1929
DERDE BLAD.
PAGINA
u
niiiiiiiliiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
CORRESPONDENTIE.
Chris v. d. Ploeg, Hoogmade.
Dank voor het toegezondene! Wordt ge
plaatst. Nog even geduld! Je weet, wie
vóór is, vóór maalt. Dag Cliris! Maak jij
eens wat voor ons Kerstnummer!
Gerard e n T h e o G r n d e m a n n
Leiden. Ja Gerard, ik heb ook „de
Graf Zeppelin'' gezien. Toen was ik in
Dordrecht. Het was ook een reusachtig ge
vaarte! Wat gaat de kunst toch ver! Maak
wederkeerig veel groetjes aan je ouders!
'Ik kom eens gauw aan! Zou jij niet eens
wat maken voor het a.s. Kerstfeest! Pro
beer eens Gerard!
Lon Bokern, Schelpenkade,
Leiden. Om jou een pleizier te doen
en tevens als „les" voor de anderen, zooals
je zegt en zooals het ook is, laat ,ik het
aardige versje van Lou hieronder volgen.
Luistert, daar komt ie!
Ongehoorzaamheid gestraft.
Kinderen, zal ik julliq eens wat in je
oor fluisteren.
Dan moeten jullie goed luisteren.
En nooit ongehoorzaam zijn!
Want anders volgt „de pijn".
Jullie moet dan weten,
Dat Moeder haxl vergeten, 't
Het aardappelmesje weg te leggen,
Dat was iets voor mij, hoor ik jullie
al zeggen.
Zoo had ik er ook over gedacht,
En begon dus met flinke kracht
Te hakken en te snijden,
Tot het mes begon uit te glijden.
TV kreeg toen *n groote snee in mijn
hand,
En nn zit hij geheel in verband.
Dit is een zeer goede les:
Weest bang, als ik 't nu ben, voor *n mes.
Lou Bokern.
Clasina, Jan en Henk Vane
man, Zoeterwoude. Ik vind
jullie opstellen heel goed.' Ik zou de vol
gende week eens goed toekijken. Wie wil
van jullie nu eens voor ons speciaal Kerst
nummer een mooi versje of opstel of ver
haaltje schrijven? Ik wacht af. Dag jon
gens!
Suze van Zijp, Leiden. Je hebt
zeker al eens uitgezien, of je opstellen d'r
nog niet instaan! Ze worden beide ge
plaatst! En ik heb al vaker gemerkt dat
jij wel kunt, maak dan eens wat voor ons
Kerstnummer: Wil je? Dag Suze!
Annie Waaijer, Stompwijk.
Ja Annie, al wat door den beugel kan,
wordt geplaatst. Ook dit sprookje is een
plaats waard. Maar is dit wel eigen
werk? Zie de volgende week, of binnen
veertien dagen. Zeg aan vader en moeder
en broertjes en zusjes, dat allen mogen
meedingen, vooral onder C. is plaats voor
de grooten. Er zijn wel medewerkers die
ouder zijn, dan vader is, naar ik vermoed.
Dag Annie! Veel goeds voor u allen.
Catharina Janson, Stomp
wijk. Ook jouw opstelletje laat ik
plaatsen. Maar nog even geduld! Er ligt
nog een massa copy te wachten. Dag Ca-
thrina. Groet je ouders van me!
Pietje de Groot, Leiden. Dat
versje heeft zeker heel wat moeite gekost,
eer het klaar was. Ik wed, dat er de heele
familie aan te pas is gekomen. Kom, ik zal
Pietje eens het woord geven. Daar is ie!
Wat Trui en Kees deden.
„Trui", zei Kees, de kans is eenig,
Ga je even mee?
Laat ze boven maar vertellen,
'k Weet wat, voor ons twee.
Trui en Kees gaan in den kelder
En vinden daar een fijne taart.
Die daar, volgens Trui en Keesje
Toch maar te beschim-len staat.
Trui en Kees vinden het heerlijk,
Grunzden zacht van pret,
Trui d'r snor en Kees z'n snoetje
Glimmen glad van 't vet.
Wat zeggen jullie daarvan?
