ZATERDAG 15 MAART 1930
DE LE1DSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG- 8
Is dat mijn Vader?
nHiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiitiiiimiiYHiiiiiiiiiiiiiiiimiiimiimmiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiif;
CORRESPONDENTIE.
I' ran* Wittoiuan, Uoognudi.
Dal. versje is horI aardig; wordt gt
plantat. Hieraan heb ik niet» too te voe
gen, omdat er geen apart briefje bij was.
J o h a n n u van G e 1 d r o p, V o o i -
scholen. Ja, Johanna er liggen nou
we! 50 brieven te beantwoorden. Maar toch
zal ik voor dezen keer jou een» het oerst
ii beur! geven. „Beurt om beurt" krijgt een
'■••iirt. Nog «ven wachten. Dag Johanna'
Ver! groetje# thuis!
Lambert van L i i h. L e i d o u.
De raadsels worden a.x. Zaterdag ge
plaatst. Zie dan eens.' Veel groetje- aan
je ouders!
tiep Cabtclein, Leiden. Zie je
nu wel t Ik dacht wel, dat het een van bui
ten geleerd versje van school was. En nu
dit versje? Kom ik wil jou eens een plei-
zier doen! Luistert allen. Hier is Bcp en
heeft een eigen versje gemaakt.
Een mooie droom.
Lieve, beste Oom,
Ik had laatst 'n mooien droom.
Dat er stond in de krant.
Een versje, gemaakt door eigen hand.
Van een schaapje in de wei,
Dat. sprong en danste, oh zoo 1)1 ij
Want je zag van allen kant,
Dat er zomer was in 't land.
Ook wij allen zijn nu blij.
Dat wc hebben weldra Mei.
Dan gaan de kachels aan den kant
En gaan wij spelen in 'fc land.
Dan zingen wij van hopsa-hei.
Leveleve de sohoone Mei
En plukken bloempjes en vlechten thans
Voor Oome Wim een mooicn krans.
IZoo hoort het! Ga zoo door cn dan....
bij den volgenden wedstrijd zie ik jullie
drietjes weer, h welDag Wim! Maak veel
j groeten thuis!
j Hein Hoogeboom, Hoogmade.
i Wat 'n leuk verhaal is dat! Ik zal het
bewaren, tot wc weer wat plaats over heb
ben. Eu dut de duivel liet wijwater een af
schuwelijk goedje vindt, kan ik best be
grijpen. Dag Hein.
Hierbij laten we het! De volgende week
gaan we door. Hot stapeltje brieven wordt
al kleiner. Met hand cn groot voor allen.
Oom Wim.
HET PAARD
door Cadier.
.,Eou paard, naar den aard, is er nog
«er dan zijn staart": een hoogst merk
waardige ontdekking, gedaan door De
(dichtende) Schoolmeester.
Met bovenstaand wetenschappelijk be
gin vang ik mijn paardenartikel, niet te
verwarren met paardenmiddel, aan, om u
er in de oerste plaats op te wijzon dat hel
paard, verstandig als alle dieren, de ezel
niet uitgesloten, do gewoonte heeft aan
genomen om zich voorwaarts te verplaat
sen.
Evenzoo als bij hot menschdom, onder
scheidt men bij het paardendom rang en
-tand. Evenwel spreekt men hier niet van
elite, middenstand, of arbeiders, maar uit
fluitend van rassen. We onderscheiden
dan: ren-, rij-, werkküollon, nijl-, stok- cn
hobbelpaarden, do laatsten worden huis
en tuin dieren genoemd. Voorts is daar nog
do hit, een verkleinde ou vereenvoudigde
uitgave van het paard, hetwelk in de zoo-
gonauinde bczuinigingstijd ontstaan is.
Liefde en trouw voor de mcnsch bij
Het was te verschrikkelijk wat Paul ge
zien had! Hij wat het tienjarig zoontje
van een fabrieksarbeider, een opgewekte,
brave jon gen, met groote liefde voor vader
en moeder bezield. Ja, ook zijn vader eer
de en beminde hij....
