Wetskronkelmgen onder een KALENDER DER WEEK Uw Boeknïïvding in orde ZATERDAG 25 JANUARI 1930 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BLAD PAG. 9 Auto's mogen 's avonds stationseren met gedoofde lichten onder een lan taarnpaal. Doch de bestuurder moet maken, dat hij weg komt! Iedere Nederlander wordt geacht de wet te kennen. Dat is een gelukkig verschijnsel; een teeken, dat de wetgevende machten cns volk voor allesbehalve dom houden. Maar indien ons volk in het algemeen voor zoo geleerd wordt aangezien, dat ieder verondersteld wordt als jurist ter wereld te komen, voor welke juridische wereldwonderen moeten de automobi listen dan wel worden aangezien? Zij zijn de Uebermenschen, die rij dend door de straten der steden ieder oogenbkk een probleem hebben op te lossen. Zij moeten weten waar één rich- tings-verkeer is en waar niet, door welk straatje zij mogen rijden, of zij den ver keersagent rechts dan wel links behoo- ren te passeeren, op welk streepje zij moeten stoppen, of zij signalen moeten geven als kanonschoten of dat zij op kousenvoeten en zoo stil als een muisje moeten passeeren (zoolang Briand bijv. in hotel „Des Indes" te Den Haag ver toefde, was het toeteren daar iu de buurt verboden), zij moeten weten alles in één woord moeten zij weten: wetten, reglementen, verordeningen en bovenal de interpretatie daarvan. Him verstand wordt even helder ver ondersteld als hun lampen, waarvan het Motor- en Rijwielreglement zegt, dat zij een helder wit licht behooren uit te stralen. Over dat heldere witte licht is den laatsten tijd heel v/at te doen geweest. Er zijn eenige slimmerikken ge weest, d:e de wet maar al te goed ble ken te kennen en zij hebben aan den Hoogen Raad eenige beslissingen ont lokt, we'ke de moeite van het bekijken waard zijn. Iedere automobilist weet, dat hij na het invallen van de duisternis niet al leen zijn lichten moet op hebben, als hij rijdt, maar dat het hem ook verboden is zijn wagen zonder behoorlijke ver lichting ergens op den openbaren weg neer te zetten. Art. 427 2e van het Wetb. van Straf recht, bedreigt n.l. een ieder met geld boete, die niet .zprgt, dat een door hem of op zijn last op den openbaren weg geplaatst voorwerp behoorlijk verlicht cn van de gebruikelijke teekenen voor zien is. Dat geldt dus ook voor statio- neerende auto's. Art. 22, eerste lid, van het Motor en Rijwielreglement komt dat nog eens bevestigen, door te bepalen, dat het den eigenaar of houder of den bestuurder van een motorrijtuig verboden is, zich met dat rijtuig op een weg te bevinden, te doen of te laten bevinden (fraaie stijl is het niet, maar men wilde nu een maal alles tegelijk samenvatten, ook rijden en stilstaan) indien niet wordt voldaan aan artikel 16. Kijken wij daarop naar art. 16, dan blijkt, dat een motorrijtuig op vier wie len doch laten wij in den stijl blij ven: een meer dan twee-wielig motor rijtuig, dat is juister op den weg voorzien moet zijn van bepaalde lan tarens tusschen een half uur na zons ondergang en een half uur vóór zons opgang. De algemeene en gangbare opvatting was dusals men een auto op den open baren weg 's avonds of 's nachts neer zet, moeten de lampen, welke vereischt worden in art. 16 van het Motor- en Rijwielreglement, blijven branden. Dat deed men dan ook en w'e het niet deed, kreeg een bekeuring. Dat proces-ver baal kon dan steunen zoowel op art. 427 Wetb. v. Strafrecht als op art. 22 van het