O—
I^IMDEREH
ZATERDAG 22 FEBRUARI 1930
DE LE1DSCHE COURANT
IZA
*t111111111II1111111111111111111111111111111111u111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111II11 l:
Tl 111111111111111111II11111111II1111111111111111f111111111111M1111IIIII111111II111111N111i111111111111II111111111111 iT
CORRESPONDENTIE.
Josephine Scherme r—V o e s t,
Leiden. Dank voor hartelijk schrij
ven! Zoo'n vergadering le houden was 'n
idéé maarDaar zit meer aan vast, als
jo denkt. Hoe het ook zij: jouw voorstel
was alleszins acceptabel, als het practiseh
uitvoerbaar was. Ik hou me aanbevolen
voor veel, veel meer dergelijke bijdragen.
Dag Josephine! Veel groeten thuis. Met
hand en groet en dank!
Van de volgende Neefjes en Nichtjes is
een schrijven ingekomen, dat zo den ge
wonnen prijs onder dank hebben ont
vangen.
le. Tootje Plouvier, Leiden.
2e. Theo Gründemann, Leiden.
3e. Jacob van Berkum, Alphen a. d. Bijn.
4e. Bertus Beugelsdijk, Warmond.
5e Bernard van Dieren, Leiden.
Van do andere gelukkigen nog niets ge
hoord.
Lucie Wijtenburg en Tootje
Plouvier. Jullie opstellen zijn lang
niet slecht. Ik zal beide plaatsen. Nog
even geduld! Dag lieve Nichtjes! Groeten
aan alle huisgenooten!
Kaatje Schram a, Nieuwveen.
Ik zal jullie eens laten hooren, hoe
Kaatje in mooie verzen haar dichterlijk
hart dos morgens uitstort ofen dit is
niet onmogelijk, hoe zij een morgenliedje
zingt., dat een ander componeerde. Hoort!
Morgenliedje.
't Is tijd om op te staan,
't Is tijd om uit te gaan,
Komt kinderen, wakker!
't Is nu zoo lekker frisch.
Wie nu nog slaap'rig is,
Dat is een stakker.
Een zonnetpo van goud,
Waar ieder kind van houdt,
Staat blij te blinken.
Kom, haast je naar de wei.
En laat daar maar weer blij
Je liedjes klinken.
Kaatje Sclirama.
Gé Brand, Leiden. Als jouw op
stelletje vier maal zoolang was en je had
er vijfmaal zooveel zorg aan besteed, dan.,
zou ik er heusch eens over denken, of ik
het. plaatsen zou. Denk hier oens aan voor
den volgenden keer Gé. Dag Neefje
Agatha Cornelisse, Leiden.
Juffertje Wildzang wordt geplaatst. Zie de
volgende weck! Bogin al vast aan iets
nieuws! Bij voorbaat de hand. Daag!
Frans Pannebakker, Hazevs-
woude. Zoo Franske, ben jij aan het
rijmen geslagen! Dat mag ik wol! Dat is
een aardige tijdspassoering en goede
oefening tevens. Luistert eens dan zal ik
Frans hot woord geven. Daar komt ie!
Leve de wedstrijd.
De eerste maand van 'fc jaar
Kwam Oom Wim met raadsels aan,
niet waar?
Ik zou probeeren en bestudeeren
Of ik de kunstjes wel zou leeron,
En het 5tal maken zou voor den strijd,
Die aan zou vangen juist op tijd.
Nu ik wil 't wel woton,
Dat ik twee dagen er over heb gezeten
Voor ik er vier van de vijf had,
Zooals ze stonden in hot mooie
Leidsche blad.
Eindelijk had ik zo alle klaar,
En een rijmpje erbij en een wenschje
Voor Oom Wim, dien ik wensch een
pleizierig nieuwjaar.
Frans Pannebakker.
M a r i n u s v. d. K r o g t. Leiden.
Wel, wel Marinus, is mo dat werken ge
weest! Ik vind jouw versje zoo ordelijk en
netjes, dat ik hel plaatsen laat als voor
beeld. Wol geloof ik, dat vader een hand
je geholpen heeft, maar, dat mag gerust.
Dat is zelfs voor mij een bewijs, dat
allen meeleven mot den kloinon schrijver,
die zich in te spannen zit iets moois voor
„Ons Hoekje" te leveren. Zoo dicht Mari
nus:
Kerstnacht.
door Marinus v. d. Krogt.
Hoort de klokken beieren,
In den donkeren nacht,
d' Engelen houden stille
Bij 't kribje trouw de wacht.