Maar deze was slechts zelden thuis; ja
in den la. staten tijd zag Paul hem den
ganscben «week nauwelijks even in den fa
miliekring- Ofschoon vader 's avonds om
zes uur mat zijn werk klaar was, kwam hij
meestal des nachts thuis, als Paul reeds
lang was fcogeslapen. Moeder immers zond
hem nu atóijd naar bed, eer vader kwam;
hij mocht thans volstrekt niet meer zoo-
2 lang opblifven als vroeger
„Waarom mag dat niet meer? En waar
blijft hij dan toch zoo lang?" zoo vroeg
Paul aan tijn moeder.
Deze vrtag maakte moeder altijd treu
rig en l^lroefd. Ja, eenmaal zelfs had ze
geweend tjiicn hij dringend vroeg: „Waar
is vader <lam toch?"
Sedert dien had het kind nooit meer
gevraagdhet wilde moeder niet bedroefd
zien; dat «leed hem zoo'n pijn!
Ach, bedroefd was vrouw Smit voortdu
rend en ze had daartoe maar al te veel
redenen. Maar het kiud mocht het niet
merken: neen, het mocht baar groot har-
telccd niet kennenhet moest de achting
en de liefde voor zijn vader bewaren, zelfs
al verdiende hij ze ook in 't geheel niet
meer.
Paul is stiller geworden. Aldoor moet
hij immers denken: Waar mag vader toch
zijnEn dan wordt 't hem benauwd om
't hart, en het is hem alsof alles thans
minder schoon er uit ziet dan vroeger.
Gaarne zou hij zijn vader wel eens wil
len vragen, waar hij zoo lang blijft. Maar
deze is thans niet zoo vriendelijk voor
hem als vroeger. Vroeger, ach ja, toen liet
hij de jongvsi op zijn knie paardje rijden
en maakte pijl en boog voor hem.
Thans veilt daar niet meer aan te den
ken; och de arme jongen; vader spreekt
nauwelijks meer tegen hem, hij is barsch
en norsch geworden. Neen, Paul is or bang
voor om het hem te VTagen.
Vanmorgen, toen ze samen naar de kerk
gingen, heeft moeder weer gezegd, dat hij
vurig voor vader moest bidden. Maar dat
deed hij altijd. Doch nu zal hij het nog
beter doen, want hij bereidt zicb voor tot
zijn eerste BI. Communie; binnen acht
weken is de groote dag daar! Dan zal ook
zijn vader weer goed op hem zijn, weer
goed! Het hart van 't kind siddort van
vrees, en z'n blik zocht het oog zijner moe
der. Hoe, ze schreit alweer.
Toen op <*u middag gebeurde het vree-
selijkc. Vader was na dc Vroegmis niet
meer naar buis gekomen.
(Slot volgt).
Bep^ eerste H. Communie.
Hop Castclcin.
GonduOolka, Leiden. Zoo Gou
da, zie ik je ook weer,eens! Bij den wed
strijd heb ik je goraist. Hoe kwam dut zoo?
En het opstal? Wordt geplaatst. Nog even
geduld! Begin aan iets nieuws voor den
volgenden wedstrijd na Paschen. Dag
GoudaMaak wederkeorig dc groeten aan
vader en moeder!
Maria van do Geest, Oud- Ad i
Dat opstel over „Opoc's feest" is heel
aardig beschreven. Als wc copy te kort
hadden, dun liet ik dit plaatsen, maar nu
is zooveel voor! Laat dit een troost zijn, ik
heb je goede bedoelingen gezien. Dag Mn
rietje! Tot den volgenden wedstrijd.
Ma rietje vau Haastrogt, Z o«
t c r w o u <1 r - Ik goloof niet, dut je
liet versje alleen of zolf gomaakt heb. Kom
ik laat het eens hooren, temeer daar wc
nu juist in den „Heiligen Vastentijd" zijn
Oe Heilige Vastentijd.
