VOOR ONZE KINDEREN
h
CORRESPONDENTIE.
A d u 1 e s c e 11 s, Leiden. Zoo gaat
liet goed! Oefning baart kunst! Zie naar
Theodora, naar Cad'ir, naar Lita, naar
Rooie Kees! Da-ar g; .;t het crescendo! Zoo
zal het ook gaan bij jou! Volhouden! Bij
voorbaat dank!
Cadier, Leiden. Wat 'n leuke
versjes heb je me nu gestuurd! Dank je
wolDergelijke dingen vinden altijd een
plaats, al moet ik mijn bijdragen liggen
laten. Met hand en groet en dank!
R i a, Leiden. Treffend mooi ver
haal! Zie de volgende week! Wil je zoo
vriendelijk zijn in het vervolg het papier
aan één kant vol te schrijven en de blad
zijden te nummeren! Ik vertel je later wel
eens, waarom! Dag Ria!
Rooie'Kees, Leiden. Zoodra ik
eens wat meer tijd heb, zal ik eens hier en
daar mijn licht gaan opsteken. Ik heb me
in dergelijke vragegn nooit erg verdiept,
en weet dus hierop geen antwoord te ge
ven. Hierover later meer! Dag Kees! Ik
ben door den voorraad van jou heen, als
ik me niet vergis. Dus
Bernard van Dieren, Leiden.
Flink van je Bernard! „Vriendelijk be
loont'' is wel kort, maar.goed en daar
bij keurig geschreven! Een dubbele ver
dienste Maak eens een langer verhaal
voor den volgenden wedstrijd! Wil je? Veel
groetjes thuis! Dag Bernard!
J a 11 Warmerdam, Leiden. Ik
was blij jou vriendelijk snuitje te zien tus-
schen de deelnemers aan den wedstrijd. En
de teekening? Was lang niet de slechtste.
En het opstel? Wordt de volgende week
geplaatst. Kijk dan eens goed toe! Groet
vader van me enbegin al vast aan iets
nieuws voor den volgenden wedstrijd. Dag
Jan!
Rika van Leeuwen, Leiden.
Dat opstelletje heeft je zeker heel wat
hoofdbrekens gekost, is het niet? En om
jou nu te toonen, dat ik je moeite en je
zorg' weet op prijs te stellen, laat ik jouw
opstel, de volgende week plaatsen. Dat zou
fijn zijn hé. Dag Rika!
Adriana van Kempen. Stomp-
w ij k. Ik wed, dat je al eens uitgekeken
hebt waar jouw opstelletje blijft, of wat ik
er van dunkt. Ik zou je niet graag teleur
stellen Rika en daarom krijg jij weldra een
beurt! Begin aan een mooi, nieuw verhaal,
want dra komerr we met nieuwe prijsraad
sels! Opgelet dus! Dag Adriana!
Tonia Boonekamp, S t o m p w ij k
Welkom Nichtje! Welkom in onze groote
familie! Ik hoop, dat je steeds met plei-
zier aan ons kringetje terugdenkt En zie
ik je ook bij den a.s. wedstrijd! Als ik wat
plaats over heb», kom jij binnen veertien
dagen aan de beurt. Dag lief Nichtje!
Johannes Kók, Leiden. Zsker
wil ik jou in ons kringetje opnemen 1 En
heel graag, zelfs, Zoo'n dichter kan ik altijd
gebruiken. Hoor maar eens, hoe mooi Jo
hannes al te rijmen weet.
Winterpret.
't- Is winter't is winter
We makeu een sneeuwfort,
En hijschen de vlag in den top.
Dan maken we een sneeuwpop,
En- geven ze 'n hoed op.
Nu nog een paar oogen,
'u Neus en een mond
Eu dan springen we van pret
En van vreugd in 't rond.
En zijn we moe van de pret,
P"n wacht ons 't lekkere bed.
En droomen van dat heerlijke spel,
Dat ons lijkt wonderwel.
Johan Kok.
N e 11 i v. d. Tang, Roelof arends-
v o e n. Zoo Nellie, kom jij ook eens om
't Hoekje kijken! Dat is flink van je! Blijf
voortaan trouw meedoen! En als je dan
eens met een prijsje bekroond werd, dan
was Roelofarendsveen te klein, wed ik, hoe
lang dat woord ook is. Dag Nellie.