Tot hieraan zullen we het laten! De vol
gende week ga ik door. Het hoopje brie
ven mindert al. Toch liggen er nog een 10
to wachten.
Wie iets wil maken een vers; een
verhaaleen opstel; een sprookje; een sa
menspraak voor ons Kerstnummer, zen-
ae dit vóór 10 Dec. op. Wie het beste heeft,
kr'i3t een boek.
Oom Wim.
NIEUWE RAADSELS.
ingezonden door Jo Vink, Ter-Aar.
(De oplossingen geven we de volgende
week).
L Waarom dragen vele mannen een
baard
2. Wat wordt gegeten door boer of pach
ter en is van voren als van achter?
3. Wat ziet men in een oogenblik, dat
men in geen eeuw te zien krijgt?
4. Wat komt eenmaal in elke minuut,
tweemaal in elk moment en nooit in de
eeuwigheid voor?
5. -Wat doen alle- menschen tegelijk?
6. Welke bons neemt men niet als beta
ling aan.
7. Wat staat midden in Amsterdam?
8. In welk dorp zijn alle menschen zwa
gers?
9. Wie is rapper <ïan een vlieg?
10. Wat loopt van Amsterdam naar
Utrecht zonder zich té bewegen?
DE OPLOSSINGEN
van de vorige raadsels waren
1. Het touwtje om de rollade.
2. Een kater.
3. Om ze dioht te knoopen.
4. Laat 'm zijn eigen oor vasthouden.
5. Drie: buitenkant, binnenkant en pre
dikant.
6. Ze leven alle drie van de val: de eer
ste van ongeval, de tweede van afval en
de derde van aanvaL
7. Het woordje kort.
8. De telegraaf.
9. Hij heeft altijd zin in aas.
10. De pruikenmakers.
11. Aan de binnenzijde.
12. Een kilometer.
13. Als je d'r geen een hebt.
14. Een gat -in de heg.
15. Woensdag en Donderdag.
16. De regenboog.
17. De oogappeL
18. De diefstallen.
19. De Maasbode.
20. Een paddestoel.
Jan Duindam.
DE SNUGGERE TEUN
door Oom Wim.
VL (Slot)
Toen Teun den volgenden dag, als naar
gewoonte, tegen den middag slenterend
met Bles aan huis kwam, zag hij tot zijn
niet geringe verwondering twee dienaars
vpn den landheer op post staan aan den
ingang zijner woning.
Ha! ha! denkt Teun, de steen is aan 't
rollen gegaan en heeft gebonsd tegen de
voordeur van den landheer.
't Spel kan nu beginnen en Trui zal be
wijzen geven van haar stilzwijgen.
„Je moet dadelijk bij den landheer ko-
man, Teun, er is haast bij?"
„Waarom? Wat is er aan 't handje?"
„Wij weten het niet en ^dén slechts on
zen plicht."
„Even geduld dan! Ik ga zoo mee! Eerst
moet Bles op stal en., 'n voer klaver heeft
ie ook verdiend, zou ik denken".
„Dat is best. Maar treuzel niet te lang.
Je kent onzen heer wel. Hij wenscht op z'n
wenken bediend te worden."
„Wel ja! Waarom ook niet? Als ik land
heer was deed ik vast niet minder".
Binnen het half uur verschijnt Teun op
het kasteel van zijn heer. Zijn houding is
onderdanig, zooals dit past, maar in z'n
oog licht het van schalksche overmoed.
„Zoo Teun, wat heb ik gehoord? Heb
je een kist gevonden met een schat van
groote waarde?"
„Ik wou het, Heer, ik wou het, maar het
is ongelukkig niet het geval".
„Durf jij te liegen nog, waar je vrouw
dit voor waarheid zegt?"
„Maar Heer. dat kan niet zijn, of zij
heeft gedroomd."
„Dat zullen we dadelijk weten!"
„Mannen, haalt de vrouw van Teun en
brengt ze dadelijk hier."
Dat bevel wordt met de noodige snel
heid uitgevoerd-en eer de landheer goed
en wel weer aan de groene tafel heeft
plaats genomen, komt Trui bleek van angst
de zaal binnen stuiven.
Op een wenk van den heer neemt ze
voor den landheer plaats en nu kan het on
derzoek beginnen.
