VOOR ONZE KINDEREN CORRESPONDENTIE. X elson, Yoorhout. Ja, dat wist- ik weil, dat liet boek bevallen zou en - dan het zal met genoegen gelezen en bestudeerd worden, ook door de overige huisgenooten, door vader en groote broer vast. niet liet minste. Vandaag laat ik „Zonneschijn" plaatsen. De vorige week kwamen we veel ruimte te kort. Dag Nelson! Veel groetjes thuis A g a t h a Co melisse, L c id e n. Zoo Agatha, kom jij ook eens even laten zien, hoe 'n mooi. opstelletje je maken kunt. Voor dezen keer wil ik direct aan je wensch voldoen en wel ter aanmoedi ginganders gaan zij, die aan den wed strijd meedoen, voor. Denk hieraan voor later. Ik hou mij stcecls aanbevolen voor mooie stukjes van jouw hand.Dag Agatha! Groet vader en moeder van me! Doornroosje, S t o m p w ij k. Ik hou je aan jc woord Roosje! Je belooft gauw wat te zullen maken enweet wel: be lofte maakt schuld. Ik wacht dus af en het zal me benieuwen, of het waard is gedrukt te worden, zooals je zegt. Dag lief Niecht-je! Wat zijn die Stompwijkertjes toch gelukkig geweest, hé! A 1 i v. d. W iel, Leiden. Ik maak het goe-d. Dank je? En jij ook, dan hebben we beiden geen klagen. Dat verhaaltje is ook lang niet kwaad. Men moet ook alleen zit ten Ali, om ccn mooi opstelletje te maken. Drukte om je heen, leidt af. En dat mag niet. Zie vandaag eens! Dag Ali! Joh a-n n a Scheffers, Stomp- w ij k. Zeker Johanna zijn de kinderen uit Stompwijk gelukkig! Bij den volgenden wedstrijd moeten jclic met heelc escadrons komen opdagen, misschien vallen dan alle prijzen wel buiten de stad. Wie zal liet zeg gen? Ik kan er niets af of aan doen. Wees jij welkom, in ons Kringetje! Er. het opstel als het eigen werk is laat ik de volgen de week plaatsen. Met hand en groet! P i m Verhuist, L e i cl e n. Ik wacht altijd nog op het beloofde verhaaltje! Maak ook de groeten aan Ton, Ada en Mary. Je hebt er dezen keer zoo'n beetje de hand mee gelicht, vriend! Dat is niet de weg! Dag Pim. Clivia, Z o e t e r w o u d e. Weet je wat je eens moest maken! Beschrijf eens een uitstapje naarb.v. Limburg of naar Zee. Tom mag gerust een beetje helpen! Ik zeg in aar, twee weten er altijd meer dan een, wat jij Clivia! Met de stevige vijf! Daag! Zooals ik de vorige keer schreef, zou Jan Bokern loten om den troostprijs en wel onder de drie deelnemers, die bij toeval vergeten waren en dus niet meegeloot had den. Do uitslag was: „Jan Bokern wint boek". Ik zeg maar, dat Jantje is- zoo dom nog niet. Hoe het. ook zij: het lot heeft be slist en Johny Langeveld en Jan Warmer dam behooren nu eens niet tot de gelukki gen. Jammer, maar niets aan te doen, vrien den De volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven en der vragen. Geduld maar: Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd. Leder krijgt z'ii beurt. Ik vergeet niemand. Oom WIM. „BERNADETTE" Vrij bewerkt naar het Gulden Boek van Kanunnik Voneken te Luik door L. v. Zandwijk Jr. XVII. „Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis". Den 3den Maart, verscheen de geheim zinnige Dame niet, en Bernadette ging heen met het gezegde: „Morgen keer ik weder." Den andereu dag was de toeloop van nieuwsgierigen enorm groot; zonder over drijving mag men zekej zeggen dat er ]5 tot 20 duizend mensehen tegenwoordig waren. De meesten van hen verwachtten iets buitengewoons. Er waven er die hoop ten dat de Dame zich aan de menigte zou vertoonen; anderen dachten, dat zij haren naam zou bekend maken. Zij werden teleurgesteld, Bernadette's visioen duurde bijna een uur, maar er ge beurde niets. Na. de 'verrukking ging de menigte ietwat teleurgesteld heen. Het afscheid van dc Dame was als gewoon en nu de vijftien dagen om waren vroeg men aan Bernadette of zij nog naar de grot zou wederkeéren. ,,Ja, wel, zeide