VOOR ONZE KINDEREN CORRESPONDENTIE. Henk O o j e n cl ij k, L e i d e n. Neen Henk, ik zal niet naar 't schrift, kij ken, vooral als je zegt, dat dit. op het ziek bed geschreven is. En hoe gaat. het. nu met. je? Is alles weer in orde. Mij dunkt, je hebt. nu wel tijd om nog een verhaal te schrijven. Zou je niet eens pröbeeren? Dag Henk! Beterschap! Jouw opstel wordt geplaatst. Nog even geduld. Jan v. Leeuwen, L e i d e n. Je hebt zeker wel gemerkt, waar de fout zat Johan! En zie je wel dat „Aanhouden win nen doet"! Het opstel wordt ook geplaatst en ik zou me durven sterk te maken, dat. jij reeds aan een nieuw opstel bezig bent. Of vergis ik me? Dag Jan! Nog veel plei- zier! Na de va can tie komen weer prijs raadsels. C o k i e en Annie van D i e s t, Sassenheim. Ja Annie, de vijfde was een grapje, zooals jtdlie wel snapten. Wie het vlug achter elkaar zei, kreeg ten slotte heel iets anders dan er stond. En nu zie ik jullie beidjes ook zeker weer bij den volgenden wedstrijd. Dag jongens! Maak wederkeerig ook veel hartelijke groeten aan Pa en Moe! Daag! J o p i e A n i b a, Leiden. Wat heb je wel gedacht, Jopie? Zeker het opstel in de papiermand gedeponeerd, of zou het zoek zijn geraakt?" Noch het een, noch 't ander, is zoo! Jouw opstel is best en wordt geplaatst ook. Zie de volgende week eens! En beschrijf jij mij nu eens een uitstapje naar Noordwijk of Katwijk. Zul je? Dag Jopie! Groet vader en moeder van me! Marietje W a n s i n c k, Hazers- woude. Ik heb met- volle aandacht je versjes gelezen. M'n liefde begrijp ik niet en zoo zullen onze kleine lezers en le zeresjes ook wel zeggen. Ik zal dit. versje nog eens bewaren en het versje waar je de Radio beschrijft, is een beetje duidelij ker. Ja Marietje, versjesmaken is ieder- mans werk niet. Ik geloof dat je daar niet je kracht in moet. zoeken. Het opstelletje is beter. Ik heb in diens geest ook eens wat gelezen. Als ik veel plaats had, liet ik het drukken. Nu zal ik het nog eens be varen. Dag Marietje! Bij den volgenden wedstrijd zie ik je zeker ook weer. Ik zou zeggen, begin nu eens aan éen mooi ver haaltje, dat met zorg gemaakt, een plaats je dubbel waard is. Groet ook vader en moeder van me. Ziezoo! Nu beu ik door den berg brieven heengeworsteld. Na de vacanlie komen nieuwe prijsraadsels! Begin al vast te wer ken voor 0. Wie w-rt- te vragen heeft-, vrage! Tot Zaterdag. Veel pleizier in de va cautie Jullie liefhebbende. Oom Wim. RAADSELS. Oplossingen der raadsels uit het vorige nummer. Voor dc kleinen: Albrecht 2 De tong. 3 De. p. 4 zeehond. 5 Oogwater kalkwater woelwater. Voor de grooten: T luchtkasteelen. 2 vergeven. 3 Over dien weg. 4 hond hand. 5 thermometer. NIEUWE RAADSELS. Voor de kleinen: Raadsel I: Hoe leest ge dit? Ik kan het niet snappen. U wel? dneirv etseb nijm si redav nijM. Raadsel IIIk ken een zilveren geld stuk en als ge me omkeert, kunt ge iets aan mij ophangen. (Ik zou vader eens vragen, of hij in Duitschland al geld gewisseld heeft!) Raadsel III. Wat staat, hier: M. A. Z. T. Raadsel IVZoek eens tien woorden, die bij omkeering ook een goede beteekenis hebben. bijv. raam maar Raadsel V. Vul eens in: Mijn vader is niet arm, maar niet dun, maar niet klein, maar niet krom, maar niet oud, maar niet ziek. maar Voor dc grooten: Raadsel I: 3, 4, geeft licht 3, 2, 6, 12 is een roofvogel. 