VOOR ONZE KINDEREN CORRESPONDENTIE. Oh ris v. d. Ploeg, Hoogmade, Dank je wel Chris voor deze kleine bijdra ge.^ Om jou een pleizier te doen en ter i'.ijsporing voor de andere Hoogmadertjes laat ik jouw stuk onmiddellijk plaatsen. Ik hou mij aanbevolen, voor meer. Ook de raadsels maken hoor! Groet Mijnheer Bos man van me! Johnny Lange veld, Leiden. Ik hou je aan je woord vriendje en zie met, belangstelling het beloofde verhaaltje tegemoet. 'Navertellen mag gerust! Denk er. om, ieder velletje aan één kant beschrij ven. Maak; veel groetjes aan moeder! Dag Johnny! En nu zal ik jullie eens laten hooren en zien, hoe men sprak en schreef in de 16de eeuw; dus een kleine 300 jaar geleden. 5e ziet, dat het heel anders is. dan wij ge woon zijn te schrijven. Probeer eens dit stukje over te zetten in goed Hollandscli, zooals wij gewoon zijn te schrijven. Wie het het beste heeft, krijgt een boek. E'en stukje taal uit de 16de eeuw. 1550 Daar en was noyt yemant. onder die menschen die meerder gratie hadde ont vangen, ende daer is oock noyt yemant geweest, die meerderen roouwe heeft ge- hadt dan Maria. Sy stondt dan vol geloofs ende betrou- wens aan den cruyee vol vieriger be- gheerten. Sy stondt, die onsprekelijcke en de on- bewijselijke vlammen der liefden in haar herte overdenckende, daer haer lieven Sone mede ontsteker was. Si stont met die andere vrouckens on der het oruyee vol drucx ende rous. Als dan (spreekt die Evangelist) die Heere Jesus zijn moeder zag staen. O wonderlijck mirakel om aenschouwen, o, bitterlycken ende beschreyelijcken strijd der oogen, den welcken ghi siet in die oogehen Jesu te brekene, ende hij heeft se ghekeert tot zijner moeder. Die crachte ende ghewelt des doods sloot die ooghen Jesu, ende die oraebte der brennender liefde dede se wederom open, opdat hij zijn moeder zoude ahn- schouwen. O, hoe diep is desen lesten strael, te weten dat ghebroken lichaam uws soons, zijn mismaeckt aanschijn als een me- laatsch mensch in u herte gheprint. O, heylighe moeder, als u die verlos ser des werelts nu aenden cruyee ster vende heeft aenghesien, sekerlijeken het en was niet alleene eenen pijl die uw moederlijk herte doorschoot, raaer oock een scherp sweert, hetwelcken allen u binnensten teenenmale doorwonde. Zietdaar liet bewuste stukje vaai Frans Vervoort (Minderbroeder, gestorven 1555). De volgende weck ga ik door niet het beantwooiden der brieven en der vragen. Er zijn al heel wat brieven met oplos singen en verhalen binnen. Ik verwacht er nog meer. Denkt aan den 15en als eindda tum van aangifte voor den wedstrijd. Vooruit nu! Kom niet te laat! Oom W i m. DE SNUGGERE TEUN door Oom Wim. I. Moeizaam sneed de ploeg door den har den grond, waarin straks het zaad zal worden gestrooid, dat het loon zal geven voor «den zwaven arbeid, die van Teun, den pachter, gevergd wordt. Maar hij is liet niet alleen, die de vruch ten zal plukken van dezen arbeid, die het zweet doet parelen op zijn verbruind en vermagerd gezicht; och neen! de landheer zal zijn deel opeischen en voor hem den eenvoudigen, kleinen keuter, voor hem zal ampertjes voldoende overblijven, dat hij met z'n vrouw en zijn twee kinderen en zijn trouwen Bles het leven houden zab Kom Bles, een beetje harder trekken of de zon gaat schuil achter gindsch boschje en wij.... hebben te weinig arbeid ver richt en dan raakt de schuur nooit vol?5' Vort! Maar Bles staat, en hoe Teun slaat met het dikke leidsel