VOOR ONZE KINDEREN
CORRESPONDENTIE.
Henk O o j e n cl ij k, L e i d e n.
Neen Henk, ik zal niet naar 't schrift, kij
ken, vooral als je zegt, dat dit. op het ziek
bed geschreven is. En hoe gaat. het. nu met.
je? Is alles weer in orde. Mij dunkt, je
hebt. nu wel tijd om nog een verhaal te
schrijven. Zou je niet eens pröbeeren? Dag
Henk! Beterschap! Jouw opstel wordt
geplaatst. Nog even geduld.
Jan v. Leeuwen, L e i d e n. Je
hebt zeker wel gemerkt, waar de fout zat
Johan! En zie je wel dat „Aanhouden win
nen doet"! Het opstel wordt ook geplaatst
en ik zou me durven sterk te maken, dat.
jij reeds aan een nieuw opstel bezig bent.
Of vergis ik me? Dag Jan! Nog veel plei-
zier! Na de va can tie komen weer prijs
raadsels.
C o k i e en Annie van D i e s t,
Sassenheim. Ja Annie, de vijfde
was een grapje, zooals jtdlie wel snapten.
Wie het vlug achter elkaar zei, kreeg ten
slotte heel iets anders dan er stond. En nu
zie ik jullie beidjes ook zeker weer bij den
volgenden wedstrijd. Dag jongens! Maak
wederkeerig ook veel hartelijke groeten
aan Pa en Moe! Daag!
J o p i e A n i b a, Leiden. Wat heb
je wel gedacht, Jopie? Zeker het opstel in
de papiermand gedeponeerd, of zou het
zoek zijn geraakt?" Noch het een, noch 't
ander, is zoo! Jouw opstel is best en wordt
geplaatst ook. Zie de volgende week eens!
En beschrijf jij mij nu eens een uitstapje
naar Noordwijk of Katwijk. Zul je? Dag
Jopie! Groet vader en moeder van me!
Marietje W a n s i n c k, Hazers-
woude. Ik heb met- volle aandacht
je versjes gelezen. M'n liefde begrijp ik
niet en zoo zullen onze kleine lezers en le
zeresjes ook wel zeggen. Ik zal dit. versje
nog eens bewaren en het versje waar je
de Radio beschrijft, is een beetje duidelij
ker. Ja Marietje, versjesmaken is ieder-
mans werk niet. Ik geloof dat je daar niet
je kracht in moet. zoeken. Het opstelletje
is beter. Ik heb in diens geest ook eens
wat gelezen. Als ik veel plaats had, liet ik
het drukken. Nu zal ik het nog eens be
varen. Dag Marietje! Bij den volgenden
wedstrijd zie ik je zeker ook weer. Ik zou
zeggen, begin nu eens aan éen mooi ver
haaltje, dat met zorg gemaakt, een plaats
je dubbel waard is. Groet ook vader en
moeder van me.
Ziezoo! Nu beu ik door den berg brieven
heengeworsteld. Na de vacanlie komen
nieuwe prijsraadsels! Begin al vast te wer
ken voor 0. Wie w-rt- te vragen heeft-,
vrage! Tot Zaterdag. Veel pleizier in de
va cautie
Jullie liefhebbende.
Oom Wim.
RAADSELS.
Oplossingen der raadsels uit het vorige
nummer.
Voor dc kleinen:
Albrecht
2 De tong.
3 De. p.
4 zeehond.
5 Oogwater kalkwater woelwater.
Voor de grooten:
T luchtkasteelen.
2 vergeven.
3 Over dien weg.
4 hond hand.
5 thermometer.
NIEUWE RAADSELS.
Voor de kleinen:
Raadsel I: Hoe leest ge dit? Ik kan het
niet snappen. U wel?
dneirv etseb nijm si redav nijM.
Raadsel IIIk ken een zilveren geld
stuk en als ge me omkeert, kunt ge iets
aan mij ophangen.
(Ik zou vader eens vragen, of hij in
Duitschland al geld gewisseld heeft!)
Raadsel III. Wat staat, hier:
M. A. Z. T.
Raadsel IVZoek eens tien woorden, die
bij omkeering ook een goede beteekenis
hebben.
bijv. raam maar
Raadsel V. Vul eens in:
Mijn vader is niet arm, maar
niet dun, maar
niet klein, maar
niet krom, maar
niet oud, maar
niet ziek. maar
Voor dc grooten:
Raadsel I:
3, 4, geeft licht
3, 2, 6, 12 is een roofvogel.
