VOOR ONZE KINDEREN
ONZE RAADSELWEDSTRIJD
met een woord vooraf.
Lieve Neefjes en Nichtjes,
Daar zijn we weer met onze beloofde
prijsraadsels. Zijn ze moeilijk? Het zou
wat! Wie deze niet kent, heeft voor dezen
nooit geprobeerd! Voor de kleinen zijn ze
al heel gemakkelijk. Voor de grooten zijn
ze, uit den aard der zaak moeilijker. Maa:
dat moet ook. Veronderstel, dat men ze
zoo maar voor de vuist op, kon neerschrij
ven! Was daar aardigheid aan? Men moet
een beetje moeite zich getroosten en
vindt men ze dan, dan is de voldoening des
te grooter vooral wanneer men ze zonder
hulp gevonden heeft. Ik zal dan ook niet
helpen, alleen wil ik voor het eerste
raadsel van de grooten, een kleine vinger
wijzing geven. Zie naar de punctuatie!
Meer zeg ik niet!
En waarop dienen we nu zooal te letten?
Ik begrijp, dat jullie allen graag zouden
willen meeloten. Dat. is mogelijk ook. Als
de raadsels goed zijn. Zou het gebeuren,
dat men 2111 eens eentje niet kent, dan
moet men ze toch insturen, al is het zaak
ze alle vijf trachten te vinden.
Let op het volgende. (Dit zeg ik vooral
voor de kleintjes, die tot hieraan niet
meededen en vooral voor hen, die zich bij
vorige gelegenheden schuldig maakten aan
't een of ander feit uit het volgende):
le. Schrijf mooi. (Het oog wil ook wat
'hebben).
2e. Schrijf op een mooi vel papier en
dito enveloppe.
3e Wees op tijd.
4e Frankeer den brief voldoende.
5e Zie naar het juiste adres.
6e Schrijf met inkt.
7e Spoor alle vrienden en vriendinnen
aan mee te doen.
8e. Broers en zusjes zenden alles in één
brief.
Zietdaar waar we nu eens bijzonder op
letten moeten.
Ik kan me niet begrijpen, dat er nog
zijn, die met potlood durven to schrijven.
Dat is onbeleefd en past niet. Dat is alleen
geoorloofd voor een zieke, die te bed ligt
en voor wie met de pen schrijven een be
zwaar zou zijn.
En danhet is eigenlijk schande, dat
ik het zeggen moet: „wie schrijft nu op
een beduimeld en vies stuk papier?" En
toch? Dat daet men niet! Dat getuigt van
geen opvoeding en nog erger: het getuigt
van een slordig huishouden. Begrepen?
Doet met het een en ander uw voordeel!
Jullie kunt er niet anders, dan wel bij
varen, zoo nu en zoo in uw later leven.
Ik wacht afIk hoop niet, dat er twee
zullen uitvallen. Aan 't werk nu? Succes!
DE RAADSELS.
A. Voor de kleinen (van 6 tot 11 jaar).
Raadsel I: Maak uit deze letters den
naam van een bekende stad.
turcthe
Raadsel II: Kunt ge een gulden met 7
geldstukken betalen? Welke geldstukken
zijn dat?
Raadsel III: Vul in en maak hiervan
een goede zin?
.et p..rd .s ..n st.uk d..r
Raadsel IV: Wie ben ik?
Ik kan loopen en ga niet van plaats.
Ik spreek en heb toch geen mond.
Raadsel VZoek 10 woorden, die bij om-
keering weer een goed woord vormen.
Bijv. raam maar; leed deel; Anna
enz.
Fout is echter: roet toer (wordt toor),
luik kuil (wordt kiul).
B. Voor de grooten. (Van 11 tot jaar).
Raadsel I: Wie kan ondersta/and versje
op rijm lezen?
Probeer eens!
Hoe is 't mogelijk;
Dat gij mij vergeten kunt.
Altijd 't beste
Zal ik van U blijven spreken.
Raadsel II: Ik ben een dorpje in Gel
derland; zet er een viervoetig dier voor
en ik ben een stadje in Drente.
Wie ben ik?