waarmee hij Bles stuurt, het helpt geen zier. Bles trekt te vergeefs, ondanks de inspanning aller krachten, de ploeg kan niet verder. "Wat is dat nou? Laat je me nu liee- lemaal in den steek? Schieten je krachten tc kort, arme stumper, of schort het hem elders. Ik zal eens zien Blesje, enals het. kunsten zijn, zal de zweep je tot de orde roepen, dat zegt je baas. En Teun gaat en inspecteert wat de oorzaak kan zijn van de onmacht van zijn Bles cngraaft met de spade en komt. dra met een ijzeren kistje te voor schijn, waartegen de ploeg, als tegen een granieten muur, vruchteloos te beuken stond. Wat is dat Een kistje, zwaar als lood! Hier op deze plaats! Dat moet iets bijzonders te beduiden hebben. Kom, laat- ik dat ding zien open te maken en zien of meer in zit dan oudroest of waardclcos papier. Wie weet? Het kistje openen is voor Teun het werk van een oogenblik. Stom van verbazing gaapt- ons keuter- tje de vreemde goud- en zilverstukken aan. Die vondst is een sohat en die schat is voor mij als de landheer er niet was, rede neert Teun bij zichzelf voort. Maar de landheer is er wel en Teun is slechts een onderhoorige. een pachter; een stuk van 's meesters grond. En toch behoort hem dat kistje toe. Het is zijn eigendom. Zijn eigendom zoolang de landheer van dit alles niets ter oore Maar het zal hern ter oore komen en dan? Weg kistje; weg schat; weg rijkdom! Teun krabt zich achter het oor, zet zich neer op den harden ploeg en denkt na. Hij denkt en hoe langer hij denkt, hoe meer zijn gezicht, opklaart; hoe ondeugen der zijn oog schittert; hoe meer de rim pels vervlakken op zijn voorhoogd. En daar opeens,0 springt hij op, met de veerkracht- van een jongenman, die zorgen kent, noch moeheid van 's levens strijd en slaat de armen in de lucht en roept met. een stem, die Ble-s schrikken doet „Gevonden heb ik het, gevonden!55 De schat is mijn!! Kom Bles! We gaan naar huis; we gaan moeder de vrouw opzoeken en vertellen alles haarfijn, maart-och niet meer, dan het leiden kan. (Wordt vervolgd). ALLERLEI. Verkeerswaarschuwingen in Japan. In een maandblaadje dat uitgegeven wordt door de Nederlanden van 1845. de bekende Haagsohe Brandmaatschappij vond ik een vermakelijk stukje, dat ik om d!r curiositeit-swille, hieronder laat vol gen In Nederland en in Europa en het al gemeen hebben we zeer nuchtere ver keerswaarschuwingen. In Japan echter, is het blijkbaar heel anders. In sommige straten kan men het volgen de op borden lezen: „O! automobel! Gij zijl schoon, gij zijt vlug: gij zijt machtig. Maar trek geen voordeel van uw schoonheid, snelheid en macht. Hebt medelijden met uw kleinere broers, die zooveel minder zijn dan gij; de hond, het paard en den voetganger. De hond is bang voor uw ballonbanden, die hem zoo gemakkelijk vermorzelen. Geef hem ruimte, dat hij veilig kan passeeren. Het paard schrikt door uw lawaai, uw rook; uw slechte odeurtjes. Vermijd het beleedigen van hun ooren, him oogen, hun reukorganen. De voetganger schijnt van de minste beteekenis voor u. Toch zoudt ge goed doen medelijden met hem te hebben en hem te sparen. Morgen kan hij missohien ook wel een wagen besturen. Verlichte olifanten. Dat men van allerlei soorten middelen gebruik maakt, om het verkeer in veilige banen te leiden, is een daad van zelfbe houd geworden. We lazen zelfs, dat men de paarden van de politieruiters van een achterlichtje op de straat zouden voorzien worden. Iets dergelijks wil men