OM UW SLORDIGEN ECHTGENOOT
EEN LESJE TE KUNNEN GEVEN IN
DE WIJZE WAAROP HIJ ZICH BE
HOORT' TE KLEEDEN.
We kennen een meneer, lezeres, die
weduwnaar werd, wat op zich zelf van
niet zoo groot belang zou zijn, als z'n
vrouw zaliger hem niet een beetje ver
waarloosd had in de jaren van hun
huwelijk, zoodat er na die gebeurtenis
heelemaal geen oog meer aan hem was.
Hij schoor zich één keer in de week,
z'n boorden vertoonden slijtages of
behoorden bij een ander overhemd
dan dat wat hij aan had, vlekken zaten
er op zn kleeren en gaten in z'n sok
ken. Een tijdlang verloren we den on
geluksvogel uit het oog, maar plotse
ling kwamen we hem weer tegen, keu
rig verzorgd, in nette kleeren en weer
getrouwd. Zoo ziet men den goeden
invloed, welke een vrouw op een man
kan uitoefenen. En heel wat mannen
hebben dien invloed zeer van noode,
zoodat het ons nog niet zoo dwaas
voorkwam in onze vrouwenrubriek
ook eens een artikel op te nemen over
de kleeding van den man.
Engelsche modetijdschriften maak
ten reeds een en ander bekend wat er
in de volgende maanden al zoo gedra
gen zal worden door de nog steeds in
de heerenmode den toon aangevende
Britten. We lezen, dat er in de lijn der
overjassen en colbertcostuums zoo
goed als niets veranderd zal worden.
Ze worden beiden matig getailleerd en
behooren geen split te hebben van
achteren. De revers moeten een beetje
„rollend' zijn. De overjassen hebben
twee rijen knoopcn waarvan alleen de
twee onderste aan den rechterkant
werkelijk voor de sluiting dienst doen.
Een uitzondering maken de ulsterjas-
sen, die slechts één rij knoopen heb
ben en van onderen wat wijder uitloo-
pen. Ze zijn bovendien van speciale
ulsterstoffen gemaakt, dikke, door
gaans wat ruwe en sportief aandoende
weefsels in bruine en grijze kleuren.
Het woord sportief duidde reeds aan,
dat ulsters niet als „gekleed' be
schouwd kunnen worden.. Overjassen
zijn dat wel, als ze tenminsta van een
effen blauwe, zwarte of bruine stof
gemaakt zijn.
Van het costuum mag het vest niet
laag uitgesneden zijn; het moet juist
nog even boven de revers van den jas
uitkomen. We zeiden reeds, dat de
jas zelf matig getailleerd moet zijn,
doch in geen geval geheel recht, want
dat zou den man de figuur geven van
z'n grootvader. De erg wijde broeken
zooals we die twee jaar geleden zagen
dragen, zijn totaal uit de mode ver
dwenen; de pijpen behooren een flinke,
doch in geen geval overdreven wijdte
tehebben. De omslag van onderen
moet volkomen op de schoen vallen,
zoodat er, staande, niets van de sok
ken zichtbaar is. Deze laatste blijven
steeds een probleem voor den man die
zich goed wenscht te kleeden. Het vei
ligst doet men ze geheel in de kleur
van het costuum te kiezen; opvallende
dessins zijn bepaald ordinair. Men kan
sokken haast niet bescheiden genoeg
kiezen. Bij donkerblauwe costuums
kan men zwarte en blauwe sokken bij
zwarte schoenen dragen. Men ziet
echter dikwijls zeer goede gekleede
heeren heel donkerbruine schoenen bij
een blauw costuum aan hebben. In dit
geval zouden blauwe sokken uit den
booze zijn; eerder nog staat zwart hier
beter. Ook een heel donkere bruin-
roode tint is goed, maar een werkelijk
fraai geheel krijgt men met een paar
donker grijze sokken van gemengde
zwarte en grijze wol, zijde of fil. Be
halve bij blauw kan men in den winter
alleen nog bij bruine stoffen bruine
schoenen dragen.
Bij de keuze der overhemden late
men zich eveneens leiden door de
kleur van het costuum. Men kieze dus
een bruin dessin bij een bruin costuum,
een blauw of grijs bij blauw, enz. Het
moet als een verkeerde gewoonte be
schouwd worden een witte boord op
een gekleurd overhemd te dragen.
