VOOR ONZE KINDEREN ONZE RAADSELWEDSTRIJD met een woord vooraf. Lieve Neefjes en Nichtjes, Daar zijn we weer met onze beloofde prijsraadsels. Zijn ze moeilijk? Het zou wat! Wie deze niet kent, heeft voor dezen nooit geprobeerd! Voor de kleinen zijn ze al heel gemakkelijk. Voor de grooten zijn ze, uit den aard der zaak moeilijker. Maa: dat moet ook. Veronderstel, dat men ze zoo maar voor de vuist op, kon neerschrij ven! Was daar aardigheid aan? Men moet een beetje moeite zich getroosten en vindt men ze dan, dan is de voldoening des te grooter vooral wanneer men ze zonder hulp gevonden heeft. Ik zal dan ook niet helpen, alleen wil ik voor het eerste raadsel van de grooten, een kleine vinger wijzing geven. Zie naar de punctuatie! Meer zeg ik niet! En waarop dienen we nu zooal te letten? Ik begrijp, dat jullie allen graag zouden willen meeloten. Dat. is mogelijk ook. Als de raadsels goed zijn. Zou het gebeuren, dat men 2111 eens eentje niet kent, dan moet men ze toch insturen, al is het zaak ze alle vijf trachten te vinden. Let op het volgende. (Dit zeg ik vooral voor de kleintjes, die tot hieraan niet meededen en vooral voor hen, die zich bij vorige gelegenheden schuldig maakten aan 't een of ander feit uit het volgende): le. Schrijf mooi. (Het oog wil ook wat 'hebben). 2e. Schrijf op een mooi vel papier en dito enveloppe. 3e Wees op tijd. 4e Frankeer den brief voldoende. 5e Zie naar het juiste adres. 6e Schrijf met inkt. 7e Spoor alle vrienden en vriendinnen aan mee te doen. 8e. Broers en zusjes zenden alles in één brief. Zietdaar waar we nu eens bijzonder op letten moeten. Ik kan me niet begrijpen, dat er nog zijn, die met potlood durven to schrijven. Dat is onbeleefd en past niet. Dat is alleen geoorloofd voor een zieke, die te bed ligt en voor wie met de pen schrijven een be zwaar zou zijn. En danhet is eigenlijk schande, dat ik het zeggen moet: „wie schrijft nu op een beduimeld en vies stuk papier?" En toch? Dat daet men niet! Dat getuigt van geen opvoeding en nog erger: het getuigt van een slordig huishouden. Begrepen? Doet met het een en ander uw voordeel! Jullie kunt er niet anders, dan wel bij varen, zoo nu en zoo in uw later leven. Ik wacht afIk hoop niet, dat er twee zullen uitvallen. Aan 't werk nu? Succes! DE RAADSELS. A. Voor de kleinen (van 6 tot 11 jaar). Raadsel I: Maak uit deze letters den naam van een bekende stad. turcthe Raadsel II: Kunt ge een gulden met 7 geldstukken betalen? Welke geldstukken zijn dat? Raadsel III: Vul in en maak hiervan een goede zin? .et p..rd .s ..n st.uk d..r Raadsel IV: Wie ben ik? Ik kan loopen en ga niet van plaats. Ik spreek en heb toch geen mond. Raadsel VZoek 10 woorden, die bij om- keering weer een goed woord vormen. Bijv. raam maar; leed deel; Anna enz. Fout is echter: roet toer (wordt toor), luik kuil (wordt kiul). B. Voor de grooten. (Van 11 tot jaar). Raadsel I: Wie kan ondersta/and versje op rijm lezen? Probeer eens! Hoe is 't mogelijk; Dat gij mij vergeten kunt. Altijd 't beste Zal ik van U blijven spreken. Raadsel II: Ik ben een dorpje in Gel derland; zet er een viervoetig dier voor en ik ben een stadje in Drente. Wie ben ik? Raadsel III: Verborgen plaatsnamen. Zoek ze! De daken waren besneeuwd. „Ik leid enkel met de oogen", zegt de slangenbezweerder. Cato