O— I^IMDEREH ZATERDAG 22 FEBRUARI 1930 DE LE1DSCHE COURANT IZA *t111111111II1111111111111111111111111111111111u111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111II11 l: Tl 111111111111111111II11111111II1111111111111111f111111111111M1111IIIII111111II111111N111i111111111111II111111111111 iT CORRESPONDENTIE. Josephine Scherme r—V o e s t, Leiden. Dank voor hartelijk schrij ven! Zoo'n vergadering le houden was 'n idéé maarDaar zit meer aan vast, als jo denkt. Hoe het ook zij: jouw voorstel was alleszins acceptabel, als het practiseh uitvoerbaar was. Ik hou me aanbevolen voor veel, veel meer dergelijke bijdragen. Dag Josephine! Veel groeten thuis. Met hand en groet en dank! Van de volgende Neefjes en Nichtjes is een schrijven ingekomen, dat zo den ge wonnen prijs onder dank hebben ont vangen. le. Tootje Plouvier, Leiden. 2e. Theo Gründemann, Leiden. 3e. Jacob van Berkum, Alphen a. d. Bijn. 4e. Bertus Beugelsdijk, Warmond. 5e Bernard van Dieren, Leiden. Van do andere gelukkigen nog niets ge hoord. Lucie Wijtenburg en Tootje Plouvier. Jullie opstellen zijn lang niet slecht. Ik zal beide plaatsen. Nog even geduld! Dag lieve Nichtjes! Groeten aan alle huisgenooten! Kaatje Schram a, Nieuwveen. Ik zal jullie eens laten hooren, hoe Kaatje in mooie verzen haar dichterlijk hart dos morgens uitstort ofen dit is niet onmogelijk, hoe zij een morgenliedje zingt., dat een ander componeerde. Hoort! Morgenliedje. 't Is tijd om op te staan, 't Is tijd om uit te gaan, Komt kinderen, wakker! 't Is nu zoo lekker frisch. Wie nu nog slaap'rig is, Dat is een stakker. Een zonnetpo van goud, Waar ieder kind van houdt, Staat blij te blinken. Kom, haast je naar de wei. En laat daar maar weer blij Je liedjes klinken. Kaatje Sclirama. Gé Brand, Leiden. Als jouw op stelletje vier maal zoolang was en je had er vijfmaal zooveel zorg aan besteed, dan., zou ik er heusch eens over denken, of ik het. plaatsen zou. Denk hier oens aan voor den volgenden keer Gé. Dag Neefje Agatha Cornelisse, Leiden. Juffertje Wildzang wordt geplaatst. Zie de volgende weck! Bogin al vast aan iets nieuws! Bij voorbaat de hand. Daag! Frans Pannebakker, Hazevs- woude. Zoo Franske, ben jij aan het rijmen geslagen! Dat mag ik wol! Dat is een aardige tijdspassoering en goede oefening tevens. Luistert eens dan zal ik Frans hot woord geven. Daar komt ie! Leve de wedstrijd. De eerste maand van 'fc jaar Kwam Oom Wim met raadsels aan, niet waar? Ik zou probeeren en bestudeeren Of ik de kunstjes wel zou leeron, En het 5tal maken zou voor den strijd, Die aan zou vangen juist op tijd. Nu ik wil 't wel woton, Dat ik twee dagen er over heb gezeten Voor ik er vier van de vijf had, Zooals ze stonden in hot mooie Leidsche blad. Eindelijk had ik zo alle klaar, En een rijmpje erbij en een wenschje Voor Oom Wim, dien ik wensch een pleizierig nieuwjaar. Frans Pannebakker. M a r i n u s v. d. K r o g t. Leiden. Wel, wel Marinus, is mo dat werken ge weest! Ik vind jouw versje zoo ordelijk en netjes, dat ik hel plaatsen laat als voor beeld. Wol geloof ik, dat vader een hand je geholpen heeft, maar, dat mag gerust. Dat is zelfs voor mij een bewijs, dat allen meeleven mot den kloinon schrijver, die zich in te spannen zit iets moois voor „Ons Hoekje" te leveren. Zoo dicht Mari nus: Kerstnacht. door Marinus v. d. Krogt. Hoort de klokken beieren, In den donkeren nacht, d' Engelen houden stille Bij 't kribje trouw de wacht. Allen gaan ter kerke In dien kouden nacht, Verlaten hunne woning, Loopen stil en zacht. Ze knielen voor het kribje, En loven den Heer, Die