Boorden hebben sterk van elkaar wij
kende punten en mogeris vooral niet
meer hoog zijn. (We spreken hier uit
sluitend van dubbele boorden, want de
enkele zijn alleen nog in gebruik Jbij
eenige zich aan het verleden vast
klampende oudere heeren. De das, die
altijd een zelfbinder moet zijn, blijft
ook voor den winter gestreept of wel
georneerd met een heel klein dessin,
een stip, een ruitje, enz. Een effen das
is bijzonder aan te bevelen. Men denke
maar eens aan de prachtige gebreide
dassen, die men meestal in zwart ziet.
Den laatsten tijd ziet men ook combi
naties waarbij overhemd, boord en
das alle uit de zelfde stof zijn gemaakt.
Zonder twijfel is het noodig eenige
aandacht aan den hoed te besteden.
Hij moet in de eerste plaats bij den
overjas passen; is deze laatste bruin,
dan mag alleen een bruine of beige
slappe of een stijve zwarte hoed ge
dragen worden. Evenzoo passen bij
grijs en blauw of zwart alleen grijze en
zwarte hoeden.
JAPON No. 412.
Crêpe de chine, zwart, de stof die
alle modes overleeft, diende ook als
materiaal voor deze japon, natuurlijk
met het thans onafscheidelijke wit, dat
hier als als een geschulpte strook even
wijdig met de lijn der halsopening
loopt en gegarneerd is met een paar
door metalen of strassknoopen opge
houden volants. Men begrijpe goed,
dat de witte strook geen losse kraag
is, al wekt hij op het eerste gezicht
eenigszins dien indruk.
Het rokgedeelte heeft van onderen
twee stroolcen, elk gegarneerd met een
gepliseerd smaller strookje en eindi
gend in een kleine draperie in de lin
kerzijde. De mouwen zijn gesloten op
een rij stofovertro'iken Knoopjes en
een gesp van gitten sluit een denk-
beeldigen ceintuur.
AVONDROBE No. 413.
Het is volstrekt geen kwestie meer
of de avondrobe lang of kort zal zijn,
Zonder twijfel is lang de mode, maar
tusschen lang en lang bestaat verschil.
Het Parijsche modehuis Patou maakt
al haar avondjaponnen tot op de voe
ten reikend, maar het heeft meerdere
collega's, die daar niet aan denken en
voortgaan met den ongelijken rok-
zoom, die van voren wat hooger is,
met langere punten op zij en van ach
teren. Een dergelijk model zien we ook
hier. Het is van een licht bois de rose
crêpe satin en ecru kant voor den ele-
ganten berthekraag. De ceintuur is
aan den voorkant gegarneerd met twee
gespen van strass.
TRICOTCOSTUUM No. 414.
Het tricotcostuum heeft in de jaren,
die nog maar vlak achter ons liggen,
toen het gar<;onne-type het ideaal van
alle jonge en minder-jonge vrouwen
was, z'n hoogtepunt beleefd. Toen ech
ter de smaak voor de man'lijke lijn
begon te tanen, zag men ook dadelijk
minder tricotkleeding, evenwel zonder
dat ze geheel uit de mode ging.
Ook in dit seizoen treft men haar
aan, heel dikwijls in den vorm van
een costuum met een jasje of bolero,
zooals het model van bijgaande teeke-
ning. De kleur is zilvergrijs, afgezet
met blauwe banden en dito broderie
op de bolero. De volant, die onder de
halsopening geknoopt is, is van crêpe
de chine in dezelfde kleur grijs.
BONTMANTELS
Bovenaan ons lijstje zouden we moe
ten we moeten zetten: konijn; want
het is niet onwaarschijnlijk, dat verre
weg het meeste bont, dat we voor en
op de damesmantels aantreffen van dit
bekende huisdier afkomstig is. Men is
in staat het in elke gewenschte kleur
te verven en er een groot deel van
zoogenaamde echte bontsoorten mee
te immiteeren. Maar omdat de naam
konijn de meeste menschen niet erg
chic in de ooren klinkt, vermijden we
hem liefst en spreken we van seal
„electric", beverette e.d.
Als we pa het konijn nog de opossum
noemen, zijn we de voornaamste uit de
rij der meer goedkoopere bontsoorten
reeids voorbij. Marters, die we in den
zomer dikwijls zagen, zullen we zeker
ook in den herfst nog lang zien dragen,
vooral op tailleurcostuums. Het zal
echter een dure dracht blijven, want
alleen reeds de fokkers vragen min
stens 50 a 60 gulden voor een goed vel.