Berna dette, ik zal steeds wederkeeren, maar of de Dame zal verschijnen, weet ik niet." Op den 24stcn Maart, het was den voor avond van hot feest van Maria Boodschap, leek het wel of er een geheimzinige tocht over de gansche streek ging en de men sehen naar de Massa biel a-grot dreef. Ook Bernadette deelde daarin, het was alsof een. geheimzinnige stem haar zeidc naar de Grot te gaan. Dien ganschcn nacht kan zij niet slapen en gedurig .Wees ge groet" biddend, bereidde zij zich tot het. geluk voor, dat haar te wachten stond. Het. was heel vroeg toen zij opstond en zich naar de Grot begaf. O, wonder, de grot was schitterend verlicht en dc Dame wachtte op haar. Daar wat nu volgt het voornaamste deel van het gulden verhaal is, zal ik het Ber nadette zelf aan mijn kleine lezers (essen) laten vertellen: „Zij vertoonde zich, zoo sprak zij, met vredigen stillen lach op het gelaat en aanschouwde de menigte als een ieedere moeder hare kinderen. Toon ik voor de Dame neerknielde, bond ik nederig mijn verontschuldiging aan dat ik zoo laat gekomen was. Met een fe vriendelijke hoofdknik, zeide zij mij, dat ik niet om verschooning hoefde te vragen, Dan betoonde ik haar al mijn genegenheid al mijn eerbied en zeidc haar, hoe geluk kig ik was haar weder te zien. Toen ik ganscli mijn hart voor haar had uitgestort, nam ik mijn rozenkrans. En terwijl ik bad, kwam het vurig verlangen in mij op, aan de Dame hare naam te vragen en dit ver langen voelde ik gedurig aangroeien. Ik vree sera toch haar lastig te vallen, door zoo dikwijls cle stee-cis onbeantwoorde vraag te doen en toch was er iets dat mij dwong te spreken. Langer kon ik mij niet bedwingen en ik vroeg de Dame mij wel te willen zeggen, wie zij was. (Nooit heeft Bernadette gezegd hoe zij hare vraag ge steld hoeft). Zooals bij mijn vorige vragen boog de Dame het hoofcl en knikte mij vriendelijk toe, maar antwoordde mij niet. Ik voelde mij moediger en vroeg het nogmaals. We derom knikte de Dame mij vriendelijk toe maar liet mij zonder antwoord. Een derde maal smeekte ik Haar met- gevouwen handen een antwoord op mijn vraag te geven, ik begon mijn gebed op- Hier werd de kleine. Bernadette diep ontroerd en hernam haar verhaal: „De dame stond recht boven den roze laar. evenals zij op de wondere medaille is, afgebeeld. Op mijn derde vraag nam Zij een ernstige- ingetogen houding aan En dan vouwde zij hare handen op de borst.... Zij aanschouwde -den Hemel.... dan deed zij langzaam de handen los, boog zich naar mij en zeide met bevende stem: „Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis". Toen Bernadette, die laatste woorden hoorde, hoog Bcrnadott e het hoofcl en her haalde de gebaren der Dame. O, mijne kleine lezers kunt- gij u de vreugde voor stellen van de aanwezigen toen Zij Haren naam bekend gemaakt- had door den mond van hare kleine beschermelinge Bernadet te. Ongetwijfeld juichte de Hemel en be zongen. de Engelen den lof over de Moe der Gods. De aanwezigen werden door heilige geestdrift ontstoken en in de Grot weer klonken de aanroepingen „O. Maria, zon der zonde ontvangen bid voor ons, die ohze toevlucht tot U nomen." En van nu af aan werd de verschijning den naam gegeven, die ,al dikwijls vaag was uitgesproken nl. O. L. V. van cle Grot- of O. L. V. van Massabiela. (Wordt vervolgd). Frits Oppenheim. Een oorspronkelijk verhaal voor de grooten door Joh an de Graaf. VIII. Reed® e enige weken zwierven zij zoo rond en nog steeds hadden zij niets ont dekt. Op een morgen echter, was Frits uit alle macht aan het hakken in den grond, met behulp van een houweel, toen hij plotseling een juichkreet slaakte, waarop Jan ijlings kwam toegeloopc-n. „Het- eerste goud", riep Frits met blin kende oogeh. Ze wierpen zich op hun knieën