Raadsel III: Verborgen plaatsnamen.
Zoek ze!
De daken waren besneeuwd.
„Ik leid enkel met de oogen", zegt de
slangenbezweerder.
Cato en Noor leggen het goud aan
hoopen.
Hans weerde zich dapper in den strijd.
Willems oor deed erg veel pijn.
Els trok haar schoenen uit.
Raadsel IV: Twee vaders en twee zoons
verdeelden drie koeien zoo, dat ieder er
één kreeg. Hoe kan dat?
Raadsel VMaak van onderstaande
letters een plaats in Zuid-Holland.
ijkw0ond
C. Voor allen.
Maak een opstel van minstens twee blad
zijden; een verhaal of sprookje van min
stens drie of een versje van minstens 12
regels.
Men kan schrijven, waarover men wil,
De keuze van onderwerp is dus vrij.
Wat ingeleverd wordt, let-wel-op! moet
eigen werk zijn. Wat afgeschreven is, gaat
de papiermand in; al het andere, als het
ton.nin^r. oen nln.-ite w* n.rd is wnrdf re
en' wie ook' aan deze afdeeling
meedoet, heeft twee kansen. Dat is te zeg
gen, wie ook meegedaan heeft aan de afd.
A of B. Nog ietsWie iets maakt, beschrij-
ve de bladzijde slechts aan één kant.
Goed onthouden.
Aan het werk nu.
Voor 15 October moet alles binnen zijn
aan dit adres:
P r ij s r a a d s e 1 s.
Redactie „Leidsclie Courant1*
Papengracht.
Leiden.
prijs
prijs:
prijs:
prijs,
prijs:
prijs
prijs:
prijs
prijs:
prijs,
prijs:
prijs:
Prijzen.
Een klokje.
Een inktstel.
Een wekker.
Een dejeunertje.
Een vaas.
Een beurs.
Een doos luxe-postpapier.
Een schilderijtje.
Een boek.
Een boek.
Een boek.
Een boek.
Zietdaar de prijzen! Wat dunkt u daar
van? Zijn dat geen prijzen om te water
tanden? En zouden wij niet allen tevre
den zijn, als we zoo'n prijsje konden mach
tig worden? Ik meen van wel, zelfs al
was liet do kleinste van alle. Doet daarom
allen mee? Als er meer dan 300 meedoen,
geef ik nog een boek apart! Vooruit! Aan
u het woord!
Oom W i m.
VRAGENBUS.
Vraag 191 Wat beteekent het be
doelde versje in het Hollandsch van ver
leden week? Bij voorbaat mijn dank!
Antwoord Het bedoelde versje in
het Hollandsch vertaald beteekent:
„Maak dat de bevlekte lippen van uwen
dienaar gereinigd zijn, dat zij door harmo
nische gezangen uwe wondervolle daden
kunnen loven, heilige Johannes!
Vraag 192: Wat beteekent eigen
lijk „humeur"?
Antwoord Humeur is afgeleid van
het Latijnsche woord humor, dat vocht,
sap beteekent.
Humeur beteekent daarom letterlijk: de
sap van het menschelijk lichaam, waaruit
zich een tweede beteekenis 11I. de vocht
menging van iemands lichaam heeft ont
wikkeld. Vandaar de verdere betekenis:
temperament, algemeene gemoedsgesteld
heid; de wijze, waarop men zich in den
dagelijkschen omgang voordoet.
Vraag 193: Wat beteekent ergens
„voor spek en boonen bijzitten" en waar
komt de uitdrukking vandaan?
Antwoord: Dit beteekent: bij eenig
werk overbodig zijn. Oorspronkelijk werd
dit gebezigd wanneer men sprak van werk
lieden, die niet voor loon, maar alleen
voor den kost in dienst genomen waren.
Hun prestaties zullen dus maar weinig te
beteekenen gehad hebben; daar zij geen
loon kregen, doch alleen maar het beken
de volksvoedsel: „spek en boonen." Zij
werkten dus letterlijk voor spek en boo
nen mee,r
Vraag 194: Is er verband tusschen
boek en beuk. Vader heeft wel iets hier
over gelezen?
