ZATERDAG 15 MAART 1930 DE LE1DSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG- 8 Is dat mijn Vader? nHiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiitiiiimiiYHiiiiiiiiiiiiiiiimiiimiimmiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiif; CORRESPONDENTIE. I' ran* Wittoiuan, Uoognudi. Dal. versje is horI aardig; wordt gt plantat. Hieraan heb ik niet» too te voe gen, omdat er geen apart briefje bij was. J o h a n n u van G e 1 d r o p, V o o i - scholen. Ja, Johanna er liggen nou we! 50 brieven te beantwoorden. Maar toch zal ik voor dezen keer jou een» het oerst ii beur! geven. „Beurt om beurt" krijgt een '■••iirt. Nog «ven wachten. Dag Johanna' Ver! groetje# thuis! Lambert van L i i h. L e i d o u. De raadsels worden a.x. Zaterdag ge plaatst. Zie dan eens.' Veel groetje- aan je ouders! tiep Cabtclein, Leiden. Zie je nu wel t Ik dacht wel, dat het een van bui ten geleerd versje van school was. En nu dit versje? Kom ik wil jou eens een plei- zier doen! Luistert allen. Hier is Bcp en heeft een eigen versje gemaakt. Een mooie droom. Lieve, beste Oom, Ik had laatst 'n mooien droom. Dat er stond in de krant. Een versje, gemaakt door eigen hand. Van een schaapje in de wei, Dat. sprong en danste, oh zoo 1)1 ij Want je zag van allen kant, Dat er zomer was in 't land. Ook wij allen zijn nu blij. Dat wc hebben weldra Mei. Dan gaan de kachels aan den kant En gaan wij spelen in 'fc land. Dan zingen wij van hopsa-hei. Leveleve de sohoone Mei En plukken bloempjes en vlechten thans Voor Oome Wim een mooicn krans. IZoo hoort het! Ga zoo door cn dan.... bij den volgenden wedstrijd zie ik jullie drietjes weer, h welDag Wim! Maak veel j groeten thuis! j Hein Hoogeboom, Hoogmade. i Wat 'n leuk verhaal is dat! Ik zal het bewaren, tot wc weer wat plaats over heb ben. Eu dut de duivel liet wijwater een af schuwelijk goedje vindt, kan ik best be grijpen. Dag Hein. Hierbij laten we het! De volgende week gaan we door. Hot stapeltje brieven wordt al kleiner. Met hand cn groot voor allen. Oom Wim. HET PAARD door Cadier. .,Eou paard, naar den aard, is er nog «er dan zijn staart": een hoogst merk waardige ontdekking, gedaan door De (dichtende) Schoolmeester. Met bovenstaand wetenschappelijk be gin vang ik mijn paardenartikel, niet te verwarren met paardenmiddel, aan, om u er in de oerste plaats op te wijzon dat hel paard, verstandig als alle dieren, de ezel niet uitgesloten, do gewoonte heeft aan genomen om zich voorwaarts te verplaat sen. Evenzoo als bij hot menschdom, onder scheidt men bij het paardendom rang en -tand. Evenwel spreekt men hier niet van elite, middenstand, of arbeiders, maar uit fluitend van rassen. We onderscheiden dan: ren-, rij-, werkküollon, nijl-, stok- cn hobbelpaarden, do laatsten worden huis en tuin dieren genoemd. Voorts is daar nog do hit, een verkleinde ou vereenvoudigde uitgave van het paard, hetwelk in de zoo- gonauinde bczuinigingstijd ontstaan is. Liefde en trouw voor de mcnsch bij Het was te verschrikkelijk wat Paul ge zien had! Hij wat het tienjarig zoontje van een fabrieksarbeider, een opgewekte, brave jon gen, met groote liefde voor vader en moeder bezield. Ja, ook zijn vader eer de en beminde hij.... Maar deze was slechts zelden thuis; ja in den la. staten tijd zag Paul hem den ganscben «week nauwelijks even in den fa miliekring- Ofschoon vader 's avonds om zes uur mat zijn werk klaar was, kwam hij meestal des nachts thuis, als Paul reeds lang was fcogeslapen. Moeder immers zond hem nu atóijd naar bed, eer vader kwam; hij mocht thans volstrekt niet meer zoo- 2 lang opblifven als vroeger „Waarom mag dat niet meer? En waar