VOOR ONZE
KINDEREN
CORRESPONDENTIE.
X elson, Yoorhout. Ja, dat wist- ik
weil, dat liet boek bevallen zou en - dan
het zal met genoegen gelezen en bestudeerd
worden, ook door de overige huisgenooten,
door vader en groote broer vast. niet liet
minste. Vandaag laat ik „Zonneschijn"
plaatsen. De vorige week kwamen we veel
ruimte te kort. Dag Nelson! Veel groetjes
thuis
A g a t h a Co melisse, L c id e n.
Zoo Agatha, kom jij ook eens even laten
zien, hoe 'n mooi. opstelletje je maken
kunt. Voor dezen keer wil ik direct aan
je wensch voldoen en wel ter aanmoedi
ginganders gaan zij, die aan den wed
strijd meedoen, voor. Denk hieraan voor
later. Ik hou mij stcecls aanbevolen voor
mooie stukjes van jouw hand.Dag Agatha!
Groet vader en moeder van me!
Doornroosje, S t o m p w ij k. Ik hou
je aan jc woord Roosje! Je belooft gauw
wat te zullen maken enweet wel: be
lofte maakt schuld. Ik wacht dus af en het
zal me benieuwen, of het waard is gedrukt
te worden, zooals je zegt. Dag lief Niecht-je!
Wat zijn die Stompwijkertjes toch gelukkig
geweest, hé!
A 1 i v. d. W iel, Leiden. Ik maak het
goe-d. Dank je? En jij ook, dan hebben we
beiden geen klagen. Dat verhaaltje is ook
lang niet kwaad. Men moet ook alleen zit
ten Ali, om ccn mooi opstelletje te maken.
Drukte om je heen, leidt af. En dat mag
niet. Zie vandaag eens! Dag Ali!
Joh a-n n a Scheffers, Stomp-
w ij k. Zeker Johanna zijn de kinderen uit
Stompwijk gelukkig! Bij den volgenden
wedstrijd moeten jclic met heelc escadrons
komen opdagen, misschien vallen dan alle
prijzen wel buiten de stad. Wie zal liet zeg
gen? Ik kan er niets af of aan doen. Wees
jij welkom, in ons Kringetje! Er. het opstel
als het eigen werk is laat ik de volgen
de week plaatsen. Met hand en groet!
P i m Verhuist, L e i cl e n. Ik wacht
altijd nog op het beloofde verhaaltje! Maak
ook de groeten aan Ton, Ada en Mary.
Je hebt er dezen keer zoo'n beetje de hand
mee gelicht, vriend! Dat is niet de weg!
Dag Pim.
Clivia, Z o e t e r w o u d e. Weet je
wat je eens moest maken! Beschrijf eens
een uitstapje naarb.v. Limburg of naar
Zee. Tom mag gerust een beetje helpen!
Ik zeg in aar, twee weten er altijd meer dan
een, wat jij Clivia! Met de stevige vijf!
Daag!
Zooals ik de vorige keer schreef, zou
Jan Bokern loten om den troostprijs en wel
onder de drie deelnemers, die bij toeval
vergeten waren en dus niet meegeloot had
den. Do uitslag was: „Jan Bokern wint
boek". Ik zeg maar, dat Jantje is- zoo dom
nog niet. Hoe het. ook zij: het lot heeft be
slist en Johny Langeveld en Jan Warmer
dam behooren nu eens niet tot de gelukki
gen. Jammer, maar niets aan te doen, vrien
den
De volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven en der vragen.
Geduld maar: Keulen en Aken zijn niet op
één dag gebouwd. Leder krijgt z'ii beurt. Ik
vergeet niemand. Oom WIM.
„BERNADETTE"
Vrij bewerkt naar het Gulden Boek van
Kanunnik Voneken te Luik
door L. v. Zandwijk Jr.
XVII.
„Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis".
Den 3den Maart, verscheen de geheim
zinnige Dame niet, en Bernadette ging
heen met het gezegde: „Morgen keer ik
weder."