Motor- en Rijwielreglement. Maar nu komt er een kink in de kabel en begrnt dat hechte en stevige bolwerk van bekeuringen langzaam af te brok kelen. Vooreerst ontdekte een ondeugende kantonrechter te Roermond, dat art. 22 \an het genoemde Motor- en Rijwiel- reglements slechts verbood om in een onverlichte auto te zitten. Er staat n.l. duidelijk, dat men zich niet met een motorrijtuig op den weg mag bevinden zonder de vereischte verlichting. Der- EEN R. K. NORMAALSCHOOL UIT DE VORIGE EEUW Wij, Kathoheken, zijn immers achter lijke lieden, die 't met de ontwikkeling zoo nauw niet nemen? Maar dan zal ik n eens wat vertellen van de R. K. Normaalschool, welke mij tot onderwijzer heeft opgeleid. Ik ben er pas later achter gekomen, wat 'n vooruitstre vend leerprogram we daar hadden. Och, welke kweekeling verdiept er zich eigen lijk in, wat men hem leert. Het examen is zijn einddoel en wat daarvoor niet strikt wordt vereischt, vindt hij al gauw ballast. Zoo dachten erevenwel de Broeders niet over. halve, redeneerde de kantonrechter, als de man zich dus niet in den wagen be vindt, maar ergens anders, in huis ach ter den kachel of in een café achter een glas bier, dan bevindt hij zich niet met een onverlicht motorrijtuig op den weg. Alzoo is art. 22 niet van toepassing. De Hooge Raad heeft den kantonrechter hierin gelijk gegeven. Het hooge colle ge erkende, dat de bedoeling van den wetgever blijkbaar anders was geweest, maar het stond er nu eenmaal zoo en niet anders. Gelukkig bestond nog art. 427 Wetb. v. Strafrecht en de politie dacht: of je nu van de kat of van den kater gebeten wordt, is precies hetzelfde; krijgen zal ik je toch. Weshalve zij iederen auto mobilist, die z'n wagen onverlicht in het donker liet staan, verbaliseerde op grond van het Wetb. van Strafrecht. Het geviel echter, dat dit laatste ar tikel, nu het alle processen-verbaal al leen te torsen kreeg, onder den last eveneens ging wankelen. Want wat vonden de snoode autobestuurders uit? Zij bestudeerden dit artikel en zagen, dat het hun voorschreef hun stationee- renden auto behoorlijk te verlichten. Zij zetten den wagen dus pal onder een straatlantaarn en meenden, dat als dit geen behoorlijke verlichting was, zij niet wisten, wat het dan wel was. De politie meende, dat dit niet oo- ging en dat onder behoorlijke verlxh- tmg niets anders verstaan kon worden, dan een verlichting door middel van de eigen lamoen. Een paar processen-ver baal doorliepen de noodige instanties en kwamen terecht bij den Hoogen Raad, die op 27 Mei 1929 uitmaakte, dat een auto ook op andere wijze be hoorlijk verlicht kon zijn dan door mid del van de eigen lampen. En de kan tonrechter te Assen haalde er in Juni de groote Van Dale bij, het Groot Woordenboek der Nederlandsche taal, waarin eveneens gezegd werd, dat een voorwerp verlicht kan worden niet al leen van binnen uit, maar ook van bui ten af. De slimmelingen van automobilisten kregen dus gelijk. Slechts deze moei lijkheid bleef nog over: is de verlichting van een electrische straatlantaren een behoorlijk verlicht en van de gabrulke- ln October en November van 1929 gaf de Hooge Raad ook daarop ant woord en besliste, dat het doel van art. 427 Strafrecht klaarblijkelijk was: voor koming van gevaar, en dat dit doel be reikt werd, wanneer het oo den weg ge plaatste voorwerp duidelijk z:chtbaar was. Daar in de gegeven gevallen de bewuste auto's met gedoofde lichten