10, 9. S kookt eten.
de kippen loopen in een 5, 6, 7.
Raadsel II: Wat is de akeligste mop,
die niemand mooi of aardig vindt.
Raadsel III: Welke juffers kijken nooit
in een spiegel of voor winkelramen?
Raadsel IV: Mijn naam bestaat uit 9
letters en is de naam van een koninkrijk
8, 9 is een voegwoord.
5, 6, 7 verbindt de eene plaats met een
andere.
9, 8, 7, 6 en 1 is een getal.
2, 3, 4 is een lichaamsdeel.
Wat bedoel ik voor een rijk?
Raadsel VWelke, verborgen plaatsen
zitten in de volgende zinnen?
Bettie leidt dien man eens rond.
Goed oppassen hoor Nellie.
Dat. is een flinke ba-lk, maar die is nog
bet er.
Geef mij van die appels, maa.r een
mud en van die pruimen een mand.
Wie van U een stel raadsels weet, sture
ze aan mijn adres op. Ik zorg dan voor
plaatsing. Onderteekenen met voornaam,
achternaam en woonplaats.
(De oplossing erbij geven).
Oom Wim.
UIT HET LEVEN DER DIEREN
door Johan de Graaf.
H.
Huisvesting.
De huisvesting van konijnen wordt dik
wijls zeer verwaarloosd. Dit is vooral bij
de plattelandsbevolking een veel voorko
mende kwaal. Ik zal daarvan geen nadere
beschrijving geven, een ieder die zijn oogen
de kost geeft, zal bovenstaande wel spoe
dig bemerken.
We zullen ons dus bezighouden met hoe
het wèl moet zijn. Nu kan men bij het ma
ken van een konijnenhok geen margarine
kistjes gebruiken, omdat al heel spoedig
alles kapot geknaagd zou zijn, want konij
nen behooren tot de orde van de knaag
dieren.
Ik zal een zoo duidelijk mogelijke be
schrijving van een practisch konijnenhok
geven, die ik zelf gebruik.
Het beste is, stevig geploegd hout te ne
men. De afmetingen hangen van het ras af,
dat men houdt. Reuzenrassen behoeven
een oppervlakte van een M2. per dier. Klei
nere rassen kunnen met een beperkter
ruimte volstaan.
Je begint dus met lu stevigen bodem te
maken, waaraan zijkanten en achterkant
stevig worden bevestigd, op welke manier
moet ieder maar voor zich zien, ik zal al
leen het model aangeven. De bodem kan
met het beste een beetje naar achter hel
lend bevestigen, niet. te erg, daar anders
het strooisel gevaar loopt door de spleet,
die men aan den achterkant boven dén
bodem aanbrengt, tot afvoer van de urine,
verloren te gaan. Die spleet moet 2 c.M.
hoog zijn. Buiten het hok wordt aan den
achterkant een zinken goot bevestigd, die
men schuin laat loopen, tot afvoer van de
urine, die in een bus wordt opgevangen en
op tijd geledigd.
Een houten lijst wordt aan den voorkant
getimmerd, terwijl men moet zorgen, dat
er geen vasten rand boven den bodem uit
komt, omdat dan het hok niet zoo gemak
kelijk sohoongeschrapt kan worden. In de
houten lijst past een uitneembaar, gazen-
raam, dat niet. werveltjes wordt vastgezet.
In het hok wordt aan een der zijkanten
een uitneembare ruif niet dunne ijzeren
spijlen gemaakt. Deze maakt men aldus:
Men timmert een houten lijst- 30 bij 40
c.M. Je zaagt nu twee driehoeken ieder
met een ba-sis van 10 c.M. en een loodrecht
staande zijde van 30 c,M. Deze twee hoeken
v/orden aan de zijkanten van dc lijst be
vestigd met de basis naar boven en de
staande zijde tegen den rand van de lijst.
Nu verbind je de schuine zijde van den
hoek van boven en van onder met een
latje van twee c.M. breedte, waaraan de
spijlen op 2 cM. afstand van elkaar, met
behulp van gaaskrammetjes worden vast
gemaakt. Nu kun je, waar het noodig is
een reepje blik over het houtwerk van de
ruif timmeren, om kapot knagen te voor
komen. De ruif wordt nu aan een zijkant
van'het hok bevestigd, een klein eindje
boven den bodem.