Ziezoo, het stapeltje mindert! Goddank!
Tot de volgende week. Dan weet ik ook
iets van den nieuwen wedstrijd te zeggen.
Opgelet
Jullie liefhebbende,
Oom W i m.
„BERNADETTE"
door L.
Zandwijk Jr.
X.
„Het Onderzoek".
Op zijn manier vertrouwelijken toon,
vroeg de commissaris nog andere vragen
van minder belang. Toen hij dacht haar
vertrouwen gewonnen te hebben zeide hij
„Spreek ons nu eens uitvoerig over het
tooneel dat uu aan de Massabiela-grot zoo
diep getroffen heeft".
Zooals Bernadetto het tegen haar fami
lie zou verteld hebben, zoo verhaalde zij
het ook aan den commissaris. Alle bijzon
derheden gaf zij over kleeding, ouderdom
en gelaatstrekken der Dame en sprak die
op een toon, die allen twijfel te boven ging.
Do commissaris teekende alles op
....„Wat gij ons daar vertelt, sprak hij,
even opziende, is zeer belangrijk, maar
om kort te gaan wie is die Dame? Kent
gij haar?"
,Neen, ik ken haar niet. antwoordde
Bernadette met treffende eenvoud".
.Gij noemt haar schoon, op wien ge
lijkt zij?"
,.0, mijnheer, zij is veel schooner dan
alle dames die ik tot nu toe ontmoet heb".
„Toch niet schooner dan mevrouw W.
of mevrouw N.; hier noemde de commissa
ris een:ge dames, die algemeen in de stad
voor de schoonste gehouden werdén.
O. ja veel schooner
Doch die Dame is iets spreekt zij?
of gelijkt zij op een beeld in de kerk?
Ja, zij spreekt en beweegt zich net als
wij. Zij heeft mij gevraagd of ik geduren
de" de vijftien dagen terug wilde komen?
Wat hebt gij eeantwoord?
Ik heb beloofd, dat ik komen zou.
Wat zeggen uw ouders wel van die
toonee'f ies?
Eerst zeiden zij dat het zinsbedrog
was.
,Ja kind uw ouders hebban gelijk, on
derbrak de comm'ssaris; alles wal ge
meent te zien en te hooren bestaat alleen
in uw verbeelding".
Anndere snreken ook zoo, maar ik.
ik ben zeker, dat ik mij niet vergis.
Luister, als de Dame van de trrot een
mensch was ge'ijk een ander zou ie-'ere-eu
haar ook zien en Imogen. M-*ar niemand
heeft haar gezien of gehoord, hoe komt
dat?
Mnnheer dat weet ik ock "'et. maar
ik verzeker u dat het een echte levende
Dame is.
Gii meent het zooWelnu ik heb
eeen enkele reden om u te boetten aan
bet bestaan dier d^-me te twiifelen. M*>ar
dewijl de orefect of een ander overheids
persoon mij om ve-sdag k*n vraar-en, zullen
we eens na&-«an of ik uw inlichtingen goed
bec-epen heb.
De commissaris bee<->u nu een reeks
strikvragen te ste'len, blijkbaar cm Berna
dette met haa-r eigen gezegde in de war
te brengen.
Gij zeide dat de Dame negentien
twintie jaar oud is?"
Neen. zestien a zeventien iaar.
En dat zii een blauw kleed en een
witten corde] droeg?
Neen. mijnheer, juist het te^nover-
geste'de; een wit kleed en een blauwen
gordel.
Dat beur haren oo de rug vallen?
U zult het verkeerd begrepen heb
ben, niet het haar, maar de sluier valt
achter op den rug.
Kalm. maar vastberaden. verbeterde
Bernadette alles wat de commissar's ver
keerd scheen opgeteekend te hebben.
(Wordt vervolgd).
Frits Oppenheim.
Een oorspronkelijk verhaal voor de grooten
door Joh. A. de Graaf.
I.
Het moe gepeinsde hoofd op beide han
den steunde Frits Oppenheim met de elle
bogen op zijn tafel.