Wie zou schrikken van don Vasten,
Voor dien schoonen, heiligen tijd,
Die gehoel aan 't heil der zielen,
Van versterving is gewijd.
/oker wij als kleine kiud'ren,
Derven ons ontbijtje niet.
Maar toch vasten wc een beetje
Daar dc wet het ons gebiedt.
Koek on suiker eu veel lekker
Viel ons anders wel ten deel.
Maar nu krijgt het niet ons mondje.
Maar de boterham blijft niet heel.
\ls wc grooter zijn gowordeu.
En dc vastentijd komt aan,
Ja, Jan zal het vasten wezen,
'/even weekje- lang niet waar
Doch wij schromen niet die tijden,
't Is voor ons een goed vermaak;
i Kan ons in den hemel helpen,
Va«ton is *n ..Heilige Zonk!"
li. r.-n if br-kfnd. Ook het paard heeft da»®1
.igcn.chappcn. Ik kon zelfs iemand die A "<*k B?P m?! do Mdcr°
door oen waard de neus tot over de helft kindoren near de voorbereiding voor de
werd afgebeten. Of dut paard maar niet 1 '/ersle Communie. Nu was het den
veel van niensehen(vlee.rb) hield! Liefde pleten dag ven de voorbereiding Toen
.p het eerste gezicht noemt men dat, ge- Bep avonds in bed lag, kou ze haast
loof ik. of ook wel kalverliefde.
Het behoeft gceu betoog, dat van weder
liefde in dat geval geen sprake was. Hoog-
stens zou dc liefde zijn uitgegaan naar een
zijner biefstukken, doch men heeft deze
veel liever geleverd door mevrouw dc koe.
Paardenbicfjes willen in den regel wel
eons taai zijn, maar die van koeien ook
hoor!
j niet in slaap komen. Telkens dacht ze aan
j allerlei dingen. Als moeder haar morgen
nou maar niet vergeten zou om te wekken.
Eindelijk viel ze in slaap. Den volgenden
morgen werd ze vroeg wakker. Wat duur
de het toch lang, voordat moeder haar
icwam roepen. Hé, hé, daar kuam moeder.
.,Zoo Bep, bon je al wakker? vroeg ze.
„Heb jc goad geslapenKleed je
Johanna.
Wat zegi u nu' /oo is het inderdaad!
Vasten moeten wij allen. Groot en klein.
De grooten veel; d«- kleintjes een beetje
Zoo hoort het 1 Dag Johanna!
Jo Rijkelijk huisou, H o o g ïu a dc.
- ..Hoe de zonnebloem gestraft word" lau'
j| pi.<t MB, .lil BV OOk BB hOOlOBMOl
•igen work. Je hebt zoo ordelijk en net
je.-, gewerkt, dat jc werk een plaatsje ver-
lient.
Wixu van Haarlem, Leiden.
I :oo Wim' Jij hebt netje* gewerkt.
Ssppordekatjc
praten. Om dan
.tappen: de biefstukken cn andore heer-
lijkhedon, zooals carbonaden enz. die dc j
koe ons weet aan to bioden kwamen via i
cnren -lager in on bezit, maar. wnt taai
omtijds. Nu wilde het geval dat onzo sla- j
ger een tuchtig it negentig jarige schoon- j
moeder bij zich in huis had wonen.
Was nu het aan ons geleverde vleesch
j taai dan liepen we om het hardst naar
onze slager en informeerden hoe zijn
schoonmoeder hot maakte. Je kon nooit
weten..
Toen we op zekeren avond het overlij
densbericht van het oudje lazen hebben
wij onzen slager ijlings door ons dienst
meisje laten weten dat wij voortaan geen
vleesch meer van hem wcuschten te be
trekkenVoorzichtigheid is de schoon
moeder vau den slager 11
Maar om weer op het paard terug te
komen: het is oen merkwaardig dier. Hei-
kan bokkesprongeu maken, kippekuren
hebben, nuttig zijn cn is bij dit alles nog
fabrikant van dc roemruchte vijg en daar
mede leverancier aan de vogelwereld.
