Wetskronkelmgen onder een
KALENDER DER WEEK
Uw Boeknïïvding in orde
ZATERDAG 25 JANUARI 1930
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD PAG. 9
Auto's mogen 's avonds stationseren
met gedoofde lichten onder een lan
taarnpaal. Doch de bestuurder moet
maken, dat hij weg komt!
Iedere Nederlander wordt geacht de
wet te kennen.
Dat is een gelukkig verschijnsel; een
teeken, dat de wetgevende machten cns
volk voor allesbehalve dom houden.
Maar indien ons volk in het algemeen
voor zoo geleerd wordt aangezien, dat
ieder verondersteld wordt als jurist ter
wereld te komen, voor welke juridische
wereldwonderen moeten de automobi
listen dan wel worden aangezien?
Zij zijn de Uebermenschen, die rij
dend door de straten der steden ieder
oogenbkk een probleem hebben op te
lossen. Zij moeten weten waar één rich-
tings-verkeer is en waar niet, door welk
straatje zij mogen rijden, of zij den ver
keersagent rechts dan wel links behoo-
ren te passeeren, op welk streepje zij
moeten stoppen, of zij signalen moeten
geven als kanonschoten of dat zij op
kousenvoeten en zoo stil als een muisje
moeten passeeren (zoolang Briand bijv.
in hotel „Des Indes" te Den Haag ver
toefde, was het toeteren daar iu de
buurt verboden), zij moeten weten
alles in één woord moeten zij weten:
wetten, reglementen, verordeningen en
bovenal de interpretatie daarvan.
Him verstand wordt even helder ver
ondersteld als hun lampen, waarvan
het Motor- en Rijwielreglement zegt,
dat zij een helder wit licht behooren
uit te stralen.
Over dat heldere witte licht is den
laatsten tijd heel v/at te doen geweest.
Er zijn eenige slimmerikken ge
weest, d:e de wet maar al te goed ble
ken te kennen en zij hebben aan den
Hoogen Raad eenige beslissingen ont
lokt, we'ke de moeite van het bekijken
waard zijn.
Iedere automobilist weet, dat hij na
het invallen van de duisternis niet al
leen zijn lichten moet op hebben, als hij
rijdt, maar dat het hem ook verboden
is zijn wagen zonder behoorlijke ver
lichting ergens op den openbaren weg
neer te zetten.
Art. 427 2e van het Wetb. van Straf
recht, bedreigt n.l. een ieder met geld
boete, die niet .zprgt, dat een door hem
of op zijn last op den openbaren weg
geplaatst voorwerp behoorlijk verlicht
cn van de gebruikelijke teekenen voor
zien is. Dat geldt dus ook voor statio-
neerende auto's.
Art. 22, eerste lid, van het Motor
en Rijwielreglement komt dat nog eens
bevestigen, door te bepalen, dat het den
eigenaar of houder of den bestuurder
van een motorrijtuig verboden is, zich
met dat rijtuig op een weg te bevinden,
te doen of te laten bevinden (fraaie
stijl is het niet, maar men wilde nu een
maal alles tegelijk samenvatten, ook
rijden en stilstaan) indien niet wordt
voldaan aan artikel 16.
Kijken wij daarop naar art. 16, dan
blijkt, dat een motorrijtuig op vier wie
len doch laten wij in den stijl blij
ven: een meer dan twee-wielig motor
rijtuig, dat is juister op den weg
voorzien moet zijn van bepaalde lan
tarens tusschen een half uur na zons
ondergang en een half uur vóór zons
opgang.
De algemeene en gangbare opvatting
was dusals men een auto op den open
baren weg 's avonds of 's nachts neer
zet, moeten de lampen, welke vereischt
worden in art. 16 van het Motor- en
Rijwielreglement, blijven branden. Dat
deed men dan ook en w'e het niet deed,
kreeg een bekeuring. Dat proces-ver
baal kon dan steunen zoowel op art.
427 Wetb. v. Strafrecht als op art. 22
van het Motor- en Rijwielreglement.
Maar nu komt er een kink in de kabel
en begrnt dat hechte en stevige bolwerk
van bekeuringen langzaam af te brok
kelen.
