flES
ZATERDAG 14 DECEMBER 1929
DERDE BLAD.
PAGINA 4
itii mi ii iniiiim win ieiii! Min iiiiiiiiniui min uilinie
'iiiiiiiiiiiiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiirr
CORRESPONDENTIE.
Flip en Nelly Molenkamp,
Oegstgeest. Beide versjes laat ik
plaatsen! Misschien do volgende week Jl!
Bij don volgendon wedstrijd zie ik jullie
zeker weer! Jullie bent altijd trouw van
de partij geweest. Dag jongens!
Ma rietje Lamberts, Leiden.
Of ik Marietje Lamberts ken? Nou
maar! Wat goed ook! En het prijsje heb ik
bewaard tot den volgenden keer. Maak
veel groeten aan moeder en aan broertje!
N o 11 y v. d. Tang, Boelofarends-
v o o n. Ja Nelly, de raadsels waren ook
dozen keer buitengewoon gemakkelijk. En
het opstel! Probeer Nelly: oefening baart
kunst. Probeeren en volhouden dat is de
weg. Dag Nelly!
Antje en Coba Goddijn, Leiden
Hoe is het nu met zusje? Roodvonk is
oen gevaarlijke ziekte! Jullie zult allen
blij zijn, als Mientje weer op de been is
en jullie weer naar school kunt gaan. Wat
een prijzen had. jij gewonnen met zakloo-
pen Antje. Nou maar, dat was lang niet
mis! Dag kinderen! Groeten aan vaderen
moeder
C a d i e r, Leiden. In dank ont
vangen. De volgende week laat ik al vast
een stuk plaatsen! Voor jou is de plaats
bij voorbaat „gereserveerd". Met hand en
groet en dank!
Dora Na li on en Tien v. d. Aar,
Hazers woiide. Ik laat beide vers
jes plaatsen. Met een woordjo hier en daar
in 't gelid gezet, zijn het leuke dingetjes
voor meisjes van jullie leeftijd. Ziet de
volgende week! Ik groet U en uw ouders!
Jacob Hagens, Leiden. Goed
gezegd Jacob: men moet ook geen zorgen
maken voor den tijd. Blijf trouw meedoen,
één keer zal toch een prijsje je deel zijn!
Let maar op; Dag Jacob.
Cor en Annie van Dicst, Sas
sen h e i m. Ja, de prijzen waren ook
buitengewoon mooi. En den volgenden
keer begin Januari zijn zo weer schit
terend en dan zullen jullie zien, dat de
aanhouder wint. Ik heb er zoo'n voorge
voel van. Groet pa en moe en ontvangt
jullie beidjes de stevige vijf!
Gerard Hosier. Lisse. Welkom
Gerard! Voortaan altijd van de partij zijn!
Navertellen (uit het hoofd navertellen,
zooals je zegt, mag gerust. „Jan Boeren
kool" laat ik plaatsen. Maar geduld! Dag
Gerard
Jo li an van Huik. Alphen a. d.
R ij el Ook welkom JanAl twaalf en
nog nooit meegedaan! Dat snap ik niet!
En de prijzen zijn zoo mooi telkens! Dag
Tohan! Bij clcn volgenden wedstrijd reken
ik op je!
Keetje W ij n a n d s, N o o r d w ij-
kerhout. Het versje is afgeschreven.
Wordt natuurlijk niet geplaatst! Maak zelf
oens wat KeetjeTot den volgenden wed
strijd! Met hand en groet!
Maria en J a c o b a v. Veen, R. ij p-
wetering. Dat alleraardigste vers
je wordt geplaatst. Zie dc volgende week.
En liet opstel? Het is wat klein, anders
gaf ik dit ook nog een plaatsje! Dag jon
gens! Begin Januari zie ik je weer, hé?
Joop Aniba, Leiden. Als dat
opstelletje nu eens driemaal zoo lang was,
liet ik het zeker plaatsen. Maar, zooals
liet nu daar ligt, vind je het, gedrukt, niet
weer. Of ik zou je mijn bril moeten opzet
ten. Veel groeten thuis!
De volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven.
Oom Wim.