Het voedsel kan dus van boven in den
ruif worden gedaan en de dieren kunnen
liet tusschen de spijlen door verorberen. Je
kunt nu van binnen de wanden en het dak
met witkalk of carboleuni bestrijken. Van
buiten wordt alles geverfd of gecarbo-
leumd.
Het spreekt vanzelf, dal- je op deze wijze
meerdere hokken uit één. stuk kan bouwen.
Nu komt de plaats van de hokken ter
sprake. Men heeft tuin- en binnenhokken.
Beiden hebben hun voor e.n tegen, ofschoon
ik sterk de voorkeur geef aan tuinhokken.
De gemakken en bezwaren zullen we even
in het kort bespreken.
Dieren in tuinhokken gehouden leven
altijd in de frissche buitenlucht; van een
benauwde, bedompte atmosfeer kan dus
geen sprake zijn.
Op deze. dingen heeft men echter te let
ten: dc dieren behooren uit den "wind te zit
ten, vrij van sneeuw- of regeninslag. Felle
koude in den winter moet worden tegen
gegaan door flink af te dekken met zakken
of rietmatten en wel .zoo, dat het niet toch
ten kan. Wanneer de hokken buiten den
wind staan, kan men wanneer overdag het
zonnetje erop schijnt de bedekking wegne
men, zoodra de zon echter van dc hokken
weg is, moet direct weer worden afgedeki.
Het houden van konijnen in schuren e. d.
zal met eenige zorg moeten gedaan wor
den, daar hot. anders in een smerige bewe
ging kan ontaarden. Gooten voor de urine-
afvoer behooren altijd aanwezig te zijn.
Men moet verder zorgen dat de dieren
altijd in een frisschen atmosfeer verkeeren.
Waakt echter voor tocht!
- 'v
Pietje de Klepper
door Wim Simons.
XIL
Piet beklimt een wolken
krabber van 47 "verdiepingen.
Op 't einde der volgende week was Piet
in de stad der wolkenkrabbers aangeko
men. Hij bezocht weder de hotels waar hij
met Gerrit ook geweest was, daar hij dacht
dat ook daar z'n vriend wel kon zijn. Doch
neen! Geen spoor!
Op zekeren dag krijgt. Piet van een on
bekend heer 'n. uitnoodiging z'n kantoor,
n wolkenkrabber, te bezoeken, dat even
tjes 47 verdiepingen telt. Dus, waar een
mensoh een vlooi bij lijkt. En om zoo'n
„huisje" te beklimmen is nog niet
iedereen geschikt. Sommigen worden dui
zelig op de ijzeren wenteltrappen. Daarom
is er ook een lift bij gemaakt. Je gaat zit
ten en hoort 'n brommend geluid dat na
'n poosje ophoudt.
Je staat op, stapt de lift uit en kijkt
naar beneden de straat op, enje bent
in 't Lilliputterland.
Je ziet dwergjes van menschen, die door
en voor elkaar heen scharrelen. Wat is dat
toch een typisch gezicht.
Piet was niet met de lift naar boven
gegaan, doch trachtte 't heelemaal te kun
nen loopen. Men zou misschien zeggen:
„Pff.nogal wat an". Toch is mijn raee-
nïng anders. Als men daar zoo kronkelend
naar boven moet klimmen verkeert men
al gauw in „dronkenschap". Piet bedankt
den heer van 't kantoor en wil zich weer
naar beneden begeven doch dan komt er
plotseling 'n haastig persoon naar boven
hellen, die Piet, omver loopt, de laatste
grijpt naar z'n hoed en de andere voelt,
z'n hoofd dat met. kracht tegen de trap
leuning is geslagen. De tegenelkaar gebot-
sten kijken elkaar eens aan en dan roept
Piet opeens met een kreet van blijdschap:
„Gerrit!" En ook Gerrit herkende zijn
vriend terug en ze schudden elkaar de
hand en kunnen geen woorden uiten. Na
'n oogenblik van stilte vraagt Piet eens
klaps: „maar wat had 't te beteekenen,
dat je plotseling zoek was."
„Daar zu'llen we het vanavond over
hebben, laten we nu gaan dineeren."
Ze vertrokken van het kantoor en gin
gen naar 't eerste 't beste hotel en bestel
den aardappelen, rundvïeesch, spinazie,
jus en pudding met vanillesaus. De kellner
bracht, 't gevraagde en spoedig zaten ze
te eten. Daarna, gingen ze weer op stap.