Hij bevond zich in een groote chique ka
mer, zijn studeervertrek.
Nog klonken die vreeselijke woorden
van zijn vader hem in de ooren.
„We zijn geruïneerd, de bank waarop 3/3
van mijn kapitaal is uitgezet, heeft haar
betalingen gestaakt!"
Weg heerlijke illusies!, weg academie!,
waaraan hij over enkele jaren zou gaan
studeeren. Nu zou hij blij mogen zijn wan
neer hij het gymnasium mocht afmaken.
Och ja, hij wist het, hij behoefde nie
mand het verwijt naar het hoofd te slinge
ren, dat die er de schuld van zou zijn. Zijn
goede vader leed er ook onder zijn zoon
niet te kunnen laten doorstudeeren.
Maar kom, hij moest flink zijn en niet bij
de pakken neer zitten. Hij wilde toonen
man te zijn.
Hij stond op, deed zijn boeken dicht en
begaf zich naar beneden.
Hij kleedde zich aan en riep:
„Dag ma! Ik ga naar het gym.!
„Zijn moeder verscheen in de deurope
ning der huiskamer.
«Dag jongen!" groette zij terug, „tracht
je het leed mar ver van je af te zetten
misschien zendt de goede God wel uit
komst!"
„Ik zal mijn best doen ma!" antwoordde
hij-
Zij liet hem uit en oogde hem na zoolang
zij kon. Daarna ging zij naar binnen en
zuchtte. „Het is hard, voor hem, zeer
hard. Het kan nog wel erger worden wan
neer wij er niet spoedig bovenop komen.
Wij zullen wel wat kleiner moeten gaan
wonen ook".
Ondertusschen was Frits voor het gvm.
gekomen. Een clubje jongens stonden bii-
een geschaard en bekeken hem spottend.
Die wisten het ook al.
Het bloed steeg Frits naar het hoofd.
Kon hij het dan he'pen. Kon zijn vader er
dan wat aan doen dat de bank failliet was
gegaan. Hij kookte van innerlijke woede,
maar hij liet niets merken en liep hen met
opgericht hoofd voorbij. Hij hoorde een
spottend lachen.
De les was een voortdurende kwelling
voor hem. Rondom hem zag hij vele gezich
ten we1 ken vanuit de hoogte oo hem neer
zagen. Maar hij hield zich goed.
Gelukkig waren er ook vele jongens bij
welke zeer met hem begaan waren. Om vier
uur liep hij met eenige van deze jong i s
te praten toen plotseling de grootste bel
hamel op hem afkwam.
„Hei, zeg!" riep hij, met verwaande spot
tende stem, „is het waar dat ze je vader
vanmiddag dood op zijn kantoor hebben
gevonden, dat hij zelfmoVerder kwam
hij niet, bleek als een doode was Frits op
hem toegesprongen. Hij gaf hem een vree
selijke slag vlak bij de slaap waarop de
jongen, zonder een kik te geven, bewuste
loos ineenzakte. Een kreet* ging op onder
al die jongens. Met trillende lippen, ver
wrongen gelaat, en met hijgende borst blik
te Frits neer op den bewusteloozen knaap.
Dan kwam hij tot het besef van zijn vree-
selüke daad.
Hij greep met beide handen naar zijn
hoofd want het klopte en hamerde, alsof
het zou barsten. Plotseling voelde hij een
greep in zijn nek en de stem van een po
litieman: „Zoo driftkop we zullen jou, even
in arrest nemen."
(Wordt vervolgd).
'n Broertje.
Schets door Cadier.
Een koude, snijdende wind woei door
de nog kale takken der boomen in De Ge-
nestetlaan. Kleine, matte sneeuwvlokjes
dwarrelden langzaam omlaag en gaf de
laan een triestig aanzien. En de aanblik
werd nog somberder door een kinder-lijk-
koets, die langzaam door een paard werd
voortgetrokken. Er vóór liep de bidder.
Achter de lijkwagen volgde nog één
koets, waarschijnlijk bevonden zich daarin
de ouders en broertje en zusjes van het
gestorven kind.