blijft hij dan toch zoo lang?" zoo vroeg Paul aan tijn moeder. Deze vrtag maakte moeder altijd treu rig en l^lroefd. Ja, eenmaal zelfs had ze geweend tjiicn hij dringend vroeg: „Waar is vader <lam toch?" Sedert dien had het kind nooit meer gevraagdhet wilde moeder niet bedroefd zien; dat «leed hem zoo'n pijn! Ach, bedroefd was vrouw Smit voortdu rend en ze had daartoe maar al te veel redenen. Maar het kiud mocht het niet merken: neen, het mocht baar groot har- telccd niet kennenhet moest de achting en de liefde voor zijn vader bewaren, zelfs al verdiende hij ze ook in 't geheel niet meer. Paul is stiller geworden. Aldoor moet hij immers denken: Waar mag vader toch zijnEn dan wordt 't hem benauwd om 't hart, en het is hem alsof alles thans minder schoon er uit ziet dan vroeger. Gaarne zou hij zijn vader wel eens wil len vragen, waar hij zoo lang blijft. Maar deze is thans niet zoo vriendelijk voor hem als vroeger. Vroeger, ach ja, toen liet hij de jongvsi op zijn knie paardje rijden en maakte pijl en boog voor hem. Thans veilt daar niet meer aan te den ken; och de arme jongen; vader spreekt nauwelijks meer tegen hem, hij is barsch en norsch geworden. Neen, Paul is or bang voor om het hem te VTagen. Vanmorgen, toen ze samen naar de kerk gingen, heeft moeder weer gezegd, dat hij vurig voor vader moest bidden. Maar dat deed hij altijd. Doch nu zal hij het nog beter doen, want hij bereidt zicb voor tot zijn eerste BI. Communie; binnen acht weken is de groote dag daar! Dan zal ook zijn vader weer goed op hem zijn, weer goed! Het hart van 't kind siddort van vrees, en z'n blik zocht het oog zijner moe der. Hoe, ze schreit alweer. Toen op <*u middag gebeurde het vree- selijkc. Vader was na dc Vroegmis niet meer naar buis gekomen. (Slot volgt). Bep^ eerste H. Communie. Hop Castclcin. GonduOolka, Leiden. Zoo Gou da, zie ik je ook weer,eens! Bij den wed strijd heb ik je goraist. Hoe kwam dut zoo? En het opstal? Wordt geplaatst. Nog even geduld! Begin aan iets nieuws voor den volgenden wedstrijd na Paschen. Dag GoudaMaak wederkeorig dc groeten aan vader en moeder! Maria van do Geest, Oud- Ad i Dat opstel over „Opoc's feest" is heel aardig beschreven. Als wc copy te kort hadden, dun liet ik dit plaatsen, maar nu is zooveel voor! Laat dit een troost zijn, ik heb je goede bedoelingen gezien. Dag Mn rietje! Tot den volgenden wedstrijd. Ma rietje vau Haastrogt, Z o« t c r w o u <1 r - Ik goloof niet, dut je liet versje alleen of zolf gomaakt heb. Kom ik laat het eens hooren, temeer daar wc nu juist in den „Heiligen Vastentijd" zijn Oe Heilige Vastentijd. Wie zou schrikken van don Vasten, Voor dien schoonen, heiligen tijd, Die gehoel aan 't heil der zielen, Van versterving is gewijd. /oker wij als kleine kiud'ren, Derven ons ontbijtje niet. Maar toch vasten wc een beetje Daar dc wet het ons gebiedt. Koek on suiker eu veel lekker Viel ons anders wel ten deel. Maar nu krijgt het niet ons mondje. Maar de boterham blijft niet heel. \ls wc grooter zijn gowordeu. En dc vastentijd komt aan, Ja, Jan zal het vasten wezen, '/even weekje- lang niet waar Doch wij schromen niet die tijden, 't Is voor ons een goed vermaak; i Kan ons in den hemel helpen, Va«ton is *n ..Heilige Zonk!" li. r.