Jevers worden de laatste jaren niet
zoo heel veel gezien, hoewel ze vol
strekt niet uit d,e mode zijn. Bisam-
ratten, de mooie geelbruine velletjes,
zijn nog zeer in trek. Men kan
zelfs zeggen, dat men ze steeds meer
ziet dragen, ondanks den hoogen prijs
van het materiaal. Nerz, in kleur wel
iets op de bisam gelijkende, maar
overigens veel fijner en zachter, is
ontzettend kostbaar. Een mantel er
van gemaakt komt in de duizenden.
Ook het aanschaffen van een echten
vos blijft een kostbare geschiedenis.
De prijzen van de nog onverwerkte
vellen van kruis-, blauw- of zilver
vossen variëeren van 100 tot 900 gul
den, waaruit men eenigszins kan na
gaan, welke fantastische hoogte ze
kunnen bereiken, zoodra ze in de uit
stalkasten van een eerste rangs mode
zaak liggen. Verder moeten we nog
noemen het astrakan, dat den laatsten
tijd, zoowel in grijze tinten als zwart
gezien wordt; zelfs poogt men het met
vrij goed ->gevolg bruin te verven, om
het voor garneering van bruine stoffen
ook geschikt te maken. Tenslotte noe
men we een der allerfraaiste soorten
bont, het breitschwantz, waaruit be
halve mantels, ook tailleurcostuums
gemaakt worden, doordat het dun en
soepel is. Men ziet het veel in zwart,
maar ook in verschillende tinten beige,
bruin en greis. Het vertoont dicht
dicht opeen geplaatste lijnen, die doen
denken aan een gerimpeld watervlak,
steeds in een zelfde kleur,
MANTELCOSTUUM No. 415.
Hoe „lang" in het algemeen de mode
geworden is, toont ons duidelijk dit
moderne mantelcostuum. Een rok, die
een stuk onder de knie valt en reeds
in het nauwe gedeelte der taille be
gint, terwijl de mantel zeker 15 a 20
centimeter langer is dan we de laatste
jaren gewend zijn. Als stof diende ma
rineblauw laken, langs de zoomen der
revers en de manchetten afgezet met
zwarte tres. De^e zelfde tres komt als
een kleinen rechthoek uit de beide
zakken te voorschijn. Vier zilveren
knoopen garneeren den rok, die overi
gens door een drietal stolpplooien
(voor de bovenste helft gesloten) ver
wijd is. De blouse is van witte crêpe
de cHine. Men drage bij dit costuum
een zwarten hoed of een in dezelfde
donkerblauwe kleur.
TWEE COMPLETS No. 416.
We toonden reeds eerder aan, dat
de mode gekenmerkt wordt door zeer
verschillende aspecten. We zien dat
ook weer in deze modellen die beiden
een complet van een mantel met een
japon voorstellen.
No. 416 is een ensemble van gemeng
de grijze en groene wol, doch waarvan
het bovendeel der japon van lichtgrijze
crêpe de chine. Hoewel het eigenlijke
rokgedeelte zeer laag is aangezet,
heeft de robe den prinsessevorm (dus
met een hooge aansluitende taille).
Van de twee strooken, die de hals
opening omgeven, is de onderste ge
garneerd met een strik. Geheel onder
aan, vlak boven het begin van den rok
zien we enkele dwarse plooitjes, waar
op in het midden met stof overtrok
ken knoopjes geplaatst zijn.
De mantel is gegarneerd met grijs
langharig bont en heeft een grijze lak
ceintuur.
No. 417.
Ziehier een ander, maar fraaier ge
heel. Er zit meer lijn in en een moei
lijker coupe; het is eleganter. De stof
voor mantel en rok is zwart laken,
waarbij natuurlijk wit voer het boven
deel der japon gekozen is. Dit witte
bovendeel heeft een strook over het
midden van den voorkant, van boven
bekroond door een strik. De rok be
staat uit een aantal naar boven smal
ler wordende strooken, terwijl de ge-
heele japon den prinsessevorra heeft.
Bij deze lijn sluit de mantel zich nauw
keurig aan. Langs z'n zoomen zijn
breede strooken gezet, die gedeeltelijk
bedekt worden door randen zwart
kortharig bont.