ender helder brandende straatlantarens hadden gestaan, meende de Hooge Raad, dat aan het voorschrift van art. 427 was voldaan. Ja, maar, vroeg men, wat beteekent dan hét eveneens in dat artikel voorko mende voorschrift, dat het voorwerp bhoorlijk verlicht en van de gebruike lijke teekenen voorzien moet zijn? Wat dat voor auto's beteekent, maak ik niet uit. antwoordde de Hooge Raad, maar uit het feit, dat er staat „behoor lijke verlichting" en daarnaast „gebrui kelijke teekenen", blijkt, dat met deze gebruikelijke teekenen niet de verlich ting bedoeld wordt. De wet zegt niet tweemaal hetzelfde. Aldus krijgen wij een zonderlinge situatie, waarop wij opmerkzaam ge maakt werden door een artikeltje in het ..Hbld.". Zit de eigenaar of bestuurder in den auto, dan is art. 22 van het Motor- en F ij wiel reglement oo hem van toepas sing. Hij moet z'n lichten laten branden als de auto stationeert, ook onder een straatlantaren. Bevindt er zich niemand in en zit de eigenaar of bestuurder ergens anders, dan is dat art. niet op hem van toepas sing. De lichten mogen gedoofd wor den, mits de wagen onder een flinke brandende lantaren staat. Wie dus z'n wagen 's avonds onder een lantaren neerzet en z'n lichten dooft, moet als de drommel r^aken, dat hij weg komt, anders krijgt hij een ver baal! Ja, ik ben bij Broeders in de leer geweest, in 't oog van het „den kend deel" onzer natie neg een haartje achterlijker dan do Roomsche leeken. Zij waren er evenwel best achter, hoe de op- leid'ng voer onderwijzer behoort te wezen. Zij keken verder dan de exanien-eisrhen. Nu moet u niet denken, dat ik dat schrijf om mij-zelf een pluim op den hced te ste ken. Vooreerst behoorde ik wel degelijk tot de ballast-beweerders en bovendien beu ik geen onderwijzer gebleven, zocdat mijn eigenlijke kweekeiingen studie hier verder buiten besehcuw'ng kan b ijven. Ik wil louter mijn ondervinding laten spre ken. In mijn tijd ik zie nu zcowat een halve eeuw terug werden op 't onderwij zers-examen noch vreemde talen en wis kunde, noch muziek en teekenen gevraagd. Gelukkig voor mij, want voor teekenen zou ik zeker gezakt zijn en wiskunde, nu, daar heb ik meerdere broertjes aan dood. Maar noodig of n'et, de Breeders waren van oordeel, dat een kweekeling Fransch, Duitsch en Engelsch behoorde te leeren en dat algebra en meetkunde niet moch ten worden veronachtzaamd. Of wij, in onze kweekelingen-wijsheid, al meenden, dat het zonde was van den tijd, daaraan be steed, het hielp niet: leeren moesten we 't en we behoorden er net zulke mooie punten in te halen als in de examen-vakken anders kregen we eenvoudig geen permis sie om voor 't examen op te gaan. Dus we blokten! Ik zie de Broeders-leeraren nog voor me, al ken ik niet van allen de namen meer. Broeder Carolus, die altijd holde of hij haast had, was de directeur en lang geen makkelijke! We hadden om de drie maan den „concours" tegenwoordig heet zoo iets repetitie waarvan we den uitslag met angst en beven plachten tegemoet re zen, want „Carolus" dat Breeder lieten we onder cns maar weg speelde er niet mee. Waren de concours-cijfers niet vol doende, dan liep je kans weggestuurd te worden en dio schande wilden wc om den drommel niet oploopen. Och, wat hebben we dien goeden Broe der een paar keeren lee'-ijk beet gehad. De concours opgaven bewaarde hij in zijn klas in een kast en nu was een onzer als kweekeling bij „Carolus" ingedeeld, waar door hij de