Vooreerst ontdekte een ondeugende
kantonrechter te Roermond, dat art. 22
\an het genoemde Motor- en Rijwiel-
reglements slechts verbood om in een
onverlichte auto te zitten. Er staat n.l.
duidelijk, dat men zich niet met een
motorrijtuig op den weg mag bevinden
zonder de vereischte verlichting. Der-
EEN R. K. NORMAALSCHOOL
UIT DE VORIGE EEUW
Wij, Kathoheken, zijn immers achter
lijke lieden, die 't met de ontwikkeling zoo
nauw niet nemen?
Maar dan zal ik n eens wat vertellen
van de R. K. Normaalschool, welke mij tot
onderwijzer heeft opgeleid. Ik ben er pas
later achter gekomen, wat 'n vooruitstre
vend leerprogram we daar hadden. Och,
welke kweekeling verdiept er zich eigen
lijk in, wat men hem leert. Het examen is
zijn einddoel en wat daarvoor niet strikt
wordt vereischt, vindt hij al gauw ballast.
Zoo dachten erevenwel de Broeders
niet over.
halve, redeneerde de kantonrechter, als
de man zich dus niet in den wagen be
vindt, maar ergens anders, in huis ach
ter den kachel of in een café achter een
glas bier, dan bevindt hij zich niet met
een onverlicht motorrijtuig op den weg.
Alzoo is art. 22 niet van toepassing. De
Hooge Raad heeft den kantonrechter
hierin gelijk gegeven. Het hooge colle
ge erkende, dat de bedoeling van den
wetgever blijkbaar anders was geweest,
maar het stond er nu eenmaal zoo en
niet anders.
Gelukkig bestond nog art. 427 Wetb.
v. Strafrecht en de politie dacht: of je
nu van de kat of van den kater gebeten
wordt, is precies hetzelfde; krijgen zal
ik je toch. Weshalve zij iederen auto
mobilist, die z'n wagen onverlicht in het
donker liet staan, verbaliseerde op
grond van het Wetb. van Strafrecht.
Het geviel echter, dat dit laatste ar
tikel, nu het alle processen-verbaal al
leen te torsen kreeg, onder den last
eveneens ging wankelen. Want wat
vonden de snoode autobestuurders uit?
Zij bestudeerden dit artikel en zagen,
dat het hun voorschreef hun stationee-
renden auto behoorlijk te verlichten.
Zij zetten den wagen dus pal onder een
straatlantaarn en meenden, dat als dit
geen behoorlijke verlichting was, zij
niet wisten, wat het dan wel was.
De politie meende, dat dit niet oo-
ging en dat onder behoorlijke verlxh-
tmg niets anders verstaan kon worden,
dan een verlichting door middel van de
eigen lamoen. Een paar processen-ver
baal doorliepen de noodige instanties
en kwamen terecht bij den Hoogen
Raad, die op 27 Mei 1929 uitmaakte,
dat een auto ook op andere wijze be
hoorlijk verlicht kon zijn dan door mid
del van de eigen lampen. En de kan
tonrechter te Assen haalde er in Juni
de groote Van Dale bij, het Groot
Woordenboek der Nederlandsche taal,
waarin eveneens gezegd werd, dat een
voorwerp verlicht kan worden niet al
leen van binnen uit, maar ook van bui
ten af.
De slimmelingen van automobilisten
kregen dus gelijk. Slechts deze moei
lijkheid bleef nog over: is de verlichting
van een electrische straatlantaren een
behoorlijk verlicht en van de gabrulke-
ln October en November van 1929
gaf de Hooge Raad ook daarop ant
woord en besliste, dat het doel van art.
427 Strafrecht klaarblijkelijk was: voor
koming van gevaar, en dat dit doel be
reikt werd, wanneer het oo den weg ge
plaatste voorwerp duidelijk z:chtbaar
was. Daar in de gegeven gevallen de
bewuste auto's met gedoofde lichten
ender helder brandende straatlantarens
hadden gestaan, meende de Hooge
Raad, dat aan het voorschrift van art.
427 was voldaan.
Ja, maar, vroeg men, wat beteekent
dan hét eveneens in dat artikel voorko
mende voorschrift, dat het voorwerp
bhoorlijk verlicht en van de gebruike
lijke teekenen voorzien moet zijn?
