De Amandus- en Bavo-feesten te
Gent en te Haarlem
ZATERDAG 17 MEI 1930
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 5
Plechtige inzegening der nieuwe torens
van de kathedrale kerk
te Haarlem
25 Juli a.s. zal het nieuwe altaar in de
St. Bavo te Haarlem worden ingewijd.
Op 27 Juli d. a. v. zal de plechtige inzege
ning van het front en de nieuwe torens
van de St. Bavo plaats vinden. Zooals be
kend hebben de hoogeerw. heer Wester-
woudt, plebaan van het kapittel, en de
eereerw. heer Van Tuyn, secretaris van
het bisdom. Haarlem, zich onlangs naar
Gent begeven, om aldaar een nieuwe re-
liquie van den Heiligen Bavo te vragen.
Mgr. Coppieters bisschop van Gent be
schikte goedgunstig over dit verzoek en
stelde er prijs op de reliquie persoonlijk
naar Haarlem over te brengen. De
overbrenging van de reliquie van den Hei
ligen Bavo zal dan geschieden op den
-27sten Juli, den dag van de inzegening van
de nieuwe torens van de kathedraal van
Haarlem, door Mgr. Coppieters en zijn
wijbisschop. De reliquie zal worden ge
plaatst onder het altaar, achter glas en
zal dus steeds zichtbaar zijn. Ook Mgr.
Heijlen, bisschop van Namen en eere-ka-
nunnik van het Haarlemsch kapittel, zal
bij de plechtigheden, welke einde Juli
plaats vinden, tegenwoordig zijn. Mgr.
Aengenent, bisschop van Haarlem, zal
een bezoek aan Gent brengen, om den
specialen dank van het Haarlemsche dio
cees over te brengen en tevens de feeste
lijkheden, welke worden gehouden ter her
innering van de stichting van de St. Bavo-
abdij in Gent, bij te wonen. Het zal einde
Juli nl. dertien eeuwen geleden zijn, dat
de H. Amandus te Gent de kloosters St.
Pieter en St. Bavo stichtte.
Oe H. Amandus.
De H. Amandus werd omstreeks het jaar
571 geboren te Nantes. Op 20-jarigen
leeftijd trad hij in een klooster op het
eilandje Oijen. Tevergeefs trachtte zijn
vader hem over te halen, om weder zijn
intrede in de wereld te doen. Am/hdus
begaf zich hierom naar het klooster te
Bourges, waar hij stond onder leiding
van bisschop Austregisilius. Teruggekeerd
van een bedevaartsreis naar Rome, werd
Amandus tot bisschop gewijd, zonder dat
hem echter een bepaald bisdom werd aan
gewezen. Amandus predikte overal het
Evangelie. Hij preekte onder de Vlamin
gen, de bewoners van Karinthië en in de
andere landen aan de Donau. Toen hij
door koning Dagobert werd verbannen,
trok hij naar de Gaseogners en de Nava-
ST. AMANDUS
reezen, keerde echter spoedig daarna we
derom terug naar de Zuidelijke Nederlan
den. De bewoners van die streken ston
den in dien tijd als zeer ruw bekend en
aanvankelijk had Amandus hier zeer wei
nig succes. Toen het gerucht zich ver
spreidde, dat Amandus een doode ten leve
had opgewekt, bekeerden zich echter vele
bewoners van de omstreken van Gent.
Amandus bouwde hierop veel kloosters.
In het jaar 630, juist dertien eeuwen gele
den, bouwde hij te Gent twee abdijen, wel
ke hij beide onder de bescherming van de
H. Petrus stelde. In 649 werd Amandus
benoemd tot bisschop van M a a s-
t r i c h t, welke waardigheid hij drie jaar
bekleedde. Amandus werkte hierna nog
eenigen tijd onder de heidenen, maar
trok zich toen in het klooster Elnon te
rug, alwaar hij in 661 in den ouderdom van
90 jaar stierf.
De H. Bavo.
In den tijd, dat Amandus bisschop van
Maastricht was, woonde in Luik Allowi-
nus, lid van een oud adellijk geslacht. Na
den dood van zijn echtgenoote, hoorde hij
eens een preek van Amandus en was
hierdoor zoo getroffen, dat hij zich bekeer
de. Eenigen tijd later tiad hij in een door
Amandus gesticht klooster en ontving hiel
den naam Bavo. Nadat Bavo tot priester
was gewijd, maakte hij een studie-reis
naar de verschillende kloosters met toe
stemming van zijn geestelijke overheden.