nu op Ceylon met.... olifanten gaan doen; die dan bo vendien ook nog een lichtje op den snuit zouden krijgen. Op Ceylon zijn toch de olifanten lastdie ren en, automobilisten, die deze dikhui den achterop of tegemoet rijden, hebben zich beklaagd, dat ze in het donker ge- vaar loopen, met deze dieren in botsing te komen. De gemeenteraad van Kandey heeft zich met deze zaak beziggehouden in den vorm van een voorstel om voor- en achterlich ten voor olifanten als verplicht voor te schrijven. De auto en het spreekwoord. Wat zal men er over honderd jaar zeggen. Ieder tijd heeft zijn spreekwoorden. In de oudste tijden sprak men van: een Augiusstal reinigen. Het vat der Danaïden vullen. Na de uitvinding van het buskruit sprak men van Iemand de volle laag geven. Zijn kruit verschieten. Over honderd jaar zal men. spreekwoor den gebruiken, die betrekking hebben op dingen van dezen tijd en vooral over den auto. Wat- zal men dan zeggen? E. N. L. U. M. geeft- ons daar het- volgend beeld van. Een klap van den molen beet heb- I ben. zal dan luiden: Een vouw van het spatbord beet- hebben. I Yoorrhij heeft de klok hooren luiden: hij heeft, den motor hooren snorren, maar weet niet, waar de carburator 'zit. Zoo gaan we voort: Wie een spijker legt voor een ander, rijdt er zelf in. De band gaat zoolang mee, tot ie berst. Komt men over de kip, dan komt men ook over de staart. Snelheid komt voor den val. De Ford heeft een Spijker gebaard. C'onsistentvet aan de galg smeren. Beter een nabije fiets dan een verre autobus. Met den auto in huis vallen. Benzine kiezen voor zijn geld. Geen geld, geen auto's. Je auto of je leven. Als de reparateur de passie preekt-, automobilist pas op je rekening. Goed geld naar een kwaden wagen gooien. Waar de carburator vol van is, vloeien de cylinders van over. Zooals de motor op den weg klopt-, klopt hij nergens. Men moet de kleppen stellen, als de motor heet is. Aan de reparaieurs overgeleverd ziin. Het kind van de rekening zijn (blijft hetzelfde). Iemand iets aansmeren «ook. (blijft ook zoo). In Fords schoot zitten. Er schuilt een spijker onder het grint. Tegen den tractor vechten. Elk meent zijn rammelkast een luxe wagen. Weten waar Abraham de benzine haalt. De pomp erbij neerleggen (bij een lek ken band). Oude auto's uit de sloot halen. De auto aan de wilgen hangen. Bij het sc-hedden uit het auto-palace, leert- men den leverancier en dé garantie kennen. Een slechte auto verliest wel zijn lak, maar niet zijn streken. Met troebele benzine is het slecht rijden. Een a-utobilist in schaapskleeren. Wee den automobilist, die in een kwaad gerucht staat. Me-n kan nooit weten, hoe een veldwach ter een automobiel vangt. Er gaan veel makke sohapen in een garage. Het zijn niet a-Wen chauffeurs, die auto- jassen di'agen. Het merk dekt de lading. De auto maakt den man (niet). Hij is een nagel in mijn ballonband. Het oog van den meester maakt de ben zinerekening lang. Een gestolen wagen moet men niet in de cylinders zieift Een stuk in zijn motorkap hebben. Uit een ander benzine-pompje tappen. Wie hard rijdt, kan de panne verwach ten. De bougies uit de heeten motor halen. Aan het rammelen kent men den auto. Hij zuipt als een acht-cylinder. Probeer eens en zoek de spreekwoorden, zooals wij die bezigen en die tot model ge diend hebben, bi] het maken van boven staande spreekwoorden, zooals wij die von den in een maandblad van „De Nederlan den van 1845". Oom W i m. Moederliefde, door Jan Duindam. IV. (Slot). Ja. meneer, blak bij me. 