RAADSELOPLOSSINGEN
1. boer, beer, bier, boor.
2. Do letter e
3. Noten.
4. lucht en water.
5. een pak slaag.
6. bloemist.
7. Onruststokers.
8. Lucifers.
9. Zandruiters.
10. Ruimte.
11. Toon, noot.
12. Borstrok.
13. De vogel, want die zit altijd in de vec-
ren.
14. De bakker.
HET JODINNETJE
Een oorspronkelijk Kerstverhaal
van Oom Wim.
L
Op den stoep van een klein huis in een
der achterbuurten van een onzer groote
steden wat doet dc naam er eigenlijk
ook toe zit de kleine Saar en speelt in
d'r eentje voort. Af en toe kijkt ze het
steegje uit of vader en moeder nog niet
terugkomen van de markt, waar ze een
kraam hebben opgeslagen en in dien eenen
dag bijna zooveel moeten zien te verdie
nen, dat ze de twee eindjes der week aan
elkaar kunnen binden.
Soms ook luistert ze scherp toe, of ze
vaders karretje niet hoort. Dat knerpende,
snerpende en piepende geluid herkent ze
uit dc tientallen karren, die komen en
gaan in het nauwe straatje, waar Sara
woont en sedert haar geboorte gewoond
heeft.
Verhuisd zijn ze niet! Zij blijven rustig
jes en stil-aan leven en zijn tevreden, met
dat kleine stukje hemel, dat zichtbaar is
boven die huizenrijen; 'zij zijn tevreden
met die drie halfdonkere kamertjes, waar
de walmende petroleumlamp reeds vroeg
moet opgestoken worden, wil de kleine
Saartje zoowel als moedertje, die naar
Sara luistert, iets zien kunnen, wanneer
ze een stukje willen breien of een hand
werkje willen afmaken, waar scherp en
nauwkeurig zien een eerste vereischte is.
Neen, zij zag niemand en hoorde evenmin
iets, wat haar hartje sneller kloppen deed.
„Kom, zij zal een eindje oploopen! Zoo,
even den hoek om en danzien, wat
voor mooie dingetjes daar ordelijk en met
zorg opgetast lagen. Veel zag ze en heel
veel, dat ze de vorige week nog niet ge
zien had.
Zij drukte d'r gezichtje tegen het koude
glas om nóg beter te kunnen zien. Daar
viel haar blik op iets heel moois. Daar
zag zij een kribje in een stal. In dat kribje
zag ze een kindje, en naast het kindje zag
ze geknield een mooie dame, maar heel
eenvoudig zelfs armelijk gekleed, naar het
haar leek. En toch scheen die dame ge
lukkig, overgelukkig te zijn. Haar blik was
treffend en roerend op haar kindje ge
richt: het moest wel haar kindje zijn; van
wie zou het anders wezen?
Daar naast lag een man geknield! Ook
al niet rijk, naar het scheen! En. ook hg
was gelukkig. Saartje kon haar tintelende
oogjes niet afwenden van dat mooie
groepje, dat daar samen was en dan in een
stal nog wel! Dat moest toch wel iets
heel bijzonders voorstellen.
„Wist ze het maar! Maar aan wie zou
ze het durven te vragen!"
„Aan dien heer misschien, die zoo dade
lijk voorbij haar komt? Neen, dat durft ze
niet! De politie ziet ze ook niet. Maar zij
zal wachten tot ze thuis is, mischie- dat
moeder het weet of vadertje, die weet al
les en die zegt haar ook alles, wat zij we
ten wil."
Met vluggen tred; met kloppend hart;
met een blosje op de wang van aandoe
ning en met iets in d'r schalksche kijkers,
dat verraadt wat in d'r hartje omgaat,
komt ze thuis.
En net is ze d'r, of daar hoort ze vaders
karretje naderkomen en ziet ze ook haar
moeder, beladen met zware pakken, om
zoodoende vaders last, en vaders kar wat
lichter te maken.