Zoo ben ook ik eens te begraven ge
weest. mijn eenigst broertje, heel lang ge
leden Hij was nog héél jong, in de eerste
klas zat hij pas. Op een dag had hij erge
koorts en hoofdpijn. Moeder liet den dokter
komen en deze verklaarde terstond dat
Jaap je. zoo heette mijn broertje, een on
geneeslijke kinderziekte had.
Een week later stierf Jaa-pje reeds.
Moe zei: ..d?t brcer nu wel een engel
was. eri in den hemel met andere en-reltjes
heen en weer vloog, zooa's de vogels". Dat
vond ik prettig voor brcer. „Tk zou daar
voor ook wel dood wil'en gaan' sprak ik, in
mijn handen klappend.
„Nee", sprak moe, ..je moet nu bij moe
der blijven en twee keer zooveel van haar
houden. voor Jcaoje ook een keer
Dit zei moe terwijl zij met heur schort
haar oogen droogmaakte.
O, dat alles kwam weer voor mijn geest
toen ik daar op dien triesten lentemorgen
d:en lijkwagen zag gaan.
En ik peinsde dat ik toch ook zoo gaar
ne nog een broertje zou willen heben. Het
was thuis alleen zoo stil. zoo heel erg stil
voor mij. Ach had ik toch maar 'n
broertje, 'k Zou het 't.A. B. C. leeren, en
met 'n griffel doen schrijven en teelrenen.
Boven op zolder liggen 'n macht prenten
boeken en looden soldaatjes 'n trommel
met stokken, een groot hobbelpaard nu
ligt er veel stof op. daar ik er niet meer
mee speel, omdat ik groot ben...
Al'emaal. a!emaal zou ik dat dan aan
het broertje geven.
Na mijn werk zou hij op mijn kn:e mo
gen paardrijden; 'k zou mutsen voor hem
maken van gekleurd papier en vliegers, die
hoog de licht ingaan, o, wat fijn zou hij
dat vinden.
Met mij zou hij dan later groote wande
lingen mogen maken: naar het boseh, of
naar de duinen en de zee.. En ik zou
hem dan verhaaltjes vertellen, die ik zelf
verzon, heel mooie, waarom hij zou moe
ten schaterlachen. Ik zou hem van school
halen en de jongens, die hem kwaad wil
den doen of plagen flink afranse'en.
Later zou ik hem roeien en dan zwem
men en dan werken leeren.
J'a, zoo peinsde ik, toen ik het lijken
wagentje zag, op dien kouden Aprilmorgen.
Langzaam rolde de walgen verder, naar het
stille kerkhof en nog altijd vielen de
k'eine, fijne, natte Sneeuwvlokjes omlaag.
En voort giDg ik met de eenigste gedachte,
dat ik toch zoo graag een broertje wilde
hebben.
Op Kostschool
door Tante Lous.
De aankomst op „M aris Steil a".
IV.
'fc Groote huis dat Anny was binnenge
gaan, zag er zeer vriendelijk uit, met zijn
aardige, groene luiken en helderwitte mu
ren. Beneden in den hal stond een groot
Mariabeeld, volop versierd met planten en
bloemen. Anny gebruikte den tijd, dat de
witkiel haar koffers aflaadde, om eens om
zich heen te zien.
Daar verscheen een bejaarde Zuster en
nog een heele jonge, die vriendelijk haar
handkoffertje aannam.
Toen ze met de Eerw. Overste even in
de speelkamer was geweest, zou de jongere
Zuster haar naar de recreatiezaal brengen.
De deur ging reeds open en Greetje vloog
haar met een uitroep van vreugde tege
moet.
Langzaam pratend waren ze naar een
hoekje van de zaal geloopen. Beiden zwe
gen; ze hadden elkaar zooveel te zeggen,
dat ze niet wisten, waarmee te beginnen.
Eindelijk zei Greet: „Wat ben jij groot
geworden, Anny.
Dat was nu alles? Hadden ze elkaar dan
niets anders te zeggen? De groote mare
van de aankomst der nieuwelinge, naar wie
de „oudjes" dol nieuwsgierig waren, had
zich in 't huis verbreid. Telkens ging de
deur open en staken de meisjes haar hoofd
om de deur. Toen begon een groeten en
voorstellen, waarvan Anny geen enke!e
naam verstond en dat haar half duizelig
maakte.