-n if br-kfnd. Ook het paard heeft da»®1 .igcn.chappcn. Ik kon zelfs iemand die A "<*k B?P m?! do Mdcr° door oen waard de neus tot over de helft kindoren near de voorbereiding voor de werd afgebeten. Of dut paard maar niet 1 '/ersle Communie. Nu was het den veel van niensehen(vlee.rb) hield! Liefde pleten dag ven de voorbereiding Toen .p het eerste gezicht noemt men dat, ge- Bep avonds in bed lag, kou ze haast loof ik. of ook wel kalverliefde. Het behoeft gceu betoog, dat van weder liefde in dat geval geen sprake was. Hoog- stens zou dc liefde zijn uitgegaan naar een zijner biefstukken, doch men heeft deze veel liever geleverd door mevrouw dc koe. Paardenbicfjes willen in den regel wel eons taai zijn, maar die van koeien ook hoor! j niet in slaap komen. Telkens dacht ze aan j allerlei dingen. Als moeder haar morgen nou maar niet vergeten zou om te wekken. Eindelijk viel ze in slaap. Den volgenden morgen werd ze vroeg wakker. Wat duur de het toch lang, voordat moeder haar icwam roepen. Hé, hé, daar kuam moeder. .,Zoo Bep, bon je al wakker? vroeg ze. „Heb jc goad geslapenKleed je Johanna. Wat zegi u nu' /oo is het inderdaad! Vasten moeten wij allen. Groot en klein. De grooten veel; d«- kleintjes een beetje Zoo hoort het 1 Dag Johanna! Jo Rijkelijk huisou, H o o g ïu a dc. - ..Hoe de zonnebloem gestraft word" lau' j| pi.<t MB, .lil BV OOk BB hOOlOBMOl •igen work. Je hebt zoo ordelijk en net je.-, gewerkt, dat jc werk een plaatsje ver- lient. Wixu van Haarlem, Leiden. I :oo Wim' Jij hebt netje* gewerkt. Ssppordekatjc praten. Om dan .tappen: de biefstukken cn andore heer- lijkhedon, zooals carbonaden enz. die dc j koe ons weet aan to bioden kwamen via i cnren -lager in on bezit, maar. wnt taai omtijds. Nu wilde het geval dat onzo sla- j ger een tuchtig it negentig jarige schoon- j moeder bij zich in huis had wonen. Was nu het aan ons geleverde vleesch j taai dan liepen we om het hardst naar onze slager en informeerden hoe zijn schoonmoeder hot maakte. Je kon nooit weten.. Toen we op zekeren avond het overlij densbericht van het oudje lazen hebben wij onzen slager ijlings door ons dienst meisje laten weten dat wij voortaan geen vleesch meer van hem wcuschten te be trekkenVoorzichtigheid is de schoon moeder vau den slager 11 Maar om weer op het paard terug te komen: het is oen merkwaardig dier. Hei- kan bokkesprongeu maken, kippekuren hebben, nuttig zijn cn is bij dit alles nog fabrikant van dc roemruchte vijg en daar mede leverancier aan de vogelwereld. Maar hot paardenras sterft uit. Dc auto heeft het verdrongen cn maakt bet leven voor iict paard al moeilijker. En zo zal er nog eens een tijd komen, dat er geen paarden meer zijn en in hot een of andere museum een geraamte van dit dier het dan levend menschdom getuigenis geeft van liet paarden bestaan. Doch eer het voor het paard al moeilijker. En zoo zal er MB iii boek .oden m Sarieren", se-chre- ven door Troubadour, verkocht zijn. Dui zendtallen! Di- prijs: 1.50 is niet hoog en ik raad al mijn neven cn nichten tusschen de 15 en zestig jaar aan, dit eenvoudig, inaai kourig bock tc koopen. Ik meen dat het een koning was, die eens gezegd heeft. ..Een paard, een paard, tn'n bochel voor oen paard". Als hij er inderdaad in geslaagd is zijn rugverhevcii- hcid voor een vlugge viervoeter in te rui len cn als hij nog leefde on als hij dat paard nog levend bezat on ah hij wist dat het bock van Troubadour bestond, dan jou hij thans roepen: ..Oden cn Sa tie ren! m'n paard voor „Oden cn Sn tieren'. Wair. Koningen zijn wijze lieden. j vlug aan!" Bep kleedde zich vlug aan en weldra liep ze tusschen vader en moeder daar kan ik van mee- weldra liep ze tusschen en van hot paard af te 1 jn^ naar kerk. Daar aangekomen ging ze op do plaats zitten, «lie «Je pastoor, ieder kind onder de voorbereiding had aangewezen. Bop bad vuriger dan ooit. Wat liep zc mooi naar de communiebank, cn toen ze weer naar haar plaats ging. Na de Mis liep ze tusschen vader en moeder I in weer naar huis. Toen zo thuis kwamen j feliciteerden