gelegenheid kreeg te onder zoeken, wat voor 'n sleutel op die kast paste. De rest begrijpt''menDe opgaven bleven niet langer geheim; we kregen van den collega een afschrift en leverden toen eenige malen achtereen zulk schitterend concourswerk af, dat.... de zaak uitlekte hce konden we immers allemaal opeens zóó knap zijn in a'le vakken en de op gaven voortaan onbereikbaar werden, waar door het concours z'n vroegere strengheid herwon. Om op de leeraren terug te komen: voor geschiedenis hadden we Broeder Richard, voor natuurkunde Brceüer Desirée, voor plant- en dierkunde Broeder Bertrand, voor Engelsch Broeder Luc anus en zoo voor ieder vak een docent, die daarvan zijn speciale studie maakte. Is dat in orde of niet Dezer dagen las ik in een vakblad een beoordeeling van een beek over het maken van opstellen. De schrijver van dat boek klaagde er over, dat tegenwoordig aan het groote nut van opstellen lang niet genceg wordt gedacht, aan welk euvel hij 't toe schreef, dat het met de stelkunde onzer jongelui vaak zoo treurig gesteld :s. Nu, in dit opzicht liet mijn Normaal- schaal ook niets.te wejischen over, want buiten al onze lessen om en dat waren er heel wat, waarover straks zorgde Directeur Carolus er voor, dat we regelmatig opstellen maakten, welke hij nauwgezet nakeek. Wie een gced stuk werk geleverd had, mccht dat ter leeiing van zijn makkers voorlezen. Dus we deden ons best! Van onze lessen gesproken, die begonnen al 's morgens cm half 8 en werden 's avonds voortgezet, want overdag, we!, dan ston den we voor de klas, ieder onder het toe zicht van een Broeder-onderwijzer. Zoo heb ik een poos lang tot hulp gediend van Broeder Engelmundus, die een zwakke ge zondheid had. Zoo leerde je de practijk van 't vak, waarvoor tegenwoordig bij de kweekscholen de „leerscholen" dienen. De Leidsche Kweekschool heeft b.v. tot „leer school" de school aan de Oude Vest, waar de oudere kweekclingen af en tce de on derwijskunst mogen afkijken en beoefenen. Maar wij leerden deze' kunst op de manier der Broeders veel grondiger, heb ik ook later begrepen. Denk intusschen n'et, dat we als kwee- kelingen werden uitgebuit. Wie 't een poesje druk had gehad, kreeg een klas, waar de Brceder cnderwijzcr meestentijds het werk zelf deed, zocdat zijn hulp ook onder schooltijd voor zichzelf kon studee- ren. Bij Breeder Constant had ik b.v. een tafeltje staan achter 't schoolbord, waar ik heel wat werk heb afgemaakt. Met de lessen, de schooluren en de stu dietijd thuis waren onze dagen prachtig gevuld. Al'een 's Zaterdagsmiddags waren we vrij. Maar eerst hadden we dan onder le'ding van de Broeders Landelinus en Bcrchmans, die ook een schilder-atelier hadden, van 12 tot 1 teekenles dat was immers meer ontspanning dan inspanning! en s avonds van 7.30 tct 8.30 mcesten we nog eens kernen voor letterkunde, door Broeder Carolus ze'f onderwezen. Dat was net iets voor de Zaterdagavond, vond hij; zoo'n geze'lig vak! En dat vonden wij ock. Neg op ander gebied was die Normaal school ik heb ook d't pas later leeren inzien „bij", n.l. wat betreft bet godsdienstonderwijs. Dit ontvingen we van den Broeder- Overste, wat op het gewicht van het vak wees. M'n eerste docent was Breeder Hieronymus, die naderhand werd opge volgd door Broeder Ildefonsus. Dat waren hoogst ernstige lessen, dio indruk maak ten. Ten slotte: ock het retraite-werk werd niet vergeten. Toen ik reeds onderwijzer was, heb ik in