Den andereu dag was de toeloop van
nieuwsgierigen enorm groot; zonder over
drijving mag men zekej zeggen dat er
]5 tot 20 duizend mensehen tegenwoordig
waren. De meesten van hen verwachtten
iets buitengewoons. Er waven er die hoop
ten dat de Dame zich aan de menigte zou
vertoonen; anderen dachten, dat zij haren
naam zou bekend maken.
Zij werden teleurgesteld, Bernadette's
visioen duurde bijna een uur, maar er ge
beurde niets. Na. de 'verrukking ging de
menigte ietwat teleurgesteld heen. Het
afscheid van dc Dame was als gewoon en
nu de vijftien dagen om waren vroeg men
aan Bernadette of zij nog naar de grot
zou wederkeéren. ,,Ja, wel, zeide Berna
dette, ik zal steeds wederkeeren, maar of
de Dame zal verschijnen, weet ik niet."
Op den 24stcn Maart, het was den voor
avond van hot feest van Maria Boodschap,
leek het wel of er een geheimzinige tocht
over de gansche streek ging en de men
sehen naar de Massa biel a-grot dreef.
Ook Bernadette deelde daarin, het was
alsof een. geheimzinnige stem haar zeidc
naar de Grot te gaan. Dien ganschcn nacht
kan zij niet slapen en gedurig .Wees ge
groet" biddend, bereidde zij zich tot het.
geluk voor, dat haar te wachten stond.
Het. was heel vroeg toen zij opstond en
zich naar de Grot begaf. O, wonder, de
grot was schitterend verlicht en dc Dame
wachtte op haar.
Daar wat nu volgt het voornaamste deel
van het gulden verhaal is, zal ik het Ber
nadette zelf aan mijn kleine lezers (essen)
laten vertellen:
„Zij vertoonde zich, zoo sprak zij, met
vredigen stillen lach op het gelaat en
aanschouwde de menigte als een ieedere
moeder hare kinderen.
Toon ik voor de Dame neerknielde,
bond ik nederig mijn verontschuldiging aan
dat ik zoo laat gekomen was. Met een
fe
vriendelijke hoofdknik, zeide zij mij, dat ik
niet om verschooning hoefde te vragen,
Dan betoonde ik haar al mijn genegenheid
al mijn eerbied en zeidc haar, hoe geluk
kig ik was haar weder te zien. Toen ik
ganscli mijn hart voor haar had uitgestort,
nam ik mijn rozenkrans. En terwijl ik bad,
kwam het vurig verlangen in mij op, aan
de Dame hare naam te vragen en dit ver
langen voelde ik gedurig aangroeien. Ik
vree sera toch haar lastig te vallen, door
zoo dikwijls cle stee-cis onbeantwoorde
vraag te doen en toch was er iets dat mij
dwong te spreken. Langer kon ik mij niet
bedwingen en ik vroeg de Dame mij wel te
willen zeggen, wie zij was. (Nooit heeft
Bernadette gezegd hoe zij hare vraag ge
steld hoeft).
Zooals bij mijn vorige vragen boog de
Dame het hoofcl en knikte mij vriendelijk
toe, maar antwoordde mij niet. Ik voelde
mij moediger en vroeg het nogmaals. We
derom knikte de Dame mij vriendelijk toe
maar liet mij zonder antwoord.
Een derde maal smeekte ik Haar met-
gevouwen handen een antwoord op mijn
vraag te geven, ik begon mijn gebed op-
Hier werd de kleine. Bernadette diep
ontroerd en hernam haar verhaal:
„De dame stond recht boven den roze
laar. evenals zij op de wondere medaille is,
afgebeeld. Op mijn derde vraag nam Zij
een ernstige- ingetogen houding aan
En dan vouwde zij hare handen op de
borst.... Zij aanschouwde -den Hemel....
dan deed zij langzaam de handen los, boog
zich naar mij en zeide met bevende stem:
„Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis".