Allen gaan ter kerke
In dien kouden nacht,
Verlaten hunne woning,
Loopen stil en zacht.
Ze knielen voor het kribje,
En loven den Heer,
Die kwam uit den Hemel
Op aarde thans neer.
Ziet in die kribbe
't Kindje op 6troo,
Tusschen d' os en dJ ezel.
Die liggon op hooi.
Maria en Jozef,
Die schreien van vreugd,
Dat 't Goddelijk Kindje
Hun zóó had verheugd.
De herdertjes kwamen
Door d' Engelenstem,
Met hun schaapjesgetalen
Naar Bethlehem.
d' Oostersche Wijzen,
Ze kwamen van ver,
Om 't Kindje te zoeken
Geleid door Zijn ster.
Ook wij gaan tot Jezus,
Wie komt in ons hart,
Om ons te helpen
In vreugd en in smart.
Hierbij zullen we het laten. Zaterdag
gaan wo met het beantwoorden der brie
ven verder.
Oom Wim.
OPLOSSINGEN
van de raadsels van verleden week, inge
stuurd door Betsy en Tiny v. d. Voorn,
Alkema.
Opl. 1Een zwarte kip kan geen zwarte
eieren leggen.
Oul. 2: Oude huizen worden niet ge
bouwd.
Opl. 3: Do letter r
Opl. 4: Een appel.
Opl. 5: portret
Opl. C: Dreu-mes.
Opl. 7: Een kers.
Opl. 8: Een kers.
Opl. 9: De letter M.
Opl. 10: Radijs.
NIEUWE RAADSELS
ingestuurd door Greta v. d. Ploeg,
Hoogmade.
Raadsel Ir
Hij eet het niet
Hij drinkt het niet.
En toch smaakt het grootvader goed.
Raadsel II:
Het is een klokje
Maar 't is gewis
Dat zij nooit zegt, hoe laat het is.
Toch is zo wat ze wezen moet
En voor haar doel volkomen goed.
Raadsel III:
Wanneer zijn de meeste menschen lief
hebbers van kleine appelen en peren?
Raadsel IV:
In welke molens maalt men niet?
Raadsel V
Het staat niet binnen,
Het staat niet buiten,
Ook staat het niet op veld of akker.
Raadsel VI:
Waarom heeft de conducteur van een
trein 8 knoopen aan zijn jas?
Raadsel VII:
Maak uit de volgende letters een ver
snapering: v 1 e e u 1
Raadsel VIII:
Ik ben een kleed met lange mouwen,
Dio het heeft die mag het houwen.
Die het ziet wil het niet
En die het heeft, geeft het niet.
Raadsel IX:
Een diertje in een glazen kooi,
Het glimt en blinkt, als goud zoo mooi,
Maar 't eet geen zaad en 't zingt
geen lied.
Een deurtje heeft het kooitje niet.
WETENSCHAPPELIJKE
BESCHOUWINGEN OVER
„DE NEUS",
door Gerard Keizer.
Zooals ik in 'n vorig artikel geschreven
heb, zal ik m'n wetenschappelijke beschou
wingen verder voortzetten.
Ik zal nu trachten een artikel te schrij
ven over de neus, de gewone menschelijke
neus, wel te verstaan 1
De neus, geachte lezers en lezeressen, is
ook een voornaam deel van het nicnsche-
lijk lichaam, en daarom is het waard, dat
wij dit voorwerp eenigc oogenblikken onze
aandacht zullen wijden.
Op de eerste plaats, er zijn verschillende
soorten van neuzen.
Je hebt er soms prachtexemplaren onder
zooals: wipneuzen, mopsneuzen, Grieksche
neuzen, kromme neuzen, rechte neuzen e.d.
Met je neus, ook wel genaamd reukor
gaan, kun je ook een boel uitvoeren, zoo
als: met den neus in den wind loopen: ie
neus in andermans zaken steken, met je
neus overal vooraan staan en meer van
die uitdrukkingen!
Ook praat men nog al veel als men er
gens op visite gaat, waar ze juist iets lek
kers zitten te consumecen: J>é je valt pre
cies met je neus in de boter!"
Dat wil dan niet zeggen, dat je je neus
met botervlekken zult krijgen, men bedoelt
er natuurlijk mee drt men nok k°n gaan
aanzitten om mee te kunnen smullen I
Nu nog een ernstige waarschuwing.