Antwoo r d Ik geloof dat vader goed
gelezen heeft. Er is terdege verband tus
schen het eene en het andere woord. Ik
las hierover ook iets en wat ik hierover
las zal ik je eens vertellen.
Boek (in het Duits oh Buoh en in het En-
gelsch book) beteekent oorspronkelijk beuk
beukenhout. Men verstond er echter ook
een enkel houtje een beukenstaafje
onder, waarop een letter was gegrift. De
Germaansche priesters gebruikten derge
lijke beukenstaafjes, welke zij runen noem
den, als geheimschrift bij hun toover,
ritueel. Een letter de voorstelling
heette „boka". Dat dit woord verwant is
met beuk en boek ziet men reeds direct.
In het meervoud werd het gebezigd,
voor een verzameling van letterteekens,
die een mededeeling vormden: ©en brief,
geschrift of boek. In het woord boek, zoo
als wij dat kennen en gebruiken hebben
wij dus klaarblijkelijk een verzameling te
zien van boka.
Eigenlijk duidt ons woord boek op de
grondstof, waaruit het, werd 'vervaar
digd, maar ook het Fransche livre en het
Italiaansche libro doen dit. Zij zijn beide
afgeleid van liber in het Latijn, dat zoowel
boek als bast beteekent, omdat men vroe
ger den bast van boomen en vooral dien
van de linde gebruikte om boeken te ma
ken.
Het Grieksche woord Byblos voor boek
(nog bewaard in Bijbel en bibliotheek)
duidt eigenlijk de papyrusplant aan, waar
op men vroeger schreef. Dus ook alweer
de grondstof waaruit het boek bestond.
Ik meen hiermee je voldoende te heb
ben ingelicht en vader zal in dezen geest
ongeveer ook wel wat ervan gelezen heb
ben.
Vraag 19 5: Hoeveel menschcn wo
nen op IJsland?
Antwoord. Dit grootste van alle
Europeesche eilanden behalve Engeland
telde een eeuw geleden nauwelijks 50.000
zielen; in 1901 was dit getal gestegen fot
78000 en nu wonen er ruim 100.000, waar-
jmi-vi dP linntorwVipviTr" bi' 91300 f <dt
Vraag: Wat beteekent „concurree-
ren"?
Antwoord': Dit woord is aan het
Latijn ontleend en beteekent: medeloo-
pen. Men loopt met anderen naar een
zelfde doel en kefc komt er maar op aan
dit 'het eerst te bereiken. Coneurreeren is
dus het houden van een wedloop of van
een wedstrijd en behoort daarom thuis in
den tijd, waarin wij leven.
Zoo spreekt men van concurrentie-strijd
en van oneerlijke zooals van eerlijke con
currentie.
Vraag 197 Hoe groot is Monaco en
hoeveel steden liggen in dat Staatje?
Antwoord Dit klein onafhankelijk
Staatje, gelegen aan de Middellandsche
Zee, ligt in het Zuiden van Frankrijk.
Dit rijk heeft een lengte van 3.5 K.M. en
een breedte die afwisselt van 150 tot 1000
M. Het aantal inwoners telt 16000 zielen;
er zijn 70 soldaten onder bevel van een
kolonel. De vorst heet Louis II. Het rijk
heeft ministers van binnen- en buitenland-
sche zaken; er is een Tweede Kamer, een
rechtbank en gerechtshof, één burgemees
ter en een gemeenteraad.
Er zijn twee steden: Monaco en Monte-
Carlo.
Laatstgenoemde stad is bekend om zijn
speelhuis. De vorst trekt hieruit groote
sommen.
Het paleis is een grootsch gebouw;
kostbaar gemeubeld; er is een rijkdom
aan schilderijen. In de groote feestzaal
staat een troon. Dc paleistuin is vol sinaas
appel- en mandarijnboomen.
O o m W i m.
(Wordt vervolgd).
Uit het leven der dieren
door Johan de Graaf
V.
Je dient dus erg voorzichtig te. zijn.