Teruggekeerd in Gent, leefde hij daar als
een kluizenaar, maar werd herhaaldelijk
door bezoekers lastig gevallen en keerde
hierom weder naar zijn klooster terug,
waar hij in 653 in geur en heiligheid stierf.
De vele wonderen, die bij zijn graf. bij
het klooster geschiedden, waren aanleiding
om het klooster den naam Bavo te geven.
ST. BAVO.
De abdij van Gent.
De abdij, welke aan de Schelde stond,
had een paar eeuwen later veel te lijden
van de invallen van de Noormannen, re
den waarom het in 851 door de monniken
werd verlaten; later keerden zij echter
weer terug na de herstelling van het
klooster door Arnoud van Vlaanderen. De
eerste abt was toen Gerard van Brogne.
In dien tijd breidde de stad, welke om de
abdij was ontstaan, zich aanmerkelijk uit.
In cle abdij hadden verschillende belang
rijke geschiedkundige gebeurtenissen
plaats. Hier werd geboren Jan van Gent,
hertog van Lancaster, zoon van Eduard
III.
Ook had in het klooster plaats de hu
welijksvoltrekking van Philips dten Stou
ten met Margaretha, dochter van Graaf
Lodewijk van Male van Vlaanderen. On
der de regeering van Karei V werd het
klooster opgeheven en de kloosterlingen
ontslagen van de geloften van eeuwige
armoede en gehoorzaamheid. Zij werden
benoemd tot kanunniken van de tot ka
pittelkerk verheven kloosterkerk. Toen in
1540 Karei V naar Gent trok, om ecu op
standige beweging te dempen, werd aan
de stad een zware schatting opgelegd en
besloot Karei V bier een citadel te bou
wen, juist op de plaats van het oude St.
Bavo-klooster. Het kapittel werd ver
plaatst naar de St. Janskerk, welke onder
den titel van St. Bavo in 1559 tot bis
schopskerk werd verheven. Tegelijkertijd
werd de H. Bavo patroon van de stad. De
oude abdij heeft langen tijd dienst gedaan
als citadel. In 1834 werd deze omgezet
in een museum, waarin de plaatselijke
oommissie voor monumentenzorg de ge
schiedkundige vondsten, welke op de ab
dij of omgeving betrekking hadden, plaat
sten.
De Kathedraal te Haarlem.
In de 12de en 13de eeuw dreef Haar
lem een drukken handel met G e n t. Van
zelf hoorden de Haarlemmers de bijzon
derheden uit het leven van den Heiligen
Bavo, waardoor een groote vereering voor
deze Heilige ontstond. Toen de stad in
grooten nood verkeerde, beloofden de in
woners den bouw van een basiliek ter eere
van den H. Bavo, met welken bouw in 1372
een aanvang werd genomen. In 1472 was
de St. Bavo gereed en nu verzocht men
aan den abt van het St. Bavo-klooster in
Gent een reliquie van den patroonheilige.
De abt van het klooster zond een arm van
den Heilige.' De stad Haarlem benoem
de nu den schout en schepenen, den onder
pastoor en alle geestelijken van de stad
Gent tot leden van het St. Bavo-gilde.
Tevens werd beloofd, dat jaarlijks een af
gevaardigde de St. Bavo-feesten in Gent
zou bijwonen en aldaar een waskaars van
een pónd voor het beeld van den Heilige
zou aansteken. Verder verklaarde de stad
Haarlem, dat voor de reliquie een
kostbare, zilveren kist zou worden ge
maakt. Een en ander werd medegedeeld
in een brief, voorzien van het stadszegel,
waarop de Heilige was afgebeeld als edel
man, met in de rechterhand een zwaard
en in de linkerhand een valk. De zilveren
kist. moest tijdens den beeldenstorm in
veiligheid worden gebracht en werd daar
toe gebracht naar Keulen, vanwaar de
kist in 1575 naar Haarlem werd terug
gezonden. Toen in 157S de stad geplun
derd werd, verdween de kostbare lcisb met
de reliquie, welke men niet meer terug
vond. Zooals men weet, zijn van de nieu
we St. Bavo. met den bouw, waarvan men
in 1895 begon onder leiding van den
bouwmeester Joseph Cuypers en welke in
1906 op de torens na gereed kwam, verle
den jaar de torens klaar gekomen. Zooals
reeds gezegd, zullen deze torens eind Juli
a.s. op plechtige wijze worden ingezegend,
bij welke gelegenheid een nieuwe reliquie
van den Heiligen Bavo naar de kathedrale
kerk wordt overgebracht. Zoo zal de vro
me band, welke sinds eeuwen deze twee
gildensteden met elkaar verbonden hield,
door de groote plechtigheden, welke op
handen zijn, vernieuw den verstevendigd
worden.