Zoo Saartje, daar zijn ze weer! Het
heeft lang geduurd hé, maar het geld ver
zoet den arbeid, zou vader hebben en hg
heeft schoon gelijk ook. Hoe zouden wij
anders onze lieve Saartje kunnen groot
brengen en lekken eten geven en warme
kleertjes koopen. Is dat niet zoo, mijn
schatteboutje, mijn oogappeltje en mijn
liefste kindje, dat ik heb en dat hier in
ons straatje woont?
Ik ben blij, dat u weer hier is moe
der. Ik heb veel te vragen. Ik heb veel
gezien.
Veel te vragen, veel te zien! Hoe kan
dat zijn, hier in ons straatje toch is er zoo
veel niet te zien, wat zeg jij Sammy!
Och vrouw, ons Saartje is zeker bij
de buurvrouw geweest en dan weet je d'r
alles van. Die redeneert als een kip zon
der op en ratelt als een wekker.
Is het waar, mijn kind? Ben je weer
op visite geweest en heb je zooveel moeten
praten met de buurvrouw?
Neen moedertje! Bij buurvrouw ben
ik heel niet geweest. Nog niet op de stoep.
Ik ben verder geweest. Ik ben ons straat
je uitgeloopen en toen heb ik de winkels
gezien en toen heb ik veel moois gezien.
Ook een kribje mei een kindje er in. Het
lag op stroo! En ik zag nog een mooie
dame en een man met een zwarten baard,
ook in dien stal en die lagen geknield en
zij lachten tegen het landje, en zij waren
allemaal blij. En ik zag ook een os en
een ezel, en twee schaapjes en dat vond ik
zoo mooi. En toen wilde ik weten, wat
het voorstelde, maar ik durfde het niemand
te vragen. Zij zouden me uitlachen, dacht
ik en meenen, dat ik dom was. Of zouden
andere kindertjes het ook niet weten?
En wat wou je nu weten Saartje?
Ik wou weten, hoe dat kindje in het
kribje heette en wat dat allemaal moest
voorstellen?
Zoo, wou je dat weten? Dan moet je
dat eens' aan vader vragen. Die weet het!
Ik weet het zoo precies niet, zegt Sara,
terwijl ze tersluiks Sammy aanziet-
Toe vadertje! Wie zijn dat? Wie is
dat kindje? Waarom liggen die daar in
zoo'n kouden open stal? U weet alles. Dat
weet u ook wel!
Klein vleiertje! Wat zal ik je nu hier
op antwoorden. Dat is niets hé. Dat is
iets voor de Christenen, hun kerstfeest
mooi te maken. Maar nu moet ons klein
snappertje mondje houden, want vadertje
moet veel narekenen en uitrekenen en op
tellen en aftrekken en zien, of ik veel
verdiend heb, en nog niet wat missen kan,
om in het schoentje te doen, als Pieterman
soms ons zusje vergeten zou.
Zusje zweeg en dacht na.
„Ik moet er meer van weten! Morgen
ga ik weer en dan?
Met deze gedachten sliep Saartje in en
droomde vast dien nacht van het Kerst
feest der Christenen, die zoo'n stalletje
hebben, om dat feest mooi te maken, zoo
als vader mot een enkel woordje gezegd
had.
(Wordt vervolgd).
DE DANSENDE VARKENS
door Bertha van Lathum.
L
In een groot land leefde een Koning en
oen Koningin die niet gelukkig waren, want
de Koningin lachte nooit en niemand had
haar ooit zien lachen. Haar cc. en ston
den altijd vol tranen. En dit mnakte de
Koning, '"ie al van alles had geprobeerd,
om .1 gemalin wat op te vroolijken, zeer
treurig. Zelfs de hofnar met zijn zotste en
dolste sprongen kon die stemming niet
veranderen. De beste geneesheeren van
het land kregen het niet gedaan, alleen als
er iets voorvalt wat haar doet lachen, zei
den zij, kan zij genezen. Maar dit was tot
nogtoe niet voorgevallen. Op zekeren dag
licj5 een marskramer in het koninklijk
bosch. De man, die vreemd was, wist niet,
dat hij op deze plaats niet komen mocht.
Hij liep zoo te wandelen tot hij de Ko
ningin op een bank zag zitten. „Die vrouw
heeft zeker nog nooit gelachen", sprak de
marskramer in zichze'.ven. „Zoo, en waarom
geloof je dat" klonk ineens een stem ach
ter den man. „Omdat mijn zuster, die nooit
kon lachen, dezelfde droevige oogen hadt".