Wat dat voor auto's beteekent, maak
ik niet uit. antwoordde de Hooge Raad,
maar uit het feit, dat er staat „behoor
lijke verlichting" en daarnaast „gebrui
kelijke teekenen", blijkt, dat met deze
gebruikelijke teekenen niet de verlich
ting bedoeld wordt. De wet zegt niet
tweemaal hetzelfde.
Aldus krijgen wij een zonderlinge
situatie, waarop wij opmerkzaam ge
maakt werden door een artikeltje in
het ..Hbld.".
Zit de eigenaar of bestuurder in den
auto, dan is art. 22 van het Motor- en
F ij wiel reglement oo hem van toepas
sing. Hij moet z'n lichten laten branden
als de auto stationeert, ook onder een
straatlantaren.
Bevindt er zich niemand in en zit de
eigenaar of bestuurder ergens anders,
dan is dat art. niet op hem van toepas
sing. De lichten mogen gedoofd wor
den, mits de wagen onder een flinke
brandende lantaren staat.
Wie dus z'n wagen 's avonds onder
een lantaren neerzet en z'n lichten
dooft, moet als de drommel r^aken, dat
hij weg komt, anders krijgt hij een ver
baal!
Ja, ik ben bij
Broeders
in de leer geweest, in 't oog van het „den
kend deel" onzer natie neg een haartje
achterlijker dan do Roomsche leeken. Zij
waren er evenwel best achter, hoe de op-
leid'ng voer onderwijzer behoort te wezen.
Zij keken verder dan de exanien-eisrhen.
Nu moet u niet denken, dat ik dat schrijf
om mij-zelf een pluim op den hced te ste
ken. Vooreerst behoorde ik wel degelijk
tot de ballast-beweerders en bovendien
beu ik geen onderwijzer gebleven, zocdat
mijn eigenlijke kweekeiingen studie hier
verder buiten besehcuw'ng kan b ijven. Ik
wil louter mijn ondervinding laten spre
ken.
In mijn tijd ik zie nu zcowat een
halve eeuw terug werden op 't onderwij
zers-examen noch vreemde talen en wis
kunde, noch muziek en teekenen gevraagd.
Gelukkig voor mij, want voor teekenen zou
ik zeker gezakt zijn en wiskunde, nu, daar
heb ik meerdere broertjes aan dood.
Maar noodig of n'et, de Breeders waren
van oordeel, dat een kweekeling Fransch,
Duitsch en Engelsch behoorde te leeren
en dat algebra en meetkunde niet moch
ten worden veronachtzaamd. Of wij, in onze
kweekelingen-wijsheid, al meenden, dat
het zonde was van den tijd, daaraan be
steed, het hielp niet: leeren moesten we
't en we behoorden er net zulke mooie
punten in te halen als in de examen-vakken
anders kregen we eenvoudig geen permis
sie om voor 't examen op te gaan.
Dus we blokten!
Ik zie de Broeders-leeraren nog voor me,
al ken ik niet van allen de namen meer.
Broeder Carolus, die altijd holde of hij
haast had, was de directeur en lang geen
makkelijke! We hadden om de drie maan
den „concours" tegenwoordig heet zoo
iets repetitie waarvan we den uitslag
met angst en beven plachten tegemoet re
zen, want „Carolus" dat Breeder lieten
we onder cns maar weg speelde er niet
mee. Waren de concours-cijfers niet vol
doende, dan liep je kans weggestuurd te
worden en dio schande wilden wc om den
drommel niet oploopen.
Och, wat hebben we dien goeden Broe
der een paar keeren lee'-ijk beet gehad.
De concours opgaven bewaarde hij in zijn
klas in een kast en nu was een onzer als
kweekeling bij „Carolus" ingedeeld, waar
door hij de gelegenheid kreeg te onder
zoeken, wat voor 'n sleutel op die kast
paste. De rest begrijpt''menDe opgaven
bleven niet langer geheim; we kregen van
den collega een afschrift en leverden toen
eenige malen achtereen zulk schitterend
concourswerk af, dat.... de zaak uitlekte
hce konden we immers allemaal opeens
zóó knap zijn in a'le vakken en de op
gaven voortaan onbereikbaar werden, waar
door het concours z'n vroegere strengheid
herwon.