Twee dichters van
Maria
[Het volgende hebben wij ontleend aan hel
mooie tijdschrift „Voor Katholiek Jong Ne
derland" Mei],
Met den eenen dichter hebben we niet lang
geleden nog kennis gemaakt, toen we aandach
tig luisterden naar zijn „Nieuw Sprookje" van
het Kind met het Lam, dat alle menschen van
de stand rond zich vereenigde. Den anderen
dichter ken je vast al langer: er is wel geen
schoolleesboek, of er staat iets van hem in.
Bovendien wordt er nu juist hem ter eere
feestgevierd in zijn geboorteland; want het
was den lslen Mei honderd jaar geleden, dal
hij in Brugge ter wereld kwam. Hun naam:
Pater Jac. Schreurs, M. S. C., werkend als
priester in de mijnstreek van Zuid-Limburg;
Guido Gezelle, dichterlijke glorie van
Vlaanderenland.
Van hun leven ga ik nu niet vertellen, ook
niet van hun dichtwerk. Bij Gezelle ligt dal
besloten in vele rijke bundels en Pater
Schreurs moge ons, na zijn zangerige boekjes
„Voorjaar" en „De bloeiende Wijnstok" nog
een overvloed schenken van milde en zuivere
roomsche poëzie.
Beide dichters hebben mooie Maria-verzcn
geschreven en nu, met de Meimaand, kom ik
een enkel vers van beiden voor jullie inleiden.
Het stille vers van Pater Schreurs, dat ik
uitkoos uit vele andere, zal vooraf gaan; het
schallende Koninginnelied van Gezelle klinke
forsch en breed daarna.
Eerst dus het „Meiliedje". Maar is dat nu
wel een Maria-vers, zul je na het lezen zeg
gen; alleen toch de allerlaatste regels doelen
op Maria? Er is een vers van dezen dichter,
dat „Het Landjuweel" heet; daar wandelt
Maria in feestelijken stoet van engelen door
hel Limburgsche land. Van den eersten tot
den laatste regel is daar de lieflijke Meimaand
zelf in het vers aanwezig. „Viaticum", een an
der vers, is misschien Schreurs' beste tot nu
toe. Het verhaalt het wonder, dat Maria deed,
toen zij eens in een Kerstnacht aan een ster
venden man op 'n afgelegen hoeve de laatste
H. Teerspijze bracht. Het is te lang om over
te nemen; maar ook dat melodieuze vers is
geheel van Maria doorzongen.
En nu dit Meiliedje. Een schoone herinne
ring van den dichter. Met zijn zusje komt hij
een Meiavond het oude stadje binnen. Boven
de huizen staat de lichte maan. Wat is het
stil in de straatjes; alleen zijn voeten en de
voeten van klein Zusje gaan over de steenen.
Soms zegt het meisje iets, dat helder opklinkt.
Hoog en zwart staat de toren. Wat een milde
eu tevreden avond. In de huizen hangt de
lamp laag en vertrouwelijk boven de tafel.
Aan een deur staat, rustend na z'n werk, een
knecht een liedje te fluiten. En, let nu op: al
die plechtige rust en stilte, die glimlach van
geluk, wordt opeens volkomen in het Maria-
liedje, dat een meisje ergens, uit een hof, uit
een kamer waar het venster openstaat, de
dichter weet het niet met heldere stem
door den zuiveren avond laat verklinken.
Daarin wordt de aardsche schoonheid geheel
verpuurd en opgeheven tot hemelsch en ange-
liek geluk. En voel je wel, dat die laatste
strophe dat zingende-Mariakind terug
over het geheele vers een lieflijke wijding
legt. We weten het allemaal: de laatste ver
inniging van een teeder-schoonen Meiavond is
slechts mogelijk in een katholiek hart, waarin
de blijde devotie woont voor de Vrouwe van
den Mei. De lichtende devotie werpt over alle
schoonheid van zoo'n avond nog een bizonde
ren glans.