haar vader en moeder Bcp i hartelijk. Ze kreeg ook mooie cadeautjes, zooals een mooi H. Hartbeeld, ou een kerkboek. Daarna gingen ze ontbijten. Des middags kwamen Bep's ooms en tantes haar ook felicitecron. Zc kreeg wel een heelebocl cadeaux. De dag verliep prettig. Bep mocht 's avonds laat naar bed, cn toen zo naar bed moest fluisterde ze aan vaders en moeders oor: „Nog nooit heb ik zóón fijne dag gehad!" Suze Wijtenburg. Een slimmerd. Een ezeldrijver moest een» twaalf ezels naar dc uiarkt brengen. Hij was niet één van do slimsten. En daarom zei dc baas: „Je gaat op 'n ezel zitten en de andere laat je voorloopen. En tel dan voor dc ze kerheid nu en dan maar eens. En voor hij wegging telde hij de ezels, ze waren er allemaal. Toen sprong hij op 'n ezel ou daar ging 't troepje. Het was warm weer en het duurde niet lang, of Jan, zoo heette de knecht, viel in slaap. Opeens stuikclde Jan'b ozel even on met 'n schok van schrik vloog de czeldrij/or overeind. „Dat is dom", zei hij, om in <laap tc vallen. Hoe zon het inot mijn ezels staan. Ik zal ze 'ns tellen. Hij telde ze maar kwam niet verder dan tot elf. Hij telde nog 'ns. Het zweet brak hem uit. Nog 'ns tellen, maar alweer elf. Nn keek iiij alle kanton uit, ..Och, och," jammerde hij, „wat moet ik iu tegen den baas zeggen?" Daar kwam con fietsrijder hem achterop. Hé, mijnheer, heeft U onderweg geen ezel gezien? Ik :uoet er twaalf hebben en hoe ik ook tel, ik kom maar tot elf. Dc fietsrijder zei lachend, Jk zie wel dertien ezels". „Der tien?", vroeg Jan en met open mond bleef hij staan. „Heuseh", zei de fietsrijder, „er zijn geen elf maar dertien. Kijk maar, een, twee. drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, ne gen, tien, elf. En één waar je op zit dat is twaalf. En jij bent de dertiende ezel." Mi«n Driessen. Oe koning van de klas. Er was verandering gekomen in de zesde kla?. Geen goede verandering maat een slechte. En dan nog wel in de klas van mijnheer Carelse. De He was altijd een voorbeeld voor allo klassen geweest. En nu? Hoe dat kwam. Wel, er was 'n nieuwe gekomen. Dat is altijd spannend, vooral als hij verlegen bloost. Maar deze jongen was heelemaal niet verlegen. Hij kwam uit Amsterdam, daar was hij van twee scho len weggejaagd. Z'n vader zat in de gevan genis cu daarom kwam van de opvoeding niet veel terecht. Toen mijnbeer met de jongen binnenkwam steeg er 'n gemompel op iu de klas. „Hoe heet jc ook weer?" „Arie van Leuven". „Ga maar naast Wou ter v. d. Doorn zitten, Arie." Arie begon direct te praten. ,Wat heb jij te praten, zeg", klonk het streng. „Tc Praat heele maal niet". Daar kwam de leelijkc .aard al naar boven. „We zullen lol krijgen met hem meenden sommigen. Dc goeden dach ten er anders over. Voortaan was Arie de koning van do klas. 'n Echte dwingeland was hij. Laatst gehoorzaamde hem een jongen niet cn hij gooide hem met 'n steen dat het bloed met straaltjes uit zijn oor liep. Het gebeurde dat mijnheer aan Har ry v. d. Linden een der beste leerlingen van de klas een beurt gaf. 't Was erg moeilijk. Stil keek hij op z'n boek, maar de meester zag 't en „Kijk je af, Harry". „Ja, mijnheer'. Dat was eigenlijk gewoon. Maar nu? Onder 't speelkwartier kwam Arie op hem af. „Wat meest je met weer de waarheid te zeggen? Leeliike stroop smeerder, huichelaar, heilige boon, alleen maar om in den gunst bij mijnheer te ko men." Harry was een goedige jongen. Maar nu kleurde hij verontwaardigd. Hij had zicb al langen tijd machteloos gevoeld tegen Arie. Dat ze 'm dwingen, maar dat ze hem dwingden om oneerlijk te zijn dat nooit. „Leelijke tiran, wil je me dwingen oneerlijk te zijn, kom