„Heeft Teun een schat gevonden, vrouw?
Ja of neen! Pas op, zeg de waarheid, of ik
laat. je het hoofd voor de voeten leggen."
„Ja, heer, dat heeft ie. Den schat heeft
ie begraven onder den rozelaar in den
tuin."
„Gaat heen mannen, gaat heen en graaft
ter plaatse waar de vrouw van sprak en
breng het kistje hier."
De mahjjen gaan en komen met leege
handen terug.
„Daar is geen kist te vinden heer, en ook
is daar sedert maanden geen spade gronds
omgewoeld. Wij zagen het al te wel".
De vrouw van Teun werd nu erg zenuw
achtig en de landheer zei tot haar met op
getrokken wenkbrauwen:
„Maar Trui, hoe kun je zulke kletspraat
jes de wereld insturen."
Trui boog verlegen het hoofd, en zei star-
melend
„Ik heb het toch gezien. Ik heb nog
meer gezien. Of zou alles een droom zijn
geweest"
Wat heb je gedroomd. Trui", vroeg
de landheer nu wat vriendelijker.
„Ik heb gezien, zei Trui, dat Teun een
waterhaas uit het net haalde en met eigen
oogen zag ik hoe een paar baarsjes in de
strikken zaten en
Verder kon Trui niet komen, de land
heer en de bedienden vielen bijna krom vaji
't lachen.
Trui begon te huilen en zag nu wel dat
ze Teun en zichzelf in groote verlegenheid
had gebracht.
„Je bent door de warmte bevangen Trui
en hebt 'n naren droom gehad, zei de land
heer lachend. En tot Teun: „Als je de ge
droomde schat van Trui vindt'dan moogt
ge hem houden Teun!"
Dan ga ik op een betere plaat^ zoe
ken, heer graaf'.
„Drie dagen na dit zorfderlinge too-
neeltje kwam Teun bij dón landheer en
vertelde hem den schat gevonden te heb
ben.
„Jij bent slimmer dan ik, zeide de land
heer, maar ik zal mijn woord houden en jij
behoudt den gevonden schat".
Teun ging met een schalksch lachje af en
met een flikkering in zijn oogen.
Hij kende zijn luidjes wel en bleek snug
gerder dan men oppervlakkig gemeend
had.
UIT HET LEVEN DER DIEREN
door Johan de Graaf.
V.
Om zich van het kore£ meester te ma
ken klimmen de mi^aren in de halmen,
werpen de korrels nofSv beneden, waar ze
door anderen worden opgenomen en naar
het nest gesleept, echter tot aan den in
gang, waar het koren door weer andere
mieren wordt overgenomen en naar de
voorraadkamers gebracht.
Buitengewoon interessant is het ook te
zien hoe een troepje kleine mieren een
grooter dier naar hun nest weten te sle
pen. Iemand heeft eens gezien hoe enkele
mieren een groote levende rups naar het
nest wilden brengen.
Het dier klemde zich echter wanhopig
aan een takje vast en hoe de mieren al
trokken en duwden, het dier kwam niet
vooruit.
Plotseling spanden alle mieren hnn
uiterste krachten in en keerden de rups op
zijn rug, waarna ze hem in een snelle
vaart naar het nest trokken, waar het
dier in een der openingen verdween om
er nooit meer uit te voorschijn te komen.
De Atta barbara, een pikzwarte koren-,
verzamelende mier houdt zich veel op met
vijandige stammen van hun koren te be-
rooven.
Zoo'n strijd kan weken achtereen duren.
Het slagveld is dan bezaaid met doode en
gewonde mieren. De aangevallen partij
neemt de graankorrels in de bek om ze te
gen de aanvallers te beschermen. De eeno
mier doodt de andere door het achterlijf
af te bijten, terwijl mieren, die van hun
sprieten zijn beroofd geheel weerloos en
als verlamd zijn.
De kneumieren nemen ook als er niets
anders is vooral doode insecten als voedsel
Moggnidge een natuuronderzoeker wierp
eens een doode sprinkhaan voor een mie
rennest.