Om op de leeraren terug te komen: voor
geschiedenis hadden we Broeder Richard,
voor natuurkunde Brceüer Desirée, voor
plant- en dierkunde Broeder Bertrand,
voor Engelsch Broeder Luc anus en zoo
voor ieder vak een docent, die daarvan zijn
speciale studie maakte. Is dat in orde of
niet
Dezer dagen las ik in een vakblad een
beoordeeling van een beek over het maken
van opstellen. De schrijver van dat boek
klaagde er over, dat tegenwoordig aan het
groote nut van opstellen lang niet genceg
wordt gedacht, aan welk euvel hij 't toe
schreef, dat het met de stelkunde onzer
jongelui vaak zoo treurig gesteld :s.
Nu, in dit opzicht liet mijn Normaal-
schaal ook
niets.te wejischen over,
want buiten al onze lessen om en dat
waren er heel wat, waarover straks
zorgde Directeur Carolus er voor, dat we
regelmatig opstellen maakten, welke hij
nauwgezet nakeek. Wie een gced stuk
werk geleverd had, mccht dat ter leeiing
van zijn makkers voorlezen. Dus we deden
ons best!
Van onze lessen gesproken, die begonnen
al 's morgens cm half 8 en werden 's avonds
voortgezet, want overdag, we!, dan ston
den we voor de klas, ieder onder het toe
zicht van een Broeder-onderwijzer. Zoo heb
ik een poos lang tot hulp gediend van
Broeder Engelmundus, die een zwakke ge
zondheid had. Zoo leerde je de practijk
van 't vak, waarvoor tegenwoordig bij de
kweekscholen de „leerscholen" dienen. De
Leidsche Kweekschool heeft b.v. tot „leer
school" de school aan de Oude Vest, waar
de oudere kweekclingen af en tce de on
derwijskunst mogen afkijken en beoefenen.
Maar wij leerden deze' kunst op de manier
der Broeders veel grondiger, heb ik ook
later begrepen.
Denk intusschen n'et, dat we als kwee-
kelingen werden uitgebuit. Wie 't een
poesje druk had gehad, kreeg een klas,
waar de Brceder cnderwijzcr meestentijds
het werk zelf deed, zocdat zijn hulp ook
onder schooltijd voor zichzelf kon studee-
ren. Bij Breeder Constant had ik b.v. een
tafeltje staan achter 't schoolbord, waar
ik heel wat werk heb afgemaakt.
Met de lessen, de schooluren en de stu
dietijd thuis waren onze dagen prachtig
gevuld. Al'een 's Zaterdagsmiddags waren
we vrij. Maar eerst hadden we dan onder
le'ding van de Broeders Landelinus en
Bcrchmans, die ook een schilder-atelier
hadden, van 12 tot 1 teekenles dat was
immers meer ontspanning dan inspanning!
en s avonds van 7.30 tct 8.30 mcesten
we nog eens kernen voor letterkunde, door
Broeder Carolus ze'f onderwezen. Dat was
net iets voor de Zaterdagavond, vond hij;
zoo'n geze'lig vak! En dat vonden wij ock.
Neg op ander gebied was die Normaal
school ik heb ook d't pas later leeren
inzien „bij", n.l. wat betreft bet
godsdienstonderwijs.
Dit ontvingen we van den Broeder-
Overste, wat op het gewicht van het vak
wees. M'n eerste docent was Breeder
Hieronymus, die naderhand werd opge
volgd door Broeder Ildefonsus. Dat waren
hoogst ernstige lessen, dio indruk maak
ten.
Ten slotte: ock het retraite-werk werd
niet vergeten. Toen ik reeds onderwijzer
was, heb ik in de gestichtskapei nog een
retraite meegemaakt, beslot-en met een
gezellig ontbijt, want de Broeders wisten
best, hce zij 't mcesten inkleeden.
Ja, ja, die Roomsche Normaalschool
mccht er in a'le opzichten wezen.
Hce ze nu is ingericht weet ik niet,
maar natuurlijk is zc meegegaan mot haar
tijd, hcewel ze ree ls in mijn jeug hierbij
lang niet ten achter stond.
AJO.