'n New Yorksche straatjongen floot een
demitje. „Hoor 'ns," zei Piet, „dat is sterk,
dat. fluiten ze in Nederland ook". „Ja, da's
leuk," zei Gerrit ook. Tegen den avond
gingen zij naar hun hotel terug en nuttig
den hun avondmaal. "Toen gingen ze een
potje schaken en Gerrit scheen dit beter
te lceunen dan Piet. Daarna gingen ze
naar boven, naar hun kamer en begonnen
brieven te schrijven naar Frits de Molen,
Kees de Lange, Gerard de Laars en Piet
Kaatsman, hun vrienden uit hun dierbaar
Vaderland, hun Nederland.
(Wordt vervolgd).
De avonturen van John en Bernard.
V. Slot,
Redding.
't- Liep volgens onze berekening al
tegen den winter en nog zaten wij op het
eiland. De moed van redding gaven dc
meesten onzer op. Doch Bernard en ik
niet.
Volgens berekening is het nu den Ssten
November IS.. Vroeg was de zon onder
gegaan en wierp haar purperen gloed over
het wijde watervlak.
Spoedig gingen we in onze tent, want
we hadden het koud
Een poosje zaten, we nog- gezellig rond
den haard, toen opeens eens schril gefluit
ons in de ooren drong. We gingen naar
buiten en wat zagen we tot onze groote
verwondering, een gTpob- -schip.
Zonder na te denken nam Hannes een
stek, bond daar een stuk oud wit lap aan
en begon te seinen. De kunst daarvan ver
stond hij goed en spoedig was dit door
eenige matrozen van het. schip opgemerkt.
Een sloep wordt uitgelaten en bereikt
spoedig het eiland.
We stappen iu en nemen alle benoe
men swaardigheden van liet schip mee.
Wij vertelden ons wedervaren aan de
roeiers én deze namen ons vlug mee.
Bij het schip aangekomen worden wij
hartelijk ontvangen. En aan de kapitein
vertelden wij alles wat beleefd was.
Eerst moesten we nog mee naar Ameri
ka en dan konden we terug naar ons va
derland.
Ja, naar m'n vaderland daar zou ik va
der en moeder gelukkig gaan maken en.,
niet meer naar zee.
Na 3 weken naderden we de vaderland-
sche kust, M'n hart klopte van vreugde.
Aan land gekomen spoedde ik mij met
Bernard naar. huis.
Doch wat een schrille tegenstelling. Toen
ik thuis kwam wilde ik de knop vatten en
in huis treden maar wat verstomde ik
toen de deur op slot was.
Juist, kwam daar iemand voorbij, ik
vroeg hem waar mijn vader en moeder
woonden.
.,0", zei deze, „de vrouw is kort geleden
gestorven en de man is in het. gesticht."
Ik stond verstijfd van schrik en holde
zonder meer iets te zeggen naar het ge
sticht, Ik belde aan, een zuster deed open
en wees mij de kamer van mijn vader. Ik
deed de deur open en vloog vader om den
hals.
Hij wist van blijdschapniets tc zeggen.
Ik vroeg hem naar moeder. Hij barstee
in tranen uit en zei dat. deze van ver
driet gestorven was. Broertjes en zus wa
ren bij kennissen in.
John ging ze een voor een bezoeken..
Bernard is nog e>en oude zeevaarder en
komt nog dikwijls bij z'n vriend John. En
John zelf? O, die is reeds getrouwd en
heeft enkele kinderen. En als hij 's avonds
bij het vuur zit met z'n vrouw en kinderen
dan vertelt hij aan de gretig toeluisteren
de kring het verhaal nog: „De avonturen
van John en Bernard".
Adr. Cornelissen.
Dikkie's offer.
door Jetti Scblatmann.
Móeder wa-s ziek, heel erg en verbeeld je,
Dikkie moest- weg, wel niet, ver, o ri.ee. Hij
zou naar tante Cato gaan. Ze woonde
een eind buiten de stad. Dikkie was niet
te troosten. Dikke tranen rolden over z'n
wangen op vaders knie. En vader troostte:
„Kom, kom, ventje, zóó erg is 't niet,
hoor, 't is niet ver, je moet alleen maar
met de tram en dan ben je er immers
al!" Ja, dat was wel fijn, mét de tram!
