de straatmusch, die niet erg verlegen is en
het bezette zwaluwnest tegen alle aanvallen
hardnekkig met krab en houw verdedigt.
Dat de zwaluwen den indringer uit wraak
zucht zouden inmetselen is een legende.
De witte pauw spreidt haar pracht.
Leggen alle vogels een ei,
Behalve de koekoek en de griet
Die leggen in de Meimaand niet.
De lente is weer in het land. De zure
voorjaarsbuien zijn afgedreven; de luch
ten worden blauwer, de wolken krijgen een
doorschijnend witte tint en de luwe winden
komen aangewaaid uit het Zuiden, vol zoe
ten bloesemgeur. Over de ploegvelden stap
pen regelmatig' en fier de dampende, snui
vende paarden en het blank geschuurde
kouter schittert en fonkert in de zon boven
de zwart glimmende voren. Tegen het sap
pige groen der malsche wejden kleuren sterk
af de bont gevlekte kalveren, huppelend en
dartelend van dolle lentevreugde. Over
's Heeren wegen toeren de auto's met vroo-
lijke, lachende menschen en peddelen de
fietsers in hun zonnig en poffig costuuni.
Hoog in de lucht, waar de vlieg-motor zijn
lentelied ronkt, staat de leeuwerik te jubi-
leeren, uit te zingen zijn overvolle vreugde
over den heerlijken lentemorgen, over het
bek; een oogenblik rust ze uit op den rand
der dakgoot, spiedt met wijdige beweging-
kjes naar rechts en links en stoot dan met
één vleugelslag het dak op, waar ze onder
een gebroken pan verdwijnt, terwijl hoog
over het dak een mooi-kleurige boschekster
voortwiekt met een stevige doorntak in den
snavel, haar als een vesting versterkte nest
boven in den eenzamen eik tegemoet En
verder op in ht weiland laveert het kool-
meezenpaar met scherpe bochten om de
oude knotwilgen aan den slootkant en zoekt
een hollen stam uit, waar ze kunnen onder
duiken om daar diep in de warme verho
lenheid hun paleisje te bouwen.
De vogelnestjes.
Er is toch zoo'n verschil in die nestjes.
Daar hebben we bijv. het nestbolletje van
het goudhaantje: mos, dorre blaadjes, ten
gere hooisprietjes, spinnewebdraadjes,
smalle dennenaaldjes leveren het materiaal
voor den buitenkant maar van binnen wordt
het met zachte, donzige veeren gevoerd: een
knus, gezellig en warm interieurtje, van
D^ witte kwikstaart, ook wel bouwmannetje
geheeten, een allerliefst insectenetertje.
rastering bevestigen, zoodat het niet schom
melen kan. De eitjes moeten rustig blijven
liggen in het nest, ook als het buiten stort;
wanneer ze butsen of stuk gaan, is alle
hoop op jongen verkeken. Ook moet het
wijfje rustig en stil kunnen broeden: het
nest mag geen schommelende kinderwieg
worden.
Nestkastjes.
De nestkastjes worden nog des te onont
beerlijk, omdat de nestgelegenheden steeds
schaarser worden. Overal wordt het dunne
rijsthout, het hakhout of struikgewasch, of
hoe ge het dan ook noemen wilt, opge
ruimd; de heidegronden worden steeds meer
ontgonnen, de vogels komen dichter bij de
menschen te wonen en daarom moeten ze
ons hun groote doelmatigheid in de schep
ping, ook van de menschen steun onder
vinden, waar dit maar eenigszins kan. En
ik zou zeggen vooral wat de nest-bouw be
treft, want op dit vraagstuk oerust de spcs
Zwaluw bij haar nest.
mooie vogeltjes met fijnen,
teeren smaak. Vergelijk hier
mee het eenvoudige kunste-
looze nestkamertje van den
boompieper, die alleen maar
wat gras en mosjes noodig
heeft en de ingewanden met
paardenharen bekleedt. En
dan die vinkenoesten kunstig
bewerkt als antieke borstmedaillons met
heel veel moederliefde en vadertrots; het
groote, platte nest van den ooievaar, boven
op een oud wagenrad, ergens hoog op een
hooischuur, dat ieder jaar een beetje op
gekalefaterd wordt; het simplistische nest
kuiltje van kievit of eend, aan den begroei
den waterkant of bij een wei-sloot, luchtige
woningbouw van kampeerders in het open
veld...
Maar dit alles is poëzie en er is toch
ook zooveel proza, bitter en. zwaar proza
in de vogelenwereld. Ze hebben er trou
wens van gelust, dezen winter, onze geve
derde zangers en de felle kou heeft heel wat
verwoestingen onder hen aangericht.