Toen Bernadette, die laatste woorden
hoorde, hoog Bcrnadott e het hoofcl en her
haalde de gebaren der Dame. O, mijne
kleine lezers kunt- gij u de vreugde voor
stellen van de aanwezigen toen Zij Haren
naam bekend gemaakt- had door den mond
van hare kleine beschermelinge Bernadet
te. Ongetwijfeld juichte de Hemel en be
zongen. de Engelen den lof over de Moe
der Gods.
De aanwezigen werden door heilige
geestdrift ontstoken en in de Grot weer
klonken de aanroepingen „O. Maria, zon
der zonde ontvangen bid voor ons, die ohze
toevlucht tot U nomen."
En van nu af aan werd de verschijning
den naam gegeven, die ,al dikwijls vaag
was uitgesproken nl. O. L. V. van cle Grot-
of O. L. V. van Massabiela.
(Wordt vervolgd).
Frits Oppenheim.
Een oorspronkelijk verhaal voor de grooten
door Joh an de Graaf.
VIII.
Reed® e enige weken zwierven zij zoo
rond en nog steeds hadden zij niets ont
dekt.
Op een morgen echter, was Frits uit alle
macht aan het hakken in den grond, met
behulp van een houweel, toen hij plotseling
een juichkreet slaakte, waarop Jan ijlings
kwam toegeloopc-n.
„Het- eerste goud", riep Frits met blin
kende oogeh. Ze wierpen zich op hun
knieën om de kluiten uiteen te halen en
ja, overal kleine stukjes goud, vuil natuur
lijk maar toch echt zuiver goud. Overal
gingen zij nu aan het hakken en ja zij sche
nen werkelijk op een goudader te zijn aan
geland.
Eenige dagen konden zij ongestoord
doorwerken op zoek naar meer goud.
Het was wel een zwaar werk in den stijf
bevroren grond, en soms was het zelfs on
mogelijk erin te komen. Doch op een avond
begon het te sneeuwen, eerst langzaam,
doch op liet laatst werd het een ware
sneeuwstorm. Dat zag er leelijk uit, nu was
liet goudzoeken bijna geheel onmogelijk.
Toen besloten beiden om dan morgenoch
tend aan te vangen met den bouw van een
flinke hut en een stal voor de paarden.
En zoo togen zij dus met een zware bijl
ever den schouder het bosch in.
De eene boom na de andere velden zij
neer, en reeds tegen den middag hacklen zij
een flinke stapel boomstammen klaar lig
gen. Toen besloten zij op jacht te gaan,
daar hun vleeschvoorraad op was.
In het eerst hadden zij weinig succes,
maar hoe verder ze het woud binnendron
gen hoe meer wild er door hen geschoten
werd.
Opeens» hoorden zij tot hun schrik een
vreeselijk geknor, dat 'uit een boschje van
kreupelhout kwam. Beiden deinsden terug
en op hetzelfde oogenblik week het hout
opzij, en schobt er een geweldig groot, wild
zwijn uit. Met gebogen, kop rende het op
de beide jagers in, en nog eer Frits zijn
geweer op hem aan hacl kunnen leggen had
het monster lieni bereikt.
Toen trolc Frits zijn jachtmes en stak
het tot aan het heft in den lia-ls van het
dier. Op het zelfde oogenblik klonk er een
schot. Jan hacl op liet zwijn gevuurd. Brul
lend weerde het doodelijk gewonde dier
zich tot zijn nieuwen aanvaller. Deze niet
op zijn aanval bedacht verschanst zich ach
ter een boom.
Doch nu heeft Frits zijn geweer aange
legd, hij trekt dc liaan over, en met een
zwarén plof valt het monster dood neer.
Hoe nu het zware dier mee te krijgen?
Ter plaatse afslachten is het beste. Zij
nemen hun messen en snijden al het- bruik
bare vleesc-h af.
Daarna begeven zij zich naar hun tent
om er al vast een gedeelte van te braden.
Na een half uurtje reeds slaan de vlammen
hoog op en wordt er aan een spits gesto
ken een flink stuk vleesoh gebraden.
Dc volgende morgen vingen zij aan met
het bouwen van een hut.