Maar hot paardenras sterft uit. Dc auto
heeft het verdrongen cn maakt bet leven
voor iict paard al moeilijker. En zo zal er
nog eens een tijd komen, dat er geen
paarden meer zijn en in hot een of andere
museum een geraamte van dit dier het
dan levend menschdom getuigenis geeft
van liet paarden bestaan. Doch eer het
voor het paard al moeilijker. En zoo zal er
MB iii boek .oden m Sarieren", se-chre-
ven door Troubadour, verkocht zijn. Dui
zendtallen! Di- prijs: 1.50 is niet hoog en
ik raad al mijn neven cn nichten tusschen
de 15 en zestig jaar aan, dit eenvoudig,
inaai kourig bock tc koopen.
Ik meen dat het een koning was, die
eens gezegd heeft. ..Een paard, een paard,
tn'n bochel voor oen paard". Als hij er
inderdaad in geslaagd is zijn rugverhevcii-
hcid voor een vlugge viervoeter in te rui
len cn als hij nog leefde on als hij dat
paard nog levend bezat on ah hij wist
dat het bock van Troubadour bestond, dan
jou hij thans roepen: ..Oden cn Sa tie ren!
m'n paard voor „Oden cn Sn tieren'.
Wair. Koningen zijn wijze lieden.
j vlug aan!" Bep kleedde zich vlug aan en
weldra liep ze tusschen vader en moeder
daar kan ik van mee- weldra liep ze tusschen
en van hot paard af te 1 jn^ naar kerk. Daar aangekomen ging
ze op do plaats zitten, «lie «Je pastoor,
ieder kind onder de voorbereiding had
aangewezen. Bop bad vuriger dan ooit.
Wat liep zc mooi naar de communiebank,
cn toen ze weer naar haar plaats ging. Na
de Mis liep ze tusschen vader en moeder
I in weer naar huis. Toen zo thuis kwamen
j feliciteerden haar vader en moeder Bcp
i hartelijk. Ze kreeg ook mooie cadeautjes,
zooals een mooi H. Hartbeeld, ou een
kerkboek. Daarna gingen ze ontbijten. Des
middags kwamen Bep's ooms en tantes
haar ook felicitecron. Zc kreeg wel een
heelebocl cadeaux. De dag verliep prettig.
Bep mocht 's avonds laat naar bed, cn
toen zo naar bed moest fluisterde ze aan
vaders en moeders oor: „Nog nooit heb ik
zóón fijne dag gehad!"
Suze Wijtenburg.
Een slimmerd.
Een ezeldrijver moest een» twaalf ezels
naar dc uiarkt brengen. Hij was niet één
van do slimsten. En daarom zei dc baas:
„Je gaat op 'n ezel zitten en de andere
laat je voorloopen. En tel dan voor dc ze
kerheid nu en dan maar eens. En voor hij
wegging telde hij de ezels, ze waren er
allemaal. Toen sprong hij op 'n ezel ou
daar ging 't troepje. Het was warm weer
en het duurde niet lang, of Jan, zoo heette
de knecht, viel in slaap.
Opeens stuikclde Jan'b ozel even on met
'n schok van schrik vloog de czeldrij/or
overeind. „Dat is dom", zei hij, om in
<laap tc vallen. Hoe zon het inot mijn
ezels staan. Ik zal ze 'ns tellen. Hij telde
ze maar kwam niet verder dan tot elf. Hij
telde nog 'ns. Het zweet brak hem uit.
Nog 'ns tellen, maar alweer elf. Nn keek
iiij alle kanton uit,
..Och, och," jammerde hij, „wat moet ik
iu tegen den baas zeggen?" Daar kwam
con fietsrijder hem achterop. Hé, mijnheer,
heeft U onderweg geen ezel gezien? Ik
:uoet er twaalf hebben en hoe ik ook tel,
ik kom maar tot elf. Dc fietsrijder zei
lachend, Jk zie wel dertien ezels". „Der
tien?", vroeg Jan en met open mond bleef
hij staan. „Heuseh", zei de fietsrijder, „er
zijn geen elf maar dertien. Kijk maar, een,
twee. drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, ne
gen, tien, elf. En één waar je op zit dat
is twaalf. En jij bent de dertiende ezel."