De Zuster scheen dat te merken, tenmin
ste ze begon dadelijk allen tot rust en
orde te brengen.
„Mary, wees jij zoo vriendelijk Anny
Schavers eens naar de slaapzaal te bren
gen en haar, haar plaats en no. van de
slaaocel aan te wijzen, zei soeur Anna.
„En jij, Jet, jij hebt deze week de beurt
van tafeldekken.
Anny was verbaasd over den spoed
waarmee deze, op vriendelijken toon gege
ven bevelen opgevolgd werden.
Daar Anny nog even bleef staan, vatte
het meisje, dat door soeur Anna als Mary
aangesproken was, haar zonder plichtple
gingen bij den arm en voerde haar met
zich mee, eerst door een lange breeden
gang, toen een trap op, en eindelijk in een
kamertje, waar ze haar koffer al zag staan.
Anny volgde haar geleidster wel gewillig,
maar teleurgesteld, want ze had er zoo
vast op gerekend dat Greetje haar vrien
din, haar in haar nieuwe leven zou inwij
den. Anny had soeur Anna tegen een der
meisjes hooren spreken over Nettv die op
de ziekenkamer lag. Wie zou die Netty
toch zijn. /Ziezoo" zei Mary toen ze de
slaapzaal had bereikt, „dit is nu je toe
komstig nachtverblijf, dit is een dubbele
cel, dat je met Greet van Haasteren moet
deelen. Dat zal je wel niet moeilijk vallen,
want je zult niet zoo veel van haar te zien
krijgen?
„Hoezoo?" vroeg Anny, onaangenaam
verrast.
„O, zei Mary, ze wordt zoo in beslag ge
nomen door Netty, zie je, bij die heeft ze
zich 't meest aangesloten! antwoordde
Mary, terwijl ze op een tafel sprong en
een stoel mar zich toe haalde, om als boe
kenbank dienst te doen.
„Ze dweept gewoon met Netty; Anny
had de spreekster met groote oogen ver
baasd aangezien, wat had ze een vrije
manieren en wat een grappig uiterlijk.
Mary was een groot meisje, buitenge
woon onbevallig in haar manieren, rood
haar dekte een breed voorhoofd, dat een
beter menschenkenner dan Rnny vast ver
raden zou hebben, dat er iets buitenge
woons in haar stak.
Haar groote grijsblauwe oogen, hield ze
gewoonlijk neergeslagen, maar als zij ze
opsloeg, dan straalde er iets vriendelijks
uit. Haar groote handen en voeten, die ze
maar liet bengelen en hangen zooals het
viel, droegen er ook niet toe bij om haar
bevalligheid te verhoogen.
„Zoo?" zei Anny, dwepen ze allemaal zoo
met Nettv", dat is voor miijn geen reden
om 't ook te doen!"
„O, jij bent in de oppositie, dat is fijn,
heerlijk!" riep Ms'v, vroolijk in haar groo
te handen klappend.
„Leuk. dat er weer eens wat leven in de
brouwerij komt, ik verzeker je. dat we hier
allemaal verve'end worden uit klinkklare
vredelievendheid. Ze'fs soeur Sup, lacht
niet meer. Wie is dat, vroeg Anny, die
wel moest lachen, of ze wou of niet.
„Zeg, ik zou je raden, je toilet te maken,
en je wat op te knaopen. over een kwar
tier moeten we beneden zijn.
Anny volgde dien raad op, en haalde uit
haar koffer alles wat ze noodig had, om
zich wat te verfrisschen.
(Wordt vervolgd).
Alles komt uit.