kwam uit den Hemel Op aarde thans neer. Ziet in die kribbe 't Kindje op 6troo, Tusschen d' os en dJ ezel. Die liggon op hooi. Maria en Jozef, Die schreien van vreugd, Dat 't Goddelijk Kindje Hun zóó had verheugd. De herdertjes kwamen Door d' Engelenstem, Met hun schaapjesgetalen Naar Bethlehem. d' Oostersche Wijzen, Ze kwamen van ver, Om 't Kindje te zoeken Geleid door Zijn ster. Ook wij gaan tot Jezus, Wie komt in ons hart, Om ons te helpen In vreugd en in smart. Hierbij zullen we het laten. Zaterdag gaan wo met het beantwoorden der brie ven verder. Oom Wim. OPLOSSINGEN van de raadsels van verleden week, inge stuurd door Betsy en Tiny v. d. Voorn, Alkema. Opl. 1Een zwarte kip kan geen zwarte eieren leggen. Oul. 2: Oude huizen worden niet ge bouwd. Opl. 3: Do letter r Opl. 4: Een appel. Opl. 5: portret Opl. C: Dreu-mes. Opl. 7: Een kers. Opl. 8: Een kers. Opl. 9: De letter M. Opl. 10: Radijs. NIEUWE RAADSELS ingestuurd door Greta v. d. Ploeg, Hoogmade. Raadsel Ir Hij eet het niet Hij drinkt het niet. En toch smaakt het grootvader goed. Raadsel II: Het is een klokje Maar 't is gewis Dat zij nooit zegt, hoe laat het is. Toch is zo wat ze wezen moet En voor haar doel volkomen goed. Raadsel III: Wanneer zijn de meeste menschen lief hebbers van kleine appelen en peren? Raadsel IV: In welke molens maalt men niet? Raadsel V Het staat niet binnen, Het staat niet buiten, Ook staat het niet op veld of akker. Raadsel VI: Waarom heeft de conducteur van een trein 8 knoopen aan zijn jas? Raadsel VII: Maak uit de volgende letters een ver snapering: v 1 e e u 1 Raadsel VIII: Ik ben een kleed met lange mouwen, Dio het heeft die mag het houwen. Die het ziet wil het niet En die het heeft, geeft het niet. Raadsel IX: Een diertje in een glazen kooi, Het glimt en blinkt, als goud zoo mooi, Maar 't eet geen zaad en 't zingt geen lied. Een deurtje heeft het kooitje niet. WETENSCHAPPELIJKE BESCHOUWINGEN OVER „DE NEUS", door Gerard Keizer. Zooals ik in 'n vorig artikel geschreven heb, zal ik m'n wetenschappelijke beschou wingen verder voortzetten. Ik zal nu trachten een artikel te schrij ven over de neus, de gewone menschelijke neus, wel te verstaan 1 De neus, geachte lezers en lezeressen, is ook een voornaam deel van het nicnsche- lijk lichaam, en daarom is het waard, dat wij dit voorwerp eenigc oogenblikken onze aandacht zullen wijden. Op de eerste plaats, er zijn verschillende soorten van neuzen. Je hebt er soms prachtexemplaren onder zooals: wipneuzen, mopsneuzen, Grieksche neuzen, kromme neuzen, rechte neuzen e.d. Met je neus, ook wel genaamd reukor gaan, kun je ook een boel uitvoeren, zoo als: met den neus in den wind loopen: ie neus in andermans zaken steken, met je neus overal vooraan staan en meer van die uitdrukkingen! Ook praat men nog al veel als men er gens op visite gaat, waar ze juist iets lek kers zitten te consumecen: J>é je valt pre cies met je neus in de boter!" Dat wil dan niet zeggen, dat je je neus met botervlekken zult krijgen, men bedoelt er natuurlijk mee drt men nok k°n gaan aanzitten om mee te kunnen smullen I Nu nog een ernstige waarschuwing. Mocht men som» onverhoopt een puistje of zooiets op z'n neus hebben zitten, moet men er niet aan krabben of knijpen, want men weet het: Wie z'n neus schendt, schendt z'n aange zicht! Je hebt, aan iederen kant van je neus een vleut-el, zoogenaamde neusvleugels. Maar bij sommige menschen kunnen die vleugels ook trillen, want men leest dik wijls in romans: „Z'n neusvleugels tril den Sommige menschen hebben hun nejs niet gced vast zitten, want