Tot hun twaalfde levensdag zijn de
jonge konijntjes bliild. Met twee a drie
weken wippen ze het nest al uit en komen
ze een frisch blaadje me.eknabbelen. Dat
is een leuk gezicht, een aantal van 'die
kleine mollige diertjes rond de moeder te
zien zitten knabbelen. Lang houden ze het
echter buiten niet uit. Als het ze te kil
wordt kruipen ze weer warm in hun don
zig nest. Hoe ouder ze worden hoe minder
ze het nest gebruiken en als ze vier weken
oud zijn dient het geheele hok schoonge
maakt te worden, het nest verwijderd en
een flinke laag kortgeknipt frisch stroo op
den bodem gelegd te worden. De klein,tjes
moeten erg oordeelkundig gevoederd wor-
dden. Nooit nat voeder, want krijgen ze
diarrhee, dan zijn ze verloren.
Een uitmuntende voorzorgsmaatregel te
gen diarrhee is selderie.
Jonge konijnen moeten zoo weinig mo
gelijk in de handen worden genomen, dat
is erg gevaarlijk.
De voedster moet goed melk-aanzettend
voeder hebben want zoolang de jongen bij
de oude blijven voedt zij ze met melk.
Na zes tot tien weken, nooit eerder,
kunnen de jongen van de moeder afgeno
men worden en in een flink ruim hok bij
elkander opgesloten worden. Men neemt
echter nooit alle jongen tegelijk van d'e
oude af, doch lederen dèg een of twee naar
gelang de grootte van het aantal jongen.
Dit dient opdat de voedster a-1 haar melk
kwijtraakt; neem je nu alle jongen tegelijk
weg, dan heeft de voedster nog eenvrij
groote 'hoeveelheid melk en loop je gevaar,
dat zij een ernstige melkverzwering op
loopt. Dit is dus van groot belang.
Fok je reuzenrassen; Vlaamsche reus.
Lotharinger reus e.d. dan is het zeer wen-
schelijk de jonge konijnen in een groote,
droge ren onder te brengen, ze kunnen
dan goed uitspringen en bereiken een
flinke lengte.
Als ze drie maanden oud zijn scheidt
men de voedsters van de rammen. Deze
laat sten moeten ieder een afzonderlijk
hok hebben, d'e voedsters kunnen zoolang
ze niet vechten bij elkaar gehouden wor
den.
Het is zeer goed de jonge konijnen,
wanner ze van de oude af zijn. gedurende
©enigen tijd zoo nu en dan een -bak melk
te geven, waarin je ook brood kan brok
kelen.
Nu nog iets over de verzorging in het
algemeen. Voedingsmiddelen zijn dus:
Brood (hard), haver, erwten- en boonen-
stroo, hooi, gras, klaver, paardensla, ge
kookte krielaardappelen niet schil, alle
koolsoorten het best groene- en boerekool,
knol- en peengewasscn en appelen-, peren
en aardappelenschillen. Keus in overvloed
dus. Zooveel mogelijk afwisselend voeren.
Verandering houdt de eetlust gaande.
De hokken dienen minstens eens per
week grondig schoongemaakt te worden en
van nieuw strooisel voorzien, 's Winters
gebruik je stroo en 's zomers zet je je ko
nijnen op een laagje zand. Voedsters die
jongen moeten krijgen natuurlijk wel stroo.
's Winters mag er niet gefokt worden,
mits men zijn dieren zoo warm 'heeft zit
ten dat de jongen geen last van de kou
ondervinden. Het spreekt vanzelf dat voed
sters die 's winters jongen te verzorgen
hebb-n 's zomers ontzien moeten worden.
(Wordt vervolgd).
Dc goede juffrouw.
In het bosch stond een klein armoedig
huisje, waar een weduwe met haar twee
kinderen Albert en Jansje woonden. Het
jongentje was acht jaar en het meisje ne
gen jaar oud. De vrouw hield veel van
haar twee kinderen, de kinderen vonden
het jammer zoo ver in het bosch te wo
nen, maar moeder troostte hun dan weer,
en dan ging het wel weer over. Op een
keer gingen de twee kinderen een bood
schap doen in de stad. Toen zij weer naar
huis wilden gaan kwam een juffrouw naar
hem toe en vroeg of Albert en Jansje even
op het schoothondje wilden passen. Zij de
den dat met pleizier. Op zoo'n lief hondje
passen, was net iets voor hen. Toen de
juffrouw terug kwam, vroeg zij hoe de kin
deren heetten, en waar zij woonden. Toen
zij dat gezegd hadden, gingen zij naar huis
toen 7Ü bh rif en alks aan
der verteld hadden, zei moeder dat zij al
tijd de menschen maar moesten helpen.
