VOOR ONZE KINDEREN CORRESPONDENTIE. Willy B r a 11 d, L e i d e n. Dank je wel Willy voor dit leuke verhaaltje. Het gaat al beter! Als het zoo doorgaat, zullen we nog heel wat moois te lezen krijgen. Ik laat dit stukje dadelijk plaatsen. Zie vandaag eens, of de volgende week! Dag Willy! Wederkeerig veel groeten aan Vader en Moeder! Fijn, zoo'n vacantie, hé? Booie Kees, Leiden. Ik wou ik jc van dienst kon zijn! Ik zal eens uitkijken, Mijn helpers hebben bij mij n.t. een streepje voor! Met-hancl en groet! Ploniav. d. Maat, Zoeterwoude. Zoo Pleuntje is Marietjo v. d. Lely jouw vriendinnetje! Dan heet ik je dubbel wel kom en laat ik jouw versje ook plaat sen, andersNou vul dit zelf maar in. Pas op! Plonia krijgt het woord! Te laat. Klein .Jantje gaat naar school toe; Och hemel, wat een schrik! De deur vindt hij gesloten, Zijn hartje slaat tik, tik! Hij geeft met bevend handje Een rukje aan de schel; Do deur gaat langzaam open En meester zegt: „Wel, wel!" „Hoe kom jij hier mijn ventje; „Wat is ej- aan de hand? „Waarom sta jij huilen, „En zit je in den brand?" Ik ben te laat, schreit Jantje, En kijkt maar naar zijn schoen; Dc klok liep zeker achter, Maar 'k zal het nooit meer doen De meester laat Jan binnen, Jan kijkt verwonderd rond, Geen jas hangt aan den kapstok. Geen pet zwerft op den grond. Ook in de klas is niemand; Jan kijkt Mijnheer eens aan! „Och domme, domme Jantje, De school is nog niet aan! Ziedaar wat Plonia te dichten weet. Maarzou dat nu heusch. eigen werk zijn? Wie heeft dit versje al eens gelezen cn waar? Dag Plonia! Veel groeten aan je vriendinnetje M a r i e t j e v. d. Lely. Z o e t e r w o"u- d e. Gelukkig dat het versje niet op jou van toepassing was en dat jij zoo gezond als een vischje bent. Goddank' Nu smaakt mij de boterham veel lekkerder. Geloof je wel! Kom maar weer eens gauw terug, maar met dichterlijke bloempjes uit eigen tuin geplukt! Dag Marie'.je! Het ingezonden versje van „Broekman" is afgeschreven. Mies van Dijk, Roelofaren'ds- v een. Ja Mies je, ik ben ook blij, dat we ons Hoekje terughebben Dat was ook geen doen; dat'was behelpen als een groot ge zin doet, dat heel klein behuisd is. Nu kunnen we weer velen tevreden stellen cndan te weten, dat groot en klein ons leest, is zeer vleiend ook voor jou die mee werkt. De volgende week krijg jij.een beurt. Veel groeten aan vader en moeder en voor jou de stevige vijf. Piet van Sc h a i Ir, Leiden. Heb jij ook eens geprobeerd om een opstel te maken. Dat is braaf van je. Wel had het wat langer en wat ordelijker en netter ge kund, •maar ik zal den goeden wil voor de daad nemen. Maak weer eens wat voor den volgenden wedstrijd en dan zoo mooi, dat ik het plaatsen moet, of ik wil of niet. Wil je? Veel groetjes aan rader en moeder! J a a n t j e en Dirk V o 11 e n b r e c li t, Zegwaard. Ik zal jelie beide verhaal tjes nog eens bewaren. Zoodra ik door den berg copy licen ben, die vóór is, dan zullen jelui eens zien, hoe mooi de ver halen gedrukt staan. En nu tot.den volgenden wedstrijd Johanna de Haas, Leidschen- dam. Aangename kennismaking Johanna! In ons Clubje is iedereen welkom vooral iemand, die direct aan C meedoet. Ik zal jouw opstel bewaren voor later. Dag Jo hanna! Altijd blijven meedoen en iederen Zaterdag ons Hoekje uitlezen van a tot z. Gerarda v. d. Poel, Stompt ij k. Wel Gerarda, jij spreekt op een toon, alsof je op je wenken