Mi«n Driessen.
Oe koning van de klas.
Er was verandering gekomen in de zesde
kla?. Geen goede verandering maat een
slechte. En dan nog wel in de klas van
mijnheer Carelse. De He was altijd een
voorbeeld voor allo klassen geweest. En
nu? Hoe dat kwam. Wel, er was 'n nieuwe
gekomen. Dat is altijd spannend, vooral als
hij verlegen bloost. Maar deze jongen was
heelemaal niet verlegen. Hij kwam uit
Amsterdam, daar was hij van twee scho
len weggejaagd. Z'n vader zat in de gevan
genis cu daarom kwam van de opvoeding
niet veel terecht. Toen mijnbeer met de
jongen binnenkwam steeg er 'n gemompel
op iu de klas. „Hoe heet jc ook weer?"
„Arie van Leuven". „Ga maar naast Wou
ter v. d. Doorn zitten, Arie." Arie begon
direct te praten. ,Wat heb jij te praten,
zeg", klonk het streng. „Tc Praat heele
maal niet". Daar kwam de leelijkc .aard
al naar boven. „We zullen lol krijgen met
hem meenden sommigen. Dc goeden dach
ten er anders over. Voortaan was Arie de
koning van do klas. 'n Echte dwingeland
was hij. Laatst gehoorzaamde hem een
jongen niet cn hij gooide hem met 'n steen
dat het bloed met straaltjes uit zijn oor
liep. Het gebeurde dat mijnheer aan Har
ry v. d. Linden een der beste leerlingen
van de klas een beurt gaf. 't Was erg
moeilijk. Stil keek hij op z'n boek, maar de
meester zag 't en „Kijk je af, Harry". „Ja,
mijnheer'. Dat was eigenlijk gewoon.
Maar nu? Onder 't speelkwartier kwam
Arie op hem af. „Wat meest je met weer
de waarheid te zeggen? Leeliike stroop
smeerder, huichelaar, heilige boon, alleen
maar om in den gunst bij mijnheer te ko
men." Harry was een goedige jongen.
Maar nu kleurde hij verontwaardigd. Hij
had zicb al langen tijd machteloos gevoeld
tegen Arie. Dat ze 'm dwingen, maar dat
ze hem dwingden om oneerlijk te zijn dat
nooit. „Leelijke tiran, wil je me dwingen
oneerlijk te zijn, kom op als je durft". Woe
dend viel Arie op to aan. Twee partijen
vormden zich. „Sla neer, Arie", klonk het
en de andere. Goed zoo, Harry houd hem.
Harry had de grootste partij. Ze rolden
op den grond en „Hoera! Harry heeft het
gewonnen." AlVn lieten Arie in de steek.
Arie was woest. Hij nam een steen om te
gooien. Maar toen kreeg hij een pak slaag.
Nou! Arie kon 't op school niet uithoudeu
cn lien weg, voor gced. De rüst keerde
weer. En Harry was voortaan de koning
van de klas.
Suzc van Zijp.
Een sprookje,
„Goeden morgen Reintje, heb je lekker
geslapen."
,'t Gaat nogal, maar wat doe jij hier
voor mijn hol, je komt zeker weer om
vleesch vragen, nou zie maar dat je het
krijgt hoor." „Ook een hartelijke ont
vangst", bromde Bruintje, maar op een
vriendelijker toon ging hij voort. „Van wie
krijg jo al dat vleesch vosje?" „Dat zal ik
jo vertellen, maar je moet het niet tegen
iedereen gaan zeggen, hoor?"
„Nee, dat zal ik niet doen". „Nu ik zal
het je zeggen, ik krijg het van dc men-
cshen".
„Van de menschen?"