Toen de avond begon te vallen, en zij
allen gezellig om de tafel zaten, ging de
bel. Moeder zei, Jantje ga eens even kij
ken wie daar is. Jantje ging, en even la
ter stapte de juffrouw binnen met Jantje
aan den hand. Wat keek broer op en de
moeder evenzoo. De juffrouw ging zitten
en zei tegen de moeder, wat de kinderen
voor haar gedaan hadden. Toen de vrouw
haar verteld had, dat de kinderen het zoo
jammer vonden zoo ver in het bosch te
wonen, toen zei de juffrouw dat zij nog
wel een huisje had staan, in de stad, en
als zij wilden mochten zij er ook in komen
wonen. Wat was de vrouw blij dat zij baar
kinderen een groot pleizier kon doen. Een
week later woonden ze al in het huis van
de juffrouw in de stad. Zoo leefden zij nog
vele jaren tevreden en gelukkig in hun
lief huisje.
Anny v. d. Hulst, Alphen.
Dat komt er van.
Jan ging naar school, maar onderweg
kwam hij een muziekkorps tegen. Jan
die hield nogal veel van muziek en ging
mee. Maar toen hij vijf minuten geloopen
had, hoorde hij de klok negen uur slaan.
Toen dacht hij ineens weer aan school. Hij
liep zoo hard als hij kon naar school, maai
de deur was al dicht. Wat nu te doen? Ha!
daa r schoot hem iets te binnen. Hij zou
naar het bosch gaan en daar een beetje
ronddwalen, totdat het twaalf uur sloeg,
dan zou hij langs een omweg naar huis
gaan, want anders zagen zijn vriendjes
hem. Hij liep dus naar het bosch. Maar hij
bad nog geen half uur in het bosch geloo
pen, of hij ontmoette den boschwachter,
die vroeg waar hij vandaan kwam. Hij
antwoordde van school. „O", zei de bosch
wachter, „en hoe heet je". Ik heet Jan
Hakkelman, „O, kom dan maar eens mee".
Jan ging mee. De boschwachter bracht hem
thuis. Daar vertelde hij alles. En Jan
moest voor straf naar bed. Dat komt er
van, als je te laat op school komt.
Freddy Wilmink.
Voor de Missie.
't Is doodstil in de klas. Zuster Theodo
ra vertelt over de Missie. Van de arme hei
denen, die Onze Lieve Heer niet kennen,
zelfs niet eens weten dat hij bestaat en
van de Missionarissen die de kinderen
doopen, en waar de ouders niet voor kun
nen zorgen, opnemen in kinderhuizen, en
daar verder voor hen gezorgd wordt. Gij
begrijpt dus zei zuster op het eind, dat er
veel hulp en ook veel geld noodig is in de
Missie. Daarom moeten wij altijd vurig
bidden, dat er toch veel missionarissen en
zusters heen mogen gaan om die arme
menschen te leeren en te doopen. Maar
ten tweede moeten jullie ook zoo nu en dan
eens je spaarcenten wegleggen om zóó, dan
'n slaafje vrij te koopen. Daar gaat wel 'n
tijdje mee heen, maar dan heb je ook be
halve je broertjes en zusjes thuis ook een
in dc Missie, en daar zal je altijd veel
plezier van hebben, dat je zoo'n arm slaaf
je hebt vrijgekocht van je eigen spaar
centen. De meisjes hadden allen vol span
ning geluisterd. Zuster Theodora kon ook
zoo prachtig vertellen. Vooral Mies Ver
hoef had met spanning zitten luisteren en
ze had onderwijl al 'n fijn plannetje be
dacht om ook.'n zusje vrij te koopen. Om
4 uur, liep ze hard naar huis, om gauw aan
moeder raad te vragen, hoe ze het zou
doen. Zoo gauw ze thuis kwam, ging ze
naar boven. „Dag Moe De zuster heeft