wilt bediend worden èn dat voor iemand, die voor 't eerst een epis teltje instuurt. Neen, neen! zoo doen we dat hier niet. Wie de oudste papieren heeft, gaat voor. En dan wat je maakt, maak dat met zorg en netjes. Dan kunnen we eens verder praten. Dag lief Nichtje! Maak wederkeerig veel groetjes aan vader en moeder, broertjes en zusje. Tot.den volgenden wedstrijd. Hierbij zullen we het laten. Tot Zaterdag. Jelie liefhebbende Oom WIM. „BERNADETTE". door L. v. Zandwijk Jr. VIL „Eerste inval van den boozen geest in de grot". Eerst waren de ouders van Bernadette er op tegen geweest, dat zij de grot bezocht, maar toen zij hoorden, wat de Dame aan haar dochtertje gevraagd had, durfden zij zich niet langer te verzetten tegen de be zoeken van Bernadette aan de Massabiela- grot. Vooral op verlangen van Bernadette's peettante Bernardina, stemde moeder Sou- birous er in toe haar dochter te vergezel len mits tante meeging. En zoo gingen zij dan der lOden Februari weder naar de grot. Bernadette's moeder cn tante hadden wel veel van de verschij ningen hooren spreken, maar konden zich moeilijk een schouwspel indenken wat hen wachtte. Toen de moeder dan ook haar dochtertje in geestverrukking zag, met een homelschoone uitdrukking op haar gelaat, het lichaam voorovergebogen als wilde zij hemelwaartsch vliegen, riep zij vol angst uit: „O. mijn God ik smeek u erom, ont neem mij toch mijn kind niet!" Maar Jezus wilde nog lang niet het leven van Bernadette. „Wat is zij schoon!" zeidc een dpr aanwezigen. Deze geestverrukking 'duurde ongeveer een halt' uur. jThans vertelde de geheimzinnige Dame, aan Bernadette, dat zij haar later openba ringen zou doen. Verder sprak Bernadette over een zonderling geval, dat slechts een begin was van nabootsingen die de duivel probeerde, maar altijd zonneklaar valsch waren. Een zekere mijnheer Estrade was getuige eeneer valscho verschijning. Ber nadette zeide: „er kwam een groot rumoer van stemmen uit de schoot der aarde en die weerklonken boven de Gave. Een was er die boven dc ander uitschreeuwde én razend huilde: „Weg! wég!" Toen dat ge schreeuw klonk, lichtte dc Dame even het hoofd op en fronste do wenkbrauwen. En die enkele oogopslag was voldoende om al die stemmen tót zwijgen te brengen en in alle richtingen te verspreiden". De verschijningen aan de Massabiela- grot werden intusschen het. gesprek van den dag, de stedelingen en dorpelingen gingen er eens ernstig over nadenken: „En", zoo spraken zij in 't algemeen, „als de verschij ningen echt zijn, dan is 't zeker de H. Maagd die zich aan Bernadette vertoont". Zoo was' het wonder van Lourdcs weldra iii alle omliggende plaatsen bekend en reeds misschien in het geheëlë Departe ment. De toeloop 'van nieuwsgierigen werd hoe langer hoe grooter, waren er den 19den Februari èen honderdtal. Nu den 20sten Fe bruari waren er een vijfhonderd, toen Ber nadette met haar moeder's morgens half zeven aan dc grot kwam. Zonder op de nieuwsgierige menigte tc letten, knielde Bernadette neer en bad haar rozenkrans. Bijna onmiddellijk verscheen de Dame en Bernadette gaf haar eerbiedige blijken van hulde en blijdschap. In haar vervoering toekende haar gelaat een bovennatuurlijke schoonheid. De menigte was opgetogen van bewonde ring en keken van de grot naar het kind en van het kind naar de grot. Maar zagen al leen Bernadette en geen verschijning. Dan hoorde men