10, 9. S kookt eten. de kippen loopen in een 5, 6, 7. Raadsel II: Wat is de akeligste mop, die niemand mooi of aardig vindt. Raadsel III: Welke juffers kijken nooit in een spiegel of voor winkelramen? Raadsel IV: Mijn naam bestaat uit 9 letters en is de naam van een koninkrijk 8, 9 is een voegwoord. 5, 6, 7 verbindt de eene plaats met een andere. 9, 8, 7, 6 en 1 is een getal. 2, 3, 4 is een lichaamsdeel. Wat bedoel ik voor een rijk? Raadsel VWelke, verborgen plaatsen zitten in de volgende zinnen? Bettie leidt dien man eens rond. Goed oppassen hoor Nellie. Dat. is een flinke ba-lk, maar die is nog bet er. Geef mij van die appels, maa.r een mud en van die pruimen een mand. Wie van U een stel raadsels weet, sture ze aan mijn adres op. Ik zorg dan voor plaatsing. Onderteekenen met voornaam, achternaam en woonplaats. (De oplossing erbij geven). Oom Wim. UIT HET LEVEN DER DIEREN door Johan de Graaf. H. Huisvesting. De huisvesting van konijnen wordt dik wijls zeer verwaarloosd. Dit is vooral bij de plattelandsbevolking een veel voorko mende kwaal. Ik zal daarvan geen nadere beschrijving geven, een ieder die zijn oogen de kost geeft, zal bovenstaande wel spoe dig bemerken. We zullen ons dus bezighouden met hoe het wèl moet zijn. Nu kan men bij het ma ken van een konijnenhok geen margarine kistjes gebruiken, omdat al heel spoedig alles kapot geknaagd zou zijn, want konij nen behooren tot de orde van de knaag dieren. Ik zal een zoo duidelijk mogelijke be schrijving van een practisch konijnenhok geven, die ik zelf gebruik. Het beste is, stevig geploegd hout te ne men. De afmetingen hangen van het ras af, dat men houdt. Reuzenrassen behoeven een oppervlakte van een M2. per dier. Klei nere rassen kunnen met een beperkter ruimte volstaan. Je begint dus met lu stevigen bodem te maken, waaraan zijkanten en achterkant stevig worden bevestigd, op welke manier moet ieder maar voor zich zien, ik zal al leen het model aangeven. De bodem kan met het beste een beetje naar achter hel lend bevestigen, niet. te erg, daar anders het strooisel gevaar loopt door de spleet, die men aan den achterkant boven dén bodem aanbrengt, tot afvoer van de urine, verloren te gaan. Die spleet moet 2 c.M. hoog zijn. Buiten het hok wordt aan den achterkant een zinken goot bevestigd, die men schuin laat loopen, tot afvoer van de urine, die in een bus wordt opgevangen en op tijd geledigd. Een houten lijst wordt aan den voorkant getimmerd, terwijl men moet zorgen, dat er geen vasten rand boven den bodem uit komt, omdat dan het hok niet zoo gemak kelijk sohoongeschrapt kan worden. In de houten lijst past een uitneembaar, gazen- raam, dat niet. werveltjes wordt vastgezet. In het hok wordt aan een der zijkanten een uitneembare ruif niet dunne ijzeren spijlen gemaakt. Deze maakt men aldus: Men timmert een houten lijst- 30 bij 40 c.M. Je zaagt nu twee driehoeken ieder met een ba-sis van 10 c.M. en een loodrecht staande zijde van 30 c,M. Deze twee hoeken v/orden aan de zijkanten van dc lijst be vestigd met de basis naar boven en de staande zijde tegen den rand van de lijst. Nu verbind je de schuine zijde van den hoek van boven en van onder met een latje van twee c.M. breedte, waaraan de spijlen op 2 cM. afstand van elkaar, met behulp van gaaskrammetjes worden vast gemaakt. Nu kun je, waar het noodig is een reepje blik over het houtwerk van de ruif timmeren, om kapot knagen te voor komen. De ruif wordt nu aan een zijkant van'het hok bevestigd, een klein eindje boven den bodem. Het voedsel kan dus van boven in den ruif