zoo prachtig verteld van de Missie; Nu
vertelde Mies alles zoo goed mogelijk na,
wat zuster Theodora dien middag verteld
had. Nog had ze niet verteld van der plan
netje rnaa-r, dat kwam nu. „Moe", zei ze,
„ik wil ook zoo graag zoo'n zusje koopen
want ik heb er heelemaal geen een. Dan
tenminste wel al is het ver weg. Weet u
wat ik gedacht had? Als ik nu een iedere
week vijf cent apart leg en dan het geld
wat ik met m'n verjaardag altijd van
tante Jo krijg er ook bij, dan schiet ik al
'n heel eind op in 'n jaar. Ja, dat is goed
bedacht Mies, maar ik weet nog iets an
ders. „Als je nu 'ns iederen middag na
vier uur de boodschappen voor mij deed en
je kreeg daarvoor iederen dag 5 cents en
b.v. om de veertien dagen 's Zondags een
dubbeltje, dan ben je er nog vlugger" „Hoe
vind je dat!" „Heerlijk Moe, dan ben ik
er misschien in een jaar al"., 's Avonds
werd het plan natuurlijk ook vader meege
deeld. die het schitterend vond en beloof
de ook 'n handje te helpen. Mies was in
de wolken van blijdschap. Den volgenden
dag begon zij met veel ijver aan haar ar
beid. 't Was heel wat voor Mies, want ze
had bijna nergens zoo'n hekel aan, als aan
boodschappen doen. Twee weken lang
had ze 't nu al gedaan, 't Begon haar al
te vervelen, maar ze hield vol, anders zou
het busje waar ze met sierlijke krulletters
opgeschreven had „voor het arme slaafje"
nooit zwaarder worden. Na. een goed half
jaar was het busje al aardig zwaar, dus
zouden zij het is natellen ende som
was er op 74 cent na, dat zou vader er dan
bij doen. Het geld werd opgestuurd naar
een missiehuis met 'n brief er bij waar de
naam van het nieuwe zusje instond. Maria,
Theodora. Maria, de naam van de spaar-
ster en Theodora de naam van de zuster,
die haar 0p het prachtige plan gebracht
had. Eenigen tijd later ontvingen zij een
brief, waarin zij bedankt werden voor het
toegezonden bedrag en 'n foto er bij van
't zwarte zusje. Mies nam het portret na
tuurlijk mee naar school om het aan alle
maal te laten zien, en zuster Theodora
spoorde alle kinderen aan, het voorbeeld
van Mies Verhoef na te volgen.
Mien.
Moederliefde
door Jan Duindam.
III.
John Bardy was een der grootste dronk
aards van de geheele wijk. Nooit zag men
hem, die arme stakkerd, nuchter.
Nu ook weer. In zijn dronkenschap had
hij niets gezien en was toen in het water
geloopen. Na eenigen tijd gekeken te heb-
beri. ging T.env met haasfcifprt tredLfiL
gebouw in, deed haar mantel uit en daa
maar typen aan een stuk, uur na uur.
Heb je wat gehoord van.... Hoe heet
hij nu ook weer, die dronkaard, hij heeft
hier nog eens ingebroken, toen heeft hij 3
jaar gevangenisstraf gehad. O, nu weet ik
het al! John Bardy. Wat is daarmee?'
Nu vertelde ze alles, maar ook de aange
sprokene wist er niets van. Ze had wel
'n oploopje gezien, maar, wegens den kor
ten tijd, die er nog wes, had ze er geenj
acht- op geslagen. Daar sloeg het twaalf'
uur. De boeken dicht, alles opgeruimd en
dan naar huis. Zou Moe het weten? Dat
zal wel. Die goede Móeder toch, die werk
te den heelen dag en wat had ze voor
dank? Niets, niets dan ondank. Hé wat
een vervelende gedachte! Nee hoor daar
moet ik niets van hebben hoor! Dag Leny!