En even, heel even kwam er 'n glimlachje
op z'n gezichtje.
Nu zat Dikkie met Vader in de tram.
't Duurde wel een half uur en toen waren
ze er. Ze stapten nit en even later ston
den ze al voor een groot, ouderwetsch
'heerenhuis. Vader 'belde en een oude,
goedige meid deed open, en ze deed heel
bedrijvig Vaders jas uit, druk redeneeren-
de. „Zoo, zoo, Mekeer, bent uwes daar.
Ja, ja, Mevrouw heeft er mij al ofer ge-
sproke. Wel, wel, zoo, zoo, en is dat uw
soontje? Wat 'n flinke jongen al! Zal ik
uwes maaar voorgaan, Meheer?" En ze
waggelde op d'r oude beenen naar de deur.
'n Poosje later zat Dikkie al op een
groote, leeren stoel, vlak tegenover tante
Cato. Wat 'n tante. Al zoo oud! En die
bril met hoornen randjes! Niet gezellig,
en dan nog die steenpuist op d'r wang.
Wacht, had Moeder niet eens gezegd, dat
je stiftjes kon krijgen in 'n drogisterij, en
dat die rare steenpuisten dan weg gingen?
Wacht, hij zou 'ns vragen, waarom tante
die niet kocht? Maar juist presenteerde
tante hem een bonbon met 'n hoofdknikje.
Nee, bepaald modern was tante niet.
Zoo'n hooge jurk met kantjes, heelemaal
paars, met heel veel wittte knoopen van
voren. Hij zou ze eens tellen. Juist was
hij bij de 16de, toen ze aan tafel zouden
gaan. 't Eerste gerécht was schildpadden-
soep. Ik vind ze een beetje „pikant", vond
Dikkie. Maar de gebakken aardappelen
met biefstuk en snijboontjes smaakten be
ter. En voor „toe" kregen ze pap en aan
pap had Dikkie 'n broertje dood: „Dat is
goed voor meiden en baby's zei hij altijd.
Maar ;e kon dat aan zoo'n deftige tante
niet vragen. Maar Dikkie had al maling
aan alle tante Cato's van de wereld. Na
'b eten moest Vader weg. Dikkie had toen
even gehuild, iets, wat hij niet dikwijls
deed. En toen ging hij naar 'bed. Mie
bracht hem naar boven en 'n kwartiertje
later lag Dikkie in bed. Wat 'n ongezellige
kamer. Zoo groot, en zulke witte, geste
ven gordijntjes. Bepaald saai! En die
akelige muggenDikkie had er al 12 dood
geslagen en nog steeds gonsde 't „zzoemw"
om 'm heen. Zou moeder al iets beter zijn?
Zouden de katten genoeg eten krijgen? Hij
zou Vader morgen beslist een paar vel
letjes van de worst opsturen. En Dikkie
lag nog. steeds te denken en toen kwamen
weer waterlanders, en Mie kwam boven.:
„Wel, wel, zoo, zoo, slaapt uwes nog niet,
Dikkie?" Mót je wat drinke? Of.. Maar
Dikkie schudde van nee. Mie streek over
d'r voorhoofd. Toen ging ze naar beneden
en haalde 'n heerlijk roomtaartje. Dikkie
at de helft op, de rest «ewaarde-n-ie voor
morgen, en h kwartiertje later sliep hij
als 'n roos.
't Was nu .„morgen". Dikkie. stond vlug
op, en reeds om half zeven galmde hij
door 't huis: „Wordt wakker, t zonnetje
is al op". Maar tante knorde: „Zeg, Dik
kie, dat mag je niet doen; dab ben ik
niet gewoon; heeft u dat verstaan?" „Ja
wel tante", zei Dik deftig. Ineens dacht
hij aan 't roomtaartje en met dat room
taartje slenterde ie de straat op. Daar
stond 'n orgelman hard te draaien, 't Wa
ren bekende wijsjes: „Drinkt, drinkt,
drinkt vrienden drinkt". Dik had werkelijk
medelijden met de man, en ineens bedacht
ie: Hij zou dat taartje aan dien inan ge
ven. Wat zou hij dat fijn vinden, e.n
hij deed 'n goed werk! Moeder zou er
vast beter van worden. Maar 't was zoo
moeilijk, die heerlijk bruine mokkatorèn-
tjes, en die cake met room er tusschen.