en Noor leggen het goud aan hoopen. Hans weerde zich dapper in den strijd. Willems oor deed erg veel pijn. Els trok haar schoenen uit. Raadsel IV: Twee vaders en twee zoons verdeelden drie koeien zoo, dat ieder er één kreeg. Hoe kan dat? Raadsel VMaak van onderstaande letters een plaats in Zuid-Holland. ijkw0ond C. Voor allen. Maak een opstel van minstens twee blad zijden; een verhaal of sprookje van min stens drie of een versje van minstens 12 regels. Men kan schrijven, waarover men wil, De keuze van onderwerp is dus vrij. Wat ingeleverd wordt, let-wel-op! moet eigen werk zijn. Wat afgeschreven is, gaat de papiermand in; al het andere, als het ton.nin^r. oen nln.-ite w* n.rd is wnrdf re en' wie ook' aan deze afdeeling meedoet, heeft twee kansen. Dat is te zeg gen, wie ook meegedaan heeft aan de afd. A of B. Nog ietsWie iets maakt, beschrij- ve de bladzijde slechts aan één kant. Goed onthouden. Aan het werk nu. Voor 15 October moet alles binnen zijn aan dit adres: P r ij s r a a d s e 1 s. Redactie „Leidsclie Courant1* Papengracht. Leiden. prijs prijs: prijs: prijs, prijs: prijs prijs: prijs prijs: prijs, prijs: prijs: Prijzen. Een klokje. Een inktstel. Een wekker. Een dejeunertje. Een vaas. Een beurs. Een doos luxe-postpapier. Een schilderijtje. Een boek. Een boek. Een boek. Een boek. Zietdaar de prijzen! Wat dunkt u daar van? Zijn dat geen prijzen om te water tanden? En zouden wij niet allen tevre den zijn, als we zoo'n prijsje konden mach tig worden? Ik meen van wel, zelfs al was liet do kleinste van alle. Doet daarom allen mee? Als er meer dan 300 meedoen, geef ik nog een boek apart! Vooruit! Aan u het woord! Oom W i m. VRAGENBUS. Vraag 191 Wat beteekent het be doelde versje in het Hollandsch van ver leden week? Bij voorbaat mijn dank! Antwoord Het bedoelde versje in het Hollandsch vertaald beteekent: „Maak dat de bevlekte lippen van uwen dienaar gereinigd zijn, dat zij door harmo nische gezangen uwe wondervolle daden kunnen loven, heilige Johannes! Vraag 192: Wat beteekent eigen lijk „humeur"? Antwoord Humeur is afgeleid van het Latijnsche woord humor, dat vocht, sap beteekent. Humeur beteekent daarom letterlijk: de sap van het menschelijk lichaam, waaruit zich een tweede beteekenis 11I. de vocht menging van iemands lichaam heeft ont wikkeld. Vandaar de verdere betekenis: temperament, algemeene gemoedsgesteld heid; de wijze, waarop men zich in den dagelijkschen omgang voordoet. Vraag 193: Wat beteekent ergens „voor spek en boonen bijzitten" en waar komt de uitdrukking vandaan? Antwoord: Dit beteekent: bij eenig werk overbodig zijn. Oorspronkelijk werd dit gebezigd wanneer men sprak van werk lieden, die niet voor loon, maar alleen voor den kost in dienst genomen waren. Hun prestaties zullen dus maar weinig te beteekenen gehad hebben; daar zij geen loon kregen, doch alleen maar het beken de volksvoedsel: „spek en boonen." Zij werkten dus letterlijk voor spek en boo nen mee,r Vraag 194: Is er verband tusschen boek en beuk. Vader heeft wel iets hier over gelezen? Antwoo r d Ik geloof dat vader goed gelezen heeft. Er is terdege verband tus schen het eene en het andere woord. Ik las hierover ook iets en wat ik hierover las zal ik je eens vertellen. Boek (in het Duits oh Buoh en in het