort- gij allen, die heb hooren wilt, wat de Heer aan onze zielen gedaan heeft. Wij doen niets te veel als wij de geheele aar- do uitnoodigen om een daukpsalm uit te jubelen (Offertorium), maar boven alles dankbaarheid van de daadAfleggen allo onreinheid en boosheid (Epistel) ons steeds meer en moer zuiveren van onze gebreken (Postcommunio) in één woord onzen le venswandel heiligen (Stilgebed), opdat als de H. Geest zal komen (Evcngelie) Hij ons niet van zonde overtuigc (Communio). MAANDAG, 19 Mei. Mis v. ti. H. Petrus Caelestinus, Paus en Belijder: Statuit. 2e gebed v. d. H. Pudentiana, Maagd. Petrus Caelestinus heeft een mooi voor beeld gegeven van ootmoed. Tegen zijn wil tot Paus gekozen om wille zijner deugden, rnoest hij zich deze keuze laten welgeval len. Vier maanden later legde hij in een Consistorie te Napels, in tegenwoordigheid van den koning zijne waardigheid neer en ging opnieuw zijn kloosterleven beginnen. DINSDAG, 20 Mei. Mis v. d. H. Bernar- dinus van Siëna, Belijder: Os Justi. 2e gebed Concede (ter eere van Maria); 3e voor Kerk of Paus. Bernardinus, één der grootste sieraden van de Kerk in dc 15e eeuw, werd 8 Sep tember 1380 uit een edele familie t-e Massa geboren. Zijne moeder stierf toen hij pas drie jaren oud was. Bernardinus ontving echter toch een zeer vrome opvoeding van twee zijner tantes, zoodat hij van dag tot dag in godsvrucht, wijsheid en liefde jegens God en de menschen opgroeide. In het jaar 1104 legde hij in de Orde der Capueij- nen de gelofte af en legde bij zich op ver langen van zijnen oversten toe op liet pre dikambt. Vooral heeft hij den zoeten Nar^n gepredikt in Italië als een teeken van ver zoening en vrede in die dagen van strijd en verdeeldheid. WOENSDAG, 21 Mei De H. Mis v. (I. vorigen Zondag: Cantate. 2e gebed Con cede; 3e voor Kerk en Paus. DONDERDAG, 22 Mei. De H. Mis v. d. vorigen Zondag: Cantate. 2e gebed Con cede; 3e voor Kerk en Paus. VRIJDAG, 2a Mei. De H. Mis v. d. vorigen Zondag: Cantate, 2e gebed Con cede; 3e voor Kerk en Paus. ZATERDAG, 21 Mei. Mis v. d. Ailerh. Maagd op een Zaterdag: Salve (Zie <le Votiefmis van Maria in den Paaschtijd). 2e gebed tot den II. Geest; 3e (voor do Kerk); 4e voor den Paus. PProfatic v. d. Allerh. Maagd (invullen: En U om de vcrocring). IN DE KERKEN DER E.E. P.P. FRAN CISCANEN: Alles als in bovenstaande kalender, be halve: MAANDAG. Mis v. d. H. Ivo, Belijder: Os Justi. 2e gebed v. d. II. Petrus Caeles- rinus 3e v. d. H. Pudenliana. DINSDAG. Eigen Mis v. d. H. Bernar dinus: Laudationem. Geen verdere gebe den. WOENSDAG. Mis v. d. Z.Z. Theophilus van Corte. Crispinus van Viterbo en Ben- venutus van Recanati. Belijders: Confi- teantur. Geen verdere gebeden. DONDERDAG. Mis v. d. Z.Z. Joannes Forest, Joannes van Cetina en Petrus van Duenas, Martelaren: Sacti tui. 2e en 3e gebed als in den gewonen kalender. Kleur: Rood. VRIJDAG. Mis v. d. Z.Z. Bartholomew Jucci en Gerardus van Villamagna, Belij ders: Corfiteantur. Gebed als gisteren. ZATERDAG. Mis v. d, Z. Joannes van Prado, Martelaar: Protexisti. Kleur: Rood Amsterdam. ALB. M. KOK, Pr. De voorbereidingen voor de koloniale tentoonstelling, welke het volgend jaar iu het Bois de Vincennes nabij Parijs zal worden gchoudeu, en waar aan, zooals bekend, ook door Nederlandsch Indië zal worden deelgenomen, vorderen snel. Dagelijks worden dc in aanbouw zijnde werken hiertoe door talrijke Parijzenaars en toeristen bezocht. Hierboven een deel der werkzaamheden aan den Angkor-tempel, welke thans uitwendig vrijwel geheel voltooid is, in zijn momenteelen toestand. I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 5