om de kluiten uiteen te halen en ja, overal kleine stukjes goud, vuil natuur lijk maar toch echt zuiver goud. Overal gingen zij nu aan het hakken en ja zij sche nen werkelijk op een goudader te zijn aan geland. Eenige dagen konden zij ongestoord doorwerken op zoek naar meer goud. Het was wel een zwaar werk in den stijf bevroren grond, en soms was het zelfs on mogelijk erin te komen. Doch op een avond begon het te sneeuwen, eerst langzaam, doch op liet laatst werd het een ware sneeuwstorm. Dat zag er leelijk uit, nu was liet goudzoeken bijna geheel onmogelijk. Toen besloten beiden om dan morgenoch tend aan te vangen met den bouw van een flinke hut en een stal voor de paarden. En zoo togen zij dus met een zware bijl ever den schouder het bosch in. De eene boom na de andere velden zij neer, en reeds tegen den middag hacklen zij een flinke stapel boomstammen klaar lig gen. Toen besloten zij op jacht te gaan, daar hun vleeschvoorraad op was. In het eerst hadden zij weinig succes, maar hoe verder ze het woud binnendron gen hoe meer wild er door hen geschoten werd. Opeens» hoorden zij tot hun schrik een vreeselijk geknor, dat 'uit een boschje van kreupelhout kwam. Beiden deinsden terug en op hetzelfde oogenblik week het hout opzij, en schobt er een geweldig groot, wild zwijn uit. Met gebogen, kop rende het op de beide jagers in, en nog eer Frits zijn geweer op hem aan hacl kunnen leggen had het monster lieni bereikt. Toen trolc Frits zijn jachtmes en stak het tot aan het heft in den lia-ls van het dier. Op het zelfde oogenblik klonk er een schot. Jan hacl op liet zwijn gevuurd. Brul lend weerde het doodelijk gewonde dier zich tot zijn nieuwen aanvaller. Deze niet op zijn aanval bedacht verschanst zich ach ter een boom. Doch nu heeft Frits zijn geweer aange legd, hij trekt dc liaan over, en met een zwarén plof valt het monster dood neer. Hoe nu het zware dier mee te krijgen? Ter plaatse afslachten is het beste. Zij nemen hun messen en snijden al het- bruik bare vleesc-h af. Daarna begeven zij zich naar hun tent om er al vast een gedeelte van te braden. Na een half uurtje reeds slaan de vlammen hoog op en wordt er aan een spits gesto ken een flink stuk vleesoh gebraden. Dc volgende morgen vingen zij aan met het bouwen van een hut. Vier gaten gehakt voor dc hoekpalen, en daarna werden de muren en het dak opge trokken. Het geheel werd met twijgen en bladeren tocht- cn vochtvrij gemaakt- Een deuropening, cn een gat in het dak voor de rook, en het huis is klaar. Het is reeds avond als dc vrienden klaar zijn gekomen met het zware werk. Den volgenden dag werd de stal opge trokken, en reeds tegen den a-vond stonden de paarden voor de geïmproviseerde ruif in den warmen stal. Dien nacht begon de sneeuwstorm met vernieuwe kracht. „Het- is maar goecl dat onze hut klaar is," zei Jan, „anders zou onze tent beslist bezweken zijn!" Op hetzelfde oogenblik werd hun oor ge troffen door een vreeselijk gehuil in de verte. (Slot volgt). Marietjes Suikervarkentje, door Ali v. d. Wiel. Marietje stond met haar neusje gedrukf tegen de ruiten van 'n kookwinkel. O. wat 1 mooi en heerlijk was dat alles Er lag van a'lles uitgestald. Maar Marietje hacl geen oogeu voor de taartjes, de chocolade en cle bonbons. Wat al haar aandacht trok, was '11 rose suikervarkentje met blauwe oogen. Een leuk beestje. Toevallig had ze 't hier ontdekt- Want ze woonde 'n 'eind verder. Ze was maar 'n arm meisje. En niet een zucht bedacht ze dat toch nooit zou krij gen. Als ze naar school moest- ging ze eerst even naar de Bree straat, kijken of 't var kentje er nog stond. Ja hoor, 't stond, er nog en om den hals 'n blauw lintje met. den prijs er op, zestig cent. Een poos geleden was ze begonnen te sparen maar zc had 't niet verder