op als je durft". Woe dend viel Arie op to aan. Twee partijen vormden zich. „Sla neer, Arie", klonk het en de andere. Goed zoo, Harry houd hem. Harry had de grootste partij. Ze rolden op den grond en „Hoera! Harry heeft het gewonnen." AlVn lieten Arie in de steek. Arie was woest. Hij nam een steen om te gooien. Maar toen kreeg hij een pak slaag. Nou! Arie kon 't op school niet uithoudeu cn lien weg, voor gced. De rüst keerde weer. En Harry was voortaan de koning van de klas. Suzc van Zijp. Een sprookje, „Goeden morgen Reintje, heb je lekker geslapen." ,'t Gaat nogal, maar wat doe jij hier voor mijn hol, je komt zeker weer om vleesch vragen, nou zie maar dat je het krijgt hoor." „Ook een hartelijke ont vangst", bromde Bruintje, maar op een vriendelijker toon ging hij voort. „Van wie krijg jo al dat vleesch vosje?" „Dat zal ik jo vertellen, maar je moet het niet tegen iedereen gaan zeggen, hoor?" „Nee, dat zal ik niet doen". „Nu ik zal het je zeggen, ik krijg het van dc men- cshen". „Van de menschen?" „Ja, van de menschen, maar hou je ge mak, want anders komt buurman Zwijn ook nog hier. Je kent jager Veldhuis toch zeker wel?" „Ja, en ik ben er wel een beetje bang voor ook". „Nu dal behoef je niet te wezen, want het is dc beste man die op wereld is, van hem krijg ik altijd vleesch." „Van den jager? nee maar!eu de beer sloeg beide voorpooten tegen elkaar. „Maar hoc leg jc dat toch aan?" „Dat wou ik jc juist zeggen, ik ga 's morgens om een uur of vijf op den weg staan, die vlak bij 't huis van Veldhuis ligt." „Ik sta er dan zoo vijf minuten, eu dan komt do jager, hij ziet mc clan natuurlijk, en dan ga ik net eender doen als 'n hond, ik ga op m'n achterpooten staan, steek m'n voorpooten schuin in de hoogte en sluit m'n oogen. Dan kreeg ik een kluifje of 'n boutje. Gisteren heb ik hem ook nog gezien en hij zei dat bij 't zoo jammer vond dat de beren en de wilde zwijnen kwaad op hem waren anders kon hij die ook een kluifje of 'n boutje geven." „Maar dat zal gebeuren", riep de beer. „Doe mc 't kunstje eens voor." „Kijk zoo, cn de vos deed bet maar hij zorgdo wel dat hij do oogen niet heelemaal rlicbt deed, want hij vertrouwde het beer- tjo niet zoo ^rg. Maar deze had er geen erg in, en deecl 't kanstje na, alhoewel hij 't niet zoo precies deed. „Doe ik 't zoo goed". „Ja, zoo goed, dat als dc jager je ziet, hij jc- direct dood zou schieten." „Rein, Rein, wat ben je weer braaf aan het jokkon." .Jokken, nee hoor, ik hob ondervonden, dat als je dc waarheid spreekt veel verder komt." „Maar waarom zal hij me dan direct dood schieten?" „Omdat je geen twintig tellen zoo kan blijven staan, en dan zal de jager denken, dal je een aanval op hem wil doen". „Hoelang moet je dan blijven staan?" „Honderd tellen is genoegd" „Tot honderd tellen kan ik niet, ik heb nooit school gegaan." „Dat zal ik wel doen, ik zal aan staart trekken." „Nu heb ik zin om 'n dutje te doen, an ders wordt het zoo laat. gedag tot morgen ochtend als je maag begint te jeuken." De beer ging ook naar zijn hol, en ging '.ich oefenen in *t kunstje. De vo6 daaren I tegen giug zoodra de beer weg was hazen i nn konijnen vangen, 's Avonds kwam hij I met 'u rijken buit thuis. Den volgenden morgen vroeg, wa« de beer al bij Reintje •n welgemoed gingen zc naar den jager. Na een uur aeloopen te hebben zagen zo den jager. „Nu opgepast Bruintje, wachten tot ik aan je staart trek". Hiep, hiep en de beer zat rechtop, met de oogen geslo ten. Toen dc jager dc beer zag legde hij aan, paf, paf en de bedrogeu beer was dood. Reintje ging gauw naar z'n hol eer zijn zoogenaamdeu vriend hem ook in de gaten kreeg. Marietje