Vier gaten gehakt voor dc hoekpalen, en
daarna werden de muren en het dak opge
trokken. Het geheel werd met twijgen en
bladeren tocht- cn vochtvrij gemaakt-
Een deuropening, cn een gat in het dak
voor de rook, en het huis is klaar.
Het is reeds avond als dc vrienden klaar
zijn gekomen met het zware werk.
Den volgenden dag werd de stal opge
trokken, en reeds tegen den a-vond stonden
de paarden voor de geïmproviseerde ruif
in den warmen stal.
Dien nacht begon de sneeuwstorm met
vernieuwe kracht. „Het- is maar goecl dat
onze hut klaar is," zei Jan, „anders zou
onze tent beslist bezweken zijn!"
Op hetzelfde oogenblik werd hun oor ge
troffen door een vreeselijk gehuil in de
verte.
(Slot volgt).
Marietjes Suikervarkentje,
door Ali v. d. Wiel.
Marietje stond met haar neusje gedrukf
tegen de ruiten van 'n kookwinkel. O. wat 1
mooi en heerlijk was dat alles Er lag van
a'lles uitgestald. Maar Marietje hacl geen
oogeu voor de taartjes, de chocolade en cle
bonbons. Wat al haar aandacht trok, was
'11 rose suikervarkentje met blauwe oogen.
Een leuk beestje. Toevallig had ze 't hier
ontdekt- Want ze woonde 'n 'eind verder.
Ze was maar 'n arm meisje. En niet een
zucht bedacht ze dat toch nooit zou krij
gen. Als ze naar school moest- ging ze eerst
even naar de Bree straat, kijken of 't var
kentje er nog stond. Ja hoor, 't stond, er nog
en om den hals 'n blauw lintje met. den
prijs er op, zestig cent. Een poos geleden
was ze begonnen te sparen maar zc had
't niet verder dan twintig cent gebracht.
Want haar vader was ziek geworden.
Voortaan kreeg ze geen zakgeld meer want
moeder had 't geld nu zelf hard noodig.
Omdat vader nu wegens ziekte niet kon
werken en dus geen gold verdiende, waren
ze hard achteruit gegaan met de huur. Nu
zouden zo naar een huisje trekken in een
armerlijiker buurt. Op een keer was ze gaan
wandelen met kleine broer. Ze kwam langs
den spoorweg. Opeens bleef ze verschrikt
staan. Wat zag ze dan wel? Op de rails
lag ii groote zware steen. Mijn Hemel,
wat zou er gebeuren als de trein kwam. Ze
j ging op haar hurken zitten en probeerde
met alle macht om den steen buiten de
rails 'te krijgen. Onmogelijk c-n in de buurt
was geen menseh te zien. Wie zou haar nu
kunnen helpen. Opeens schoot haar iets te
binnen. Ze had op school gehoord dat roocl
diende als noodsignaal. Zonder zich te be
denken trok ze haar roode blouse uit en
wuifde er hoog mee boven haar hoofd,
't Duurde niet. lang of zc hoorde den trein
al aankomen.
..Heer, geef dat ze me zien", bad ze
De trein kwam al nader en nader. En
Marietje zwaaide de blouse zoo hoog ze
maar kon. Opeens een schril gefluit....
Met een machtigen schok staat de trein
stil. Nog een meter of tien van den steen
af. Aan alle raampjes vertoonden zicli de
hoofden van de menschen. De conducteur
sprong uit -clen trein en de machinist spoed
de speurend rond. In één adem. schreeuw
de Ma-rietje daar ligt 'n groote st-een op
cle rails. De conducteur -vroeg haar naam
cn waar ze woonde. Toen ze het gezegd
had holde ze gauw met haar broertje naar
huis. Toen ze thuis wa-s kwam er opeens
een luxe auto aan. In deze buurt? Dat was
iets vreemds. Zou het 'de huisbaas zijn?