dan twintig cent gebracht. Want haar vader was ziek geworden. Voortaan kreeg ze geen zakgeld meer want moeder had 't geld nu zelf hard noodig. Omdat vader nu wegens ziekte niet kon werken en dus geen gold verdiende, waren ze hard achteruit gegaan met de huur. Nu zouden zo naar een huisje trekken in een armerlijiker buurt. Op een keer was ze gaan wandelen met kleine broer. Ze kwam langs den spoorweg. Opeens bleef ze verschrikt staan. Wat zag ze dan wel? Op de rails lag ii groote zware steen. Mijn Hemel, wat zou er gebeuren als de trein kwam. Ze j ging op haar hurken zitten en probeerde met alle macht om den steen buiten de rails 'te krijgen. Onmogelijk c-n in de buurt was geen menseh te zien. Wie zou haar nu kunnen helpen. Opeens schoot haar iets te binnen. Ze had op school gehoord dat roocl diende als noodsignaal. Zonder zich te be denken trok ze haar roode blouse uit en wuifde er hoog mee boven haar hoofd, 't Duurde niet. lang of zc hoorde den trein al aankomen. ..Heer, geef dat ze me zien", bad ze De trein kwam al nader en nader. En Marietje zwaaide de blouse zoo hoog ze maar kon. Opeens een schril gefluit.... Met een machtigen schok staat de trein stil. Nog een meter of tien van den steen af. Aan alle raampjes vertoonden zicli de hoofden van de menschen. De conducteur sprong uit -clen trein en de machinist spoed de speurend rond. In één adem. schreeuw de Ma-rietje daar ligt 'n groote st-een op cle rails. De conducteur -vroeg haar naam cn waar ze woonde. Toen ze het gezegd had holde ze gauw met haar broertje naar huis. Toen ze thuis wa-s kwam er opeens een luxe auto aan. In deze buurt? Dat was iets vreemds. Zou het 'de huisbaas zijn? Ma-ar neen. Twee lie eren stapten uit. Va der richtte zich uit de bedstee op en maak te 'n diepe buiging. Moeder keek de be zoekers angstig aan. Dc heeren groetten vader en moeder en zeiden dan tegen Ma rietje, nadat hij eerst alles tegen vader had gezegd. Omdat je «nu zoo'n dapper meisje ben, mag je zeggen wat je graag .hebben wil. O ik weet al wat. Op dc Br ee straat staat 'n rose suikervarken, 't kost •zestig cent. Je krijgt het- hoor, zeiden de heeren. O, wat fijn, juichte zij. En dat huis, zeide hij tot vader, koop ik voor u. Vader en moeder bedankten hartelijk. Om zeven uur werd 't thuis gebracht. Er zat van alles in en ook het zoo vurig verlangde suikervarkentje, 't Was maar goed dat ik 'n roode blouse aan had zei ze. Nou dat was zeker gelukkig, sprak vader. Zonneschijn. Hoe lang nog meneer? Geduld maar meisje. Nog eén paar week jes misschien. Als de zon er eerst maar is. Die zon blijft- zoo lang weg! Bezorgd keek Moeder naar Corry; zoo lang lag ze daar al aan die heupziekte. Telkens nieuwe hoop, telkens nieuwe teleur stelling. Nog een paar weekjesdan naar bui ten, heerlijk! dan spelen met de ande renniet als een manke achteraan ko mend, maar echt mee springen en dansen. Heerlijk zou dat zijn! Haar frissche kleur zou ze weer krijgen. Nog een paar weekjes.... ja, dat was 't heerlijkste, van alles, dan zou ze liaar plechtige H. Communie doen. Ja, 't was zeker, cle Professor had toch gezegd, als de zon er is. Dagen van regen en kou wisselden elkaar af. Geen straaltje zon wilde doordringen in het kamertje van Corry. Maar ook wilde geen straaltje der zon doordringen in 't hartje van baar. De andere kinderen gingen lachend en pratend voorbij. Zij gingen naai de voorbereiding. Die zouden wel hun H. Communie doen. Alles was zonneschijn bij die kinderen. De groote dag was er. Heel vroeg zat Corry al rechtop in haar bed. Zou ze het wagen er even uit. te gaan, heel zachtjes maar.... Langzaam eerst het rechter, toen vlug het linkerbeen; daar stond ze. Nu 't gordijn voor het raam weg „O! de zon!" Dc kamer was vol licht. Maar ook was het licht