worden gedaan en de dieren kunnen liet tusschen de spijlen door verorberen. Je kunt nu van binnen de wanden en het dak met witkalk of carboleuni bestrijken. Van buiten wordt alles geverfd of gecarbo- leumd. Het spreekt vanzelf, dal- je op deze wijze meerdere hokken uit één. stuk kan bouwen. Nu komt de plaats van de hokken ter sprake. Men heeft tuin- en binnenhokken. Beiden hebben hun voor e.n tegen, ofschoon ik sterk de voorkeur geef aan tuinhokken. De gemakken en bezwaren zullen we even in het kort bespreken. Dieren in tuinhokken gehouden leven altijd in de frissche buitenlucht; van een benauwde, bedompte atmosfeer kan dus geen sprake zijn. Op deze. dingen heeft men echter te let ten: dc dieren behooren uit den "wind te zit ten, vrij van sneeuw- of regeninslag. Felle koude in den winter moet worden tegen gegaan door flink af te dekken met zakken of rietmatten en wel .zoo, dat het niet toch ten kan. Wanneer de hokken buiten den wind staan, kan men wanneer overdag het zonnetje erop schijnt de bedekking wegne men, zoodra de zon echter van dc hokken weg is, moet direct weer worden afgedeki. Het houden van konijnen in schuren e. d. zal met eenige zorg moeten gedaan wor den, daar hot. anders in een smerige bewe ging kan ontaarden. Gooten voor de urine- afvoer behooren altijd aanwezig te zijn. Men moet verder zorgen dat de dieren altijd in een frisschen atmosfeer verkeeren. Waakt echter voor tocht! - 'v Pietje de Klepper door Wim Simons. XIL Piet beklimt een wolken krabber van 47 "verdiepingen. Op 't einde der volgende week was Piet in de stad der wolkenkrabbers aangeko men. Hij bezocht weder de hotels waar hij met Gerrit ook geweest was, daar hij dacht dat ook daar z'n vriend wel kon zijn. Doch neen! Geen spoor! Op zekeren dag krijgt. Piet van een on bekend heer 'n. uitnoodiging z'n kantoor, n wolkenkrabber, te bezoeken, dat even tjes 47 verdiepingen telt. Dus, waar een mensoh een vlooi bij lijkt. En om zoo'n „huisje" te beklimmen is nog niet iedereen geschikt. Sommigen worden dui zelig op de ijzeren wenteltrappen. Daarom is er ook een lift bij gemaakt. Je gaat zit ten en hoort 'n brommend geluid dat na 'n poosje ophoudt. Je staat op, stapt de lift uit en kijkt naar beneden de straat op, enje bent in 't Lilliputterland. Je ziet dwergjes van menschen, die door en voor elkaar heen scharrelen. Wat is dat toch een typisch gezicht. Piet was niet met de lift naar boven gegaan, doch trachtte 't heelemaal te kun nen loopen. Men zou misschien zeggen: „Pff.nogal wat an". Toch is mijn raee- nïng anders. Als men daar zoo kronkelend naar boven moet klimmen verkeert men al gauw in „dronkenschap". Piet bedankt den heer van 't kantoor en wil zich weer naar beneden begeven doch dan komt er plotseling 'n haastig persoon naar boven hellen, die Piet, omver loopt, de laatste grijpt naar z'n hoed en de andere voelt, z'n hoofd dat met. kracht tegen de trap leuning is geslagen. De tegenelkaar gebot- sten kijken elkaar eens aan en dan roept Piet opeens met een kreet van blijdschap: „Gerrit!" En ook Gerrit herkende zijn vriend terug en ze schudden elkaar de hand en kunnen geen woorden uiten. Na 'n oogenblik van stilte vraagt Piet eens klaps: „maar wat had 't te beteekenen, dat je plotseling zoek was." „Daar zu'llen we het vanavond over hebben, laten we nu gaan dineeren." Ze vertrokken van het kantoor en gin gen naar 't eerste 't beste hotel en bestel den aardappelen, rundvïeesch, spinazie, jus en pudding met vanillesaus. De kellner bracht, 't gevraagde en spoedig zaten ze te eten. Daarna, gingen ze weer op stap. 