Ma-ar neen. Twee lie eren stapten uit. Va
der richtte zich uit de bedstee op en maak
te 'n diepe buiging. Moeder keek de be
zoekers angstig aan. Dc heeren groetten
vader en moeder en zeiden dan tegen Ma
rietje, nadat hij eerst alles tegen vader
had gezegd. Omdat je «nu zoo'n dapper
meisje ben, mag je zeggen wat je graag
.hebben wil. O ik weet al wat. Op dc Br ee
straat staat 'n rose suikervarken, 't kost
•zestig cent. Je krijgt het- hoor, zeiden de
heeren. O, wat fijn, juichte zij. En dat
huis, zeide hij tot vader, koop ik voor u.
Vader en moeder bedankten hartelijk. Om
zeven uur werd 't thuis gebracht. Er zat
van alles in en ook het zoo vurig verlangde
suikervarkentje, 't Was maar goed dat ik
'n roode blouse aan had zei ze. Nou dat
was zeker gelukkig, sprak vader.
Zonneschijn.
Hoe lang nog meneer?
Geduld maar meisje. Nog eén paar week
jes misschien. Als de zon er eerst maar is.
Die zon blijft- zoo lang weg!
Bezorgd keek Moeder naar Corry; zoo
lang lag ze daar al aan die heupziekte.
Telkens nieuwe hoop, telkens nieuwe teleur
stelling.
Nog een paar weekjesdan naar bui
ten, heerlijk! dan spelen met de ande
renniet als een manke achteraan ko
mend, maar echt mee springen en dansen.
Heerlijk zou dat zijn! Haar frissche kleur
zou ze weer krijgen.
Nog een paar weekjes.... ja, dat was 't
heerlijkste, van alles, dan zou ze liaar
plechtige H. Communie doen. Ja, 't was
zeker, cle Professor had toch gezegd, als
de zon er is.
Dagen van regen en kou wisselden elkaar
af. Geen straaltje zon wilde doordringen
in het kamertje van Corry. Maar ook wilde
geen straaltje der zon doordringen in 't
hartje van baar. De andere kinderen gingen
lachend en pratend voorbij. Zij gingen naai
de voorbereiding. Die zouden wel hun H.
Communie doen. Alles was zonneschijn bij
die kinderen.
De groote dag was er. Heel vroeg zat
Corry al rechtop in haar bed. Zou ze het
wagen er even uit. te gaan, heel zachtjes
maar.... Langzaam eerst het rechter, toen
vlug het linkerbeen; daar stond ze. Nu 't
gordijn voor het raam weg
„O! de zon!" Dc kamer was vol licht.
Maar ook was het licht in haar oogen en
haar blijde ziel. Het heelc huis was vol zon,
vol tintelend geluk.
Het orgel in de kerk speelde een mee
slepende en melodieuse zang. De Commu-
nïekiuderen, afgehaald door bruidjes en cle
misdienaars kwamen stil en gelukkig in de
woning van God, die een schittering was
van licht en zonneschijn. Het was alsof de
palmen op het hoogaltaar de onschuldige
kinderrij toewuifde en alsof de smetlooze
lelies jubelden: „blijf zoo blank als wij".
De gebrandschilderde ruiten wierpen als
om strijd cle mooiste kleurschakeeringen aan
de voeten van het Allerheiligste Sacrament.
En de lieve Jezus lachte vanuit zijn schitte
rende monstrans die lieve kinderen toe en
verrijkte hun geest met de heerlijkste idea
lenmaar zag men wel goed, was het
dan toch waar, dat de. goede Jezus droef
bleef kijken naar één punt, naar één
plaatsdie ledig was?
Met juichend hartje ging Corry naar het
bed terug. Nog een paar stappen cn.ze
moest zich aan het ledikant vastgrijpen,
de bleeke lippen kleurden zich onheilspel
lend rood.
„Goeden morgen, Corry. Hoe is 't. er nu
mee?"
De laatste woorden stierven weg op de
lippen van Moeder. Bleek cn verschrikt
staarde zij op het witte laken van waar
groote roocle vlekken haar onmeedoogend
aanzagen.
„Moeder, de zon", wilde Corry jubelen,
maar het was slechts een fluisteren.