Bernadette's moeder uitroepen: „Is dat nu mijn dochter, droom ik niet?" Toen de Dame dezen keer verscheen, leerde zij Bernadette een bijzonder gebed, woord voor woord. Na deze geestverruk king keerde de menigte weder naar de stad of hun dorp terug. Deze spraken van een mirakel en gene, waaronder geleerde lui, haalden hun schouders op en hadden het over een zenuyvspel. Dokter Dorous meende dat men het ge val niet zoo licht mocht tellen. En zoo wilde hij dan het ziekteverschijn sel bijwonen, maar dan was het ook zeker dat één woord van liem genoeg zou zijn om de geestdrift van het volk paal en perk te stellen. (Wordt vervolgd). Gods daden zijn ondoorgrondelijk door Johan de Graaf. „Welzeker, antwoordde Mr. Fyrestone, ik zal zorgen dat u ze morgen in uw bezit heeft, hoeveel wilt u er hebben?" „Nu", antwoordde Mr. Williams, „ik kan er wel een acht hebben. Komt u morgen even aan de bank dap kunnen we verreke nen". Het duurde niet lang of de zakengesprek- ken werden aan den kant gezet en werden er allerlei moppen uit hun vroeger jaren opgehaald. Hoe later het werd des ie vroo- 1 ijker ging het er aan toe. En toen eindelijk om half een het gezelschap opbrak, was er geen een die heel vast op zijn beenen stond. Mr. Willams' auto was in de garage van het hoerenhuis ondergèbracht en toen hij door dc stille verlaten straten tufte, moest hij er zich van tijd tot tijd op betrappen dat zijn stuur slingerde. Het was maar goed •dat het niet lang meer duurde voordat h«j zijn auto de garage kon binnenrijden, an ders zouden er wellicht andere dingen zijn gebeurd. V. De dagen verliepen de een na den ander, zonder dat er belangrijke gebeurtenissen plaats vonden in het gezin van bankier Wil liams. Do bankier meende in Mr. Fyrestone een uitstekend zakenvriend te hebben ge vonden. Zijn effecten had hij in zijn bezit en bankier Fyrestone had beloofd hem te zullen waarschuwen wanneer er een bui tenkansje zou te halen zijn. Op 'zekeren dag kwam hij tamelijk ge haast het bureau van Mr. Williams binnen vallen. „Heb je het al gehoord?" vroeg hij, „die Amerikaansche goudcompagnie waar ik je laatst van sprak heeft een nieuwe goud ader ontdekt, en heeft verschillende hooge obligaties uitgezet. Eenige jaren geleden heb ik daar ook mijn geld in gestoken, maar zoo'n voordeelige belegging als het toen was heb ik mijn geheele leven nog niet gehad. Het is een uitstekend rendeerende compagnie en ik heb er aan ook nu al mijn onbelegd geld ingestoken. Wat dunkt je zou je het ook niet een- probeeren?" „Nu", antwoordde Mr. Williams, „als jij het hebt gewaagd, dan durf ik ook wel, het is in ieder geval geen spoculatio. Het groot ste gedeelte van mijn kapitaal heb ik op het oogenblik disponibel en ik wilde het juist in drie verschillende oliecompagnies beleggen, maar ik kon het best in die goud mijn steken". Er werden een paar bereke ningen gemaakt en Mr. "Williams behaalde zijn vriend de som van 75.000 p.st. uit cn eenige nren later had hij de obligaties in zijn bezit. Hij noodigde zijn vrienden uit dien avond bij hem te komen dineeren, hetgeen deze natuurlijk heel graag aannamen. Het was eenige weken nadien, op een December-avond, dat een zware sneeuw storm zich boven Londen deed gelden. Het was ongeveer twaalf uur dat Mr. Williams in vrij snelle vaart met zijn auto door de straat waarin zijn bankgebouw een even verder zijn woning stond, vloog. Hij had een