„En heeft je zuster nooit leeren lachen",
sprak de koning, want die was het. „Ja,
eens toen een beerenleider met zijn beer de
gekste sprongen voor haar vertoonde,
proestte zij het uit cn nadien keek ze
nooit meer treurig." „Zoo", sprak de Ko
ning, gaf de man een goudstuk en ver
dween. „He heb nog nooit zoo'n goeden
dag gehad", dacht de marskramer en be
keek met aandacht z'n goudstuk en ver
trok. Ook de Koning was blij met het ge
hoorde. Hij liet dadelijk alle berenleiders
komen, die allen maar de raarste sprongen
en draaien voor de Koningin maakte, maar
deze zat op een bank en keek naar al die
beeren en kon niet lachen ja.werd zelfs
nog treuriger.
Dit maakte de Koning hopeloos. Terwijl
de Koning dacht aan de treurigheid der
Koningin gebeurde er iets in het dorp,
iets wat over het lot der Koningin zou be
slissen. In het dorp leefde een arm meisje
dat Viva heette. Haar ouders waren reeds
lang gestorven. Zij was toen bij haar tante
gekomen die het kind slecht behandelde-
Toen Viva bij haar tante kwam, zond zij
dadelijk den jongen, die de varkens hoed
de, weg. Viva kan dit wel doen, dacht zij.
Van toen af was Viva varkenshoedster.
(Wordt vervolgd).
UIT HET LEVEN DER DIEREN
door Johan de Graaf.
(Slot) VII.
Deze dieren kunnen niet leven zonder
slaven. Het zijn strijdmieren bij uitstek,
daar ze een puntige bek hebben, waarmee
ze hun vijanden gemakkelijk kunnen door
boren. Werken en voedsel tot zich nemen
kunnen ze och ter niet. Ze gaan dus. ter
slavenjacht en berooven een mierenkolo
nie van larven en poppen of heel jonge
mieren, die aan hun lichte kleur kenbaar
zijn en nemen deze mede om ze in him
dienst te nemen. De aldus gevangen die
ren hebben nog geen vrijheid gekend en
weten dus niet anders of het boort zoo.
Nooit worden oude mieren tot slaven ge
maakt. Men zou dus kunnen zeggen men-
schen zijn barbaarscher dan mieren daar de
menschen er nooit voor teruggeschrikt heb
ben volwassen vrije menschen tot slaven
to maken.
Tot slot willen we ons nog even bezig
houden met het oorlogvoeren van mieren-
stammen onderling.
Meestal gaat dit om het nest, poppen
en eieren om er slaven uit te fokken en
proviand, bladluizen koren enz. te verove
ren.
Een mierenkolonie doet een stormaan
val op een ander nest, tracht door de ope
ningen of door een bres in het nest te
maken naar binnen te komen en de strijd
tusschen de twee partijen ontbrand.
De aangevallen mierenkolonie tracht de
eieren en larven, of de wintervoorraad
ijlings in veiligheid te brengen, hetgeen
natuurlijk door de aanvallers zooveel mo
gelijk wordt belet De aangevallenen trach
ten op hun beurt ook weer de buit aan den
vijand te ontnemen. Ontelbare gewonde,
en doode mieren liggen overal verspreid,
mieren met afgedraaid achterlijf, door
boord of met afgebeten sprieten.
Hoe stevig de mieren zich aan hun buit
vastklemmen bewijst dit wel, dat mieren,
die tusschen de voorpooten een graankor
rel vasthielden, om dien in veiligheid te
brengen, het achterlijf werd afgebeten,
zoodat ze dood waren en zelfs in hun dood
den korrel nog niet loslieten, zoodat ze
met den korrel in het vijandelijk nest wor
den gesleept.
Ik geloof nu wel, dat ik U allen, al is
het dan nog vrij beknopt, een idee gegeven
heb van hoe het in het mierenleven aan
toe gaat.
In de volgende artikelen hoop ik hefc
over ook zeer interessante diersoorten te
hebben.