men ziet vaak staan: „Toen hij 's morgens z'n neus bui (en de deur stak. (enz). Dit soort menschen kunnen hun neus op d'r eentje laten wandelen en dan praten ze van: „Loop maar rechtuit, je neus ach terna „Als men iemand voor 't lapje houdt dan zegt men: „Ze hebben je bij de neus ge pakt". Ook hebben neuzen verschillende kleu ren: sommige vertoonen allo kleuren van don regenboog, anderen zijn weer bont cn blauw. Die krijgt men als men bij koud weer buiten is. Dan heb je nog, roode neuzen, paarse pimpelneuzen, waar wederom de neus in do meeste gevallen de gevallen de schuld niet van is maar „Bacchus'M Ook wil men 's winters wel eens een droppeltje onder de neus hebben hangen. Men neemt dat, „een vergunning aan den neus hebben" Met de neus moeten we toch voorzichtig wezen, want men spreekt dikwijls vyn: „Overal je neus stooten". Dan moet men oppassen, dat men het een beetje voorzichtig doet, want anders kon men wel eenR een misvormde neus krijgen, wat niet erg mooi staat want: „Een goede voorgevel siert het huis!" Een liefhebber van lezen zit haast al tijd: „Met den neus in de boeken". Een verdachte kriebeling in je neus is het teeken dat je moet niesen! Dua is hier ook, de draadlooze telegra fie, gehuisvest ook in 'fc menschelijk lichaam I Trouwens, alles wat niet normaal is, laat de neus U merken: Als het eten aanbrandt, is een der eer sten die U waarschuwt, je neus. Ligt er iets te smeulen of te branden, wederom geeft de neus U het eerste sein, om te onderzoeben wat het is! Daarom kunnen wij dit deel van het lichaam, niet de juiste eer geven, die het toekomt. In het kort gezegd: de neus is, wat men noemt, „het neusje van den zalm!!" DE LES. Ik fietste op mijn „dooie gemak" naar les. Ik had heelemaal geen zin, natuurlijk niet; wie heeft er nu zin in typen en 6teno als 't zalig weer is en, je, in je zomer-fiod- dertje gewoonweg stikt. Dus, was dat heel gewoon. Ik reed bijna „stapvoets" totdat ik bij de Doezastraat tot de ontdekking kwam, dat 'k nog net een halve minuut had om op de Hoogewoerd te komen. Nou, 'k schrok er niet van. Dat was te verwachten geweest. Maar nu vloog 'k met 'n vaartje van GO kilometer in de bocht de Singel af, met 't gevaar, dat 'k bijna een kinderwa gen omver reed. Enfin 2 minuien over 5 stond 'k puffend als 'n locomotief in 't „portiekie" van de „Voorzienigheid", waar ik mij bekwaam in de kunst van typen en steno. Na 'n paar minuten wachten (dat is altijd zoo!) rinkelde de sleutel en na een oogenblik morrelen heesch 'k mijn iiets naar binnen. En toen op 'n holletje naar de apartemenieu van Zuster I. Ik rende de gangen door en viel over de drempel van de speelplaats (zonder een gat in mijn kous te krijgen) Dat was curieus, want op kostschool waren „gaten" niet van de lucht. Zuster was er nog niet. En ik duwde de ramen open en genoot 'n paar minuten van 't „poëtisch" uiizicbt op daken en „plat jes totdat 'k in de gang leven hoorde. Ik vloog naar 't kastje en haalde mijn doos met type-rommel eruit. „Zoo, Bhine, ben jij er al?" „Ja, Sr. al tijd op tijd jokte 'k „evenzoo-vroolijk' De kap van de machine eraf, papier erin, en k zat, nog altijd pufieng te wach'.en. „Ik smelt gewoonweg berichtte ik, om medelijden in te boezemen. „U, ja? dat is aardig zei Soeur kalm. „Kom wij zullen maar gauw beginnen." Ik geeuwde binnens monds en ging recht zitten. „Den Heer D. van Ankum... Ril-nt-rit-ritging de Monarch. „Mijne Heeren, Rit-ril-nt-ntterit „Bij uw aanbieding van 26 jl Ik word dol, dacht 'k. Die aanbieding moeten ze maar voor volgende week hou denrit-rit.Soeur dicteerde kalm door Hoogachtend. „Ziezoo ready". Verlicht trok 'k 't papier uit de machi ne zat natuurlijk vol fouten. zie je wel. „O Soeur, 't is zoo zalig buiten", merkte 'k op. „Ja. dat vind ik ook". „Zullen wij vandaag maar uitscheiden?" opperde 'k hoopvol. „Verbeeld je, hoe kom jt eraan", zei Sr. Ik zag nl mijn visioenen van „builen- fietsen", zalig lezen in den tuin, allemaal vervliegen. 