N.B. Als niet anders wordt aangegeven
dagelijks Gloria, geen Credo. De gewone
Prefatie.
ZONDAG 26 Jan. Derde Zon 'ag na
Driekoningen. Mis: Adcrate. 2e gebod v.
d. H. Polycarpus, Bisschop en Martelaar.
Credo. Prefatie v. d. Allerh. Drieëenheid.
Kleur: Groen.
De wonderen in het H. Evangelio ver
haald bewijzen zonneklaar Christus' God
heid. Op verren afstand geneest Hij den
knecht van den honderdman. De H. Kerk
spoort ons dan ook aan: „Aanbidt Hem".
(Introitus) en zij laat ons met hare woor
den Christus huldigen in Graduale en Al
leluja-vers. Het eerste wonder in het Evan
gelie van dezen dag vermeld, verzinne
beeldt het doel van Christus' komst; onze
reinig'ng van zonden. In Zijn Goddelijk
zoenbloed, dat iederen dag op geheimzin
nige wijze van het altaar vloeit om onze
zielen te heiligen (Stilgebed) heeft Christus
ons gereinigd. Ons reinigen van zonden en
de heiliging onzer zielen is Christus' met
het Kruisoffer bekroond levenswerk ge
weest. Dankbaar herdenken wij in het H.
Misoffer dit werk van 's Heeren goedheid
en macht. (Offertorium). Laten wij ons n'et
alleen verwonderen over de schoonheid
van Christus' Leer (Communio) maar ons
in daden (Liefde, lijdzaamheid, goede wer
ken) Zijne volgelingen toonen (Epistel).
Hiertoe kome God onze zwakheid te hulp
(Gebed; Postcommunio).
MAANDAG 27 Jan. Mis v. H. Joan
nes Chrysostorr.us, Bisschop, Belijder en
Kcrkloeraar: In medio. Credo. Kleur: Wit.
Joannes werd in 347 te Antiochië gebo
ren. Zijne moeder, op 20-jarigen leeftijd
weduwe geworden, voedde haar kleinen
Joannes op, d. w. z. zij vormde zijn wil,
zijn karakter, uitzaaiend, in het jeugdige
hart de eerste zaden der christelijke vol-
maakthe'd. Ook vergat zij zijn verstande
lijke ontwikkeling niet. Door haren zorg
studeerde Joannes wijsbegeerte en de let
teren, waarin hij wonderlijke vorderingen
maakte. Een schitterende loopbaan lag
voor hem open in de wereld, maar Joannes
ontvluchtte de wereld.
Later heeft hij zich als priester en als
Patriarch van Constantinopel beroemd ge
maakt door zijne welsprekendheid, welke
hij gebruikte tct verded'ging en verheer
lijking van het katholieke geloof. Terecht
draagt hij den bijnaam: „Chrysostomus",
d. w. z. „gulden mond". Tct tweemaal toe
werd hij door keizerin Eudoxia verbannen,
omdat hij in Apostolische vrijmoedigheid
haar berispt had. In ballingschap is de H.
Joannes ook gestorven.
DINSDAG 28 Jan. Tweedo feestdag v. d.
H. Agnss. Mis: Vu'tum tuum. 2e gebed ter
eere van Maria; 3e voor Kerk of Paus.
Kleur: Rood.
Öp den 8en dag na diaren dood ver
scheen de H. Agnes in witte kleeren en
een wit lam aan hare zijde aan hare ouders
die bij haar gTaf haren dood betreurden.
Agnes sprak hen toe: „Beweent mijn dood
niet-, maar verheugt u met mij, omdat ik
met de maagden woon in het eeuwig Licht
cn Hem beait, Dien ik op aarde met al de
krachten mijner ziel bemind heb". Hierna
verdween zij.
WOENSDAG 29 Jan. Mis v. d. H. Fran-
ciscus van Sales, Bisschop, Belijder en
BRIEVEN VAN EEN WANDELAAR.
LXXXVI.
Benoemingen.
Aan het slot van den Wandelbrief, waar
in wij de verhouding van R. K. tot niet-R. K.
in gemeentedienst, bespraken, hebben wij
toegezegd, me', den lezer eens na te speu
ren, wat als de vermoedelijke oorzaak van
dit groote verschil wel kan worden aange
voerd.