En- gelsch book) beteekent oorspronkelijk beuk beukenhout. Men verstond er echter ook een enkel houtje een beukenstaafje onder, waarop een letter was gegrift. De Germaansche priesters gebruikten derge lijke beukenstaafjes, welke zij runen noem den, als geheimschrift bij hun toover, ritueel. Een letter de voorstelling heette „boka". Dat dit woord verwant is met beuk en boek ziet men reeds direct. In het meervoud werd het gebezigd, voor een verzameling van letterteekens, die een mededeeling vormden: ©en brief, geschrift of boek. In het woord boek, zoo als wij dat kennen en gebruiken hebben wij dus klaarblijkelijk een verzameling te zien van boka. Eigenlijk duidt ons woord boek op de grondstof, waaruit het, werd 'vervaar digd, maar ook het Fransche livre en het Italiaansche libro doen dit. Zij zijn beide afgeleid van liber in het Latijn, dat zoowel boek als bast beteekent, omdat men vroe ger den bast van boomen en vooral dien van de linde gebruikte om boeken te ma ken. Het Grieksche woord Byblos voor boek (nog bewaard in Bijbel en bibliotheek) duidt eigenlijk de papyrusplant aan, waar op men vroeger schreef. Dus ook alweer de grondstof waaruit het boek bestond. Ik meen hiermee je voldoende te heb ben ingelicht en vader zal in dezen geest ongeveer ook wel wat ervan gelezen heb ben. Vraag 19 5: Hoeveel menschcn wo nen op IJsland? Antwoord. Dit grootste van alle Europeesche eilanden behalve Engeland telde een eeuw geleden nauwelijks 50.000 zielen; in 1901 was dit getal gestegen fot 78000 en nu wonen er ruim 100.000, waar- jmi-vi dP linntorwVipviTr" bi' 91300 f <dt Vraag: Wat beteekent „concurree- ren"? Antwoord': Dit woord is aan het Latijn ontleend en beteekent: medeloo- pen. Men loopt met anderen naar een zelfde doel en kefc komt er maar op aan dit 'het eerst te bereiken. Coneurreeren is dus het houden van een wedloop of van een wedstrijd en behoort daarom thuis in den tijd, waarin wij leven. Zoo spreekt men van concurrentie-strijd en van oneerlijke zooals van eerlijke con currentie. Vraag 197 Hoe groot is Monaco en hoeveel steden liggen in dat Staatje? Antwoord Dit klein onafhankelijk Staatje, gelegen aan de Middellandsche Zee, ligt in het Zuiden van Frankrijk. Dit rijk heeft een lengte van 3.5 K.M. en een breedte die afwisselt van 150 tot 1000 M. Het aantal inwoners telt 16000 zielen; er zijn 70 soldaten onder bevel van een kolonel. De vorst heet Louis II. Het rijk heeft ministers van binnen- en buitenland- sche zaken; er is een Tweede Kamer, een rechtbank en gerechtshof, één burgemees ter en een gemeenteraad. Er zijn twee steden: Monaco en Monte- Carlo. Laatstgenoemde stad is bekend om zijn speelhuis. De vorst trekt hieruit groote sommen. Het paleis is een grootsch gebouw; kostbaar gemeubeld; er is een rijkdom aan schilderijen. In de groote feestzaal staat een troon. Dc paleistuin is vol sinaas appel- en mandarijnboomen. O o m W i m. (Wordt vervolgd). Uit het leven der dieren door Johan de Graaf V. Je dient dus erg voorzichtig te. zijn. Tot hun twaalfde levensdag zijn de jonge konijntjes bliild. Met twee a drie weken wippen ze het nest al uit en komen ze een frisch blaadje me.eknabbelen. Dat is een leuk gezicht, een aantal van 'die kleine mollige diertjes rond de moeder te zien zitten knabbelen. Lang houden