Dc zon zonk steeds lager en zou weldra
haar laatste blijde stralen laten schijnen
over de eindelooze wijdte. En liet was alsof
niet het dalen van de zon ook liet leven van
Corry heen gegaan was. Alleen als zij haar
oogen opsloeg kon men in die diep-blauwe
ziel lezen, hoeveel zij van het leven hield
en hoe zij er aan 'hing mot alle kracht en
steeds nog hoopte, hoopte op de zon...,
de lieve zon.cle reddende zon.
Tingting.... Alle aanwezigen'kniel
den neer voor de almachtige God. Men
hoorde niet anders clan een gedempt gesnik,
en de onregelmatige ademhaling van Corry.,
Dc laatste en hevigste strijd werd gestre
den. De -strijd van een jong leven met den
eeuwigen doocl. De borst ging hijgend op en
neer.... maar nog steeds schitterde in die
ziel zonnige diealen, hoop op het leven,
levenslust.
De Priester nam de H. Teerspijze en
ziehet was- -alsof dat jonge leven, dat
hunkerde naar zon en liefde, nu slechts- op
ging in zalig genot.
Deze dag stond de zon te stralen aan den
hemel. Deze clag moest cle dag van haar
plechtige H. Communie zijn. Zij hacl er naar
verlangd mét geheel haar ziel, ze had zich
voorbereid op ha-ar manier. Nu had cle
Lieva Jezus haar wensch vervuld.
Zij had niet tot Hem kunnen komen,
maar nu kwam Hij tot haar.
Na eenige minuten van stil, diep' geluk
richtte Corry zich een weinig op en met
zacht trillend stemmetje zei ze:
„Moedertje, droog uw tranen maar af.
Zusjes laat me jullie voor het laatst nog
met een vroolijk gezicht zien. Daar hou ik
zoo van".
Mat viel ze in de kussens terug. Een laat
ste zuchten haar blanke ziel kon jube
len met de smetlooze lelies. Zij steeg om
hoog naar cle Zon. en koesterde zich in Zijn
Goddelijke stralen. En al hooger en hooger
steeg zij naar de eeuwige. Zonneschijn. En
mét de engelen jubelde zij uit volle borst:
O Liéve Zonne mij,
Gij maakt d-e ziel zoo blij.
N e 1 s on.
De betooverde stier.
(Een sprookje).
Naverteld door Bernard van Dieren.
Lang, lang geleden woonde er in een
kasteel een schoone prinses. Zij was het
eenige kind harer ouders. Bij haar geboor
te hadden alle toovergodimien haar kost
bare geschenken gegeven; geen booze wen-
schen waren er over haar wieg uitgespro
ken. Maar de fee, die haar verstand en
geest hacl geschonken, had eenige woorden
gesproken, die haa-r ouders zorg gaven. Zij
-zal mijn geschenken noodig hebben had
cle fee gezegd. Als zij ze goed gebruikt, dan
zullen deze gouden 'ballen haar goede dien
sten bewijzen. En terwijl zij het kind kuste,
liet zij drie mooie gouden ballen op haar
kussen achter en zoodra de kleine prinses
ze zag, stak zij er lachend de kleine hand
jes naar uit. 't Waren natuurlijk too-ver-
ballen; zij waren' klein genoeg voor de
teere handjes van de prinses, maar ze wer
den grooter naarmate zij opgroeide en toen
ze zestien jaar oud was, waren ze zoo groot
a-ls een sinaasappel. Ze waren wel van
goud, maar hard noch zwaar en niets kon
ze indrukken of vuil maken. De prinses be
schouwde ze dan ook als ha-ar liefste speel
goed. Ze had ze altijd bij zich, en toen ze
tot een groot meisje was opgegroeid kon
zij ze dor aanhoudende oefening net zoo
behendig vangen als een goochelaar. Ze
gooide ze alle drie in de hoogte en er viel
er nooit een op 'den grond. De ouders, die
zich de woorden der fee herinnerde, waren
blij, dat zij dit toovergeschenk zoo liefhad,
en aan ieder in het paleis wa-s het verboden
haar uit te la-chen of te zeggen clat het
kinderachtig stond voor zoo'n groote prin
ses. Ze dachten daar -ook niet over, want
iedereen hield veel van de prinses, omdat,
zij zoo lief was. Zij was ook heelemaal
niet kinderachtig, want zij leerde goed,
was zelfs verstandig en moedig.