Wij hebben er niet lang mee willen
wachten, om reden wij eenige dingen, in
dien brief genoemd, nader willen en ook
moeten omschrijven. En dit wel omdat ons
ter oore is gekomen, dat men er „om höher
Stelle" 'n beetje van geschrokken is. Men
heeft onzen brief uitgeknipt en op verschil
lende afdeeling-en van het gemeentelijke
bestuur is hij besproken, in de finesses uit
geplozen ente licht gevonden.
Dat komt. omdat wij schreven, dat van de
achttien hoofden van diensten geen enkele
R. K. is. Hieraan klampen sommige zich
vast, als zijnde te algemeen gesteld. Wij
willen dan ter verduidelijking opmerken,
dat wij natuurlijk de directeuren van die
diensten bedoelen en niet de afdeelings-
chefs, onder wie echter ook nog een bo-
langrijk verschilcijfer zou zijn te consta-
teeren.
Ook hebben wij nog iets te rectificeeren;
er stond in de courant, dat op „Onderwijs"
geen op de vier R. K. was, doch daar is er
inderdaad één, zegge en schrijve één! Juist
aan deze drukfout hecht men veel, en zegt
dan, dat de brief onbetrouwbaar is, omdat
maar luk-raak wat is neergeschreven. Wij
willen er echter wel de aandacht op ves
tigen, dat zij, die in onze gegevens een
verwijt gelezen hebben, er een goeden kijk
op gehad hebben. Vooral onder hen, die
tct voordragen cn benoemen zijn geroepen,
moeten onze cijfers luide hebben gespro
ken, en het is levendig te begrijpen, dat
zij den hun voorgehouden spiegel liever in
de schuur der vergetelheid hadden opge
borgen gezien. Want dit is een vaststaand
feit, en is niet niet oude liberale inzichten
en praatjes gced te maken: een onredelijke
verhouding is er. En wij zijn nu wel niet
zoo optimistisch, om te onderstellen, dat
een kor.tcring zal intreden; dat men, waar
men wat te vertellen heeft, tot meer re
delijke verdeeling zal medewerken, doch
lit mag ons toch niet weerhouden, om ie
blijven wijzen naar de wonde, die is gesla
gen in de distributie van de rechten, wel
ke e'ke burger aan de wet ontleent.
Dc oude bewering, dat er zoo weinig
Kerkleeraar: In medio. Gredo. Kleur: Wit.
Franciscus, zoon van de grafelijke fami
lie van Sales, trad na volbrachte studiën
in den geestelijken stand. Als priester be
ijverde hij zich vooral om de dwalende Cal-
vin'sten (Protestanten) tot het waro geloof
te bekeeren, waarvoor hij vele vervolgingen
moest verduren. 72.000 dwalenden, zoo
wordt verhaald, wist hij door zijn heilig en
bezielend woord en stichtend voorbeeld
tot de katholieke Kerk terug te brengen.
Franciscus is ook de stichter der Orde der
Visitandinnen (Zusters van O. L. Vr. Be
zoeking), die arbeiden aan de opvoeding
dor jeugd. FraAciscus stierf als Bisschop
van Genève in 1622, 55 jaren oud.
DONDERDAG 30 Jan. Mis v. d. H. Mar
tina, Maagd en Marte'ares: Loquebar. 2e
gebed ter eere van Maria; 3e voor Kerk
of Paus. Kleur: Rcod.
De H. Martina is om hare standvastig
heid in het geloof gegceseld en aan een
soort van galg opgehangen. Over haar met
ijzeren haken verscheurd lichaam werd ko
kende olie en pek uitgegoten. Zij is ook
voor de wilde dieren geworpen, welke ech
ter hunne wreedheid in Martina's bijzijn
vergaten. Ten slotte is zij onthoofd. Op
hetzelfde oogenblik deed een hevige aard
beving de stad schudden en werden af
godstempels omvergoworpen. De bekeering
van vele heidenen was daarvan het gevolg.
Martina was een kind van dertien jaren.
Op haar graf staat nu eon prachtige kerk
waar hare heilige overblijfselen worden be-
ward.