ze het echter buiten niet uit. Als het ze te kil wordt kruipen ze weer warm in hun don zig nest. Hoe ouder ze worden hoe minder ze het nest gebruiken en als ze vier weken oud zijn dient het geheele hok schoonge maakt te worden, het nest verwijderd en een flinke laag kortgeknipt frisch stroo op den bodem gelegd te worden. De klein,tjes moeten erg oordeelkundig gevoederd wor- dden. Nooit nat voeder, want krijgen ze diarrhee, dan zijn ze verloren. Een uitmuntende voorzorgsmaatregel te gen diarrhee is selderie. Jonge konijnen moeten zoo weinig mo gelijk in de handen worden genomen, dat is erg gevaarlijk. De voedster moet goed melk-aanzettend voeder hebben want zoolang de jongen bij de oude blijven voedt zij ze met melk. Na zes tot tien weken, nooit eerder, kunnen de jongen van de moeder afgeno men worden en in een flink ruim hok bij elkander opgesloten worden. Men neemt echter nooit alle jongen tegelijk van d'e oude af, doch lederen dèg een of twee naar gelang de grootte van het aantal jongen. Dit dient opdat de voedster a-1 haar melk kwijtraakt; neem je nu alle jongen tegelijk weg, dan heeft de voedster nog eenvrij groote 'hoeveelheid melk en loop je gevaar, dat zij een ernstige melkverzwering op loopt. Dit is dus van groot belang. Fok je reuzenrassen; Vlaamsche reus. Lotharinger reus e.d. dan is het zeer wen- schelijk de jonge konijnen in een groote, droge ren onder te brengen, ze kunnen dan goed uitspringen en bereiken een flinke lengte. Als ze drie maanden oud zijn scheidt men de voedsters van de rammen. Deze laat sten moeten ieder een afzonderlijk hok hebben, d'e voedsters kunnen zoolang ze niet vechten bij elkaar gehouden wor den. Het is zeer goed de jonge konijnen, wanner ze van de oude af zijn. gedurende ©enigen tijd zoo nu en dan een -bak melk te geven, waarin je ook brood kan brok kelen. Nu nog iets over de verzorging in het algemeen. Voedingsmiddelen zijn dus: Brood (hard), haver, erwten- en boonen- stroo, hooi, gras, klaver, paardensla, ge kookte krielaardappelen niet schil, alle koolsoorten het best groene- en boerekool, knol- en peengewasscn en appelen-, peren en aardappelenschillen. Keus in overvloed dus. Zooveel mogelijk afwisselend voeren. Verandering houdt de eetlust gaande. De hokken dienen minstens eens per week grondig schoongemaakt te worden en van nieuw strooisel voorzien, 's Winters gebruik je stroo en 's zomers zet je je ko nijnen op een laagje zand. Voedsters die jongen moeten krijgen natuurlijk wel stroo. 's Winters mag er niet gefokt worden, mits men zijn dieren zoo warm 'heeft zit ten dat de jongen geen last van de kou ondervinden. Het spreekt vanzelf dat voed sters die 's winters jongen te verzorgen hebb-n 's zomers ontzien moeten worden. (Wordt vervolgd). Dc goede juffrouw. In het bosch stond een klein armoedig huisje, waar een weduwe met haar twee kinderen Albert en Jansje woonden. Het jongentje was acht jaar en het meisje ne gen jaar oud. De vrouw hield veel van haar twee kinderen, de kinderen vonden het jammer zoo ver in het bosch te wo nen, maar moeder troostte hun dan weer, en dan ging het wel weer over. Op een keer gingen de twee kinderen een bood schap doen in de stad. Toen zij weer naar huis wilden gaan kwam een juffrouw naar hem toe en vroeg of Albert en Jansje