De kleine tuinman.
Piet had een eigen tuintje. Hij had van
vader een hoekje grond gekregen, en daar
mocht hij mee doen wat hij wou. Op zeke
ren keer kreeg hij drie tulpen van den
tuinman. Wacht, dacht Piet, die poot ik in
m'n tuintje. Hij nam drie bloempotten en
in elke bloempot pootte hij een tulp, en
toen zette hij ze zoo in den grond, 't Was
in 't midden van den zomer, en Piet z'n
tulpen begonnen te bloeien. Piet had er
pleizier in. Toen ze uitgebloeid waren,
ging Piet ze op vroeten. En wat wat was
dat? Nu had hij er negen inplaats van
drie. Wat was Piet blij! Piet kreeg nog
meer bollen en zoo raakte Piet z'n tuintje
vol. Toen hij ze het volgende jaar weer
pootte, had Piet bij elkaar vier en twintig
bollen- Maar toen ze bloeiden, zag Piet
tot z'n verbazing, dat er een nieuwe soort
bij was. Piet bedacht er een naam voor
en noemde hem de Darwintulp. Maar het
volgende jaar had Piet weer meer bollen
en zoo ging het maar door. Zoo werd Piet
bollenkweeker en verdiende later goed
z'n brood. Zo kunnen alle jongens bollen
kweeker worden als ze maar willen.
Keetje van Leijden.
Wat de sterretjes elkaar vertelden.
De sterretjes hadden den heelen avond
al staan pinken, en gingen zich wat verve
len.
Maar daar kwam een oude ster met het
voorstel om elkaar iets te vertellen, wat
ze allemaal goed vonden.
„Mag ik beginnen?!'' riep een klein ster
retje dat nog niet eens onder en boven uit
z'n broek kwam.
„Ja", zei de oude ster, „wij zullen eens
hooren, wat je weet".
En daar begon het.
„Het was een heete dag geweest, en de
zon had fel gestoken. Ook de bloempjes
hadden dorst. Een vergeetone-nietje lag
verwelkt en zieltogend op den grond van
dorst.
- „Ach kwamen de elfjes maar", huilde ze.
De E-lcnkoningin was met haar ond.er-
daantjes aan 't spelen tusschen de ster
ren.
Ze riep al de elfjes bij elkaar, die op
haar eerste geroep dadelijk aan kwamen
vliegen.
Allen waren er al, behalve een, die
heette Marietje.
Ja, Marietje was wel eens meer onge
hoorzaam.
Nu ook weer.
De anderen waren de bloempjes al aan
't dauw geven en het verwelkte vergeet-
me-nietje kreeg geen dauw, want Marietje
kwam niet.
Marietje moest dat vergeet-me-nietje al
tijd water geven.
„Ik ga sterven", zuchtte het bloempje.
De koningin die dit hoorde kwam naar
het bloempje toe en vroeg wat er was.
Ze kreeg ten antwoord: „Marietje geeft
me geen water!"
De Koningin riep „Marietje!" Maar Ma
rietje kwam niet, en dacht: „Ik speel hier
nog lekker hoor, laat dat nare bloempje
maar sterven dan ben ik van die taak vrij."
De koningin die al zes keer had geroe
pen, werd boos en kwam Marietje halen.
Maar onderhand was 't bloempje ge
storven.
Ach wat was de koningin bedroefd. Maar
Marietje had haar straf nog niet gehad.
De koningin greep haar tooverstaf,
zwaaide die boven het bloempje en daar
vloog een schoon elfje de lucht in. toen
zwaaide ze boven Marietjes hoofd.
Het bloempje was veranderd in een elfje
en Marietje in een verwelkt bloempje.
„Zoo wordt ongehoorzaamheid gestraft."
Dit was de vertelling van het sterretje.
De sterren vonden het een prachtvertel
ling en maakten het vaste voornemen
nooit ongehoorzaam te zijn.
Chris v. d. Ploeg.
Goed gedaan.
Jan moest voor moeder 'n wasch weg
brengen, heclemaal naar 't andere eind
van de stad. Dat was natuurlijk niet te
loopen en hij kreeg van moeder een dub
beltje voor de tram. Die boodschap deed
hij graag. Zoo'n half uurtje in de tram zit
ten vond hij heerlijk, vooral als de ramen
open waren en hij 'n fijn hoekplaatsje trof.