't Is a pity," zuchtte ik. ,,'n Eeuwigheid" later. Dus, goed je typen bijhouden, en deze drie bladzijden steno studeerenzei Soeur. Ik knikte en stond lijzig op. Nu gauw, gauw weg", dacht ik. M'n hoed op, „dag Soeur, tot Dinsdag" en 'k rende de snaie leege klassen door naar buiten, vlug 't bee'e zwikkie op m'n fiets en 'k stond weer op straat, met 'n heerlijk vrij en luchtig gevoel. Dat zat er al weeer op voor 'n paar dagen.. En neuriënd trapte ik naar huis Josephine Schermer-Voest. UIT HET LEVEN DER DIEREN door Johan de Graaf. II. De Bijen. neeft 'n bijenkolonie haar koningin ver loren, dan gaat er een droef gegons van uit den korf op. Na eenigen tijd wanneer nog geen nieuwe koningin de plaats der oude heeft ingenomen, beginnen de bijen onrustig te worden; de jongen scheiden uit met werken en verspreiden zich, terwijl de ouden in den korf achterblijven en lang zaam den hongerdood sterven. Wanneer er echter koninginnecellen met larven in de korf aanwezig zijn, dan is de hoop der gehcele kolonie op de nieuwe toekomstige heerscheres gericht. Bij ge brek aan koninginnelarven, weten de bijen ook uit de larven, waaruit de arbeiders zullen groeien, koninginnen te kweeken, mits die larven niet ouder dan drie dagen zijn. De cellen moeten nu verruimd worden en daartoe worden van de aangrenzende cel'en de wanden doorgebroken, zoodat er een „koninginnewieg" van gefabriceerd kan worden. Dan wordt de cel van een koninklijk voedsel voorzien, dat meestal bestaat uit honing en stuifmeel. De cel wordt nu tot aan het uitkomen der nieuwe heerscheres trouw bewaakt en beschermd. Door de bijenhouders wordt ook wel kunstmatig een nieuwe koningin in den korf gebracht. Wanneer een vreemde bij, bij een haar vreemde kolonie verzeild raakt zal deze onmiddellijk op haar aanvallen en verjagen of dooden. Zoo zou dit dus ook geschieden met een vreemde koningin. Om dit nu te voorkomen plaatst de bijenhou der zoo'n nieuwe koningin en haar gevolg in een kooitje van een soort gaas, zooals dat ook voor horren gebruikt wordt en plaatst deze in den korf. De bijen vallen nu in „blinde woede" op de koningin en haar hofstoet aan, doch worden in hun voornemens belet door het gaas. In dien tijd komen ze even tot bezinning en ont dekken dan tot hun vreugde, dat het een bij is van koninklijken bloede, met haar gevolg. Een vreugdevol gezoem klinkt nu door den korf en vol „schaamte" over hun oneerbiedigheid trachten zij hun misdaad zooveel mogelijk te vergoeden. Een opening in de kooi is met was dichtgesmeerd; de bijen onderzoeken deze en komen aan de opening. Het was wordt verwijderd en met vreugde wordt de nieuwe koningin en haar hofstoet ontvangen. Op deze feiten kan men echter geen peil trekken, daar de bijen niet altijd even standvastig zijn in hun manier van. optre den. Dat hangt, naar de natuurkundigen aannemen, veelal af van de stemming, die er onder de bijen verkeert. Zijn alle bijen doordrongen van den ernst van den toestand, waarin ze verkeeren, hebben ze de herinnering aan hun oude heerscheres verloren, dan zullen zij zonder dat men voorzorgsmaatregelen behoeft te nemen, een nieuwe koningin ontvangen. De tijds duur daarvan