even op het schoothondje wilden passen. Zij de den dat met pleizier. Op zoo'n lief hondje passen, was net iets voor hen. Toen de juffrouw terug kwam, vroeg zij hoe de kin deren heetten, en waar zij woonden. Toen zij dat gezegd hadden, gingen zij naar huis toen 7Ü bh rif en alks aan der verteld hadden, zei moeder dat zij al tijd de menschen maar moesten helpen. Toen de avond begon te vallen, en zij allen gezellig om de tafel zaten, ging de bel. Moeder zei, Jantje ga eens even kij ken wie daar is. Jantje ging, en even la ter stapte de juffrouw binnen met Jantje aan den hand. Wat keek broer op en de moeder evenzoo. De juffrouw ging zitten en zei tegen de moeder, wat de kinderen voor haar gedaan hadden. Toen de vrouw haar verteld had, dat de kinderen het zoo jammer vonden zoo ver in het bosch te wonen, toen zei de juffrouw dat zij nog wel een huisje had staan, in de stad, en als zij wilden mochten zij er ook in komen wonen. Wat was de vrouw blij dat zij baar kinderen een groot pleizier kon doen. Een week later woonden ze al in het huis van de juffrouw in de stad. Zoo leefden zij nog vele jaren tevreden en gelukkig in hun lief huisje. Anny v. d. Hulst, Alphen. Dat komt er van. Jan ging naar school, maar onderweg kwam hij een muziekkorps tegen. Jan die hield nogal veel van muziek en ging mee. Maar toen hij vijf minuten geloopen had, hoorde hij de klok negen uur slaan. Toen dacht hij ineens weer aan school. Hij liep zoo hard als hij kon naar school, maai de deur was al dicht. Wat nu te doen? Ha! daa r schoot hem iets te binnen. Hij zou naar het bosch gaan en daar een beetje ronddwalen, totdat het twaalf uur sloeg, dan zou hij langs een omweg naar huis gaan, want anders zagen zijn vriendjes hem. Hij liep dus naar het bosch. Maar hij bad nog geen half uur in het bosch geloo pen, of hij ontmoette den boschwachter, die vroeg waar hij vandaan kwam. Hij antwoordde van school. „O", zei de bosch wachter, „en hoe heet je". Ik heet Jan Hakkelman, „O, kom dan maar eens mee". Jan ging mee. De boschwachter bracht hem thuis. Daar vertelde hij alles. En Jan moest voor straf naar bed. Dat komt er van, als je te laat op school komt. Freddy Wilmink. Voor de Missie. 't Is doodstil in de klas. Zuster Theodo ra vertelt over de Missie. Van de arme hei denen, die Onze Lieve Heer niet kennen, zelfs niet eens weten dat hij bestaat en van de Missionarissen die de kinderen doopen, en waar de ouders niet voor kun nen zorgen, opnemen in kinderhuizen, en daar verder voor hen gezorgd wordt. Gij begrijpt dus zei zuster op het eind, dat er veel hulp en ook veel geld noodig is in de Missie. Daarom moeten wij altijd vurig bidden, dat er toch veel missionarissen en zusters heen mogen gaan om die arme menschen te leeren en te doopen. Maar ten tweede moeten jullie ook zoo nu en dan eens je spaarcenten wegleggen om zóó, dan 'n slaafje vrij te koopen. Daar gaat wel 'n tijdje mee heen, maar dan heb je ook be halve je broertjes en zusjes thuis ook een in dc Missie, en daar zal je altijd veel plezier van hebben, dat je zoo'n arm slaaf je hebt vrijgekocht van je eigen spaar centen. De meisjes hadden allen vol span ning geluisterd. Zuster Theodora kon ook zoo prachtig vertellen. Vooral Mies Ver hoef had met spanning zitten luisteren en ze had onderwijl