't Is de moeder van 'n groot gezin; haar man is pas ge storven en van haar kinderen 12 jongens en 1 meisje, heeft ze niet veel pleizier. De jongens komen alleen maar 's avonds thuis en dat meisjeë Dat is niet- veel! Hier, daar heb je geld. Ga in den tram en zeg dat haar meisjes en jongens ko men. „Meneer, die ken ik niet! Alleen maar dat- meisje!55 Tingeling, de zware bel ging over, de deur werd opengedaan en 'n oud mannetje trad binnen. Wat- wilt u? Zou mejuffrouw X eventjes willen komen, er is iets met haar moeder gebeurd. Goed, meneer, ik zal ze roepen. Binneit eenige minuten kwam ze, bleek als 'n doode. Wat is er ge beurd? Ze is toch niet dood? Waar is ze? Kom maar mee. maar wees kalm! Dat is veel beter, 't kan best nog goed afloopen. Bidt maar goed voor haar. Ze stapten de tram uit en waren er dan gauw. Nadat de groote deur werd geopend traden bei-Je binnen en na eqn paar trappen opgegaan te zijn waren ze bij de zieke. Deze was juist hijgekomen. Ze had 'n tamelijk ern stige hersenschudding opgeloopen. Dag Moe. hebt u nog pijn aan uw hoofd Nee toch hé! Dag Leny, je bent er gauw hoor. Maak je maar niet bezorgd. En als ik dan zou sterven, zou ik eerder over jou ongerust moeten zijn, dan j:j over mij. Daf is zoo Moeder en daarom heb ik U iets te beloven en dat is: „Ik zal me geheel en al beteren". Gelukkig gered! Dank je wel Leny, wat maak je mij daardoor blij, nu kan ik gerust sterven. Juffrouw, dit was op Leny bedoeld, zoudt- ge weg willen gaaoj, u maakt het de zieke moeilijk. Nu, dag Moe, daaggü Tot Zondag hoor en ik zal het- tegen de jon gens zeggen. De dagen verliepen snel, de een jja den ander en eindelijk was het Zon dag. Haar jongens zouden komen. Zouden ook zij zich verbeteren? Hé, wat zou ik celukkig zijn. Ha daar kwam wat hier heen. Dag Moe, dag Leny. Hoe maakt U het. Leny zei dat u nogal hoofdpijn had is Jat'zoo? Nu jongens dat schikt wel, maar wat ik wel voor pijn heb, dat is hartepijn. Verdriet om jullie wille, dat je zoo af dwaalt zou «je daarin niet kunnen verbete ren? 't Antwoord was „ja" en geen aarzelend, maar flink toestemmend. Dank je wel jon gens, nu kan ik gelukkig sterven. Over 'n paar dagen ga ik naar Pa in den hemel en dan voor altijd. Sinds dien tijd vermin derde de zieke sterk, zoo zelfs, dat men haar de H. Bediening toediende. In het bijzijn van al haar kinderen ontving ze de heilige hostie dan ook. Den volgenden morgen was ze dood, precies 14 jaar latei- als haar man. Kinderliefde. I. Kom Jo, de Engelscbe wals wordt- juist ingezet. Verrast en tegelijk verschrikt keek Jo op. Zij zag in het vriendelijke gezicht van Genette. Jo schaamde zich voor haarzelf. Wat had ze zitten droomen hier in 't. groo te schemerachtig verlichte salon, waar het. zoo vol was met gasten en waar een in tieme gezelligheid hing. Neen het was niet mooi van haar te denken, dat de anderen haar negeerde, geen notitie van haar wilden nemen, maar baar slechts gevraagd hadden voor de -avondfuif, omdat heb toch zoo zielig was voor Jo," zooals Jules Verhaar dikwijls kon zeggen. En in haar prikkelende trots schudde zij wild het hoofd en flikkerde het in hare oogen. Neen, ze hoefden geen medelijden met haar te hebben; ze zou haar leed al leen wel dragen. „Jooo", en Genette sloeg haar arm om Jo heen. Maar heftiger nog bruischte in haar jonge levenslust, door geen zorgende moederhand geleid, toen