'n New Yorksche straatjongen floot een demitje. „Hoor 'ns," zei Piet, „dat is sterk, dat. fluiten ze in Nederland ook". „Ja, da's leuk," zei Gerrit ook. Tegen den avond gingen zij naar hun hotel terug en nuttig den hun avondmaal. "Toen gingen ze een potje schaken en Gerrit scheen dit beter te lceunen dan Piet. Daarna gingen ze naar boven, naar hun kamer en begonnen brieven te schrijven naar Frits de Molen, Kees de Lange, Gerard de Laars en Piet Kaatsman, hun vrienden uit hun dierbaar Vaderland, hun Nederland. (Wordt vervolgd). De avonturen van John en Bernard. V. Slot, Redding. 't- Liep volgens onze berekening al tegen den winter en nog zaten wij op het eiland. De moed van redding gaven dc meesten onzer op. Doch Bernard en ik niet. Volgens berekening is het nu den Ssten November IS.. Vroeg was de zon onder gegaan en wierp haar purperen gloed over het wijde watervlak. Spoedig gingen we in onze tent, want we hadden het koud Een poosje zaten, we nog- gezellig rond den haard, toen opeens eens schril gefluit ons in de ooren drong. We gingen naar buiten en wat zagen we tot onze groote verwondering, een gTpob- -schip. Zonder na te denken nam Hannes een stek, bond daar een stuk oud wit lap aan en begon te seinen. De kunst daarvan ver stond hij goed en spoedig was dit door eenige matrozen van het. schip opgemerkt. Een sloep wordt uitgelaten en bereikt spoedig het eiland. We stappen iu en nemen alle benoe men swaardigheden van liet schip mee. Wij vertelden ons wedervaren aan de roeiers én deze namen ons vlug mee. Bij het schip aangekomen worden wij hartelijk ontvangen. En aan de kapitein vertelden wij alles wat beleefd was. Eerst moesten we nog mee naar Ameri ka en dan konden we terug naar ons va derland. Ja, naar m'n vaderland daar zou ik va der en moeder gelukkig gaan maken en., niet meer naar zee. Na 3 weken naderden we de vaderland- sche kust, M'n hart klopte van vreugde. Aan land gekomen spoedde ik mij met Bernard naar. huis. Doch wat een schrille tegenstelling. Toen ik thuis kwam wilde ik de knop vatten en in huis treden maar wat verstomde ik toen de deur op slot was. Juist, kwam daar iemand voorbij, ik vroeg hem waar mijn vader en moeder woonden. .,0", zei deze, „de vrouw is kort geleden gestorven en de man is in het. gesticht." Ik stond verstijfd van schrik en holde zonder meer iets te zeggen naar het ge sticht, Ik belde aan, een zuster deed open en wees mij de kamer van mijn vader. Ik deed de deur open en vloog vader om den hals. Hij wist van blijdschapniets tc zeggen. Ik vroeg hem naar moeder. Hij barstee in tranen uit en zei dat. deze van ver driet gestorven was. Broertjes en zus wa ren bij kennissen in. John ging ze een voor een bezoeken.. Bernard is nog e>en oude zeevaarder en komt nog dikwijls bij z'n vriend John. En John zelf? O, die is reeds getrouwd en heeft enkele kinderen. En als hij 's avonds bij het vuur zit met z'n vrouw en kinderen dan vertelt hij aan de gretig toeluisteren de kring het verhaal nog: „De avonturen van John en Bernard". Adr. Cornelissen. Dikkie's offer. door Jetti Scblatmann. Móeder wa-s ziek, heel erg en verbeeld je, Dikkie moest- weg, wel niet, ver, o ri.ee. Hij zou naar tante Cato gaan. Ze woonde een eind buiten de stad. Dikkie was niet te troosten. Dikke tranen rolden over z'n wangen op vaders knie. En vader troostte: „Kom, kom, ventje, zóó erg is 't niet, hoor, 't is niet ver, je moet alleen maar met de tram en dan ben je er immers al!" Ja, dat was wel fijn, mét de tram! En even, heel even kwam er 'n glimlachje op z'n gezichtje. Nu zat Dikkie met Vader in de tram. 