Pannebakker. Van een vader, een zoon, een ezel en menschen. naverteld door Laura van Valderen. Een boer keerde met zijn zoon van do stad naar huis terug cn zat kalmpjes op den rug van zijn grauwtje. Daar komt een wandelaar aan, die zegt: „Nou, vador- tje, dat is ook niet mooi van je, dat je je zoon laat loopen en zelf op den ezel zit; jij bent sterk en je zoon is zwak; kijk eens- hoe moe de jongen is." Goed! zegt vader en stijgt af cn laat zijn zoon op den ozel zitten. Daar komt een andere wandelaar aan dit zegt: „Kijk nou zoo'n jongen een6; die laat zijn ouden vader maar loopen en rijdt zelf heel behaaglijk, je moest jc schamen, je vader zoo weinig te ceron!" „Goed" «preekt de zoon, „laat hem dan maar bij mij komen zitten." En grauwtje sukkelt voorwaart* met zijn zware last. Daar komen ze een heer tegen die zegt: „Heb je ooit zulke dierenbeuleu gezien? Je zult het arme beest dood maken. Met twee man op een ezel". „Goed!" spreken .ader en zoon en beiden staan al op den grond en leiden den ezel in hun midden voort. Daar komt weer iemand aan, die zegt„Kijk eens, hier zijn er twee gek geworden, die hebben een ezel om er op te gaan zitten en ze gaan er naast loo pen!" Nu binden vader on zoon den ozel de pooten samen, steken er een sterken tak doorheen endragen hem naar huis tot groot vermaak van de wandelaars, die dit stelletje gadeslaan. En wat leeren we hieruit? Doet uw plicht en let uiet op het ge praat der menschen. Men kan het toch nooit allen naar den zin maken. Doe wel en zie niet om. Hoe Jantje beter werd. Op 't mooie frisschc kinderzaaltje, Van 't groote Roomschc Ziekenhuis, Moest Jantje maandenlang vertoeven, Hü raakte er tenslotte thuis. Wat waren Zusters goed voor Jantje, Verzachtten ze dikwijls groote pijn, Wat kon de Zuster 't rustig maken, Als alles stil om hem moest zijn! Maar als 'i mooiste in die maanden, Van Jantjes ziekenhuis bestaan, Dat waren zeker wel de uurtjes, Dal vriendjes kwamen af en aan. Dat waren altijd fijne dagen, Zjj brachten vaak verrassing mcc, En Jantje kreeg dan ook wat lekkers, Als Zuster schonk een kopje thoc. Toen op een der laatste dagen. Werd kleine Jan iets moois gebracht. Een Indianonstc! mot veeren, En bijl en mes. O, 't was pracht! En Zuster tooide Jan mot pluimen, Van z'n pyama ook z'n mouw, Hij was nu zeker wel een hoofdman, Hij voelde zich als Winnet ou. „Maar Zuster', «prak een heer bezoeker, „Als Winnetou is Jan niet echt, Die jongen ziet nog veel tc witjes Van hoofdman brengt hij niets terecht Toen wilde Zustor Jantje verven, Dat gat' op 't zaaltje groot gelach, Wat zou do dokter toch wel zeggen. Als Jantje eens als roodhuid zag. „Neen wil jc graag een hoofdman worden, Dan sterk zijn jongen en een man, Nu eten, rusten cn veel slapen, Dan ben je gauw weer beter Jan!" Zoo sprak de Zuster, en Jan deed het. At alles op wat Zuster bracht. En zoo komt, dat hij, nu weer beter, Zelf om dit verhaaltje lacht. Mies. Vogeltjes vangen. Zij waren samen buiten, Maar kwamen uit de stad. Ze speelden vroolijk samen Nu dit en dan weer dat. Tenslotte kwam de winter En 't arme vogelheer Vond nu op bouw- en weiland Geen enkel graantje meer. Thans zochten zij de huizen, En pikten bij den boer Van 't heerlijk hondeneten Of van het kippenvoer. Dat zagen ook die meisjes En zaten spoedig daar, Een val voor de arme vogels Van stcenen in elkaar. Een vinkje zag daar 'i eten; I Hij sprong erin en at, Maai één steen viel en nu zag Dat hij gevangen zat. De slimme meisjes namen De deksteeu op, en ziet, De vink ontsnapte on floot toen: „Gevangen bleef ik niet!" Nelly Drougelmans.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 8