Mocht men som» onverhoopt een puistje
of zooiets op z'n neus hebben zitten, moet
men er niet aan krabben of knijpen, want
men weet het:
Wie z'n neus schendt, schendt z'n aange
zicht!
Je hebt, aan iederen kant van je neus
een vleut-el, zoogenaamde neusvleugels.
Maar bij sommige menschen kunnen die
vleugels ook trillen, want men leest dik
wijls in romans: „Z'n neusvleugels tril
den
Sommige menschen hebben hun nejs
niet gced vast zitten, want men ziet vaak
staan: „Toen hij 's morgens z'n neus bui
(en de deur stak. (enz).
Dit soort menschen kunnen hun neus op
d'r eentje laten wandelen en dan praten
ze van: „Loop maar rechtuit, je neus ach
terna
„Als men iemand voor 't lapje houdt dan
zegt men: „Ze hebben je bij de neus ge
pakt".
Ook hebben neuzen verschillende kleu
ren: sommige vertoonen allo kleuren van
don regenboog, anderen zijn weer bont cn
blauw. Die krijgt men als men bij koud
weer buiten is.
Dan heb je nog, roode neuzen, paarse
pimpelneuzen, waar wederom de neus in
do meeste gevallen de gevallen de schuld
niet van is maar „Bacchus'M
Ook wil men 's winters wel eens een
droppeltje onder de neus hebben hangen.
Men neemt dat, „een vergunning aan den
neus hebben"
Met de neus moeten we toch voorzichtig
wezen, want men spreekt dikwijls vyn:
„Overal je neus stooten".
Dan moet men oppassen, dat men het
een beetje voorzichtig doet, want anders
kon men wel eenR een misvormde neus
krijgen, wat niet erg mooi staat want:
„Een goede voorgevel siert het huis!"
Een liefhebber van lezen zit haast al
tijd: „Met den neus in de boeken".
Een verdachte kriebeling in je neus is
het teeken dat je moet niesen!
Dua is hier ook, de draadlooze telegra
fie, gehuisvest ook in 'fc menschelijk
lichaam I
Trouwens, alles wat niet normaal is, laat
de neus U merken:
Als het eten aanbrandt, is een der eer
sten die U waarschuwt, je neus.
Ligt er iets te smeulen of te branden,
wederom geeft de neus U het eerste sein,
om te onderzoeben wat het is!
Daarom kunnen wij dit deel van het
lichaam, niet de juiste eer geven, die het
toekomt.
In het kort gezegd: de neus is, wat men
noemt, „het neusje van den zalm!!"
DE LES.
Ik fietste op mijn „dooie gemak" naar
les. Ik had heelemaal geen zin, natuurlijk
niet; wie heeft er nu zin in typen en 6teno
als 't zalig weer is en, je, in je zomer-fiod-
dertje gewoonweg stikt. Dus, was dat heel
gewoon. Ik reed bijna „stapvoets" totdat
ik bij de Doezastraat tot de ontdekking
kwam, dat 'k nog net een halve minuut had
om op de Hoogewoerd te komen. Nou, 'k
schrok er niet van. Dat was te verwachten
geweest. Maar nu vloog 'k met 'n vaartje
van GO kilometer in de bocht de Singel af,
met 't gevaar, dat 'k bijna een kinderwa
gen omver reed. Enfin 2 minuien over 5
stond 'k puffend als 'n locomotief in 't
„portiekie" van de „Voorzienigheid", waar
ik mij bekwaam in de kunst van typen en
steno. Na 'n paar minuten wachten (dat is
altijd zoo!) rinkelde de sleutel en na een
oogenblik morrelen heesch 'k mijn iiets
naar binnen. En toen op 'n holletje naar
de apartemenieu van Zuster I. Ik rende
de gangen door en viel over de drempel
van de speelplaats (zonder een gat in mijn
kous te krijgen) Dat was curieus, want op
kostschool waren „gaten" niet van de
lucht.
Zuster was er nog niet. En ik duwde de
ramen open en genoot 'n paar minuten van
't „poëtisch" uiizicbt op daken en „plat
jes totdat 'k in de gang leven hoorde. Ik
vloog naar 't kastje en haalde mijn doos
met type-rommel eruit.
„Zoo, Bhine, ben jij er al?" „Ja, Sr. al
tijd op tijd jokte 'k „evenzoo-vroolijk'
De kap van de machine eraf, papier erin,
en k zat, nog altijd pufieng te wach'.en.