't Duurde wel een half uur en toen waren ze er. Ze stapten nit en even later ston den ze al voor een groot, ouderwetsch 'heerenhuis. Vader 'belde en een oude, goedige meid deed open, en ze deed heel bedrijvig Vaders jas uit, druk redeneeren- de. „Zoo, zoo, Mekeer, bent uwes daar. Ja, ja, Mevrouw heeft er mij al ofer ge- sproke. Wel, wel, zoo, zoo, en is dat uw soontje? Wat 'n flinke jongen al! Zal ik uwes maaar voorgaan, Meheer?" En ze waggelde op d'r oude beenen naar de deur. 'n Poosje later zat Dikkie al op een groote, leeren stoel, vlak tegenover tante Cato. Wat 'n tante. Al zoo oud! En die bril met hoornen randjes! Niet gezellig, en dan nog die steenpuist op d'r wang. Wacht, had Moeder niet eens gezegd, dat je stiftjes kon krijgen in 'n drogisterij, en dat die rare steenpuisten dan weg gingen? Wacht, hij zou 'ns vragen, waarom tante die niet kocht? Maar juist presenteerde tante hem een bonbon met 'n hoofdknikje. Nee, bepaald modern was tante niet. Zoo'n hooge jurk met kantjes, heelemaal paars, met heel veel wittte knoopen van voren. Hij zou ze eens tellen. Juist was hij bij de 16de, toen ze aan tafel zouden gaan. 't Eerste gerécht was schildpadden- soep. Ik vind ze een beetje „pikant", vond Dikkie. Maar de gebakken aardappelen met biefstuk en snijboontjes smaakten be ter. En voor „toe" kregen ze pap en aan pap had Dikkie 'n broertje dood: „Dat is goed voor meiden en baby's zei hij altijd. Maar ;e kon dat aan zoo'n deftige tante niet vragen. Maar Dikkie had al maling aan alle tante Cato's van de wereld. Na 'b eten moest Vader weg. Dikkie had toen even gehuild, iets, wat hij niet dikwijls deed. En toen ging hij naar 'bed. Mie bracht hem naar boven en 'n kwartiertje later lag Dikkie in bed. Wat 'n ongezellige kamer. Zoo groot, en zulke witte, geste ven gordijntjes. Bepaald saai! En die akelige muggenDikkie had er al 12 dood geslagen en nog steeds gonsde 't „zzoemw" om 'm heen. Zou moeder al iets beter zijn? Zouden de katten genoeg eten krijgen? Hij zou Vader morgen beslist een paar vel letjes van de worst opsturen. En Dikkie lag nog. steeds te denken en toen kwamen weer waterlanders, en Mie kwam boven.: „Wel, wel, zoo, zoo, slaapt uwes nog niet, Dikkie?" Mót je wat drinke? Of.. Maar Dikkie schudde van nee. Mie streek over d'r voorhoofd. Toen ging ze naar beneden en haalde 'n heerlijk roomtaartje. Dikkie at de helft op, de rest «ewaarde-n-ie voor morgen, en h kwartiertje later sliep hij als 'n roos. 't Was nu .„morgen". Dikkie. stond vlug op, en reeds om half zeven galmde hij door 't huis: „Wordt wakker, t zonnetje is al op". Maar tante knorde: „Zeg, Dik kie, dat mag je niet doen; dab ben ik niet gewoon; heeft u dat verstaan?" „Ja wel tante", zei Dik deftig. Ineens dacht hij aan 't roomtaartje en met dat room taartje slenterde ie de straat op. Daar stond 'n orgelman hard te draaien, 't Wa ren bekende wijsjes: „Drinkt, drinkt, drinkt vrienden drinkt". Dik had werkelijk medelijden met de man, en ineens bedacht ie: Hij zou dat taartje aan dien inan ge ven. Wat zou hij dat fijn vinden, e.n hij deed 'n goed werk! Moeder zou er vast beter van worden. Maar 't was zoo moeilijk, die heerlijk bruine