ineens.... in Genettes zachte, bijna droomerige oogen zag zij iets glinsteren en.... zij begreep, zij voelde, hoeveel Genette voor haar ge weest was en nog was. Maar in haar me-is- jesverdriet had zij alle gevoelens voor lief de en aanhankelijkheid willen dooden, maar nu, nu voelde zij weer met schrijnen de pijn, dat je die gevoelens wel kunt doo- ven, maar niet dooden; en met een diepe bles boog zij het jonge kopje. Genette voerde haar mee, want- de wals was al begonnen, maar Jo was zich spoe dig meester van haar houding en be- heerschte elke pas. Jo zag de gasten niet meer, die aan den kant zaten bij gezellige tafeltjes en met een zoete glimlach de dansende meis je sparen becritiseerden, want sneller, steeds sneller werd het eerst zoo melan cholieke, sleepende tempo. Ze genoot ineens met volle teugen en zij vergeleek de licht wiegelende figuurtjes met ruisohende feeën, die overal het ge luk kwamen brengen. En met haar warme natuur en rijke fan tasie was het alsof er niet meisjes, maar vlinders fladderden van palm tot- palm. Sneller werd het tempo, hooger al hooger stegen de vlinders, toteen verkeerde pas, een duizeling van muziek en men schen, zij drukte de hand tegen het hoofd, alsof ze stekende hoofdpijn had, maakte zich ruw van Genette los en verdween onmerkbaar achter een der palmen. Het duizelde nog voor ha-ar oogen, maar ze herstelde zich gauw en zag weer in volle klaarte de werkelijkheid voor zich. Ja, zoo was het, dat had Mevrouw Verhaar ge zegd, precies zooals Jule zoo dikwijls kon zeggen. Het benauwde haar tusschen al die drukte. De gx-oote salon scheen haar nog te eng. En danze kon op deze plaats niet blijven, ze zou opgemerkt wor den. Ze wilde wegsluipen naar het kleine salon, dat slechts afgesloten was door een zwaar gordijn, toen ze iemand hoorde zeg gen: „Jammer van zoo'n mooi kind, ze zou zoo'n schitterend figuur vormen in de maatschappij.5' Jo dacht, dat ze haar beenen niet meer kon verzetten, zoo zwaar voelden ze, en wat was ze moe. Een vlugge beweging en weg was ze achter het gordijn. Lusteloos liet ze zich in een fauteuil vallen. Neen, dat was te veel. Hoe durfden die menschen dat te zeggen! Ze kon geen goe de pas meer doen, toen ze dat hoorde. Eigenlijk had ze wel een mal figuur gesla gen. Maar kom, wat geeft dat; ze zullen denken, dat ik een duizeling kreeg of plotseling hevige hoofdpijn. Zou Genette het gesprek ook gehoord hebben? Het moest wel, dat ze eenige zinnen opgevan gen had, want Mevrouw Vei-haar en haar buurvrouw spraken luid. „Een tang van een tante55, woord voor wooi-d herhaalde zij het voor zichzelf. Een tang? Neen, dat was haar tante nooit geweest voor haar en zou ze ook nooit worden. Tante is ouderwetsch en heeft nog van die verouderde ideeën en bijgeloovigheden, maar een tang1 Neen zij is goed voor mij, al wil zij mij ook volgeDs haar princiepen opvoeden. „Wie is dat meisje, had mevrouw Ver haar gevraagd. .,0, dat is dat mooie meisje, dat bij die oude tante is. Ze heeft haar moeder nau welijks gekend. „Ja, ze is mooi en lief en wat danst ze fijn.5' Mooi en lief. Ze voelde haar trots naar boven komen maar wat gaf ze er ook om, als ze haar tante beschuldigde een tang voor haar te zijn. Eén ding had die vreemde mevrouw toch gelijk. Tante kan geen meisjeshart begrij pen. in haar jeugd was alles zoo ge heel anders ènzij is nooit moeder ge weest. Neen. tante kon haar niet begrij pen en met haar meeleven. Tante stelde geen