drukke dag gehad en ver langde spoedig thuis te zijn. Toen zijn bank gebouw in liet gezicht kwam, voer hem een schok door de leden. Zag hij wel goed?Branddo daar geen licht op de bovenverdieping? Hij gaf vol gas en vloog als een pijl uit een boog op het gebouw af. Hij remde geruischloos, ver liet de wagen, terwijl hij het portier zacht jes achter zich sloot. Hij opende do deur en sloop zachtjes naar boven. Daar hoorde hij leven in zijn bureau waar dc safes wa ren; er werd zachtjes gesproken. De ban kier trok zijn handschoenen uit, stak zijn hand in zijn binnenzak en haalde zijn re volver te voorschijn, die hij altijd bij zich droeg, als hij voor zaken uit ging. Hij sloop tot voor de deur, die op een kier stond cn keek naar binnen. (Wordt, vervolgd). Op kostschool door tante Lous. II. In een nieuwen bruinen koffer, waarop haar brcer Jan heel netjes met gelé verf haar beginletters had geschilderd, lag hel verdriet, van de laatste dagen ingepakt. Onderaan dc boeken, dan hel. ondergoed, dan dc jurken en bovenop de mooie dingen. Een mooi kerkboek, goud op snee, het afscheidsgeschenk van haar vader, lag ook klaar, dan de onvermijdelijke -tom-pouce; één ding ontbrak nog, 't taschje van licht bruin glacé-leer, 't cadeautje van Tante Grietje. Toen Anny er naar gevraagd had, had ze tot antwoord gekregen, er zich maar niet te veel om te bekommeren, op den juisten tijd zou ze 't wel on den juisten plaats vin den. Een groöte sli'te was gevolgd op de drukte van de laatste uren. Het pakken was nu afgeloopen, tante was naar de keuken gegaan, om een extra schoteltje tc maken; vader was nog op de werkplaats. Jan en Lou maakten hun huis werk, en dc twee jongsten speelden in den tuin. Anny was stil den tuin ingegaan om af scheid te nemen van haar lievelingsplekjes. Waarom werd ze nu toch naar kostschool gezonden?- Nu de scheiding zoo dichtbij was werd ze verdrietig. Haar grocte blau we oogen, die van levenslust fonkelden, vul den zich met droevige tranen. „Onzin", zei ze bij zich zelf, terwijl ze haar loshangende blonde krullen trotsch naar achteren wierp „Waarom zou 'k huileji?" als ze mij weg willen sturen, best, wat kan 't me ook eigenlijk schelen?" Haastig veegde ze met haar zakdoek haar oogen af, of de verraderlijke sporen uit te wisschen. Een haastigen stap hoorde zij achter zich, toen ze zich omkeerde, bemerkte ze haar zesjarig broertje Wim. Annv hield veel van haar broers, 'maar voor Wim voelde ze toch 't meest. Hij was de jongste, hoe dui delijk herinnerde zij zich de groote blijd schap, die haar kinderhartje deed kloppen, toen Wim gedoopt- was, en met vader en tante uit de kerk kwam, moeder gezegd had: „Nu mag jij, ib'v kleine lieve Engeltje even vasthouden en'hem een kusje geven". Ze had dat kleine, lieve ventje een poosje op haar schoot mogeii houden en van dat oogenblik af was er tusschen haar en haar broertje een band ontstaan, zoo innig, dat. niets ter wereld in staat was dien te ver breken. Moeder was ziek gebleven, heel lang, nadat zc van dc laatste H. Sacramen ten voorzien was, had ze nog twee weken geleefd, de kleine krullebol van Wim tegen haar borst gevleid en Moeder had Anny's hand genomen en gezegd: „Wil jij een klein moedertje voor miin jongen zijn, als ik er niet meer ben?" Het is vanzelfsorekend, dat Army na haar moeders dood dubbel lief voor Wim was. (Wordt vervolgd), 'n Storm. De barometer had verscheidene dagen al leelijk laag gestaan. Tegen den avond werd de lucht donker cn brak er een storm los. 