Dan ging hij zoo recht behaaglijk in 'n
hoekje zitten. Vóór de tram stilhield, had
hij al gemerkt, dat er niet veel plaats meer
was. Vlug stapte hij in en keek 'ns rond.
Gelukkig, daar was voor hem nog 'n mooi
hoekplaatsje over. Dat was boffen. Gauw
ging hij zitten. Nu kon de reis beginnen.
Bij iedere halte, waar de tram stopte, ston
den nieuwe passagiers te wachten. Daar
stopte de tram weer. Eén passagier stond
bij de halte, 'n stokoud vrouwtje. Het
vrouwtje stapte met moeite op de tree
plank, nog een stapje hooger, en daar
stond ze. De tram ging weer verder. Hul
peloos keek ze rond. Jan kon het niet lan
ger aanzien. Eerst had hij nog even getwij
feld en gewacht. Nu stond hij plotseling
°p.
„Ga u maar zitter, juffrouw". „Maar dat
heeft niet jongen", antwoordde het vrouw
tje".
„Heusch, doet u 't maar', zei Jan.
„Nu dank je wel hoor!"
En met 'n zucht van verlichting nam 'fc
oude moedertje plaats en haar vriendelijke
oogen straalden van dankbaarheid, als ze
naar Jan keek. Deze stond nu, met zijn
pak onder den arm, tusschen de groote
menschen in. Zijn eene arm werd doodmoe
en hij kreeg het 'n beetje benauwd. Einde
lijk was hij er. En toen Jan weer thuis
was, vertelde hij alles aan moeder. En
moeder vond dat hij flink gehandeld had.
Mien Driessen.
Hun liefste spel.
Jo kwam uit schooL 't Was twaalf uun
Ze gingen eten. Na 't eten zei Moe: „Jo, ik
moet vanmiddag naar de stad, maar je
ka.n niet mee. Jo was het eenigst kind. Pa
was haast altijd op reis. „Bah"! Jo trok
'n pruillip. „Nu, luister eens, Tc ben om
zeven uur terug, 't is nu halftwee, haal je
vriendinnetjes maar, dan mag je hier spe
len." Jo holde weg. Even later was ze te
rug met vier meisjes, Rika, Netta, Willie
en Agatha. Moe ging weg. „Wat zouden
we doen", vroeg Rika. „Eerst ons huiswerk
maken", meende Jo. Dat vonden ze alle
maal goed. „Wil haal jij je huiswerk en
neem 't van hun ook mee", zei Jo. Al
gauw waren ze klaar. Nu gingen ze echt
spelen. Even de benoodigdheden halen.
„Waarmee zullen we spelen", vroeg Netta,
„Met het servies", zei Jo. Best! zeiden ze.
„Agatha, ga jij even het speelgoed halen",
vroeg Jo. „Ja," zei Agatha. Wat later kwa
men ze terug met poppen, wieg en wagen.
Dan konden ze moedertje spelen. Jo ging
naar de keuken en kwam terug met 'n pot
cacao, 'n trommel, kaakjes, suikerboontjes
en marsepein en 'n worst. Ze dronken ca
cao met kaakjes tot 't op was. „Ik ga thee
zetten 't mag," zei Jo. Onderwijl de thee
trok dronken ze limonade en aten een fijn
gebakje. Ze genoten. Toen dronken ze thee
met beschuit. De tijd vloog om. Moe had
gezegd, dat ze maar moesten gaan eten.
De boterhammen stonden in de provisie
kast. Maar 't waren geen boterhammen,
't Waren wafels bestrooid met poedersui
ker. Leuk elkaar te bedienen. Voor ze 'b
wisten was 't zeven uur. Ze gingen weg.
Moe kwam thuis. En toen Moe Jo naar
bed bracht en vroeg hoe of ze zich ver
maakt had zei Jo. „Best! ik had gedacht
dat het een nare middag zou worden,
maar we hebben gespeeld, ons liefste spel".
Suze van Zijp.