Onmiddellijk wilden de mieren het beest
naar binnen trekken. De opening was ech
ter te klein. De spieren van het dier wer
den doorgebeten, pooten en vleugels naar
achter getrokken en zoo ging het dier naar
binnen. De vleugels werden den volgenden
dag naar buiten op de vuilnishoop gewor
pen.
Er bestaat een mierensoort; de akker-
bouwende mier. Deze dieren zaaien zelf
hun koren, laten heb rijp worden en oog
sten het!
We zullen het nu eens hebben over de
„veefokkerij" bij de mieren! Het „vee"
bestaat uit bladluizen, die een zoet vocht
afscheiden waarop de mieren bijzonder
zijn verzot.
Er zijn vele soorten, die voor de luizen
op de boomen schuilplaatsen bouwen om
ze tegen mogelijke gevaren te beschutten.
Er zijn soorten, die zelf eieren verzame
len om ze in hun nesten op te bergen om
er zelf jonge bladluizen van te fokken.
Hoe goed of de mieren ook op de blad
luizen passen, het is allemaal egoisme,
want breekt er hongersnood uit dan wor
den de luizen allemaal opgegeten.
Dreigt er gevaar, dan worden de blad
luizen evenals de eiren en larven en pop
pen van de mieren weggedragen en in vei
ligheid gebracht.
Dat de mieren ook bladluizenkolonies
vormen blijkt wel uit het volgende:
Een ingenieur te Karlsruhe had een
treuresch die ieder jaar als bezaaid was
met bladluizen, die de boom daardoor zeer
in zijn groei belemmerden.
Deze heer nam zich eens de moeite in
het voorjaar alle takken en knoppen met
oen borstel te reinigen. En werkelijk het
had succes. De bladluizen bleven eenigc
maanden weg. De pret duurde echter niet
heel lang, want op een morgen kwam de
ingenieur bij de treuresch en zag tot zijn
verbazing, dat een troep mieren bladluizen
tegen de stam opsjouwden en deze op de
bladeren afzetten! Daaruit blijkt dus wel
tenzeerste, dat wanneer de natuur niet
genoeg voor melkvee zorgt, de mieren
bladluizen zelf aankweeken.
(Wordt vervolgd).
EEN RAKKER
door Jan Duindam en Piet v. Leeuwen.
IH.
Kom Piet! Waar is je moeder! He zal ze
alles vertellen en ook dat ik de hoofdda
der ben.
Jan vertelde alles en zij liet zich over
halen niets tegen haar man te zullen zeg
gen.
Tot morgen hoor! Met deze groet ging
Jan weer naar huis.
Jan was den volgenden morgen vroeg op,
kleedde zich vlug aan, bad vuriger dan
ooit z'n morgengebed en ging toen naar de
H. Mis.
Bij de H. Communie beloofde hij O. L.
H. dat hij zou probeeren z'n voornemen
van braaf te gaan leven te volvoeren. En
hij vroeg Hem allervurigst zijn genade.
Als naar gewoonte haalden de jongens
elkander op als ze naar school gingen:
„Zeg 't is tot nu toe nog goed afgeloopen,
als de meester ook zoo is, dan hebben we
schik gehad en toch geen straf beloopen".
's Avonds moesten de jongens blijven.
Nou zullen we 't hebben, dachten ze. Maar
't liep mee.
Piet kon na een standje ontvangen te
hebben, gaan. Jan moest blijven. Da's ge
meen wilde hij zeggen, maar hij bedwong
zich en zei niets.
Na een kwartiertje mocht ook Jan gaan
nadat hij een ernstige vermaning in ont
vangst had moeten nemen; en hij beloofde
ook aan den onderwijzer in alles beter te
zullen zijn.
Op den hoek van de Schoolstraat gleed
hij over een bananenschil pit. Het minder
parlementaire woordje dat hem op de lip
pen kwam, slikte hij in. Hij zou en moest
zich bedwingen. Hij'«had 't immers beloofd.
En wellicht door dit. kleine offertje gaf Je
zus hem de genade van 'n priesterideaal.
Wat was er gebeurd?
Toen hij viel lag er naast hem een por
tefeuille. Hij was van.... Jansen, Notaris,
Baad huist raat 20 te B. Vergenoegd met
z'n vondst stapte hij door met hot vaste
voornemen hem bij den notaris to brengen.