't Was verschrikkelijk. De luiken van de huizen rammelden. Dc boomen zwiepten. Sommige braken zelfs. Bij oude huizen vlogen dc pannen van de daken. Op straat was niemand te zien. Iemand, die er niet noodzakelijk uit moest, bleef binnen en was blij, 'n lekkere warme kachel te hebben. Op zee was 't- nog erger, zoo 't kon. De baren werden hoog opgezweept. Aan den horizon kampte een visschersbopt tegen het noodweer. Haar zeilen waren gereefd en toch steigerde ze nog vreesclijk. Zoo werd het vaartuig voortgejaagd. Het liep vecht op een bank aan. Dc schipper kon zijn roer niet omgooien; er was geen red den meer aan. Plotseling 'n hevige schok; 't schip lag vast en de golven sloegen over 't dek. Er was geen verwikken of verwegen aan. Men begon met het verplaatsen van de lading. Doch voor men zoover was, werd het vaar tuig door een reusachtige golf stukgeslagen Dn storm loeide voort, 'n Ieder greep een stuk wrakhout, voor zoover hij het krijgen kon, en probeerde daarmee zijn leven te redden. Vanaf liet strand had men dit alles gade geslagen. Terstond na t' vastloopcn van 't vaartuig op de bank, werd de reddingboot- uitgezet. Doch alvorens deze de noodlottige plek bereikte, was het reeds gebeurd. Er werden slechts eenige drenkelingen opgvischt en toen werd do terugtocht on dernomen. Wakkere mannen! Do andere dag gaf helder weer en nie mand zou gezegd hebben, dat. 'n schip ge durende den nacht zoo in nood verkeerd had, als de wrakstukken er maar niet ge weest waren. Doch het was ook te zien aan de rouw van eenige gezinnen die 'n vader of zoon betreurden. Jan Thijsen. „Ons Genoegen"' geeft uitvoering. „Nou geen Rauwigheden! 't Bestuur is gekozen en de vereeniging is opgericht". I Dit waren dc eenige woorden die je kon hooren als je nog net even geluisterd had achter de bergplaats. Nu kwamen van ach ter den tuin tien jongens nog druk rede- necrend over dc pas opgerichte tooneel- verecniging „Ons Genoegen". Nu -moet je ook weten dat het bestuur (Piet, directeur, Wim, secretaris, en Frans, panningmoester) besloten had dat a.s. Zaterdag een openings voorstelling zou worden gegeven en ieder lid 3 cents moest'betalen en 2 cents als hij dc repetitie niet bijwoonde. Het. program ma was ook al vastgesteld. Het luidde aldus: Lachen. Lachen! De pas opgerichte tooncelvereeniging „Ons Genoegen' zal a.s. Zaterdag een ope ningsvoorstelling geven in 'n zaal bij den heer Jansen. Toegangsprijzen .5, 4 en 3 cent (belasting inbegrepen). Plaatsbespreken Woensdag a 1 cent. Dit zou Jni) Condel met zijn drukdoos drukken en voor 't raam ophangen bij Piet. Dinsdag gingen allen beginnen met banken sjouwen en.'t tooneel in orde maken. Frans zou een rede houden die heet „do Pijpc- kop". Jan zou z'n mondharmonica, mee brengen. Eindelijk kwam Frans nog met een paar gordijnen voor 't tooneel cn 'n slip jas voor den directeur voor de openings-; rede. De Zaterdag kon afgewacht worden. Er waren veel bezoekers, wel 11, allen voor. 3 cent, dus is er 33 cent in pot. want de verceniging had nog niets betaald 't Was twee uur en de voorstelling begon. Eerst hield de directeur een openingsrede. Ter wijl 't orkest zong van„Daar komt mijn neef uit Canada". De'directeur had al ge sproken. 