Er was 'ns 'n bakker en die bakker was
door de heele stad bekend om z'n lekker
brood en z'n heerlijke beschuiten. Z'n bak
kerij ging buitengewoon goed. Van alle kan
ten kwamen de klanten naar bakker
Kwanten. Die goeie naam had ie enkel en
alleen hieraan te danken, dat ie zoovoel
'boter gebruikte. Niet op z'n boterham maar
in de bakkerij natuurlijk. En dan geen mar
garine, maar echte natuurboter, recht van
den beer. Nou had die baas Kwanten met
boer Botermans afgesproken: „Breng jij
elke week al de boter die je maakt, maar
bij mij, in kluiten van twee pond". De boer
was daar geweldig blij mee. Hij was nou
elke week z'n boter kwijt en hoefde er
heelemaal niet mede op de markt te. staan
om op koopers te wachten. Dat was elke
week 'n heele boel tijd uitgespaard, 'n Hee'.e
tijd ging het goed. Bakker Kwanten was
tevreden over boer Botermans en boer
Botermans was tevreden over bakker Kwan
ten. Maar op een keer dat de boer de bo
ter weer geleverd had, dacht de bakkerin:
„Wat zijn die kluiten toch klein! Die kun
nen onmogelijk twee pond wegen". Ze had
al zooveel met schalen gewerkt, dat kon
ze op het oog wel zien. Ze zou er in elk
geval met haar man 'ns over spreken. Toen
de boer goed en wel de deur uit was ging
ze naar de bakkerij. „Zeg man, kom 'ns
even mee naar den winkel. Boer Botermans
heeft juist z'n boter geleverd"
„Kan je dat zelf niet ev9n brengen. Of
moet ik 't knechtje sturen".
„Nee man kom zelf even kijken". Kwanten
begon te zuchten, maar hij kwam toch. Toen
hij de klontjes zag, zette hij groote oogen
op. Hij nam dadelijk de gewichten. Maar de
gewichten sloegen door. Wat werd Kwan
ten boos. Hij nam direct zijn jas en ging
naar den rechter om Botermans aan te kla
gen. De rechter liet Botermans ontbieden.
Een uurtje later kwam hij met t dood-on-
schuldigst gezicht. Dat maakte Kwanten
zoo boes. De rechter begon de boer te on
dervragen. Maar de boer begon te lachen
en zei: „Dan heeft Kwanten ook oneerlijk
gedaan, want ik koop bij hem altijd twee
pondsbrood en met dat brood weeg ik altijd
de boter; dus als Kwanten ook altijd eer
lijk zou gedaan hebben dan had ie nu geen
te weinig beter gehad"; en opnieuw begon
ie te lachen. De rechter begon ook te lachen
en zei: „Vuor je van 'n ander iets zegt,
moet je eerst maar 'ns naar je eigen kij
ken".
En dat moeten alle menschen maar doen.
Dan zullen ze op anderen niet zooveel we
ten af te keuren.
J. Warmerdam,
Prins Hendrikstraat 13a, Leiden.
Meimaand.
O. maand van Mei.
Hoe schoon zi;t gij,
Hoe lieflijk zcet
Uw lentegroet.
Hoe trilt de lucht
Van 't zoet geruoh1
van b!ad en bloem
En bijgezoem.
Hoe mooi de wei
Het bloemersprei,
Op 't frissche groen
Van 't Meiseizoen.
Hoe werpt de zon
Die warmtebron,
Haar schitterend goud
Op veld en woud.
O maand van Mei
'Toe schoon zijt gij,
Hoe lieflijk zoet
Uw lentegroet!
I ita.
Meiliedje.
door Cadier.
Ik zing 'n liedeke vrij en blij,
Een liedeke blij van de Mei.
Het klinkt zo mooi, het klinkt zoo fijn,
Ik zing het als een vogelijn,
Dat liedeke van den Mei.
Ik zing mijn liedeke blij en luid,
Ik zing mijn jeugd en blijdschap i
Ik jubel en ik dans van vreugd:
Nog nimmer heeft mij zoo verheuj
Nog nimmer maakte mij zoo blij
De nad'rende komst van den Mei.
Korenveld
door Cadier.
'k Heb 't deinende koren zien wuive
In den stillen avondstond
O, ik mag er zoo gaarne van zingen I
Daar ik het toch zóó prachtig von<
'k Heb 't deinende koren zien wuive:
In 't goud van de dalende zon,
En *'t was, of 'k er in hoorde ruische mem
't Kabb'lende water der bron.
En de wind, de nimmer vermoeide,
Woei er luchtigjes overheen.