„Ik smelt gewoonweg berichtte ik, om
medelijden in te boezemen. „U, ja? dat is
aardig zei Soeur kalm. „Kom wij zullen
maar gauw beginnen." Ik geeuwde binnens
monds en ging recht zitten.
„Den Heer D. van Ankum...
Ril-nt-rit-ritging de Monarch.
„Mijne Heeren,
Rit-ril-nt-ntterit
„Bij uw aanbieding van 26 jl
Ik word dol, dacht 'k. Die aanbieding
moeten ze maar voor volgende week hou
denrit-rit.Soeur dicteerde kalm
door
Hoogachtend.
„Ziezoo ready".
Verlicht trok 'k 't papier uit de machi
ne zat natuurlijk vol fouten. zie je
wel.
„O Soeur, 't is zoo zalig buiten", merkte
'k op.
„Ja. dat vind ik ook".
„Zullen wij vandaag maar uitscheiden?"
opperde 'k hoopvol.
„Verbeeld je, hoe kom jt eraan", zei Sr.
Ik zag nl mijn visioenen van „builen-
fietsen", zalig lezen in den tuin, allemaal
vervliegen.
't Is a pity," zuchtte ik.
,,'n Eeuwigheid" later.
Dus, goed je typen bijhouden, en deze
drie bladzijden steno studeerenzei
Soeur.
Ik knikte en stond lijzig op. Nu gauw,
gauw weg", dacht ik. M'n hoed op, „dag
Soeur, tot Dinsdag" en 'k rende de snaie
leege klassen door naar buiten, vlug 't
bee'e zwikkie op m'n fiets en 'k stond
weer op straat, met 'n heerlijk vrij en
luchtig gevoel. Dat zat er al weeer op
voor 'n paar dagen..
En neuriënd trapte ik naar huis
Josephine Schermer-Voest.
UIT HET LEVEN DER DIEREN
door Johan de Graaf.
II.
De Bijen.
neeft 'n bijenkolonie haar koningin ver
loren, dan gaat er een droef gegons van
uit den korf op. Na eenigen tijd wanneer
nog geen nieuwe koningin de plaats der
oude heeft ingenomen, beginnen de bijen
onrustig te worden; de jongen scheiden uit
met werken en verspreiden zich, terwijl de
ouden in den korf achterblijven en lang
zaam den hongerdood sterven.
Wanneer er echter koninginnecellen met
larven in de korf aanwezig zijn, dan is de
hoop der gehcele kolonie op de nieuwe
toekomstige heerscheres gericht. Bij ge
brek aan koninginnelarven, weten de bijen
ook uit de larven, waaruit de arbeiders
zullen groeien, koninginnen te kweeken,
mits die larven niet ouder dan drie dagen
zijn.
De cellen moeten nu verruimd worden
en daartoe worden van de aangrenzende
cel'en de wanden doorgebroken, zoodat er
een „koninginnewieg" van gefabriceerd
kan worden.
Dan wordt de cel van een koninklijk
voedsel voorzien, dat meestal bestaat uit
honing en stuifmeel. De cel wordt nu tot
aan het uitkomen der nieuwe heerscheres
trouw bewaakt en beschermd.
Door de bijenhouders wordt ook wel
kunstmatig een nieuwe koningin in den
korf gebracht. Wanneer een vreemde bij,
bij een haar vreemde kolonie verzeild raakt
zal deze onmiddellijk op haar aanvallen
en verjagen of dooden. Zoo zou dit dus ook
geschieden met een vreemde koningin. Om
dit nu te voorkomen plaatst de bijenhou
der zoo'n nieuwe koningin en haar gevolg
in een kooitje van een soort gaas, zooals
dat ook voor horren gebruikt wordt en
plaatst deze in den korf. De bijen vallen
nu in „blinde woede" op de koningin en
haar hofstoet aan, doch worden in hun
voornemens belet door het gaas. In dien
tijd komen ze even tot bezinning en ont
dekken dan tot hun vreugde, dat het een
bij is van koninklijken bloede, met haar
gevolg. Een vreugdevol gezoem klinkt nu
door den korf en vol „schaamte" over hun
oneerbiedigheid trachten zij hun misdaad
zooveel mogelijk te vergoeden. Een opening
in de kooi is met was dichtgesmeerd; de
bijen onderzoeken deze en komen aan de
opening. Het was wordt verwijderd en met
vreugde wordt de nieuwe koningin en
haar hofstoet ontvangen.