Verklaren behoef ik in dit eenvoudige vers
je bijna niets. Het sprookjesbeeld in het eer
ste couplet moet je meer voelen dan beredenee
ren. Het toovervrouwtje aan het zilveren
wieltje, dat is de nacht zelf, die iets lieflijks
aan het spinnen is: het bijna doorschijnende
nachtfloers langs den hemel, de zachte sterren,
maneschijn en schaduw over de daken en in de
straatjes. De lampeschijn uit de huizen
heeft iets mijmerends, iets meditatiefs.
MEILIEDJE
Aan mijn Zusje.
Gij weet dien avond nog, nietwaar?
Wij traden stil en naast elkaar
Dat oude stadje binnen,
Een blaadje viel en nog zoo wal
En aan haar zilver wieltje zat
De nacht iets liefs te spinnen.
De straatjes waren klein en leeg,
Een mondje sprak, een mondje zweeg.
Het windje woei van 't Zuiden;
Daar stond een toren hoog en zwart,
Die had geen groot en gouden hart
Om helder mee te luiden.
De huizen waren alle klein
Daarboven stond de maneschijn
Zoo stil en zoo tevreden,
Wij hoorden daar, wij hoorden hier
Wij hoorden niets dan onze vier
Verlegen voeten treden.
De lampen hingen laag en lief
En lachten stil-raeditatief
Door kleine, roze ruiten,
En aan de deur stond hier en daar
Een knecht, heel zacht en zoetjes maar
Een liedeke te fluiten.
En ergens waar? ik wist het niet
Daar zong een meisje een helder, lied
Van heel verheven dingen:
Het was een lieve, verre wijs,
Die Engelen in het paradijs
De Maagd Maria zingen.
JAC. SCHREURS, M. S. C.
Na dit stille vioolspel van Pater Schreurs,
het dreunende orgel van Guido Gezelle.
Het dreunende orgel? Van Guido Gezelle,
den fijnen, zachten troubadour van God en
Vlaanderenland?
Ja, in dit vers wel, en nog in vele andere
ook. Want niet altijd is Gezelle de zoete zan
ger van de kleine juweelen in Gods schep
ping, van zwinkelende vlinders en wippende
meezen, van een zingende nachtegaal en schrij
vende watertorretjes, van dansende sneeuw
vlokken en zacht-klaterende popels. Er zijn
ook gedichten helaas minder gekend die
ons een grootsch- en diep-bewogen raenschen-
ziel openbaren. Men heeft gezegd: had Gezelle
maar méér zoo breed zijn vleugels uitgesla
gen! Zulke wenschen zijn onredelijk en on
dankbaar. Dichters zijn schoon, als ze zich ge
ven zooals ze voor God geroeid zijn. Maar, wie
van het groote en bewogene houdt, vindt dat
toch óók bij Gezelle. „O, ik sta mij zoo geren
te midden in 't veld", het machtige vers uit
den bundel „Gedichten, Gezangen en Gebe
den", is een laaiende vlam genoemd
En nu „Regina Coeli". Je weet, dat is de
lofzang aan Maria in den Paaschtijd.
„Koningin des Hemels, verheug U, alleluja,
Want de Heer is waarlijk verrezen, alleluja!"
Staande wordt het gezongen onder het Lof.
Al de Paaschjubel voor de Moeder, die den
verheerlijkten Zoon baarde!
Droge pieten en zeurlreesjes bij het lezen,
beginnen met dit vers niet veel. Maar wie een
levende slem heeft in zijn borst en een gloed
vol hart, die kan zich hier eens even laten
gaan.
Staat op, 't is 't Koninginnelied
dat uit den orgel springt
en over de rillende ruiten schiet
en bin de steenen dringt!
Dat is durven met de taal. Maar die zóó
den jubel voelt dringen naar de keel, die zóó
de ontroering voelt trillen in zijn hart, die
kan met het gewone niets beginnen. Weet ge
wis, dat de tranen den dichter langs de wan
gen liepen, als hij zoo in Verrijzenisjubel den
Regina Coeli meezong in de volle kerk.