belang bij hfïar studie, bij haar mu ziek, haaj' pretjes, nergens stelde ze belang bij, wat haar interesseerde. Bijna nooit mocht ze naar een feestje. Voor deze fuif was Genette het zelf aa-n Tante komen vragen en toen mocht ik eindelijk, omdat Tante het een aardig meisje vond. Ja, Genette is lief. Zou ze iets var mijn een zaamheid begrijpen Leuk, dat ze mij juist vroeg voor die wals. Ik heb ze het beste onder de knie van alle dansen, die ik ken. Toch heerlijk dansen. Zou ik nog eens vragen of ik les mag halen Maar dan wordt Tante zoo kwaad: ze is bang, dal. ik dan naar een dancing ga. Ik mag me ook niet bij een tennisclub aansluiten voor de vacantieweek, want dat. is hyper modern" zegt Tante dan. Zeker dat woord wel eens gelezen in een boek. Hoe kwam ze nu aan die gedachte? Ze had er nog nooit over gedacht. Niet aardig, dat te denken. Maar waarom moet Tante me ook zoo kort houden. Ik word toch al een groot meisje, een jongedame. Even benijdde ze de anderen, die zoo vroolijk en onbezorgd konden leven, die niet hoefden te blokken om door d'r exa men Ie komen, want dan konden ze er wel een jaar langer over doen. Maar zij, zij moest zoo gauw mogelijk het gymnasium afloopen om dan zichzelf te kunnen onder houden. Zichzelf? Wat een egoist was ze nu weer. Natuurlijk Tante en Jo samen on derhouden. Samen zouden ze ruimer gaan wonen. Samen zouden ze vreugd en leed deelen. (Wordt vervolgd). Uit het leven der dieren, door Johan de Graaf. VI. (Slot). Konijnen kunnen voor de fok gebezigd worden op den leeftijd van pl.m. tien maanden. Dit is echter voor ieder ras niet hetzelfde. Ik raad allen aan zich een boekje over de diverse rassen aan te schaffen. Daar zijn illustraties bij, nauwkeurige beschrij ving, de standaardeischen, zoodat je je er een goed denkbeeld van kunt vormen en een keus maken welk ras je wilt gaan fok ken. Wat de fokker betreft is hier de plaats niet er dieper op in te gaan, daar dit stukje slechts bedoeld is voor de (kleine) beginnelingen, die zich bij het meer er varen en ouder worden op ingewikkelder problemen gaan toeleggen en daar ook boeken over kunnen aanschaffen. Dus degenen, die zich nu met hart en ziel op deze leerzame sport gaan toeleg gen en werkelijk konijnenliefhebbers zijn, zullen later de vooraanstaande, kundige fokkers worden. En daar moet het naar toe. Want niet alleen voor liefhebberij zijn de konijnen bruikbaar, doch hejb zijn ook zeer zeker uitstekende nutdieren. De ko- nijnensport moet de hoogte in* en er moet minder minachtend op worden neecgezien. Wat de zindelijkheid betreft hebben geloof ik al genoeg geleerd. En denk daaraan, de konijnenhouder, bij wien het een vuile smeerboel is kan nooit de schuld op zijn dieren werpen, hij moet ze beter schoonhouden. Jaarlijks worden er groote tentoonstel lingen gehouden, bezoekt ze, je zult er veel leeren. En wanneer je eenmaal zelf prima rasdieren fokt, kun. je ze ook exposeeren, en wanneer je dan zegevierend uit den kamp te voorschijn komt kun je zeggen: „Dit is nu het resultaat van mijn fokken Blijkt het, dat je dieren nog gebreken hebben, dan kim je pogen deze weg te fokken en dan zal later je voldoening des te grooter zijn. Dus, veel succes! An en Wim in 't DroomenlamJ. „Moe, mogen we al naar bed'?55 Dat vroeg Wim. „Ja hoor", zei Moe. An en Wim gingen zich uitkleeden. En weldra, lagen An en Wim, met een glimlach op hun mond, in zoete sluimering. Opeens ging 't op het raam „tik, tik". Daar werd 't raam geopend, en twee mooie zilveren-witte bokken kwamen bin nen. Ze zeiden tegen An en Wim: „Kom gauw aankleeden, en op onze ruggen gaan zit ten, en goed aan de horens vasthouden, hoor." An en Wim waren zoo klaar! ze wipten op hun rug, en sprongen door het raam. „Rttt", daar vlogen de bokken recht op de maan af. Daar aangekomen zeiden de bokken tegen An en Wim, „stap maar af, en ga maar mooie gouden sterren pluk ken'5. An en Wim stopten hun zakken vol, en toen nog 'n beetje in An d'r muts en in Wim z'n hoed. Maar opeen3, daar dondert 'n stem, „Wat is dat? Wie durft zoo iets te doen? Blijven jullie van die mooie sterren af; en maak dat je weg komt, of ik zal je!" An en Wim keken verschrikt om, en daar zagen ze het maanmannetje met 'n takkenbos op z'n rug aankomen. Wim valt op z'n knieën, en bidt, „ach, lief maanmannetje55 Maar 't maanmannetje liet hem niet uit spreken. Hij brulde weer: „Nee, nee, dat gaat zoo maar niet, geef hier die sterren!" Maar Wim was lang weg, want toen 't maanmannetje zoo brulde, viel Wim van schrik van de maan af, en nam An in z'n vaart ook mee. Ze vielen erg lang, toen opeens, „boem", daar lagen ze tusschen dekens en kussens te rollen. Gelukkig het was maar 'n droom! Ohris v. d. Ploeg, Hoogmade. Roosje. Ijl een lief klein bloemenhof]e. Stond een roosje teer van kleur, 'fc Was verdwaald bij andere bloemen Vullende de lucht met zoeten geur. Kleine voetjes tippelen Over 'n paadje in den hof, Bange vrees kwam over 't roosje, Dat knaapjes oogen trof. Kleine handjes gingen plukken, Plukken al de bloempjes weg; Maar zij kwamen niet aan het roosje Zóu 't slechts uitstel wezen, zeg 1 Eiken dag nu, kwam het knaapje Even kijken naar de roos, Doch zijn voetjes liepen langzaam En zijn stemmetje klonk niet boos. Op een dag nu kwam geen knaapje Om te kijken naar de roos. 't Lag daarboven in zijn bedje Billend van koorts en moedeloos. 5t Boosje was nu toch zoo treurig En wist niet wat te doen, 5t Liet bedroef zijn kopje hangen Om zijn baasjeen toen? Een zonnestraal sohiet door de wolken En kijkt in het tuintje neer. 'fc Boosje voelt de zonnewarmte En heft. het treurend kopje weer. 't. Durft nu ook naar boven kijken, En ziet daar den kleinen man. 'n Vreugdeschok doortrekt zijn stengel, Nu 't zijn baasje zien eens kan. Woeste regenvlagen komen Scherpe winden Noord en Oöst; Dooh 't roosje houdt zioh dapper Als de moeder die ziek Jantje minnekoost. Een vogeltje zag 5t. roosje pronken In zijn ongeschonden pracht. En sprak: „waarom staat gij alleen zoo fleurig?" 5t Boosje antwoordde: „ik wacht". „Wacht gij", riep verschrikt het muschje, Maar weet gij dan niet kleine roos, Misschien na enkele dagen reeds De aarde onder 'n sneeuwlaag ligt, vlekkeloos. „Ja, dat weet ik" sprak het roosje, „Maar kijkt gij eens naar boven toe, Dat knaapje dat zoo ligt te staren, Zal spoedig afreizen ver van moe". Ook nu begon het roosje weg te kwijnen, En dacht „mijn taak is hier volbracht", Een laatste glimlaoh en zij knakte Zij had t-ot het laatste gewacht! Een dame liep in den vroegen morgen, En bukte zich over het perkje heen, „Ach", zuchtte ze, „ook gij hebt me verlaten, „Als mijn zoon, die ging naar God, den Heer". „Maar niet zoo", sprak fluisterend nog het roosje, „Ia 't voorjaar dan kom ik weer", „ïkfaar ach", sprak moeder zacht in zich zelve, „Mijn kindje zie ik nooit, nooit ineer". Bep. f

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 12