Op deze feiten kan men echter geen
peil trekken, daar de bijen niet altijd even
standvastig zijn in hun manier van. optre
den. Dat hangt, naar de natuurkundigen
aannemen, veelal af van de stemming,
die er onder de bijen verkeert. Zijn alle
bijen doordrongen van den ernst van den
toestand, waarin ze verkeeren, hebben ze
de herinnering aan hun oude heerscheres
verloren, dan zullen zij zonder dat men
voorzorgsmaatregelen behoeft te nemen,
een nieuwe koningin ontvangen. De tijds
duur daarvan is echter lang niet altijd het
zelfde, het gemiddelde bedraagt echter
24—30 uur, ofschoon proefnemingen heb
ben bewezen, dat zulks lang niet altijd
hetzelfde is. Voorzorgsmaatregelen, zooals
we die zoo even hebben besproken, helpen
ook niet altijd.
Het gebeurt ook, dat zich een valsche
koningin opwerpt, die door het koninklijk
voedsel, wat zij heeft genoten wel in staat
is eieren te leggen, die echter niet be
vrucht zijn. Uit die eieren kunnen echter
wel darren voortkomen, doch geen ko
ninginnen of werkbijen. De korf, waar zoo
iets geschiedt, wordt dan ook wel darren-
broedsch genoemd. De bijen merken echter
dat euvel van de valsche koningin niet op,
zoodat men dus geen nieuwe koningin den
korf kan laten betrekken alvorens de val
sche of onechte verwijderd is. Zoo'n val
sche koningin zou ook geen andere naast
zich dulden, daar zij zelf in den waan ver
keert koningin te zijn.
(Wordt vervolgd).
Mijn Zusje Trees.
Op 'n keer zat zus te lezen,
In de krant, die pas gebracht,
Gauw begon het te vervelen, m
Moog'lijk ander weêr verwacht.
Nare krant voorspe'de regen,
Treesje moest met Mueder uit,
Ja, en dat viel haar nu tegen,
Scheen toen boos de kleine guit.
En zij ging het nieuws verfrom-len,
Greep s eeds wilder naar 't papier,
Opeens stak zij het hoofdje er door,
En zij lachte van pleizier.
Daar kwam Pa de kamer binnen,
Zei toen: „Foei! mag jij dat doen?"
En Trees schrok, begon te schieien,
„Pa, ik zal 't nooit meer doen!"
Marietje van Maurik.
Mijn poesfje.
Ik heb 'n heel lief poesje thuis,
't Is zoo'n aardig beest.
Ik vraag haar: Zeg. jou schattig dier,
Van wie houdt gij 't meest?"
„Jan jou, van jou!" roept zij dan steeds,
En pluim-strijkt, o, wat fleem!
Eerst dan, als ik haar kopje strijd,
Gaat zij weer vroolijk heen.
En, speel ik dan, met touw of bal,
Zij is er daad'lijk bij;
En houdt 't met haar pootjes vast,
Zij is dan o, zoo blij.
De bal lijkt haar 'n muis misschien,
Het touw een reuzenslang?
Maar zij springt telkens er op af,
En toont zich heel niet bang.
Debora van Maurik.
Do
gebie
wet
econi
He
de ai
een
palin
Vc
van
hebb
te
dom*
land
of g'
zitte
verk
den
ond<
van
pert
de F
regt
drij!
van
nee
kru
eisc
toe:
te 1
den
afv
DE GESTRAFTE MUITERS
door „Picco'o".
II.
Do stuurman en de matroos waren n
vrij en vereenigden zich weer met ons. W
stonden niet ons zessen tegenover zestie
half wilde keiels en waren nauwelijks b<
ter gewapend dan zij. De revolver van de
kapitein was het eenige vuurwapen, da
aan boord te vinden was.
De wilden begonnen spoedig opnieuw
te razen en verlangden, dat wij den stuur
man zouden uitleveren. Tevergeefs
zochten wij den kapitein om Harry nee
te schieten. Met den dood van den bclha
mei zou de opstand wel geëindigd zijn. Dt
kapitein wilde nog niet tot het uiterste
middel overgaan en de wilden schrcvei
zijn aarzeling aan geberk aan meed toe.
Zij drongen opnieuw op ons in en wj
moesten stap voor stap wijken. Zij trok
ken hun messen en vielen ons daarmee
aan. Een van hen hief een bijl op, om dei
stuurman te treffen, maar nu schoot de
kapitein en dc kleurling viel doodelijk ge
wond op het dek neer. Het was helaas
Harry niet!