is echter lang niet altijd het zelfde, het gemiddelde bedraagt echter 24—30 uur, ofschoon proefnemingen heb ben bewezen, dat zulks lang niet altijd hetzelfde is. Voorzorgsmaatregelen, zooals we die zoo even hebben besproken, helpen ook niet altijd. Het gebeurt ook, dat zich een valsche koningin opwerpt, die door het koninklijk voedsel, wat zij heeft genoten wel in staat is eieren te leggen, die echter niet be vrucht zijn. Uit die eieren kunnen echter wel darren voortkomen, doch geen ko ninginnen of werkbijen. De korf, waar zoo iets geschiedt, wordt dan ook wel darren- broedsch genoemd. De bijen merken echter dat euvel van de valsche koningin niet op, zoodat men dus geen nieuwe koningin den korf kan laten betrekken alvorens de val sche of onechte verwijderd is. Zoo'n val sche koningin zou ook geen andere naast zich dulden, daar zij zelf in den waan ver keert koningin te zijn. (Wordt vervolgd). Mijn Zusje Trees. Op 'n keer zat zus te lezen, In de krant, die pas gebracht, Gauw begon het te vervelen, m Moog'lijk ander weêr verwacht. Nare krant voorspe'de regen, Treesje moest met Mueder uit, Ja, en dat viel haar nu tegen, Scheen toen boos de kleine guit. En zij ging het nieuws verfrom-len, Greep s eeds wilder naar 't papier, Opeens stak zij het hoofdje er door, En zij lachte van pleizier. Daar kwam Pa de kamer binnen, Zei toen: „Foei! mag jij dat doen?" En Trees schrok, begon te schieien, „Pa, ik zal 't nooit meer doen!" Marietje van Maurik. Mijn poesfje. Ik heb 'n heel lief poesje thuis, 't Is zoo'n aardig beest. Ik vraag haar: Zeg. jou schattig dier, Van wie houdt gij 't meest?" „Jan jou, van jou!" roept zij dan steeds, En pluim-strijkt, o, wat fleem! Eerst dan, als ik haar kopje strijd, Gaat zij weer vroolijk heen. En, speel ik dan, met touw of bal, Zij is er daad'lijk bij; En houdt 't met haar pootjes vast, Zij is dan o, zoo blij. De bal lijkt haar 'n muis misschien, Het touw een reuzenslang? Maar zij springt telkens er op af, En toont zich heel niet bang. Debora van Maurik. Do gebie wet econi He de ai een palin Vc van hebb te dom* land of g' zitte verk den ond< van pert de F regt drij! van nee kru eisc toe: te 1 den afv DE GESTRAFTE MUITERS door „Picco'o". II. Do stuurman en de matroos waren n vrij en vereenigden zich weer met ons. W stonden niet ons zessen tegenover zestie half wilde keiels en waren nauwelijks b< ter gewapend dan zij. De revolver van de kapitein was het eenige vuurwapen, da aan boord te vinden was. De wilden begonnen spoedig opnieuw te razen en verlangden, dat wij den stuur man zouden uitleveren. Tevergeefs zochten wij den kapitein om Harry nee te schieten. Met den dood van den bclha mei zou de opstand wel geëindigd zijn. Dt kapitein wilde nog niet tot het uiterste middel overgaan en de wilden schrcvei zijn aarzeling aan geberk aan meed toe. Zij drongen opnieuw op ons in en wj moesten stap voor stap wijken. Zij trok ken hun messen en vielen ons daarmee aan. Een van hen hief een bijl op, om dei stuurman te treffen, maar nu schoot de kapitein en dc kleurling viel doodelijk ge wond op het dek neer. Het was helaas Harry niet! Nu werden we handgemeen. We werden allen gewond en naar de trap van de ka juit teruggedrongen. Op dit oogenblik hief Harry de handspaak op en liet hem met zooveel kracht op het hoofd van den ka pitein neerkomen, dat de getroffene met verpletterde schedel ineenzonk. Zijn al te groote voorzichtigheid was de oorzaak van zijn dood. Gelukkig wist Martin de re volver te grijpen, doodde een paar der wil den, en maakte daardoor, dat we ons met den