Dieper, en dieper nog boog er het kor
Van uit de verte was 't als scheen
Dat 't wuiven van 't deinende koren
Was als 'n vriendelijke groet,
'n Laatst vaarwel, 'n afscheid
Aan den scheidenden zonnegloed.
'k Heb er 't koren deinend zien wuiv
't B'eef me bii als 'n mooie herinnerii
't Glanzende koren, 't golvende kore:
't Koren, waar ik zoo gaarne van zii
Leiden, 7 April 1929.
Naar huls toe.
Zacht schitteren van verre
Millioenen sterren,
Aan het hemelblauw
Niet versomberd door 't grauw.
Van den naderenden storm.
De maan zendt haar stralen
Over de golvende baren,
Van de oneindige zee,
Met haar kommer en wee
Van zoovelen dier helder ter zee.
Daar verschijnt in de verte
Als een huppelend herte,
De visschersschuit
Beladen met buit,
Van weken, van maanden hard werke
Daar slaat aan het roer
Terwijl het schip voer,
De jonge krachtige man
Hij hoopt als het kan,
Vannacht nog de haven te bereiken.
Hij had achtergelaten
Bedroefd, maar niet verlaten,
Zijn kind en zijn vtouw
Hij beloofde haar trouw.
En zei: „Als God het wil, kom ik wede
Daar verschijnt reeds het licht
In het gezicht,
Van den vuurtoren
En hij meent reeds te hooren,
Het lachen van gade en kind.
Ha, eind'lijk daar verschijnt
Terwijl het flikkert en verdwijnt,
De lichten der haven
Die schijnen als wilden zij staven.
Het woord van zijn hart: „de toch
is volbracl
Het anker doet haar worp
Daar schijnt in het dorp,
Nieuw leven te ontwaken
Terwijl de golfjes haast raken,
De voeten der visschers, betredend he 0. D
stra
et c
es
tate
eeld
taan
Bij het eerste morgengloren
Als vogelenkoren,
Hun stemmetjes verheffen tot God
Danken man, vrouw en kind, die legd;
hun
In Zijn handen. Heerlijk weerzien m
weken van lijden en scheid licht
Beaamt
ij, t<
Windetaal. eid
Lichtjes lispelt 't lieve windje
Over het teere oeverriet-,
Jubelt tot ons, hoe 't Goddelijk Kin
Steeds maar roept: vergeet mij niet.
Zachtjes suizelt 't zoele windje
Over bosch en hei en veld;
Zegt tot ons, hoe 't l eve Kindje
Van Zijn Liefde steeds vertelt.
Wapp'rend waait er her koele windj
Lustig zwierend door het loof.
Juicht ons toe, hoe 't schoone Kindje
Strijdt met ons in sterk geloof.
Loeiend w:ndje vliegt steeds verder
Over het wijde schoone oord;
Roept tot ons, hoe de goe-'e Herder
Velen terugvoert tot Zijn Woord.
Huilend giert hij door de steden,
Klagend, hoe de trouwe Vader
Treurt over hen, die bleien smeden,
En dooden de fijne zielenador.
Nelson -ïch
Wa
sn£c
be;
Lal
eani
amc
Aa
endi
De
inde:
on'is
eide
De
jer i:
-ent,
ami!
De
lit ei
Vergeet-me-niet!
Voor J.
Ik breng je blij een bloemekijn.
Eén enkel, anders niet. --
Het heeft geen sier, noch schiterschip D,,
't Is een vergeet-me-iet.
'k Vergeet je niet, o nimmer meer
'k Wil steeds een vriend je zijn.
'k Zal voor je wezen trouw en teêr.;
Blijf jij de vriendinne mijn.
In dagen droef van levenspijn,
Denk dan dat jij me ziet.
En zing, opdat je bed verdwijn',
'n Louterend lievelingslied.
Nu vraag t vrij, 'n bloemekijn,
Een enkel, anders niet;
't Behceft noch sier noch schittersd
Geef me een vergeet-me-niet!
Th. R. v.
lelde
jen i
naai»
De
V
nolle
op o
oco'e
'De
den
onde
meet
0t
leerl
bleel
rie v
voor
reed
D<
kelit
Eist,
voor