Nu werden we handgemeen. We werden
allen gewond en naar de trap van de ka
juit teruggedrongen. Op dit oogenblik hief
Harry de handspaak op en liet hem met
zooveel kracht op het hoofd van den ka
pitein neerkomen, dat de getroffene met
verpletterde schedel ineenzonk. Zijn al te
groote voorzichtigheid was de oorzaak
van zijn dood. Gelukkig wist Martin de re
volver te grijpen, doodde een paar der wil
den, en maakte daardoor, dat we ons met
den stervenden kapitein in dé kajuit kon
den redden.
We waren nu gered, maar gevangen. Na
dat de kapitein in onze armen was ge
storven, verbonden we onze eigen wonden.
De volgende dagen konden reeds zeer ge
vaarlijk voor ons worden, daar de kleurlin
gen niets van den scheepvaart verston
den. Op het oogenblik waren alle zeilen
bijgezet, maar wat zouden de wilden doen,
als de wind toenam?
Wij wisten niet, waarheen ze met ons
zouden zeilen. Zij zouden wel niet lang
meer den koers van de Sandwich-eilanden
blijven volgen. Zooals we op het kompas
in de kajuit zagen, behielden we nog de
zelfde koers. Zij wilden waarschijnlijk een
eilandengroep zien te bereiken, om zoo
den straf voor hun misdaad te ontgaan.
Dan konden ze zich in de booten aan land
begeven en do „Albatros" in den grond
boren en dan kraaide er verder geen haan
naar.
Het ontbrak ons niet aan levensmidde
len en water. De kajuit stond in verbin
ding met het ruim, zoodat wij overal bij
konden. De muiters evenwel niet. Zij had
den Blechts weinig water, daar het vat an
ders iederen avond gevuld werd. Wij had
den dus hoop, om hen door dorst tot over
gave te dwingen.
Terwijl wij beraadslaagden, hoorden we
de wilden boven ons hoofd een heidensch I
spectakel maken. Nu zij meester van het I
schip waren, schenen zij er pleizier in te
hebben, van het achterschip gebruik te
maken. Zij klommen op het dak der kajuit I
en trappelden boven ons hoofd, onder
het uiten van allerlei bedreigingen.
Zoo werd het avond, zonder dat er iets
gebeurde en wij hadden nog geen besluit
genomen. We konden niets anders dan
een voor een naar boven gaan en dan zou
den de wilden ons gemakkelijk kunnen
dooden. Wij moesten ons dus door een list
redden, maar hoe? Wij zagen, dat het kom
pas een andere richting aanwees. De mui
ters hadden dus het roer gewend en zeil
den op goed geluk naar hun vaderland.
Het ergste van alles was echter, dat do
barometer langzaam en geregeld daalde
en wij dus slecht weer hadden te wachten.
We konden nu geen maatregelen nemen
om den ondergang van het schip te voor
komen-
Tegen acht uur stak een hevige storm
op, dio van een zware regenbui gepaard
ging. Elke stoot kon de brik doen kente
ren. De wilden juichten en draaiden het
schip pal voor den wind, waarschijnlijk in
de hoop, zoo spoediger hun doel te berei
ken. Ze schenen niet te vermoeden, welk
gevaar hen bedreigde.
De golven sloegen met donderend ge-
we'd over het achterschip heen: de storm
huilde door het touwwerk. De lichte zeilen
werden aan flarden gescheurd; we werden
met een verbazende kracht voortgedre
ven. De brik stampte geweldig; de stort
zeeën s'oegen over het dek heen.
Zooals den vo'genden dag b'eek, was
er niets verloren gegaan. Hoeveel van
onze gevangenbewaarders op het dak van
de kajuit bleven, wisten we niet, maar
dat eenige trouw de wacht hielden, was
zeker. Ook moest er iemand aan het roer
staan, daar het schip er een geieneldc
koers op na hield. We beslo'en nu te traan
slapen, terwijl we om beurten de wacht
hielden.
Zoo verliep de nacht en brak een he'de:c
moren aan. De wind was be 'aard en we
zeilden nu met matige snelheid voort. De
muiters waren allen weer op het d°k van
de kajuit bijeen en schenen daar te ont
bijten.
(Wordt vervolgd).
Konijntjes.
Wij hebben konijntjes
Wel vier in getal,
Twee bonte, een witte
En 'n grijze bovenal.
's Avonds na het eten
Ga ik naar m'n moe,
En vraag haar 'n boterham
Voor de konijntje, och toe!
Dat geef ik de beestjes,
En dan nog wat gras,
Dan dek ik de hokken
Ben klaar enin mijn sas.