In dit vers wil hij de vreugde losslaan in
de harten van allen, zooals hij de stemmen
wil aanvuren lot krachtigen jubel. „Staat op
en laat ons stüan!"
Het „Regina Coeli" wordt het nationale
lied van het „Roomsche Rijk", het Koningin
nelied van het katholieke volk. Een kerk vol
vc lk staat recht voor zijn Koning en zingt met
opgerichten hoofde en „brandenden blik" zijn
hymne; en de scepter der Koninginne blinkt
over onze hoofden.
Waar is een volk, jubelt de dichter, met
zulk een grootsch triomfgeschaf als wij, het
katholyke volk". Dat is trots en fierheid, maar
aan welk een diepe dankbaarheid en ontroering
ortsprongen. Dat is nog heel iets anders, dan
de dikwijls wel wat opgewarmde fierheid van
het vereenigngslied: „Roomschen dat zijn wij
met ziel en harte", waar, op z'n best, een
geestdrift voor de katholieke zaak uit op
klinkt. In het Koninginnelied is de witte geest
drift opgelaaid uit het katholieke geloof zelf;
het is heilige geestdrift, echt tot in het merg
der beenderen.
REGINA COELI
Staat op, 't is 't koninginnelied,
dat uit den orgel springt
cn over de rillende ruiten schiet
en bin' de steenen dringt;
staat op, zijt gij geen kind van haar,
is zij geen koningin
van u? Gij voert een borst, niet waar?
en 't woont een stem daarin?
Staat op dan, zingt, en, zingt gij niet,
staat op, en ondersteunt
met hoofd en brandenden blik het lied
dat in den orgel dreunt!
Staat op! Welk land of koninkrijk
met zulk een nationaal
gezang, met zulk een glorierijk
en grootsch triomfgeschaal
als wij, het katholijke volk,
het koninkrijk van Hem,
die spreekt en alle rijk en volk
doet beven op zijn stem;
als wij, op wien uw scepter blinkt,
o Moeder, Maagd! Welaan,
staat op, 't 'Regina Coeli klinkt,
staat op en laat ons staan!
GUIDO GEZELLE.
Nog enkele opmerkingen. Je zult misschien
gedacht hebben: wat vreemd toch, dat Gezelle
de menschen in de kerk oproept om luid het
Regina Coeli mee te zingen; dat gebeurt toch
haast nergens, Neen, maar toen Gezelle dit
vers schreef was hij leeraar aan het Seminarie
te Rousselaere, en de studenten in de kerk
van het seminarie zingen wel mee, zooals op
de meeste internaten. Wat zal dat onder de
bezieling van hun geliefden meester machtig
geklonken hebben.
Dit is een vers van langen adem; telkens
loopen er zinnen over in de volgende vers
regels. Rek dan bij het lezen hel laatste
woord iets, blijf even zweven (dan komt ook
het rijmwoord prachtiger uit) en zet dan* pas
den volgenden regel in. Lees het dus in geen
geval als gehakt stroo, maar ook niet als ge
woon doprloopend proza.
P. OOMES.
KALENDER DER WEEK
N.B. Als niet anders wordt aangegeven
dagelijks Gloria, geen Credo. Dc Prefatie
van, Paschen. Kleur: Wit.
ZONDAG, 18 Mei. Vierde Zondag na
Paschen. Mis: Cantate. 2e gebed v. d. H.
Venantius, Martelaar. Credo.
Zooals op iederen Zondag na- Paschen is
ook vandaag de Liturgie weer vervuld van
de Paaschgedachtc. Wonderbare dingen
heeft God gedaan. Door eigen kracht is
Christus van do dooden opgestaan en
sterft niet meer (Introïtus en Alleluja
vers). Ook wij, Christus' ledematen, zijn
met ons Hoofd, Christus verrezen. Komt eu
hoort- gij allen, die heb hooren wilt, wat de
Heer aan onze zielen gedaan heeft. Wij
doen niets te veel als wij de geheele aar-
do uitnoodigen om een daukpsalm uit te
jubelen (Offertorium), maar boven alles
dankbaarheid van de daadAfleggen allo
onreinheid en boosheid (Epistel) ons steeds
meer en moer zuiveren van onze gebreken
(Postcommunio) in één woord onzen le
venswandel heiligen (Stilgebed), opdat als
de H. Geest zal komen (Evcngelie) Hij ons
niet van zonde overtuigc (Communio).