al 'n fijn plannetje be dacht om ook.'n zusje vrij te koopen. Om 4 uur, liep ze hard naar huis, om gauw aan moeder raad te vragen, hoe ze het zou doen. Zoo gauw ze thuis kwam, ging ze naar boven. „Dag Moe De zuster heeft zoo prachtig verteld van de Missie; Nu vertelde Mies alles zoo goed mogelijk na, wat zuster Theodora dien middag verteld had. Nog had ze niet verteld van der plan netje rnaa-r, dat kwam nu. „Moe", zei ze, „ik wil ook zoo graag zoo'n zusje koopen want ik heb er heelemaal geen een. Dan tenminste wel al is het ver weg. Weet u wat ik gedacht had? Als ik nu een iedere week vijf cent apart leg en dan het geld wat ik met m'n verjaardag altijd van tante Jo krijg er ook bij, dan schiet ik al 'n heel eind op in 'n jaar. Ja, dat is goed bedacht Mies, maar ik weet nog iets an ders. „Als je nu 'ns iederen middag na vier uur de boodschappen voor mij deed en je kreeg daarvoor iederen dag 5 cents en b.v. om de veertien dagen 's Zondags een dubbeltje, dan ben je er nog vlugger" „Hoe vind je dat!" „Heerlijk Moe, dan ben ik er misschien in een jaar al"., 's Avonds werd het plan natuurlijk ook vader meege deeld. die het schitterend vond en beloof de ook 'n handje te helpen. Mies was in de wolken van blijdschap. Den volgenden dag begon zij met veel ijver aan haar ar beid. 't Was heel wat voor Mies, want ze had bijna nergens zoo'n hekel aan, als aan boodschappen doen. Twee weken lang had ze 't nu al gedaan, 't Begon haar al te vervelen, maar ze hield vol, anders zou het busje waar ze met sierlijke krulletters opgeschreven had „voor het arme slaafje" nooit zwaarder worden. Na. een goed half jaar was het busje al aardig zwaar, dus zouden zij het is natellen ende som was er op 74 cent na, dat zou vader er dan bij doen. Het geld werd opgestuurd naar een missiehuis met 'n brief er bij waar de naam van het nieuwe zusje instond. Maria, Theodora. Maria, de naam van de spaar- ster en Theodora de naam van de zuster, die haar 0p het prachtige plan gebracht had. Eenigen tijd later ontvingen zij een brief, waarin zij bedankt werden voor het toegezonden bedrag en 'n foto er bij van 't zwarte zusje. Mies nam het portret na tuurlijk mee naar school om het aan alle maal te laten zien, en zuster Theodora spoorde alle kinderen aan, het voorbeeld van Mies Verhoef na te volgen. Mien. Moederliefde door Jan Duindam. III. John Bardy was een der grootste dronk aards van de geheele wijk. Nooit zag men hem, die arme stakkerd, nuchter. Nu ook weer. In zijn dronkenschap had hij niets gezien en was toen in het water geloopen. Na eenigen tijd gekeken te heb- beri. ging T.env met haasfcifprt tredLfiL gebouw in, deed haar mantel uit en daa maar typen aan een stuk, uur na uur. Heb je wat gehoord van.... Hoe heet hij nu ook weer, die dronkaard, hij heeft hier nog eens ingebroken, toen heeft hij 3 jaar gevangenisstraf gehad. O, nu weet ik het al! John Bardy. Wat is daarmee?' Nu vertelde ze alles, maar ook de aange sprokene wist er niets van. Ze had wel 'n oploopje gezien, maar, wegens den kor ten tijd, die er nog wes, had ze er geenj acht- op geslagen. Daar sloeg het twaalf' uur. De boeken dicht, alles opgeruimd en dan naar huis. Zou Moe het weten? Dat zal wel. Die goede Móeder toch, die werk te den heelen dag en wat had ze voor