in haar oogen en haar blijde ziel. Het heelc huis was vol zon, vol tintelend geluk. Het orgel in de kerk speelde een mee slepende en melodieuse zang. De Commu- nïekiuderen, afgehaald door bruidjes en cle misdienaars kwamen stil en gelukkig in de woning van God, die een schittering was van licht en zonneschijn. Het was alsof de palmen op het hoogaltaar de onschuldige kinderrij toewuifde en alsof de smetlooze lelies jubelden: „blijf zoo blank als wij". De gebrandschilderde ruiten wierpen als om strijd cle mooiste kleurschakeeringen aan de voeten van het Allerheiligste Sacrament. En de lieve Jezus lachte vanuit zijn schitte rende monstrans die lieve kinderen toe en verrijkte hun geest met de heerlijkste idea lenmaar zag men wel goed, was het dan toch waar, dat de. goede Jezus droef bleef kijken naar één punt, naar één plaatsdie ledig was? Met juichend hartje ging Corry naar het bed terug. Nog een paar stappen cn.ze moest zich aan het ledikant vastgrijpen, de bleeke lippen kleurden zich onheilspel lend rood. „Goeden morgen, Corry. Hoe is 't. er nu mee?" De laatste woorden stierven weg op de lippen van Moeder. Bleek cn verschrikt staarde zij op het witte laken van waar groote roocle vlekken haar onmeedoogend aanzagen. „Moeder, de zon", wilde Corry jubelen, maar het was slechts een fluisteren. Dc zon zonk steeds lager en zou weldra haar laatste blijde stralen laten schijnen over de eindelooze wijdte. En liet was alsof niet het dalen van de zon ook liet leven van Corry heen gegaan was. Alleen als zij haar oogen opsloeg kon men in die diep-blauwe ziel lezen, hoeveel zij van het leven hield en hoe zij er aan 'hing mot alle kracht en steeds nog hoopte, hoopte op de zon..., de lieve zon.cle reddende zon. Tingting.... Alle aanwezigen'kniel den neer voor de almachtige God. Men hoorde niet anders clan een gedempt gesnik, en de onregelmatige ademhaling van Corry., Dc laatste en hevigste strijd werd gestre den. De -strijd van een jong leven met den eeuwigen doocl. De borst ging hijgend op en neer.... maar nog steeds schitterde in die ziel zonnige diealen, hoop op het leven, levenslust. De Priester nam de H. Teerspijze en ziehet was- -alsof dat jonge leven, dat hunkerde naar zon en liefde, nu slechts- op ging in zalig genot. Deze dag stond de zon te stralen aan den hemel. Deze clag moest cle dag van haar plechtige H. Communie zijn. Zij hacl er naar verlangd mét geheel haar ziel, ze had zich voorbereid op ha-ar manier. Nu had cle Lieva Jezus haar wensch vervuld. Zij had niet tot Hem kunnen komen, maar nu kwam Hij tot haar. Na eenige minuten van stil, diep' geluk richtte Corry zich een weinig op en met zacht trillend stemmetje zei ze: „Moedertje, droog uw tranen maar af. Zusjes laat me jullie voor het laatst nog met een vroolijk gezicht zien. Daar hou ik zoo van". Mat viel ze in de kussens terug. Een laat ste zuchten haar blanke ziel kon jube len met de smetlooze lelies. Zij steeg om hoog naar cle Zon. en koesterde zich in Zijn Goddelijke stralen. En al hooger en hooger steeg zij naar de eeuwige. Zonneschijn. En mét de engelen jubelde zij uit volle borst: O Liéve Zonne mij, Gij maakt d-e ziel zoo blij. N e 1 s on. De betooverde stier. (Een sprookje). Naverteld door Bernard van Dieren. Lang, lang geleden woonde er in een kasteel een schoone prinses. Zij was het eenige kind harer ouders. Bij haar geboor te hadden alle toovergodimien haar kost bare geschenken gegeven; geen booze wen- schen waren er over haar wieg uitgespro ken. Maar de fee, die haar verstand en geest hacl geschonken, had eenige woorden gesproken, die haa-r ouders zorg gaven. Zij -zal mijn geschenken noodig hebben had cle fee gezegd. Als zij ze goed gebruikt, dan zullen deze gouden 'ballen haar goede dien sten bewijzen. En terwijl zij het kind kuste, liet zij drie mooie gouden ballen op haar kussen achter en zoodra de kleine prinses ze zag, stak zij er lachend de kleine hand jes naar uit. 