Met een gezicht zoo znur als een citroen
liep de notaris z'n kamer op en neer.
Hoe kan ik toch znp-stom zijn; hé dat-
komt er nou van. Mr. Jansen was 's mid
dags naar het Postkantoor geweest en
had daar eenige papieren van zeer groote
waarde gehaald.
Wat wil 't geval? Hij verliest ze. Eu
hiervoor stond hij zich te berazen.
Hij ging zitten, 't werd hem te moede.
Wat aan te vangen
Bescheiden ging de bel over.
Wie kan ik zeggen dat er is?
't Zoontje van de klerk.
Ik zal even vragen.
Tik, tik. Ja klonk het barsch.
Mijnheer er is een jongen die
Stuur 'm direct weg. Ik heb nu wel wat
anders te doen.
Hij zegt dat hij iets gevonden heeft.
Haal m direct. Gauw een beetje. Hij
moest er al zijn-
Tik, tik! Ja.
Dag mijnheer. Dag mannetje.
En wat wou je vertellen.
Mijnheer ik vond zoo juist deze....
Hoera, duizendmaal dank.
Hier, dat is voor jou en. Jan'had 25.
in z'n hand.
Dank u wel en dan nog wat aangaande.
Gisteren, vulde de notaris aan, dat is je
allang vergeven, 'fc Is heelemaal goed hoor.
Geef me een fiksche hand en dan naar
huis.
„En wat doe je nu mot dat geld" was
de eerste vraag, nadat Jan alles verteld
had.
„O, ik had gemeend, dat u me daarmee
wel zoudt willen helpen."
„Nu laten we dan zoo doen 20.op
de spaarbank. En de rest zakgeld."
„En mag ik nu dan voor dat geld op
„do Engelbewaarder" abonneerén".
„Je bedoelt dat groene boekje? Jazeker
hoor, dat is beter dan er allerlei kleine
dingetjes voor te koopen."
„En dat wilt het zeker weh'schrijven,
hé Pa. aan die Bedactïe."
„Da's gced hoor, 't komt in orde."
(Slot volgt).
Het klokje.
.Ms het zeven uren slaat,
Moet ik. vlug naar bed.
Uit is het niet jool en pret,
Wel te rusten Pa en Moe.
Ik doe gauw mijn oogjes toe.
Slaap maar fijn den heelen nacht,
Want het klokje houdt de wacht,
Deuk daar steeds maar aan mijn kind,
't- Klokje is je beste vrind!
Joke de Keuning.
EJange Piet
Piet. was altijd erg ondeugend. Als hij
naar school ging of uit school kwam,
schopte hij altijd emmers om, trok belle
tjes, zoodat do dienstmeisjes voor niks
moesten komen en dan waren ze woedend,
want hun work bleef liggen en zé moesten
wel eens van twee hoog komen, om die
akelige bel. Behalve dat hij ondeugend
was, was hij ook bang. Nog al te begrijpen
als je zulke ondeugende dingen doet,
want er kan dan best iemand zijn die 't
ziet en je voor straf een Linke aframme
ling geeft, wat dan z'n verdiende loon was.
Want 's avonds als hij een boodschap
moest doen, was het altijd, kan' zus Hebniet
doen, want ik doe het altijd. Maar dan zei
moeder: „Jij bent de oudste en al was jij
niet do oudste dan moest je het toch doen,
want zulke jóngens als jij kunnen het best
doen en behoeven niet bang te zijn." Dus
dan moest hij het doen. Op een avond
moest hij stroop halen en vroeg zooals ge
woonlijk of zus het niet doen kon. Maar
hij wist wel als moeder het gezegd had,
dat het moest gebeuren. Na z'n jas aange
trokken te hebben, waagde hij nog eon
laatste poging en zei: „Ga je dan soms
mee zus". Maar omdat zus b^t zoo druk
had met moeder helpen, kon ze i/et mee.
Als 'n razende rende hij de trap of /Jat hij
zoo gauw mogelijk buiten was. Hij begon
maar een deuntje te fluiten om z'n angst
te verjagen. Toen hij bij een boerderij
kwam, dacht hij dat er 'n spook was on liep
zoo gauw hij kon naar huis. Maar hij ver
loor onderweg nog z'n kannetje met stroop.