de gestichtskapei nog een retraite meegemaakt, beslot-en met een gezellig ontbijt, want de Broeders wisten best, hce zij 't mcesten inkleeden. Ja, ja, die Roomsche Normaalschool mccht er in a'le opzichten wezen. Hce ze nu is ingericht weet ik niet, maar natuurlijk is zc meegegaan mot haar tijd, hcewel ze ree ls in mijn jeug hierbij lang niet ten achter stond. AJO. N.B. Als niet anders wordt aangegeven dagelijks Gloria, geen Credo. De gewone Prefatie. ZONDAG 26 Jan. Derde Zon 'ag na Driekoningen. Mis: Adcrate. 2e gebod v. d. H. Polycarpus, Bisschop en Martelaar. Credo. Prefatie v. d. Allerh. Drieëenheid. Kleur: Groen. De wonderen in het H. Evangelio ver haald bewijzen zonneklaar Christus' God heid. Op verren afstand geneest Hij den knecht van den honderdman. De H. Kerk spoort ons dan ook aan: „Aanbidt Hem". (Introitus) en zij laat ons met hare woor den Christus huldigen in Graduale en Al leluja-vers. Het eerste wonder in het Evan gelie van dezen dag vermeld, verzinne beeldt het doel van Christus' komst; onze reinig'ng van zonden. In Zijn Goddelijk zoenbloed, dat iederen dag op geheimzin nige wijze van het altaar vloeit om onze zielen te heiligen (Stilgebed) heeft Christus ons gereinigd. Ons reinigen van zonden en de heiliging onzer zielen is Christus' met het Kruisoffer bekroond levenswerk ge weest. Dankbaar herdenken wij in het H. Misoffer dit werk van 's Heeren goedheid en macht. (Offertorium). Laten wij ons n'et alleen verwonderen over de schoonheid van Christus' Leer (Communio) maar ons in daden (Liefde, lijdzaamheid, goede wer ken) Zijne volgelingen toonen (Epistel). Hiertoe kome God onze zwakheid te hulp (Gebed; Postcommunio). MAANDAG 27 Jan. Mis v. H. Joan nes Chrysostorr.us, Bisschop, Belijder en Kcrkloeraar: In medio. Credo. Kleur: Wit. Joannes werd in 347 te Antiochië gebo ren. Zijne moeder, op 20-jarigen leeftijd weduwe geworden, voedde haar kleinen Joannes op, d. w. z. zij vormde zijn wil, zijn karakter, uitzaaiend, in het jeugdige hart de eerste zaden der christelijke vol- maakthe'd. Ook vergat zij zijn verstande lijke ontwikkeling niet. Door haren zorg studeerde Joannes wijsbegeerte en de let teren, waarin hij wonderlijke vorderingen maakte. Een schitterende loopbaan lag voor hem open in de wereld, maar Joannes ontvluchtte de wereld. Later heeft hij zich als priester en als Patriarch van Constantinopel beroemd ge maakt door zijne welsprekendheid, welke hij gebruikte tct verded'ging en verheer lijking van het katholieke geloof. Terecht draagt hij den bijnaam: „Chrysostomus", d. w. z. „gulden mond". Tct tweemaal toe werd hij door keizerin Eudoxia verbannen, omdat hij in Apostolische vrijmoedigheid haar berispt had. In ballingschap is de H. Joannes ook gestorven. DINSDAG 28 Jan. Tweedo feestdag v. d. H. Agnss. Mis: Vu'tum tuum. 2e gebed ter eere van Maria; 3e voor Kerk of Paus. Kleur: Rood. Öp den 8en dag na diaren dood ver scheen de H. Agnes in witte kleeren en een wit lam aan hare zijde aan hare ouders die bij haar gTaf haren dood betreurden. Agnes sprak hen toe: „Beweent mijn dood niet-, maar verheugt u met mij, omdat ik met de maagden woon in het eeuwig Licht cn Hem beait, Dien ik op aarde met al de krachten mijner ziel bemind heb". Hierna verdween zij. WOENSDAG 29 Jan. Mis v. d. H. Fran- ciscus van Sales, Bisschop, Belijder en BRIEVEN VAN EEN WANDELAAR. LXXXVI. Benoemingen. Aan het slot van den Wandelbrief, waar in wij de verhouding