't Scherm viel weer neer, maar 't orkest ging door. Als jc vooraan stond, hoorde je achter 't scherm: ,,'t Was veel to kort". „Ik had het beter gedaan", enz. cn^. 't. Orkest ging maar door. Toen werd 't vers „De Pijpckop" opgezegd en eindelijk kreeg men wat te zien uit de tooverlantaarn van Piet. „Lichtbeelden" noemde hij dat. Intusschen was 't vier uur. Dc directeur zei dat 't einde er was en onder vroolijke muziek ging men huiswaarts. Dinsdag, toen de jongens weer bij elkaar kwamen, zeiden twee, dat ze gingen ver huizen en niet meer in de club waren. Jan sen zei dat hij van zijn vader een pak slaag had gehad omdat hij de boel zoo aan elkaar getimmerd had en oogenblikkelijk uit de club moest. Toen ging heel „Ons Genoegen" uit elkaar, maar voor 't batig saklo van dertig cent werd eerst nog een half pond olienoot jes gekocht en opgepeuzeld. Jan v. Leeuwen. De Zonne. Ziet, hoe do lieflijke zonne Haar stralenpracht, Weer alom spreidt ten toon En alles u tegenlacht! Hoevele bloempjes wenden Heur kopjes, klein, Op naar do mooie zonne, Met gouden schijn! Hoe werpt de schitterende zonne, Ja, iederen dag, Haar licht op d' aard', dat tot vreugd' 't was, Voor wie 't zag! Hoo straalt de goudeno zonne In 't strakke blauw Zeg mij, o, vriendelijke zonne, Voor wie is die trouw? Is 't voor vogels of bloemen Dat g' uw pracht Ontplooit, of is 't dc kleine wereld, Die ge tegenlacht? Neen, hoor ik u stilletjes fluisteren, Denk dat niet, 't Is voor mijn god'lijkc Schepper Dat Hij geniet! O, scliitt'rcnde, stralende zonne, Welk mooi ideaal; Ach, sprak ik toch heel mijn leven Dezelfde taal! Zita. Buurmans poes. Buurman heeft een poesje, Een klein zwart leutig dier. Ik vind 't gewoon een snoesje. Bang is ze geen zier. Geef ik haar een stukje, Zij komt zonder vrees, Likt mij aan den vinger En verslindt 't vleesch. Lachend, robbedoes ik Haar dan door elkaar; Buurman komt een", kijken, Poesje solt nog maar! Laatst wou ik haar plagen Met een gummibal, Maar 't wijze diertje Snapte 't blijkbaar al. Ze ging er mee aan 't rollen, Gaf hem plots een gooi, Liet 'm van 't platje rollen, 'k Vond 't heusch, niet mooi! Je raadt nooit, best lezers, Wat 't poesje deed. Geloof je 't, als ik zeg, dat Hij 'm in de gootpijp smeet. Door de lange gootpijp Zakte 't ding omlaag, Ik kon hem niet meer pakken: De straf voor mijn geplaag. Rooio Koos. Houd moed! Al regeert de Koning Winter Ook nog zoo vreesclijk koud: Al strooit, hij sneeuw cn hagel En vriest wit het kale hout; Al verdringen zich dc dagen In stormen van sneeuw en ijs; Al fluit over de kale vlakte De Noordenwind zijn wijs; Al regeert hij weken, maanden, Zoo koud, zoo kil, zoc guur, Toch gaat hij weer eens henen, Na korter, langer duur. Dat ziet gij dezen winter, Zoo streng, zoo koud, zoo lang, Over heel het Hollandsch water Zong sneeuw en ijs hun zang. Het. waren koude dagen, Als nimmer nog geleên, En telkens hoorde ik klagen: Was de winter toch maar heen! En ziet Au eens om n honen, Weg is hagel, sneeuw en ijs: Do strenge koning winter Zingt elders weer zijn wijs. En 't zonnetje wordt warmer En dc blijde voorjaarszang Toovert vrede en belofte En blijdschap op uw wang. Daarom stil cn wees tevreden, Al kraakt het om u heen, En stormt, het bittere noodlot iSoms razend om u heen. Houd moed! een korte wijle, Dan zet de Lente weer haar spoor En na al het bittere lijden Breekt ook het zonlicht door. Theodora. Nabetrachting over „De Winterpret". Wanneer ik des morgens