't Waren natuurlijk too-ver- ballen; zij waren' klein genoeg voor de teere handjes van de prinses, maar ze wer den grooter naarmate zij opgroeide en toen ze zestien jaar oud was, waren ze zoo groot a-ls een sinaasappel. Ze waren wel van goud, maar hard noch zwaar en niets kon ze indrukken of vuil maken. De prinses be schouwde ze dan ook als ha-ar liefste speel goed. Ze had ze altijd bij zich, en toen ze tot een groot meisje was opgegroeid kon zij ze dor aanhoudende oefening net zoo behendig vangen als een goochelaar. Ze gooide ze alle drie in de hoogte en er viel er nooit een op 'den grond. De ouders, die zich de woorden der fee herinnerde, waren blij, dat zij dit toovergeschenk zoo liefhad, en aan ieder in het paleis wa-s het verboden haar uit te la-chen of te zeggen clat het kinderachtig stond voor zoo'n groote prin ses. Ze dachten daar -ook niet over, want iedereen hield veel van de prinses, omdat, zij zoo lief was. Zij was ook heelemaal niet kinderachtig, want zij leerde goed, was zelfs verstandig en moedig. Ze was zoo gélukkig, dat ze de glinste rende ballen wel geleek, die elke zonne straal opvingen en gevangen hielden. Tot haar zestiende jaar had geen wolkje dat geluk verduisterd. Maar nu merkte zij op, dat de koning haar vader, er ernstig en bezorgd uitzag en dat boden in allerijl uit alle declen van 't rijk tot hem kwamen. Een paar malen had ze woorden gehoord, die ze niet 'kon verstaan, maar die onheil sche nen te voorspellen. Maar daar haar ouders wenschten hun dochter verdriet te bespa ren, hadden de koning en de koningin 'be volen. dat -niemand haar 't onheil zou me- dedeelen, dat 't land getroffen hacl, en de prinses kon dus niets te weten komen. Op -een dag toen zij in de tuinen wandelde, als naar gewoonte met haar ballen spelen de, ontmoette zij een jong meisje, dat half in. de struiken verborgen was en bitter weende. De prinses bleef staan en vroeg haar wat er aan scheelde, maar t meisje schudde 't hoofd, weende en weigerde te antwoorden. Ik mag 't u niet zeggen prin ses. zei ze. Ik mag niet. Gij zijt goed en ge hebt- geen schuld aan mijn ongeluk. En meer wilde ze niet zeggen. Zij was de doch ter van den tuinman des konings. De gou vernante scheen verschrikt, toen ze zag met wie de prinses praatte en beknorde het- meisje, dat ze de prinses allerlei narig heden wilde vertellen. De prinses verbaas de zich hierover, want op bevel van den koning en de koningin, moesten haar_ hof dames haar steeds aansporen om vriende lijk te zijn en die menschen die verdriet hadden, steeds te troosten. Ze keek er dan ook vreemd van op dat haar gouvernante- haar onmiddellijk gebood mee naar het kasteel terug te kecren. Zij gehoorzaamde, maar dacht ik zal er morgen mijn moeder eens over spreken, misschien kan zij wel wat. doen voor dat meisje cn haar verdriet verminderen of een middel vinden om haar er af te helpen. Toen zij den volgenden dag wakker werd, scheen de zon helder en dat maakte haar zoo vroolijk. dat zij haar nieuw kleedje met goud versierd aandeed. Tot haar verbazing kreeg zij een bood schap van den koning en koningin om haar te verzoeken den geheelen dag in haa-r ka mer te blijven. Dit bedroefde ha-ar wel erg maar zij wilde haar ouders toch gehoor zamen, maar waarom zouden ze haar de reden er niet van verteld hebben, ze was nu toch al zestien jaar, dus zoo'n klein kind niet meer. Den volgenden dag ging alles'zijn gewonen gang. Nooit waren haar ouders liefderijker geweest, zij schenen haa-r aan te zien, alsof ze nooit hadden ge weten, hoe lief hun dochter was. En -nu zij zag dat haar ouders zoo