stervenden kapitein in dé kajuit kon den redden. We waren nu gered, maar gevangen. Na dat de kapitein in onze armen was ge storven, verbonden we onze eigen wonden. De volgende dagen konden reeds zeer ge vaarlijk voor ons worden, daar de kleurlin gen niets van den scheepvaart verston den. Op het oogenblik waren alle zeilen bijgezet, maar wat zouden de wilden doen, als de wind toenam? Wij wisten niet, waarheen ze met ons zouden zeilen. Zij zouden wel niet lang meer den koers van de Sandwich-eilanden blijven volgen. Zooals we op het kompas in de kajuit zagen, behielden we nog de zelfde koers. Zij wilden waarschijnlijk een eilandengroep zien te bereiken, om zoo den straf voor hun misdaad te ontgaan. Dan konden ze zich in de booten aan land begeven en do „Albatros" in den grond boren en dan kraaide er verder geen haan naar. Het ontbrak ons niet aan levensmidde len en water. De kajuit stond in verbin ding met het ruim, zoodat wij overal bij konden. De muiters evenwel niet. Zij had den Blechts weinig water, daar het vat an ders iederen avond gevuld werd. Wij had den dus hoop, om hen door dorst tot over gave te dwingen. Terwijl wij beraadslaagden, hoorden we de wilden boven ons hoofd een heidensch I spectakel maken. Nu zij meester van het I schip waren, schenen zij er pleizier in te hebben, van het achterschip gebruik te maken. Zij klommen op het dak der kajuit I en trappelden boven ons hoofd, onder het uiten van allerlei bedreigingen. Zoo werd het avond, zonder dat er iets gebeurde en wij hadden nog geen besluit genomen. We konden niets anders dan een voor een naar boven gaan en dan zou den de wilden ons gemakkelijk kunnen dooden. Wij moesten ons dus door een list redden, maar hoe? Wij zagen, dat het kom pas een andere richting aanwees. De mui ters hadden dus het roer gewend en zeil den op goed geluk naar hun vaderland. Het ergste van alles was echter, dat do barometer langzaam en geregeld daalde en wij dus slecht weer hadden te wachten. We konden nu geen maatregelen nemen om den ondergang van het schip te voor komen- Tegen acht uur stak een hevige storm op, dio van een zware regenbui gepaard ging. Elke stoot kon de brik doen kente ren. De wilden juichten en draaiden het schip pal voor den wind, waarschijnlijk in de hoop, zoo spoediger hun doel te berei ken. Ze schenen niet te vermoeden, welk gevaar hen bedreigde. De golven sloegen met donderend ge- we'd over het achterschip heen: de storm huilde door het touwwerk. De lichte zeilen werden aan flarden gescheurd; we werden met een verbazende kracht voortgedre ven. De brik stampte geweldig; de stort zeeën s'oegen over het dek heen. Zooals den vo'genden dag b'eek, was er niets verloren gegaan. Hoeveel van onze gevangenbewaarders op het dak van de kajuit bleven, wisten we niet, maar dat eenige trouw de wacht hielden, was zeker. Ook moest er iemand aan het roer staan, daar het schip er een geieneldc koers op na hield. We beslo'en nu te traan slapen, terwijl we om beurten de wacht hielden. Zoo verliep de nacht en brak een he'de:c moren aan. De wind was be 'aard en we zeilden nu met matige snelheid voort. De muiters waren allen weer op het d°k van de kajuit bijeen en schenen daar te ont bijten. (Wordt vervolgd). Konijntjes. Wij hebben konijntjes Wel vier in getal, Twee bonte, een witte En 'n grijze bovenal. 's Avonds na het eten Ga ik naar m'n moe, En vraag haar 'n boterham Voor de konijntje, och toe! Dat geef ik de beestjes, En dan nog wat gras, Dan dek ik de hokken Ben klaar enin mijn sas.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 8