Een dezer dagen sprak ik met een fijn
voelend mensch'. „Wat zullen er 'n men
schen in verkleumden nood geweest zijn in
die barre vries-nachten". „Ja," gaf hjj
ten antwoord, en wat zullen er 'n vogeltjes
tengere en teere zangvogeltjes, doodgevro
ren zijn."
We moeten dan ook een handje helpen
om dit jaar tot een vruchtbaar broed-jaar
te maken en zou het voor dit jaar reeds te
laat zijn, laat ons dan reeds nu het voor
nemen maken in 1930 beter op onze tellen
te passen, beter op tijd te zijn. Daarom een
enkel woord over nestkastjes, die heel wat
gemakkelijker te vervaardigen zijn dan nest-
blokken en even goede diensten bewijzen
kunnnen. leder houten kistje van behoorlij
ken omvang kan voor nestkastje gebruikt
worden. Men heeft slechts te zorgen, dat
zoo'n kastje waterdicht is. want zoo min
als een mensch woont een vogelgraag in
een vochtig huis. Men moet het natuurlijk
aan den zonkant ophangen en het vooral
gbed stevig tegen den muur of de tuinaf-
Nestje van een roodborstje in een
menschenschedel.
stulpte emmers met stukken bodem
den zakken van een roofvogelverschiyn
toe, alom de simpele menschen in 't
te nemen. Het dartele koolmeesje, ge
kelijk te herkennen aan de zwarte zig
lijn van de gele borst, vertrouwt haar
gaans talrijke jongen soms toe aan een
venbus. De piepende pompzwengel oj
dorpsplein schrikt haar zelfs niet af,
er onder haar nest te bouwen, ja, ze
zelfs in een ouden kookketel, die onde
beschuttende haag terecht gekomen is
Een dokter had in een voorkamer o;
kast een doodshoofd staan; de poetsv
legde er bij vergissing een natten la;
Onder de aanraking met het natte ele
had het doodshoofd veel geleden en
huisde daarom naar het platdak der
ning om door de zon weer een echt
en hard doodshoofd te worden,
dokter zijn schedel wilde
hij een verrassend beeld, bijna een
als het kontrast niet zoo schril
jong leven was ontsproten
Vreemde nestplaatsen.
Oplettende speurders in het rijk der Vo
gels hebben de onmogelijkste nestplaatsjes
ontdekt. De wijd opengesperde muil van
een steenen leeuw bij een fontein schrikt
geen vogels af, die iii woning-nood zijn.
Ooievaars bouwen triomfantelijk op een te
legraafpaal, waar ze aan de stangen een
stevigen onderbouw hebben. Vlak onder het
nest van valk of sperwer broeden zelfs lijs
ters, meesjes en andere kleine zangers en
vergeten den doodsvijand boven in den top.
In de kiezel tusschen dwarsliggers en rails
nestelen heel vaak wolduikers en storen
zich niet aan het geraas en gestamp der
voorbijsnorrende treinen. Ook de spoorwa
gens zelf worden voor lief genomen en Je
onmogelijkste hoekjes benut. Zelfs op het
latwerk van een veerpont kan men broeden
de vogels aantreffen, die als vrijkaart-pas
sagiers den overtocht in een eindelooze li
tanie herhalen. Ook in het raderwerk van
een torenklok heeft men nesten gevonden.
Weggeworpen conservenblikjes schijnen op
vele vogels een bijzondere aantrekkings
kracht uit te oefenen. Iemand yond eens
een winterkoninkje in zoo'n blikken busje,
dat men in het struikgewasch geworpen had
waar het tusschen een gaffeltak was blij
ven haken.
Over deze conserven-nestjes herinner ik
Een zangvogeltje dat bezig is een
koekoek, haar pleegkind dat haar
boven 't hoofd is gegroeid te voe
Dergelijke buitenissigheden behoore
tuurlijk tot de uitzonderingen en doen
aan als de modegrillen van jonge dan
die nu eens heel gek en heel extrav
vopr den dag willen komen.
Wanneer men van nesten-bouwL en
eier-leggen spreekt, denkt men ook va
aan het nesten-uithalen en het eieri [p]
De natuur heeft ieder vogelsoort wel 'n L,
del van zelfverdediging aan de han ;jr:
daan, maar toch staat de vogel zwak t
over den mensch, die nu eenmaal een
slim wezen is, zoo slim, dat men ergen
Limburgsche het spreekwoord druk bi ?we}i
zoo slim als een mensch. Het zeer vin jllia
rijke moederinstinct van sommige v
plaatst de ligging van het nest en de
de eieren in een nog veel gunstiger
ditie, zoodat de strijdkrachten dan olrklc
veer gelijk worden. Bovenaan staat hiei :dc:
de kievit, wier eieren men om hun gi Die
duurte met des te grooter voorliefde en
harding zoekt. Zoodra de mannetjes-k mm:
als een vooruitgeschoven post den eiei
De
ank
be
De wielewaal, een onzer mooiste boschvogels.
patriae, de hoop der komende jaren.