Maar Dikkie stapte naar voren en zei
dapper: „Hier baas, dat is voor jou. Dat
•heb ik van Mie gekregen, zie je, eri nu
wil ik 'n goed werk doen voor Moeder,
die is ziek", en toen holde Dikkie weg,
de straat uit naar de kerk. De orgel
draaier keek hem verbaasd aan. Wie was
dab. ventje? Waar had ie' 'fc over? Wie
was Mie? Even hield ie op met draaien,
en met groote happen slokte-n-ie de rest
van 't gebakje naar binnen, likte z'n dikke
vingers, af en speelde .verder: „Zonder' 't
biertje is 'b leven zoo zwaar
Maar Dikkie was overgelukkig, en na
'n weekje kwam Vader hem halen naar
huis. En toen Dikkie 's avonds weer in
z'n eigen bedje lag en Moeder hem. eén
kus gaf, zei hij: „Maatje, weet u waarom
u zoo gauw beter bent geworden? Ik heb
'n héél half roomtaartje aan dé orgel
draaier gegeven"! En Moeder lachte: „Dat
is mooi van je, vent., dat is mooi van je".
En toen Dikkie dien avond insliep, droom
de hij van honderd roomtaartjes met heer
lijke mokka-puntjes, die hij aan honderd
orgeldraaiers gaf!
Een slim gezin.
Achter een zeker dorpje lag een diep
bosch. Tegen een heuveltje was een hol.
Als je daar voor ligt, zeiden de jagers, hoor
je een leven, als in een jodenkerk. Nu,
daar hebben ze gelijk in. Van dat hol af,
loopt, een trapje naar beneden. In een flin
ke ruimte staat een kast-, tafel, stoelen en
een fornuis. Vader Vos zit. de „Jachtcou
rant" te lezen. Hij lacht, en zegt tot zijn
ega„Luister eens, den heelen morgen
hebben de jagers op den loer gelegen om
vossen te vangen, maar ze konden ons niet
krijgen", „'t- Is treurig", antwoordde Moe
der Vos, „altijd moeten ze ons hebben".
T:' "mTiJi '"'•'V1' lo.-.^
door. Allen zijn ze blij. De kinderen speli
op den vloer met bun konijntjes op wii
tjes.
A'lleen d© keukenmeid is bedroefd. «Alt
staiat klaar voor 't eten, maar er is g
hapje vleesch. Ze vertelt het haar meest
res, en moeder Vos zegt: „Jan, ga naar h
veld, en zie op een slimme manier ei
haasje te vangen". Jan gaat naar bove
Hij wenkt met zijn vinger, maar de haa
jes willen niet komen, ,,'t Is bij ons ke
mis, fijn, hoor. Komen jullie ook? 't Is ec!l
kermis, hoor maar!" (In 't hol is vader aai
'b dansen, en de kinderen klappen in hi i
handen. Dat is van te voren al afgespn
ken). Een der haasjes wilde naderbij fe
men maar hij mag niet. „Neen vosje
roept een haas hem toe, „mijn vader hee i
zicli ook al laten verleiden. Maar ik i
me niet laten verleiden. Ik ben zoo do
niet."
„Nu, ik spreek toch de waarheid. Lui
ter dan!" zei de vos. Een Hein haas
komt dichter bij. „Ja", 'k hoor 't, mag i
er naar toe?" zei hij. „Nu vooruit ds
maar, voorzichtig zijn hoor!" „Ik zal wi
voor hem zorgen", zei Jan Vos.
„Laten we maar flink voortstappen, da
zijn we er gauw", zei 't haasje. „We zij
er", sprak Jan. Hij ging 't trapje af en
haasje was gevangen. De keukenmei
braadde 't haasje. ,,Je hebt je best gedaa
Jan", zei moeder, ,,'t Viel niet mee hoo
moeder".
's Middags smulden ze lekker van b
haasje.
Hendrik van Denzen
Noordwijkerhou
Dat liep goed af.
Jan. de Groot was de grootste waagha
van het dorp. Altijd was hij haantje d
voorste bij het spelen. Hij sprong over d
breedste sloten en klom in de hoogste "bo:|
men.