Natuurkunde.
Sr. Jozefine deed voorzichtig en precies
het roze bandje om de Handelsrekenboe
ken, Netty „zeulde" de „kist" met Natuur
kundeboeken naar voren en wij sjouwden
in de lessenaars nog en beetje rond.
„Zeg, verbeeld je als Sr. Jeroene van
daag repetitie hieldken je de mano
meters.... hoe ziet de fietspomp eruit?"
zuchtte Prudence, en draaide van voor
naar achter en van links naar rechts om
iets te weten te komen.
„Nee, heusch ik weet niets", antwoord
de ik, vlug nog de luchtpomp repoteerend
„ik krijg „flesh-creeps" als ik eraan
denk."
„Kinderen, Sr. Thérèse staat te wach
ten, gauw doorloopen „Merci bien Ma
Soeur", en wij liepen ijverig repeteerend de
klas uit.
O, o, die middag bij Sr. Jeroene: om er
nóg nachtmerrie van te krijgen Soeur is
altijd zoo reuze precies, en dan kijkt ze je
zóó verwachtingsvol aan, dat je je schaamt
niets te weten.
Soeur Jeroene wachtte al, en het bord
was naar voren geschoven. Dat beteekende
dat je die heele pers-, lucht-, water- en
fietspompenfamilie mocht teekenen.
Eerst bidden, toen „Goedenmiddag
Soeur" en het begon.
Prudence en ik zitten o.a. vooraan. Mis
schien de eerste slachtoffers.
„Jos", (Sr. zegt altijd „Jos" tegen me!)
teeken en verklaar jij de luchtpomp eens.,
kom maar voor het bord!"
,Alle Heiligen, sta me bij", fluisterde t
,Wat zeg je", zei Soeur.
„O, ik ijl dadelijk", dacht t „Niets
Soeur!"
Het „peukje" krijt bibberde over het
bord en bracht er de recipiënt, op te vóór-
schijn, nu de pomp eraan vastgeplakt
klaar.
„Je hebt het voornaamste vergeten"
zei Sr.
Mijn oogen gleden over het niet lofwaar
dig teekenproduct.
„O, hé, de zuigerklep nog". Nu begon de
verklaring. Halverwege bleef ik hangen.
,,'t Is heel goed, ga maar door", be
moedigde Soeur.
„Ja, maar 't is toch uit", dacht Tc bij mij
zelf! 't Scheen van niet. 'k Pluisde m'n
hersenschim heelemaal uit. Maar het ver
volg van de luchtpomp was en bleef weg.
„Soeur, 'k weet niet verder", zei 'k wan
hopig.
„Niet? heusch niet?" zei Soeur zeker te
leurgesteld. Prudence, doe jij het eens ver
der. Pruudje stapte dapper naar voren.
„Is bijv. de inhoud van de recipiënt 5 L.
enz
„Goed", zei Soeur.
Ik had 't land, ontzaggelijk het land.
Gelukkig kreeg ik naderhand nog het
S. G. te bepalen wat heel goed ging en
de boel weer wat ophaalde. En toch vond
'k het reuze vervelend. Soeur was nogal
tevreden.
Daar ging de deur open. 't Was tijd. We
ruimden op, baden en gingen opgeruimd
weg. Toevallig keek 'k Soeur aan. Zij
knikte vriendelijk, en ;k was blij dat die
luchtpompgeschiedenis alweer tot het ver
leden behoorde.
Herfstgedachten.
Eek korte tijds, de zomer is voorbij:
En 't is October, herfstjaargetij
Hoe grauw is nu de lucht en hoe
giert nu de wind,
Rondom, mij, „menschenkind".
Ik ben nog jong wel en onervaren;
-Ik stoor mij aan geen wedervaren.
Maar in lente, zomer, herfst en winter
Zegt een vroolijke guit,
Zoek ik mij steeds 'i beste ervan uit.
En stiekumpjes knipoog ik togen m'n
vriendje Tijs,
Straks krijgen we winter met sneeuw
en ijs
En vast zegt ieder dit dit leest,
Ja, dat is 't voor een Hollandsche
jongen, pas feest.
Henk Ruben.