verheugd waren wilde zij haa-r ouders geen verdriet doen om hen mét vragen lastig te vallen, die zij misschien niet wilden beantwoorden. Ala gewoonlijk ging zij weer aldoor de tuinen van liet- ka-steel bewandelen en hoorde zij weer iemand bedroefd schreien. De prinses ging er naar toe en zag wederom een meis je van haar leeftijd dat zij zeer goed ken de, want het was de dochter van de ki-ppen- verkoopstei's der koningin. (Slot volgt). Naar den tandarts. Op een. keer kreeg ons Jantje kiespijn. Zijn moeder hacl in lied een doek om zijn wang gedaan, ma-ar dat hielp niet. Daarom nioe'st ik maar op een middag met moeder na-ar den tandarts. Nu je kunt begrijpen, hoe naar ons Jantje dat vond. Toen wij dan ook op weg gingen, trok hij lang -geen vriendelijk gezicht. Bij den tandarts aangekomen, zette Jantje het- op een huilen. Eindelijk aan de beurt gekomen, durfde hij niet te voorschijn te komen. Maar de tandarts was een vriendelijk man en sprak, lieve jongen ga maar zitten, want het is zoo gebeurd. Daarna liet Jantje zich rustig helpen, de kies werd eerst verdoofd, dan siou de pijn met trekken veel minder zijn. Maar Jantje liet toch even zijn stem hooren. Daarna werd de kies getrokken, da-t was zoo gebeurd. Het- gezicht van Jantje klaar de al meer op, zooals iedereen wel begrij pen kan. De dokter zei dat hij een flink© jongen was. Toen hij dan ook thuis kwam, was hij blij, dat de kies eruit was, want- nu had hij van die nare kiespijn geen last meer. Hans Bokern. Luie Hein. Hé, hé is me dat effen sjouwen, zuchtte Hein. Dat vrachie moet ik heelemaal op dat andere dorpje brengen, terwijl 't zoo warm isTerwijl hij dat zei, nam hij zijn rooie zakdoek uit zijn zak en- veegde ziju gezicht af. Hein was 'n loopjongen bij 'n baas die :n- verfwinkel had. Hij moest nu twee groote tonnen wegbrengen. Hein was dat werkje, niet gewend, want- hij was lui cn geen flinke jongen. Nou, zei Hein ik zal maar weer verder gaan. Daar liep Hein weer te puffen. Wanneer ik bij dat bosch ben, dan ga ik even rusten dacht hij. Toen hij dan ook bij 't- bosch gekomen was, zette hij den kruiwagen met de twee tonnen er op neer en vlijde zich in 't mos neer. Weldra viel -hij in slaap. In dat bosch huis den ook apen. 'n Aap had Hein zien lig gen en nam 'n eikel en gooide die op Hein zijn kale knikker. O, oei, de wereld ver gaat, help, help, gilde Hein. Eindelijk was Hein klaar wakker. Toen begreep Hein alles en keek in 't rond. Ja, daar zag ie de aap zitten. Zoo'n leelijker-dEn hij balde zijn vuist. Teen ging die weer verder en hij voelde zich heel wal opgeknapt. Toen hij eindelijk in 't dorpje gekomen was, ging hij naar den kooper toe aan wien hij 't af moest geven en ging toen weer terug, blij dat hij dat- vrachie kwijt was. Agatha Cornelisse. Lied van schoonheid en rijkdom. Dat zijn er de leliën Met Keur kelken zoo rein, Dat is er cle bloesem Met baar geuren zoo fijn. Dat is er de dauw, Die de velden bedekt: Heel vroeg eer de zonne Ze liefelijk wekt. Dat is er 't fluisteren Van den zoel, zaehten wind. Die speelt met de lokken Van 't lief lachend kind. En 't is ook het ruischen Van 't- goud gele graan, Dat in rijkdom en schoonheid Wedijvert te zaam. Dat zijn ook de boomen, Die zoo schitterend daar staan. En met de heerlijkste vruchten Zoo prachtig belaan. En dat zijn ook de zangen. Van den vogel in 'b woud, En 't zacht murmelend beekje In 't zonnige goud. Ja, en 't is ook het bloempje In de stralende zon. Waar 'b gonzende bijtje Den honing uit won. O, ziet om U henen. En luister naar 't lied, Dat- in juichende tonen De natuur U toch biedt? De natuur in haar leven, Die schoonheid U baart Is, oni die schoonheid en rijkdom Het aanschouwen zoo waard! Theodora-.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 12