Nu was het winter en het vroor aardi
lederen morgen als de kinderen na<
school gingen stonden de bloemen op d
glazen'. Dan sloegen de jongens wel eei
met hun Homp op het ijs maar deze gin
er nog door. Op een morgen, toen Jan nu
eenige vriendjes naar school ging, zei li
dat hij best op het ijs durfde. Zijn vriem
jes zeiden, dat ze het nog maar niet zo
den wagen en dat hun vader het hun ve
boden had.
Toen ze langs een sloot kwamen zei Ja
dat hij heb nu eens zou doen. Hij zette zij
eene voert op het ijs en drukte er met zij
volle zwaarte op. Het ijs hield. Nu zett
hij ook zijn andere voet op het ijs en schoi
zachtjes naar het midden. Plotselii
kraakte, het en Jan schoof een eindje ten
Doch er gebeurde niets „Kraken is gezoin
zei Jan en hij ging weer naar liet midde
Toen hij middenop stond, draaide hij zd(
om en keek triomfantelijk naar zijn vrie
den op den wal, maar meteen kraakte h
ijs en Jan zakte er tot den hals toe in.
De jongens keken elkaar beteuterd a-
en wisten, niet wat te doen, alleen Wille
Jansen trok snel zijn jas uit en smeet d
op het ijs, terwijl hij Jan toeriep hem
grijpen. Jan pakte hem gelukHg en toh
trokken ze hem er uit. „Ga maar gau
naar huis", zei Willem. Jan deed het
kreeg van z'n va-der een geducht stand],
toen moest hij onder den wol met hee.
kruiken, want hij had een kou gevat. De
volgenden dag ging hij weer naar school j
heeft nooit meer zulke gewaagde poginge
gedaan.
Rika ,.v. Bexkum, Alphen a. d. Rij:
Pa's verjaardag.
Nog een week en pa was jarig. De kii
depen die op de kostschool waren, kwame
thuis. Dat viel net in den Paaschtijd, di
ze hadden vacantie. Drie Heintjes w;
ren nog thuis. Dat waren Louis je, van zi
ven jaar, Jan, van zes en Truusje, van
jaar. En dan Beb van twintig. Die. was oo
thuis. Die op kostschool waren, was Fon
van twaalf en Kees van zeventien en Wii
van achttien. Dan hij aan van vijftien, Ml
rie van zeventien, Kees en Marie ware
tweelingen. Eindelijk was de dag aangekc
men. Vader, moeder, met Jan en Louisj
gingen ze afhalen van den trein. Beb bief
thuis met Truusje. Ze stonden al wat 1
wachten, toen opeens de trein, stil stom
zonder dat ze er erg in hadden. Kees za
moeder staan. Ze liepen naar liun ouder
toe, zeiden elkaar gedag. „Nu nog even o
de trein van de meisjes wachten", zei mot
der. Deze kwam al gauw. Vlug liepen i
naar huis. Toen ze een poosje" thuis warei
liep Sjaan naar de piano. Pakte het boe
van „Mijn- hondje" en begon te spelen. D
anderen zongen lustig mee. Zoo werd lie
een gezelligen dag.
Eindelijk was de dag aangekomen en va
der was jarig. Al om zes uur kwam moede
boven. Zeg, staan jullie op? Doe je Zon
da.gsche goed maar aan. Half zeven w
alles al Haar. Samen gingen ze naar bene
den. Moeder gaf de cadeautjes. Toen git,
gen ze naar Pa, die zat in een versierd
stoel. Moe liep voorop. Van moe kreeg p
een mooi rookstel, van Kees en Wim eei
portemonnaie. Van de anderen op Beb n
een zijden kussen. Van Beb een groot'
taart. Nu zei moe: „Zeg Louisje kom eem
voor den dag!" 'b Meisje ging voor pa staat
en begon:
Lieve pa. f
Kleine zusje komt vandaag
- Met haar versje o zoo graag. e
Wenscht U vader lief zoo blij e
Veel geluk op uw feestgetij. -
Ik zal bidden, eiken dag
Dat U heel lang leve.n mag,
En dat ook uw Louisje klein
Steeds een Örave meid mag zijn. d
Zeg nu eens hoe vindt U dat
Wist U dat 'k een versje had, d
Niet! Dan zijt U vast tevree
Neefi maar hoor. dat valt me mee!
Allen klapten in de handen. En riepe-
hoera! Na een poosje gingen ze ■naar
kerk. Eindelijk gingen de kinderen wee'
naar de kostschool. Allen vonden 't jam
mer, maar er was niets aan te doen.
rv-p„i-