Ze was zoo gélukkig, dat ze de glinste
rende ballen wel geleek, die elke zonne
straal opvingen en gevangen hielden. Tot
haar zestiende jaar had geen wolkje dat
geluk verduisterd. Maar nu merkte zij op,
dat de koning haar vader, er ernstig en
bezorgd uitzag en dat boden in allerijl uit
alle declen van 't rijk tot hem kwamen. Een
paar malen had ze woorden gehoord, die
ze niet 'kon verstaan, maar die onheil sche
nen te voorspellen. Maar daar haar ouders
wenschten hun dochter verdriet te bespa
ren, hadden de koning en de koningin 'be
volen. dat -niemand haar 't onheil zou me-
dedeelen, dat 't land getroffen hacl, en
de prinses kon dus niets te weten komen.
Op -een dag toen zij in de tuinen wandelde,
als naar gewoonte met haar ballen spelen
de, ontmoette zij een jong meisje, dat half
in. de struiken verborgen was en bitter
weende. De prinses bleef staan en vroeg
haar wat er aan scheelde, maar t meisje
schudde 't hoofd, weende en weigerde te
antwoorden. Ik mag 't u niet zeggen prin
ses. zei ze. Ik mag niet. Gij zijt goed en ge
hebt- geen schuld aan mijn ongeluk. En
meer wilde ze niet zeggen. Zij was de doch
ter van den tuinman des konings. De gou
vernante scheen verschrikt, toen ze zag
met wie de prinses praatte en beknorde
het- meisje, dat ze de prinses allerlei narig
heden wilde vertellen. De prinses verbaas
de zich hierover, want op bevel van den
koning en de koningin, moesten haar_ hof
dames haar steeds aansporen om vriende
lijk te zijn en die menschen die verdriet
hadden, steeds te troosten. Ze keek er dan
ook vreemd van op dat haar gouvernante-
haar onmiddellijk gebood mee naar het
kasteel terug te kecren. Zij gehoorzaamde,
maar dacht ik zal er morgen mijn moeder
eens over spreken, misschien kan zij wel
wat. doen voor dat meisje cn haar verdriet
verminderen of een middel vinden om haar
er af te helpen. Toen zij den volgenden dag
wakker werd, scheen de zon helder en dat
maakte haar zoo vroolijk. dat zij haar
nieuw kleedje met goud versierd aandeed.
Tot haar verbazing kreeg zij een bood
schap van den koning en koningin om haar
te verzoeken den geheelen dag in haa-r ka
mer te blijven. Dit bedroefde ha-ar wel erg
maar zij wilde haar ouders toch gehoor
zamen, maar waarom zouden ze haar de
reden er niet van verteld hebben, ze was
nu toch al zestien jaar, dus zoo'n klein
kind niet meer. Den volgenden dag ging
alles'zijn gewonen gang. Nooit waren haar
ouders liefderijker geweest, zij schenen
haa-r aan te zien, alsof ze nooit hadden ge
weten, hoe lief hun dochter was. En -nu zij
zag dat haar ouders zoo verheugd waren
wilde zij haa-r ouders geen verdriet doen
om hen mét vragen lastig te vallen, die zij
misschien niet wilden beantwoorden. Ala
gewoonlijk ging zij weer aldoor de tuinen
van liet- ka-steel bewandelen en hoorde zij
weer iemand bedroefd schreien. De prinses
ging er naar toe en zag wederom een meis
je van haar leeftijd dat zij zeer goed ken
de, want het was de dochter van de ki-ppen-
verkoopstei's der koningin.
(Slot volgt).
Naar den tandarts.
Op een. keer kreeg ons Jantje kiespijn.
Zijn moeder hacl in lied een doek om zijn
wang gedaan, ma-ar dat hielp niet. Daarom
nioe'st ik maar op een middag met moeder
na-ar den tandarts.