„Ja, van de menschen, maar hou je ge
mak, want anders komt buurman Zwijn
ook nog hier. Je kent jager Veldhuis toch
zeker wel?"
„Ja, en ik ben er wel een beetje bang
voor ook".
„Nu dal behoef je niet te wezen, want
het is dc beste man die op wereld is, van
hem krijg ik altijd vleesch."
„Van den jager? nee maar!eu de beer
sloeg beide voorpooten tegen elkaar.
„Maar hoc leg jc dat toch aan?" „Dat wou
ik jc juist zeggen, ik ga 's morgens om een
uur of vijf op den weg staan, die vlak bij
't huis van Veldhuis ligt."
„Ik sta er dan zoo vijf minuten, eu dan
komt do jager, hij ziet mc clan natuurlijk,
en dan ga ik net eender doen als 'n hond,
ik ga op m'n achterpooten staan, steek
m'n voorpooten schuin in de hoogte en
sluit m'n oogen. Dan kreeg ik een kluifje
of 'n boutje. Gisteren heb ik hem ook nog
gezien en hij zei dat bij 't zoo jammer
vond dat de beren en de wilde zwijnen
kwaad op hem waren anders kon hij die
ook een kluifje of 'n boutje geven."
„Maar dat zal gebeuren", riep de beer.
„Doe mc 't kunstje eens voor."
„Kijk zoo, cn de vos deed bet maar hij
zorgdo wel dat hij do oogen niet heelemaal
rlicbt deed, want hij vertrouwde het beer-
tjo niet zoo ^rg. Maar deze had er geen
erg in, en deecl 't kanstje na, alhoewel hij
't niet zoo precies deed.
„Doe ik 't zoo goed".
„Ja, zoo goed, dat als dc jager je ziet,
hij jc- direct dood zou schieten."
„Rein, Rein, wat ben je weer braaf aan
het jokkon."
.Jokken, nee hoor, ik hob ondervonden,
dat als je dc waarheid spreekt veel verder
komt."
„Maar waarom zal hij me dan direct
dood schieten?"
„Omdat je geen twintig tellen zoo kan
blijven staan, en dan zal de jager denken,
dal je een aanval op hem wil doen".
„Hoelang moet je dan blijven staan?"
„Honderd tellen is genoegd"
„Tot honderd tellen kan ik niet, ik heb
nooit school gegaan."
„Dat zal ik wel doen, ik zal aan
staart trekken."
„Nu heb ik zin om 'n dutje te doen, an
ders wordt het zoo laat. gedag tot morgen
ochtend als je maag begint te jeuken."
De beer ging ook naar zijn hol, en ging
'.ich oefenen in *t kunstje. De vo6 daaren
I tegen giug zoodra de beer weg was hazen
i nn konijnen vangen, 's Avonds kwam hij
I met 'u rijken buit thuis. Den volgenden
morgen vroeg, wa« de beer al bij Reintje
•n welgemoed gingen zc naar den jager.
Na een uur aeloopen te hebben zagen zo
den jager. „Nu opgepast Bruintje, wachten
tot ik aan je staart trek". Hiep, hiep en
de beer zat rechtop, met de oogen geslo
ten. Toen dc jager dc beer zag legde hij
aan, paf, paf en de bedrogeu beer was
dood. Reintje ging gauw naar z'n hol eer
zijn zoogenaamdeu vriend hem ook in de
gaten kreeg.
Marietje Pannebakker.
Van een vader, een zoon, een ezel en
menschen.
naverteld door Laura van Valderen.
Een boer keerde met zijn zoon van do
stad naar huis terug cn zat kalmpjes op
den rug van zijn grauwtje. Daar komt
een wandelaar aan, die zegt: „Nou, vador-
tje, dat is ook niet mooi van je, dat je je
zoon laat loopen en zelf op den ezel zit;
jij bent sterk en je zoon is zwak; kijk eens-
hoe moe de jongen is." Goed! zegt vader
en stijgt af cn laat zijn zoon op den ozel
zitten. Daar komt een andere wandelaar
aan dit zegt: „Kijk nou zoo'n jongen een6;
die laat zijn ouden vader maar loopen en
rijdt zelf heel behaaglijk, je moest jc
schamen, je vader zoo weinig te ceron!"