VRIJDAG 31 Jan. Mis v. d. H. Petrus
Nolascus, Belijder: Justus ut palma. Kleur:
Wit. Vgl. 23 Jan.
ZATERDAG 1 Februari. Mis v. d. H.
Ignatius, Bisschop en Martelaar: Mihi
autcm. 2e gebed voor den Paus. Kleur:
Roo.l
Onder keizer Trajanus (98117) werd dc
H. Ignatius naar Rome gevoerd om voor
de wilde dieren geworpen te worden. Een
gloeiend verlangen naar het martelaar
schap bezielde hem, zooals blijkt uit zijne
brieven onderweg naar Rome aan verschil
lende parochies geschreven. Toen hij de
leeuwen hoorde 'brullen sprak Ignatius deze
heerlijke woorden: „Tarwe ben ik voor
Christus. Door de tanden der wilde dieren
zal ik worden gemalen opdat ik een zuiver
brood worde". (Communio). Ignatius stierf
in 107.
IN DE KERKEN DER
E.E. P.P. FRANCISCANEN:
A'lles als in bovenstaande kalender, be
halve: v
DINSDAG. Mis v. d. Z. Z. Rogerius van
To!i, Odoricus van Pordenone en Egidius
van Laurenbana, Belijders: Confiteantur.
2e gebed v. d. H. Agnes; 3e ter eere van
Maria. Kleur: Wit.
DONDERDAG. Mis v. d. H. Hyaclntha
van Maris-Cotti, Maagd: Dilexisti. 2e ge
bed v. d. H. Martina.
Mis v. d. Z. Z. Ludovica Albertoni en
Paula Garr.baracosta, Weduwen: Dorr.ine.
2e gebed v. d. H. Petrus Nolascus.
ZATERDAG. Mis v. d. Z. Z. Eustochium
en Veridiana, Maag'en: Virgincs. 2e gebed
v. d. H. Ignatius; 3e voor den Paus. Kleur:
Wit.
Amsterdam. ALB. M. KOK, pr.
INGEZONDEN MEDEDEELING
VANAF f 5.jPER MAAND.
Brieven onder No. 1^4 Bureau v. d. Blad
knappe menschen zijn in R. K.-kringen, is
te verouderd, om nog opgeld te kunnen
doen; dat bakerpraatje was te doorzich
tig, om een lang leven te kunnen hebben!
Het is te zien aan de voordrachten, wel
ke in 1928 en 1929 den Raad hebben be
reikt, dat er in geen enkel opzicht, zelfs
niet in het verst verwijderd verband, spra
ke is van eenige eenredigheid. Hier en
daar kwam de ontevredenheid van de
R. K. Raadsfractie dan ook tob uiting, in
Commissies en in den Raad.
Nu willen wij in de verste verte niet ver
onderstellen dat dit alles met opzet zoo is
gebeurd. Wij willen zelfs aannemen, dat
de oude sfeer van de liberale overheer-
sching nog zoo diep is vastgeroest in de
kringen van de tot benoemen of voor tc
dragen geroepenen, dat het moeilijk is,
zich daaraan to ontworstelen en wat meer
ruimte te geven aan de gedachte van de
grondwet, die voorschrijft, dat alle staats
burgers gelijke rechten hebben bij benoe
mingen tot eenig ambt.
Wij vragen ons af, of bet niet zeer toe
vallig is om nu maar niet een sterker
woord te gebruiken dat bij schifting van
sollicitatiën steeds zoo weinig candidatcn
van R. K. beginselen tot dc uitverkorenen
behooren.
Men voelt het aan: daar moet iets zijn,
iets, niet met voldoende argumenten be
wijsbaar, dat hier invloed uitoefent.
Het verschijnsel is niet als een specifiek
Leidsch te noemen; vrijwel overal spiegelt
heb zich af in de benoemingen.
Wandelaar.
Dit is de laatste brief van een „Wande
laar"! Vele lezers hadden reeds lang ont
dekt, wie „Wandelaar" is. En wij mogen
het hier nu wel openlijk medcdcelen: Dc
heer Spendel, die j.l. Donderdag is over
leden, is degene geweest, die in „Brieven
van een Wandelaar" vele goede gedachten
heeft gepropageerd. God loone hem! --
I bidden wii.