mokkatorèn- tjes, en die cake met room er tusschen. Maar Dikkie stapte naar voren en zei dapper: „Hier baas, dat is voor jou. Dat •heb ik van Mie gekregen, zie je, eri nu wil ik 'n goed werk doen voor Moeder, die is ziek", en toen holde Dikkie weg, de straat uit naar de kerk. De orgel draaier keek hem verbaasd aan. Wie was dab. ventje? Waar had ie' 'fc over? Wie was Mie? Even hield ie op met draaien, en met groote happen slokte-n-ie de rest van 't gebakje naar binnen, likte z'n dikke vingers, af en speelde .verder: „Zonder' 't biertje is 'b leven zoo zwaar Maar Dikkie was overgelukkig, en na 'n weekje kwam Vader hem halen naar huis. En toen Dikkie 's avonds weer in z'n eigen bedje lag en Moeder hem. eén kus gaf, zei hij: „Maatje, weet u waarom u zoo gauw beter bent geworden? Ik heb 'n héél half roomtaartje aan dé orgel draaier gegeven"! En Moeder lachte: „Dat is mooi van je, vent., dat is mooi van je". En toen Dikkie dien avond insliep, droom de hij van honderd roomtaartjes met heer lijke mokka-puntjes, die hij aan honderd orgeldraaiers gaf! Een slim gezin. Achter een zeker dorpje lag een diep bosch. Tegen een heuveltje was een hol. Als je daar voor ligt, zeiden de jagers, hoor je een leven, als in een jodenkerk. Nu, daar hebben ze gelijk in. Van dat hol af, loopt, een trapje naar beneden. In een flin ke ruimte staat een kast-, tafel, stoelen en een fornuis. Vader Vos zit. de „Jachtcou rant" te lezen. Hij lacht, en zegt tot zijn ega„Luister eens, den heelen morgen hebben de jagers op den loer gelegen om vossen te vangen, maar ze konden ons niet krijgen", „'t- Is treurig", antwoordde Moe der Vos, „altijd moeten ze ons hebben". T:' "mTiJi '"'•'V1' lo.-.^ door. Allen zijn ze blij. De kinderen speli op den vloer met bun konijntjes op wii tjes. A'lleen d© keukenmeid is bedroefd. «Alt staiat klaar voor 't eten, maar er is g hapje vleesch. Ze vertelt het haar meest res, en moeder Vos zegt: „Jan, ga naar h veld, en zie op een slimme manier ei haasje te vangen". Jan gaat naar bove Hij wenkt met zijn vinger, maar de haa jes willen niet komen, ,,'t Is bij ons ke mis, fijn, hoor. Komen jullie ook? 't Is ec!l kermis, hoor maar!" (In 't hol is vader aai 'b dansen, en de kinderen klappen in hi i handen. Dat is van te voren al afgespn ken). Een der haasjes wilde naderbij fe men maar hij mag niet. „Neen vosje roept een haas hem toe, „mijn vader hee i zicli ook al laten verleiden. Maar ik i me niet laten verleiden. Ik ben zoo do niet." „Nu, ik spreek toch de waarheid. Lui ter dan!" zei de vos. Een Hein haas komt dichter bij. „Ja", 'k hoor 't, mag i er naar toe?" zei hij. „Nu vooruit ds maar, voorzichtig zijn hoor!" „Ik zal wi voor hem zorgen", zei Jan Vos. „Laten we maar flink voortstappen, da zijn we er gauw", zei 't haasje. „We zij er", sprak Jan. Hij ging 't trapje af en haasje was gevangen. De keukenmei braadde 't haasje. ,,Je hebt je best gedaa Jan", zei moeder, ,,'t Viel niet mee hoo moeder". 