Het zijn vooral de holen-bouwers, die
onder deze omstandigheden te lijden heb
ben. De zwarte mees neemt noodgedwon
gen toevlucht in een verlaten konijnenhol
en de kuifmees speurt naar een dennenstomp
of een hekpaal, die zoo vermolmd is, dat net
spitse snebje er het zachte hout kan uit
peuteren.
De vogels trachten zich trouwens zooveel
mogelijk zelf te redden en verraden hier een
groot aanpassingsvermogen en een geringe
kieskeurigheid, wanneer het er op aankomt
een onderdak te vinden. Het winterkoninkje
sluipt heel graag in een verlaten zwaluw
nest, dat tot op een kleine vliegopening
dicht gesmeerd wordt. Maar 't is vooral
voltooide nest en overal zijn liefdeverlan
gens daarin besloten. Onder hem schieten ae
wit en zwart afgezette zwaluwen, als radio
wezens zoo snel, voorbij op hun cirkelende
kronkelende vliegenjacht. In de heesters en
de boomkruinen heerscht de marktdrukte
van een muzikalen bijenkorf: bruistend, po
pelend leven speelt in al deze piep- en sjierp
en zang- en fluitregisters, ernstig en luimig,
eentonig en verscheiden, naar gelang ieders
bekje gesnaveld is. Het is niet alleen een
zangwedstrijd, polyphoner dan ied,er ander
menschenorkest, maar ook een gestoei en
gespeel, ondeugender, uitgeiatener dan van
•het dolste stel straatravottere. Het is een
plukken en bijten, een lokken en opstooten,
een zwieren en zwermen, een duikelen en
stijgen, een aanstormen en afdeinzen van
belang.
Voor vele vogels is de stoeitijji al achter
den rug. Het mannetje heeft in den jaloer-
schen liefdestrijd oin het wijfje zijn koppige
mededingers van zich afgebeten en de kalm
te'om de zekerheid van het rustige, onbe
twiste bezit, is teruggekeerd in zijn bloed.
En deze kalmte trekt hem af van het blije
Mei-spel der jeugd en plaatst hem voor de
iaak, hem door den Schepper toebedacht:
de zorg voor het aanstaande troost. Het
nestje-bouwen neemt een aanvang.
Kijk, daar stuift een brutale dakmusch
voorbij met een groote witte veer in den
De groote vogelvriend St. Franciscus
me ergens een aardig staaltje gelezen te
hebben. De keuze van een roodstaartje was
op een leeg blikje gevallen; in den legtijd
werd het nest nog met een koekoeksei ver
rijkt. De gulzige slokker deed later zoo
goed zijn best, dat hij heel het blikje in be
slag nam en toen de tijd van uitvliegen ge
komen was, kon hij niet door de smalle
opening. Als we in Amerika leefden, konden
we hier nog aan toevoegen, dat hij zich
als schelp-koekoek, de eerste van den stam,
door het ieven redde.
Roodstaartjes, musschen, meesjes, gras-
musschen roodborstjes en vliegenvangers
zijn in deze aanpassingskunst dl volleerde
meesters. De vliegenvanger bouwt graag
in lantaarns, hanglampen, gieters, omge-
kers op het slagveld be
speurt, slaat hij alarm; hij
vliegt de lucht in, giert en
tiert, roffelt en schreeuwt,
zwenkt en stoot en stelt
zich als dol aan. Dit is
voor de leggende wijfjes
het sein, dat er gevaar
dreigt. Zij verlaten het
nest, loopen op hun vlugge
pootjes door het gras en
vliegen op een afstand van
hun eieren op. Door het
aldoor rondcirkelen der
mannetjes raakt de eier-
zoeker de kluts kwijt. Heel
zijn speurzin, heel zijne
techniek moet het afleg
gen tegen het lawaaierig
getier en gescheld der
stompgewiekte vogels bo
ven zijn hoofd, die hem
schijnen te sarren en te
plagen. Wanneer de eier-
zoeker het mannetje
verschalkt heeft door plot
seling van echter een berm
op te duiken is het aan het
wijfje om de situatie te
redden.
De kievit bouwt haar
nest bij voorkeur aan den
greppelkant. 't Is deze om
standigheid, die het wijfje
andig weet uit te buiten. Zoodra zij
driesten speurder in het vizier krijgt, er
zij van het nest, duikt in den greppel,
dit gangetje meters ver door, komt
grooten afstand van het nest weer uil
loopgraaf te voorschijn, schiet dan n<
eind over het weiveld of over de
voort en gaat eerst dan op de vleugels
de eierzoeker staat ook dan weer in
doolhof, want ae draad bij het zoeken
de kievit zelf hem geven.
(Nadruk verboden). H. RONGft
locht
ïoet
„Er
k'eer.
lat e
icg
fcegge
Ze