dank? Niets, niets dan ondank. Hé wat een vervelende gedachte! Nee hoor daar moet ik niets van hebben hoor! Dag Leny! Dag, Moe! Moe, hebt ge 't ook al gehoord van John Bardy. Ja kind, hij is verdron ken. Ook al weer zoo'n voorbeeld. Nog maals de vraag: Als dat nu eens met jou was gebeurd, niet zoo, maar dat je toch ook in het water was gevallen. Je moet en zal je verbeteren, anders weet ik niet waar het naar toegaat, hoor! Na het mid dageten, dat bestond uit eenige koude aardappels en 'n klein stukje vleesch, gin gen beide 't huis uit. 't Meisje naar haar kantoor en moeder naar Mr. Lash een rijke advocaat. Daar was ze werkster, 'n Uur loopens van huis. Na haar mantel aange daan te hebben, schort meegenomen heb bende, vertrok ze. Gelukkig nog maar 'n kwartiertje en dan au, auZe was overreden, 'n Zware luxe auto, die niet uitkeek, had haar over reden. Gauw, gauw, de dokter. Zeg maar Elizabethsgasthuis, voor mijn rekening. Ge kent me toch zeker wel hé? Weet iemand van jullie ook waar ze woont? Na lang vragen, kwam er eindelijk iemand, die het wist. (Wordt vervolgd). Het Muisjeshuisje. In een aardig huisje woonde eens 'n muisje Met zijn muizonvrouw. En ze aten fijntjes koekjes en rozijntjes Suiker en cacao. Maar hij werd papaatje, En het* muizenmaatje kreeg 'n groot gezin.! 't Werd me in dat kastje werkelijk 'n la-stje,! Poes zat op de loer, en voor 't muizengaatje! Stond 'n tin soldaatje van m'n kleine broer.; Maar 't muizenpaatje zag 't door 'n gaatje,] En fs nachts toen alles sliep, Is hij stil ontkomen Met zijn kindjes, piep! Wilhelmina Beerepoot. Het Patiëntje. Pieterman speelt kruideniertje Weegschaal is een notedop, Zakjes van een krantpapiertje, Winkeljuffrouw, Truida's pap. Yoor de toonbank dient een plankje, Dwars gelegen over 't bed Leege doosjes zijn de landjes, Overdekt met een servet. Al zijn klanten zijn van kranten, Die hij knipte in zijn bed, Meisjes, rokjes aan met kanten En ook heertjes, keurig net. En wat koopen zij van 't ventje, Zie maar eens in elke la, Van mama kreeg hij 'n krentje En 'n stukje brood van Da. Kijkt de dokter om een hoekje Hoe de kleine zieke 't maakt, Dan roept Piet U krijgt 'n koekje Als U nooit meer drankjes maakt. Wilhelmina Beerepoot. Bloemen, Bloemen 's zomers, bloemen 's winters, Bloemen in den herfst en in de lent' Bloemen zijn er in vreugd' en lijden Bloemen zullen blijven tot 's wereldsend' Bloemen zien wij 's zomers buiten, In den winter aan het raam. In de lente en in den herfst Plukken wij ze af te saam. Wanneer wij onze blikken laten weiden Over al de teere kleurenpracht, Zuchten wij„och kon het blijven, 't Gaat voorbij," zoo klinkt het zacht! 't Gaat voorbij, dat mogen wij niet zeggen Elk voorjaar komen ze toch weer Zien wij ze weer opnieuw verschijnen Met een getal, o nog veel meer. Telken jare zien we ze weer komen:: Leliën in hun vlekloos wit, Rozen in hun roode liefde, Als een kinderziel die bidt. 't Klein vergeet-mij-nietje scüijno te zeggen: „Ach vergeet mij toch niet kind! 't Schoonste sieraad dezer aarde Is toch wel wat men in een bloemtuin vindt." O, laten wij dan steeds bedenken, Dat dit alles komt van God; Hij is het, die u steeds wil schenken Zijn bloemen; wees tevree dan met uw lotj Bep.il

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 12