Dag, Moe! Moe, hebt ge 't ook al gehoord
van John Bardy. Ja kind, hij is verdron
ken. Ook al weer zoo'n voorbeeld. Nog
maals de vraag: Als dat nu eens met jou
was gebeurd, niet zoo, maar dat je toch
ook in het water was gevallen. Je moet
en zal je verbeteren, anders weet ik niet
waar het naar toegaat, hoor! Na het mid
dageten, dat bestond uit eenige koude
aardappels en 'n klein stukje vleesch, gin
gen beide 't huis uit. 't Meisje naar haar
kantoor en moeder naar Mr. Lash een rijke
advocaat. Daar was ze werkster, 'n Uur
loopens van huis. Na haar mantel aange
daan te hebben, schort meegenomen heb
bende, vertrok ze.
Gelukkig nog maar 'n kwartiertje en
dan au, auZe was overreden, 'n Zware
luxe auto, die niet uitkeek, had haar over
reden. Gauw, gauw, de dokter. Zeg maar
Elizabethsgasthuis, voor mijn rekening. Ge
kent me toch zeker wel hé? Weet
iemand van jullie ook waar ze woont? Na
lang vragen, kwam er eindelijk iemand,
die het wist.
(Wordt vervolgd).
Het Muisjeshuisje.
In een aardig huisje woonde eens
'n muisje
Met zijn muizonvrouw.
En ze aten fijntjes koekjes en rozijntjes
Suiker en cacao.
Maar hij werd papaatje,
En het* muizenmaatje kreeg 'n
groot gezin.!
't Werd me in dat kastje werkelijk
'n la-stje,!
Poes zat op de loer, en voor 't
muizengaatje!
Stond 'n tin soldaatje van m'n
kleine broer.;
Maar 't muizenpaatje zag 't door
'n gaatje,]
En fs nachts toen alles sliep,
Is hij stil ontkomen
Met zijn kindjes, piep!
Wilhelmina Beerepoot.
Het Patiëntje.
Pieterman speelt kruideniertje
Weegschaal is een notedop,
Zakjes van een krantpapiertje,
Winkeljuffrouw, Truida's pap.
Yoor de toonbank dient een plankje,
Dwars gelegen over 't bed
Leege doosjes zijn de landjes,
Overdekt met een servet.
Al zijn klanten zijn van kranten,
Die hij knipte in zijn bed,
Meisjes, rokjes aan met kanten
En ook heertjes, keurig net.
En wat koopen zij van 't ventje,
Zie maar eens in elke la,
Van mama kreeg hij 'n krentje
En 'n stukje brood van Da.
Kijkt de dokter om een hoekje
Hoe de kleine zieke 't maakt,
Dan roept Piet U krijgt 'n koekje
Als U nooit meer drankjes maakt.
Wilhelmina Beerepoot.
Bloemen,
Bloemen 's zomers, bloemen 's winters,
Bloemen in den herfst en in de lent'
Bloemen zijn er in vreugd' en lijden
Bloemen zullen blijven tot 's wereldsend'
Bloemen zien wij 's zomers buiten,
In den winter aan het raam.
In de lente en in den herfst
Plukken wij ze af te saam.
Wanneer wij onze blikken laten weiden
Over al de teere kleurenpracht,
Zuchten wij„och kon het blijven,
't Gaat voorbij," zoo klinkt het zacht!
't Gaat voorbij, dat mogen wij niet
zeggen
Elk voorjaar komen ze toch weer
Zien wij ze weer opnieuw verschijnen
Met een getal, o nog veel meer.
Telken jare zien we ze weer komen::
Leliën in hun vlekloos wit,
Rozen in hun roode liefde,
Als een kinderziel die bidt.
't Klein vergeet-mij-nietje scüijno
te zeggen:
„Ach vergeet mij toch niet kind!
't Schoonste sieraad dezer aarde
Is toch wel wat men in een bloemtuin
vindt."
O, laten wij dan steeds bedenken,
Dat dit alles komt van God;
Hij is het, die u steeds wil schenken
Zijn bloemen; wees tevree dan met
uw lotj
Bep.il