ontwaak in mijn bed; Kijk ik eerst eens naar builen, o jongens wat- pret Er ligt voel sneeuw, en do weg is weer glad, Waf. zal ik weer glijden, hoe prettig is dat. Eerst fiks mij gewasschen, en dan naar de kerk, Dan fluks ontbijten, en in school aan 't werk. Maar o, als de klok twaalf slagen doet, Is. niemand te houden, geen meester zoo goed. Wij stormen naar buiten, op en over elkaar, Want jongens, de glijbaan ligt voor ons reeds klaar, We zullen er glijden, dmk henen en weer Wij vallen en staan op, cn weer verder op en neer. Met klouron als appels, gaan wij weer in school, Maar meester die weet wat, en dat. geeft pas jool. Vooruit jougens, zegt hij, gaat gauw er van door, En gaat schaatsenrijden, maar voorzichtig zijn hoor! Dat hoeft aan ons jongens geen tweemaal gezegd, Eer de meester uitgepraat is, zijn we al weg, Wij vliegen naar huis, en grijpen de schaat-s, En gaan nu probeeren of rijden wel gaat. Jawel 'hoor, daar gaat 'fc kris kras op 'fc' ijs- Wij voelen ons „mannen" zoo groot, en zoo wijs, Geen schoolgaan, geen loeren, alleen winterpret! Dan gaan wc vermoeid cn voldaan weer naar bed. O winter! o heerlijke zalige lijd Die. 't. liarfc van den Hollandschen jongen 1 verblijdt, Geen zomer kan halen bij 't wintergetij, Bij ijs cn bij sneeuw, voelen wij ons pas blij. Hendrika Denzen, Noord \v ijkerhout. Geen mooier plekje is er. Geen mooier plekje is er, Dan 't hartje der Natuur, Waar alles, alles groeit en bloeit. Waar 't koeltje met frisch loover stoeit; Waar heel den «lag van 's morgens vroeg, Maar liedjes klinken, nooit genoeg, v Waar als het zomer-iniddag is, Nog windjes suizen, koel on frisch. Waar men, vermoeid, zich nedervlijt En droomen gaat op 'b mos-tapijt. Ik zeg 't rond-uifc: ,,'k Gun u de stad Met al het moois, dat zij bevat Met al haar drukte cn bont gewoel, Met al haar leven cn gejoel Met al haar winkels, prachtig mooi, En propvol ook met zwier en tooi Met 's avonds zulk een mooi gezicht Op schitterend electrisoh licht! 'k Zie alles graag eens voor een keer Doch ben ik op een dorpje weer, Zoo afgelegen, ver van stad Tc midden tusschen bloem on blad. En vlij 'k me ncêr op 't- zachte mos Te midden van den schoonsteu dos, Dan voel ik me zoo vrij en blij, En 'k zog dan en ik blijft er bij: „Geen mooier plekje is e.r Dan 't hartje der natuur". Wal roemt ge, o steèd'ling op uw' straat Des morgens leeg, maar 's avonds laat Van allen kanten vol gewoel, Diep in den nacht zelf vol gejoel? Wat roemt gij op betaalde pTCt? Op laat opstaan en laat naar bod? Op druk vertier, veel inenschen zien? Op 't hebben van het nieuws misschien? Op jagend Jeven «lag aan dag? Uw mooie stad strijkt, toch de vlag. Al spreidt ze oen schat van moois ton toon, Vooral liet heerlijk buitcnschoon. In 't voorjaar, als dc mei«loom bloeit Bij herfstdag als de stormwind loeit Des winter? met den sneeuw op 'b land, Des zomers als <lo zon fel brandt, Des morgens met het nev'lig grauw, Des avonds bij den zwaren dauw. In eiken tijd van 't hcchï jaar! Want, wat een dichter schreef, blijft waar: ,,'t Is schooner (och, wat Go«l ons geeft. Dan wat de menscli geknutseld heeft!" Wie dat voor waarheid houde met mij Die zegt ook, cn hij blijft er bij, I in alle wind, bij alle weer, Als 't noodig is, wel duizend keer: j „Geen mooier plekje is er I Dan 't hartje der Natuur." Poëlicus. 3—3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 11