van R. K. tot niet-R. K. in gemeentedienst, bespraken, hebben wij toegezegd, me', den lezer eens na te speu ren, wat als de vermoedelijke oorzaak van dit groote verschil wel kan worden aange voerd. Wij hebben er niet lang mee willen wachten, om reden wij eenige dingen, in dien brief genoemd, nader willen en ook moeten omschrijven. En dit wel omdat ons ter oore is gekomen, dat men er „om höher Stelle" 'n beetje van geschrokken is. Men heeft onzen brief uitgeknipt en op verschil lende afdeeling-en van het gemeentelijke bestuur is hij besproken, in de finesses uit geplozen ente licht gevonden. Dat komt. omdat wij schreven, dat van de achttien hoofden van diensten geen enkele R. K. is. Hieraan klampen sommige zich vast, als zijnde te algemeen gesteld. Wij willen dan ter verduidelijking opmerken, dat wij natuurlijk de directeuren van die diensten bedoelen en niet de afdeelings- chefs, onder wie echter ook nog een bo- langrijk verschilcijfer zou zijn te consta- teeren. Ook hebben wij nog iets te rectificeeren; er stond in de courant, dat op „Onderwijs" geen op de vier R. K. was, doch daar is er inderdaad één, zegge en schrijve één! Juist aan deze drukfout hecht men veel, en zegt dan, dat de brief onbetrouwbaar is, omdat maar luk-raak wat is neergeschreven. Wij willen er echter wel de aandacht op ves tigen, dat zij, die in onze gegevens een verwijt gelezen hebben, er een goeden kijk op gehad hebben. Vooral onder hen, die tct voordragen cn benoemen zijn geroepen, moeten onze cijfers luide hebben gespro ken, en het is levendig te begrijpen, dat zij den hun voorgehouden spiegel liever in de schuur der vergetelheid hadden opge borgen gezien. Want dit is een vaststaand feit, en is niet niet oude liberale inzichten en praatjes gced te maken: een onredelijke verhouding is er. En wij zijn nu wel niet zoo optimistisch, om te onderstellen, dat een kor.tcring zal intreden; dat men, waar men wat te vertellen heeft, tot meer re delijke verdeeling zal medewerken, doch lit mag ons toch niet weerhouden, om ie blijven wijzen naar de wonde, die is gesla gen in de distributie van de rechten, wel ke e'ke burger aan de wet ontleent. Dc oude bewering, dat er zoo weinig Kerkleeraar: In medio. Gredo. Kleur: Wit. Franciscus, zoon van de grafelijke fami lie van Sales, trad na volbrachte studiën in den geestelijken stand. Als priester be ijverde hij zich vooral om de dwalende Cal- vin'sten (Protestanten) tot het waro geloof te bekeeren, waarvoor hij vele vervolgingen moest verduren. 72.000 dwalenden, zoo wordt verhaald, wist hij door zijn heilig en bezielend woord en stichtend voorbeeld tot de katholieke Kerk terug te brengen. Franciscus is ook de stichter der Orde der Visitandinnen (Zusters van O. L. Vr. Be zoeking), die arbeiden aan de opvoeding dor jeugd. FraAciscus stierf als Bisschop van Genève in 1622, 55 jaren oud. DONDERDAG 30 Jan. Mis v. d. H. Mar tina, Maagd en Marte'ares: Loquebar. 2e gebed ter eere van Maria; 3e voor Kerk of Paus. Kleur: Rcod. De H. Martina is om hare standvastig heid in het geloof gegceseld en aan een soort van galg opgehangen. Over haar met ijzeren haken verscheurd lichaam werd ko kende olie en pek uitgegoten. Zij is ook voor de wilde dieren geworpen, welke ech ter hunne wreedheid in Martina's bijzijn vergaten. Ten slotte is zij onthoofd. Op hetzelfde oogenblik deed een hevige aard beving de stad schudden en werden af godstempels omvergoworpen. De bekeering van vele heidenen was daarvan het gevolg. Martina was een kind van dertien jaren. Op haar graf staat nu eon prachtige kerk waar hare heilige overblijfselen worden be- ward. VRIJDAG 31 Jan. Mis v. d. H. Petrus Nolascus, Belijder: Justus ut palma. Kleur: Wit. Vgl. 23 Jan. ZATERDAG 1 Februari. Mis v. d. H. Ignatius, Bisschop en Martelaar: Mihi autcm. 