's Middags smulden ze lekker van b haasje. Hendrik van Denzen Noordwijkerhou Dat liep goed af. Jan. de Groot was de grootste waagha van het dorp. Altijd was hij haantje d voorste bij het spelen. Hij sprong over d breedste sloten en klom in de hoogste "bo:| men. Nu was het winter en het vroor aardi lederen morgen als de kinderen na< school gingen stonden de bloemen op d glazen'. Dan sloegen de jongens wel eei met hun Homp op het ijs maar deze gin er nog door. Op een morgen, toen Jan nu eenige vriendjes naar school ging, zei li dat hij best op het ijs durfde. Zijn vriem jes zeiden, dat ze het nog maar niet zo den wagen en dat hun vader het hun ve boden had. Toen ze langs een sloot kwamen zei Ja dat hij heb nu eens zou doen. Hij zette zij eene voert op het ijs en drukte er met zij volle zwaarte op. Het ijs hield. Nu zett hij ook zijn andere voet op het ijs en schoi zachtjes naar het midden. Plotselii kraakte, het en Jan schoof een eindje ten Doch er gebeurde niets „Kraken is gezoin zei Jan en hij ging weer naar liet midde Toen hij middenop stond, draaide hij zd( om en keek triomfantelijk naar zijn vrie den op den wal, maar meteen kraakte h ijs en Jan zakte er tot den hals toe in. De jongens keken elkaar beteuterd a- en wisten, niet wat te doen, alleen Wille Jansen trok snel zijn jas uit en smeet d op het ijs, terwijl hij Jan toeriep hem grijpen. Jan pakte hem gelukHg en toh trokken ze hem er uit. „Ga maar gau naar huis", zei Willem. Jan deed het kreeg van z'n va-der een geducht stand], toen moest hij onder den wol met hee. kruiken, want hij had een kou gevat. De volgenden dag ging hij weer naar school j heeft nooit meer zulke gewaagde poginge gedaan. Rika ,.v. Bexkum, Alphen a. d. Rij: Pa's verjaardag. Nog een week en pa was jarig. De kii depen die op de kostschool waren, kwame thuis. Dat viel net in den Paaschtijd, di ze hadden vacantie. Drie Heintjes w; ren nog thuis. Dat waren Louis je, van zi ven jaar, Jan, van zes en Truusje, van jaar. En dan Beb van twintig. Die. was oo thuis. Die op kostschool waren, was Fon van twaalf en Kees van zeventien en Wii van achttien. Dan hij aan van vijftien, Ml rie van zeventien, Kees en Marie ware tweelingen. Eindelijk was de dag aangekc men. Vader, moeder, met Jan en Louisj gingen ze afhalen van den trein. Beb bief thuis met Truusje. Ze stonden al wat 1 wachten, toen opeens de trein, stil stom zonder dat ze er erg in hadden. Kees za moeder staan. Ze liepen naar liun ouder toe, zeiden elkaar gedag. „Nu nog even o de trein van de meisjes wachten", zei mot der. Deze kwam al gauw. Vlug liepen i naar huis. Toen ze een poosje" thuis warei liep Sjaan naar de piano. Pakte het boe van „Mijn- hondje" en begon te spelen. D anderen zongen lustig mee. Zoo werd lie een gezelligen dag. Eindelijk was de dag aangekomen en va der was jarig. Al om zes uur kwam moede boven. Zeg, staan jullie op? Doe je Zon da.gsche goed maar aan. Half zeven w alles al Haar. Samen gingen ze naar bene den. Moeder gaf de cadeautjes. Toen git, gen ze naar Pa, die zat in een versierd stoel. Moe liep voorop. Van moe kreeg p een mooi rookstel, van Kees en Wim eei portemonnaie. Van de anderen op Beb n een zijden kussen. Van Beb een groot' taart. Nu zei moe: „Zeg Louisje kom eem voor den dag!" 'b Meisje ging voor pa staat en begon: Lieve pa. f Kleine zusje komt vandaag - Met haar versje o zoo graag. e Wenscht U vader lief zoo blij e Veel geluk op uw feestgetij. - Ik zal bidden, eiken dag Dat U heel lang leve.n mag, En dat ook uw Louisje klein Steeds een Örave meid mag zijn. d Zeg nu eens hoe vindt U dat Wist U dat 'k een versje had, d Niet! Dan zijt U vast tevree Neefi maar hoor. dat valt me mee! Allen klapten in de handen. En riepe- hoera! Na een poosje gingen ze ■naar kerk. Eindelijk gingen de kinderen wee' naar de kostschool. Allen vonden 't jam mer, maar er was niets aan te doen. rv-p„i-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 10