Toen hij thuis kwam vroeg vader wat heb
je 'n kleur en wat heb je hard geloopen.
Toen vertelde hij, dat hij 'n spoor gezien
had en dat hij er zoo bang voor was! Toen
ging vader mee en onderweg vond hij nog
de stroopkan en toen ze bij de boerderij
kwamen was 'L spook een hemd. Nadien
had Piet z'n bangheid afgeleerd.
Nettie Pierrot.
Sombere tijden.
Miep's moeder was zwaar ziek. Vijf maal
daags kwam de dokter zijn patiënte be
zoeken. In 't begin had hij nogal hoop maar
de laatste dagen had hij meewarig het
hoofd geschud on zag weor vol modelijden
naar het zestien-jarige dochtertje van me
vrouw De Wit. Mevrouw had ernstige long
ontsteking. Drie maanden geleden had ze
kou gevat en er een paar weken mee ge
tobd. Ze had vreeselijke hoofdpijn en
hooge koorts gehad, en nu was hot zoover
gekomen, dat de dokter bijna alle hoop op
gaf. Hij-* had Miep er zachtjes op voorbc-
reidjriwant ze moest 't toch weten, dat
haar-moeder den dood nabij was. Lang had
ze er over nagedacht en over geschreid,
hoe vrceselijk het toch moest zijn, haar
lief moedertje te moeten missen. Ze kon
het zich niet indenken, dat ze haar moe
der nooit meer zien zou, dat ze haar nooit
meer kon spreken, dat zo niet meer met
haar uit zou gaan. Maar ze moest zich
flink houden tegenover haar moeder en
vol' ijver vervulde ze weer hare zware ver-
pleeg&tersfcaak, die ze voor drie jaar terug
op zich genomen had. Daar werd gebeld.
Zeker een van m'n vriendinnetjes, dacht
ze. Ja, 't was Paula Bcrendsen. Zachtjes
gingen ze de huiskamer in en praatten
over school cn over de zieke. Weer werd
er gebeld, 't Was do dokter. Paula wachtte
éven, totdat hij uit de ziekenkamer terug
kwam- 't Was een treurige tijding die hij
Paula bracht. Mevrouw moest bediend
worden. De beide meisjes snikte het uit.
De dokter zou naar de Pastorie gaan, want
Miep kon en wilde niet van haar moeders
ziekbed wijken, 's Avonds kwam do Pastoor
om zijn droeve taak te vervullen. Miep
was haast niet tot bedaren te brengen. Zoo
goed als hij kon, troostte de pastoor haar
en toen zij een beetje bedaard was, ging
de pastoor weg en wenschte haar en hare
moedèt een goede nachtrust toe.
's Avonds laai riep mevrouw de Wit haar
Miep vooKhet laatst bij haar, gaf haar
nog eonigo aanwijzingen cn troostte haar,
dat ze niet moest schreien, want dat ze nu
zelf zoo gelukkig zou worden in den hemel,
waar ze met huar man goed zou bidden
voor haar lieve Miep. Daarna- sloot ze voor
altijd de oogen en stierf in de armen vh-jj
haar eenig kind.
Mies Bos.
Twee dieven.
DievenDievenWat schandaal
Wel, wat gaan die aan den haal!
Met- bim beide zakken vol!
Dat is vast niet voor de lol!
't Is maar smal, d'r vluchtgat, hoor!
Mogelijk komen ze er door,
Maar ze krijgen op z'n best,
Toch een scheur in broek of vest!
Piet is eindelijk uit 't gevaar;
Jantje speelt liet vlugger klaar.
Ha! gered!.. Maar 't „ha" wordt ..och!''
„Onze zakdoek ligt er nog!"
Ja, dat zag er leelijk uit;
Want. de zakdoek met de buil,
Viel den boer in handen, Nou,
Da's eerst zitten in de kou!
Hoort eens jongens, 't is net goed
Wie zoo stelen gaat, die moet
Loeren nn of naderhand
Dat het stelen brengt tot schand7
Andries Helgersom.