2e gebed voor den Paus. Kleur: Roo.l Onder keizer Trajanus (98117) werd dc H. Ignatius naar Rome gevoerd om voor de wilde dieren geworpen te worden. Een gloeiend verlangen naar het martelaar schap bezielde hem, zooals blijkt uit zijne brieven onderweg naar Rome aan verschil lende parochies geschreven. Toen hij de leeuwen hoorde 'brullen sprak Ignatius deze heerlijke woorden: „Tarwe ben ik voor Christus. Door de tanden der wilde dieren zal ik worden gemalen opdat ik een zuiver brood worde". (Communio). Ignatius stierf in 107. IN DE KERKEN DER E.E. P.P. FRANCISCANEN: A'lles als in bovenstaande kalender, be halve: v DINSDAG. Mis v. d. Z. Z. Rogerius van To!i, Odoricus van Pordenone en Egidius van Laurenbana, Belijders: Confiteantur. 2e gebed v. d. H. Agnes; 3e ter eere van Maria. Kleur: Wit. DONDERDAG. Mis v. d. H. Hyaclntha van Maris-Cotti, Maagd: Dilexisti. 2e ge bed v. d. H. Martina. Mis v. d. Z. Z. Ludovica Albertoni en Paula Garr.baracosta, Weduwen: Dorr.ine. 2e gebed v. d. H. Petrus Nolascus. ZATERDAG. Mis v. d. Z. Z. Eustochium en Veridiana, Maag'en: Virgincs. 2e gebed v. d. H. Ignatius; 3e voor den Paus. Kleur: Wit. Amsterdam. ALB. M. KOK, pr. INGEZONDEN MEDEDEELING VANAF f 5.jPER MAAND. Brieven onder No. 1^4 Bureau v. d. Blad knappe menschen zijn in R. K.-kringen, is te verouderd, om nog opgeld te kunnen doen; dat bakerpraatje was te doorzich tig, om een lang leven te kunnen hebben! Het is te zien aan de voordrachten, wel ke in 1928 en 1929 den Raad hebben be reikt, dat er in geen enkel opzicht, zelfs niet in het verst verwijderd verband, spra ke is van eenige eenredigheid. Hier en daar kwam de ontevredenheid van de R. K. Raadsfractie dan ook tob uiting, in Commissies en in den Raad. Nu willen wij in de verste verte niet ver onderstellen dat dit alles met opzet zoo is gebeurd. Wij willen zelfs aannemen, dat de oude sfeer van de liberale overheer- sching nog zoo diep is vastgeroest in de kringen van de tot benoemen of voor tc dragen geroepenen, dat het moeilijk is, zich daaraan to ontworstelen en wat meer ruimte te geven aan de gedachte van de grondwet, die voorschrijft, dat alle staats burgers gelijke rechten hebben bij benoe mingen tot eenig ambt. Wij vragen ons af, of bet niet zeer toe vallig is om nu maar niet een sterker woord te gebruiken dat bij schifting van sollicitatiën steeds zoo weinig candidatcn van R. K. beginselen tot dc uitverkorenen behooren. Men voelt het aan: daar moet iets zijn, iets, niet met voldoende argumenten be wijsbaar, dat hier invloed uitoefent. Het verschijnsel is niet als een specifiek Leidsch te noemen; vrijwel overal spiegelt heb zich af in de benoemingen. Wandelaar. Dit is de laatste brief van een „Wande laar"! Vele lezers hadden reeds lang ont dekt, wie „Wandelaar" is. En wij mogen het hier nu wel openlijk medcdcelen: Dc heer Spendel, die j.l. Donderdag is over leden, is degene geweest, die in „Brieven van een Wandelaar" vele goede gedachten heeft gepropageerd. God loone hem! -- I bidden wii.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 9