MAANDAG, 19 Mei. Mis v. ti. H. Petrus
Caelestinus, Paus en Belijder: Statuit. 2e
gebed v. d. H. Pudentiana, Maagd.
Petrus Caelestinus heeft een mooi voor
beeld gegeven van ootmoed. Tegen zijn wil
tot Paus gekozen om wille zijner deugden,
rnoest hij zich deze keuze laten welgeval
len. Vier maanden later legde hij in een
Consistorie te Napels, in tegenwoordigheid
van den koning zijne waardigheid neer en
ging opnieuw zijn kloosterleven beginnen.
DINSDAG, 20 Mei. Mis v. d. H. Bernar-
dinus van Siëna, Belijder: Os Justi. 2e
gebed Concede (ter eere van Maria); 3e
voor Kerk of Paus.
Bernardinus, één der grootste sieraden
van de Kerk in dc 15e eeuw, werd 8 Sep
tember 1380 uit een edele familie t-e Massa
geboren. Zijne moeder stierf toen hij pas
drie jaren oud was. Bernardinus ontving
echter toch een zeer vrome opvoeding van
twee zijner tantes, zoodat hij van dag tot
dag in godsvrucht, wijsheid en liefde jegens
God en de menschen opgroeide. In het
jaar 1104 legde hij in de Orde der Capueij-
nen de gelofte af en legde bij zich op ver
langen van zijnen oversten toe op liet pre
dikambt. Vooral heeft hij den zoeten Nar^n
gepredikt in Italië als een teeken van ver
zoening en vrede in die dagen van strijd
en verdeeldheid.
WOENSDAG, 21 Mei De H. Mis v. (I.
vorigen Zondag: Cantate. 2e gebed Con
cede; 3e voor Kerk en Paus.
DONDERDAG, 22 Mei. De H. Mis v. d.
vorigen Zondag: Cantate. 2e gebed Con
cede; 3e voor Kerk en Paus.
VRIJDAG, 2a Mei. De H. Mis v. d.
vorigen Zondag: Cantate, 2e gebed Con
cede; 3e voor Kerk en Paus.
ZATERDAG, 21 Mei. Mis v. d. Ailerh.
Maagd op een Zaterdag: Salve (Zie <le
Votiefmis van Maria in den Paaschtijd). 2e
gebed tot den II. Geest; 3e (voor do Kerk);
4e voor den Paus. PProfatic v. d. Allerh.
Maagd (invullen: En U om de vcrocring).
IN DE KERKEN DER E.E. P.P. FRAN
CISCANEN:
Alles als in bovenstaande kalender, be
halve:
MAANDAG. Mis v. d. H. Ivo, Belijder:
Os Justi. 2e gebed v. d. II. Petrus Caeles-
rinus 3e v. d. H. Pudenliana.
DINSDAG. Eigen Mis v. d. H. Bernar
dinus: Laudationem. Geen verdere gebe
den.
WOENSDAG. Mis v. d. Z.Z. Theophilus
van Corte. Crispinus van Viterbo en Ben-
venutus van Recanati. Belijders: Confi-
teantur. Geen verdere gebeden.
DONDERDAG. Mis v. d. Z.Z. Joannes
Forest, Joannes van Cetina en Petrus van
Duenas, Martelaren: Sacti tui. 2e en 3e
gebed als in den gewonen kalender. Kleur:
Rood.
VRIJDAG. Mis v. d. Z.Z. Bartholomew
Jucci en Gerardus van Villamagna, Belij
ders: Corfiteantur. Gebed als gisteren.
ZATERDAG. Mis v. d, Z. Joannes van
Prado, Martelaar: Protexisti. Kleur: Rood
Amsterdam. ALB. M. KOK, Pr.
De voorbereidingen voor de koloniale tentoonstelling, welke het volgend
jaar iu het Bois de Vincennes nabij Parijs zal worden gchoudeu, en waar
aan, zooals bekend, ook door Nederlandsch Indië zal worden deelgenomen,
vorderen snel.
Dagelijks worden dc in aanbouw zijnde werken hiertoe door talrijke
Parijzenaars en toeristen bezocht.
Hierboven een deel der werkzaamheden aan den Angkor-tempel, welke
thans uitwendig vrijwel geheel voltooid is, in zijn momenteelen toestand.
I