„Goed" «preekt de zoon, „laat hem dan
maar bij mij komen zitten." En grauwtje
sukkelt voorwaart* met zijn zware last.
Daar komen ze een heer tegen die zegt:
„Heb je ooit zulke dierenbeuleu gezien?
Je zult het arme beest dood maken. Met
twee man op een ezel". „Goed!" spreken
.ader en zoon en beiden staan al op den
grond en leiden den ezel in hun midden
voort. Daar komt weer iemand aan, die
zegt„Kijk eens, hier zijn er twee gek
geworden, die hebben een ezel om er op
te gaan zitten en ze gaan er naast loo
pen!" Nu binden vader on zoon den ozel
de pooten samen, steken er een sterken
tak doorheen endragen hem naar huis
tot groot vermaak van de wandelaars, die
dit stelletje gadeslaan. En wat leeren we
hieruit?
Doet uw plicht en let uiet op het ge
praat der menschen. Men kan het toch
nooit allen naar den zin maken. Doe wel
en zie niet om.
Hoe Jantje beter werd.
Op 't mooie frisschc kinderzaaltje,
Van 't groote Roomschc Ziekenhuis,
Moest Jantje maandenlang vertoeven,
Hü raakte er tenslotte thuis.
Wat waren Zusters goed voor Jantje,
Verzachtten ze dikwijls groote pijn,
Wat kon de Zuster 't rustig maken,
Als alles stil om hem moest zijn!
Maar als 'i mooiste in die maanden,
Van Jantjes ziekenhuis bestaan,
Dat waren zeker wel de uurtjes,
Dal vriendjes kwamen af en aan.
Dat waren altijd fijne dagen,
Zjj brachten vaak verrassing mcc,
En Jantje kreeg dan ook wat lekkers,
Als Zuster schonk een kopje thoc.
Toen op een der laatste dagen.
Werd kleine Jan iets moois gebracht.
Een Indianonstc! mot veeren,
En bijl en mes. O, 't was pracht!
En Zuster tooide Jan mot pluimen,
Van z'n pyama ook z'n mouw,
Hij was nu zeker wel een hoofdman,
Hij voelde zich als Winnet ou.
„Maar Zuster', «prak een heer bezoeker,
„Als Winnetou is Jan niet echt,
Die jongen ziet nog veel tc witjes
Van hoofdman brengt hij niets terecht
Toen wilde Zustor Jantje verven,
Dat gat' op 't zaaltje groot gelach,
Wat zou do dokter toch wel zeggen.
Als Jantje eens als roodhuid zag.
„Neen wil jc graag een hoofdman
worden,
Dan sterk zijn jongen en een man,
Nu eten, rusten cn veel slapen,
Dan ben je gauw weer beter Jan!"
Zoo sprak de Zuster, en Jan deed het.
At alles op wat Zuster bracht.
En zoo komt, dat hij, nu weer beter,
Zelf om dit verhaaltje lacht.
Mies.
Vogeltjes vangen.
Zij waren samen buiten,
Maar kwamen uit de stad.
Ze speelden vroolijk samen
Nu dit en dan weer dat.
Tenslotte kwam de winter
En 't arme vogelheer
Vond nu op bouw- en weiland
Geen enkel graantje meer.
Thans zochten zij de huizen,
En pikten bij den boer
Van 't heerlijk hondeneten
Of van het kippenvoer.
Dat zagen ook die meisjes
En zaten spoedig daar,
Een val voor de arme vogels
Van stcenen in elkaar.
Een vinkje zag daar 'i eten; I
Hij sprong erin en at,
Maai één steen viel en nu zag
Dat hij gevangen zat.
De slimme meisjes namen
De deksteeu op, en ziet,
De vink ontsnapte on floot toen:
„Gevangen bleef ik niet!"
Nelly Drougelmans.