Nu je kunt begrijpen, hoe naar ons
Jantje dat vond.
Toen wij dan ook op weg gingen, trok
hij lang -geen vriendelijk gezicht.
Bij den tandarts aangekomen, zette
Jantje het- op een huilen.
Eindelijk aan de beurt gekomen, durfde
hij niet te voorschijn te komen. Maar de
tandarts was een vriendelijk man en
sprak, lieve jongen ga maar zitten, want
het is zoo gebeurd.
Daarna liet Jantje zich rustig helpen,
de kies werd eerst verdoofd, dan siou de
pijn met trekken veel minder zijn. Maar
Jantje liet toch even zijn stem hooren.
Daarna werd de kies getrokken, da-t was
zoo gebeurd. Het- gezicht van Jantje klaar
de al meer op, zooals iedereen wel begrij
pen kan.
De dokter zei dat hij een flink© jongen
was. Toen hij dan ook thuis kwam, was hij
blij, dat de kies eruit was, want- nu had
hij van die nare kiespijn geen last meer.
Hans Bokern.
Luie Hein.
Hé, hé is me dat effen sjouwen, zuchtte
Hein. Dat vrachie moet ik heelemaal op
dat andere dorpje brengen, terwijl 't zoo
warm isTerwijl hij dat zei, nam hij zijn
rooie zakdoek uit zijn zak en- veegde ziju
gezicht af. Hein was 'n loopjongen bij 'n
baas die :n- verfwinkel had. Hij moest nu
twee groote tonnen wegbrengen. Hein was
dat werkje, niet gewend, want- hij was lui
cn geen flinke jongen. Nou, zei Hein ik zal
maar weer verder gaan. Daar liep Hein
weer te puffen. Wanneer ik bij dat bosch
ben, dan ga ik even rusten dacht hij. Toen
hij dan ook bij 't- bosch gekomen was, zette
hij den kruiwagen met de twee tonnen
er op neer en vlijde zich in 't mos neer.
Weldra viel -hij in slaap. In dat bosch huis
den ook apen. 'n Aap had Hein zien lig
gen en nam 'n eikel en gooide die op Hein
zijn kale knikker. O, oei, de wereld ver
gaat, help, help, gilde Hein. Eindelijk was
Hein klaar wakker. Toen begreep Hein
alles en keek in 't rond. Ja, daar zag ie de
aap zitten. Zoo'n leelijker-dEn hij balde
zijn vuist. Teen ging die weer verder en
hij voelde zich heel wal opgeknapt. Toen
hij eindelijk in 't dorpje gekomen was, ging
hij naar den kooper toe aan wien hij 't af
moest geven en ging toen weer terug, blij
dat hij dat- vrachie kwijt was.
Agatha Cornelisse.
Lied van schoonheid en rijkdom.
Dat zijn er de leliën
Met Keur kelken zoo rein,
Dat is er cle bloesem
Met baar geuren zoo fijn.
Dat is er de dauw,
Die de velden bedekt:
Heel vroeg eer de zonne
Ze liefelijk wekt.
Dat is er 't fluisteren
Van den zoel, zaehten wind.
Die speelt met de lokken
Van 't lief lachend kind.
En 't is ook het ruischen
Van 't- goud gele graan,
Dat in rijkdom en schoonheid
Wedijvert te zaam.
Dat zijn ook de boomen,
Die zoo schitterend daar staan.
En met de heerlijkste vruchten
Zoo prachtig belaan.
En dat zijn ook de zangen.
Van den vogel in 'b woud,
En 't zacht murmelend beekje
In 't zonnige goud.
Ja, en 't is ook het bloempje
In de stralende zon.
Waar 'b gonzende bijtje
Den honing uit won.
O, ziet om U henen.
En luister naar 't lied,
Dat- in juichende tonen
De natuur U toch biedt?
De natuur in haar leven,
Die schoonheid U baart
Is, oni die schoonheid en rijkdom
Het aanschouwen zoo waard!
Theodora-.