VOOR ONZE KINDEREN
CORRESPONDENTIE.
Willy B r a 11 d, L e i d e n. Dank je wel
Willy voor dit leuke verhaaltje. Het gaat
al beter! Als het zoo doorgaat, zullen we
nog heel wat moois te lezen krijgen. Ik laat
dit stukje dadelijk plaatsen. Zie vandaag
eens, of de volgende week! Dag Willy!
Wederkeerig veel groeten aan Vader en
Moeder! Fijn, zoo'n vacantie, hé?
Booie Kees, Leiden. Ik wou ik jc
van dienst kon zijn! Ik zal eens uitkijken,
Mijn helpers hebben bij mij n.t. een streepje
voor! Met-hancl en groet!
Ploniav. d. Maat, Zoeterwoude.
Zoo Pleuntje is Marietjo v. d. Lely jouw
vriendinnetje! Dan heet ik je dubbel wel
kom en laat ik jouw versje ook plaat
sen, andersNou vul dit zelf maar in.
Pas op! Plonia krijgt het woord!
Te laat.
Klein .Jantje gaat naar school toe;
Och hemel, wat een schrik!
De deur vindt hij gesloten,
Zijn hartje slaat tik, tik!
Hij geeft met bevend handje
Een rukje aan de schel;
Do deur gaat langzaam open
En meester zegt: „Wel, wel!"
„Hoe kom jij hier mijn ventje;
„Wat is ej- aan de hand?
„Waarom sta jij huilen,
„En zit je in den brand?"
Ik ben te laat, schreit Jantje,
En kijkt maar naar zijn schoen;
Dc klok liep zeker achter,
Maar 'k zal het nooit meer doen
De meester laat Jan binnen,
Jan kijkt verwonderd rond,
Geen jas hangt aan den kapstok.
Geen pet zwerft op den grond.
Ook in de klas is niemand;
Jan kijkt Mijnheer eens aan!
„Och domme, domme Jantje,
De school is nog niet aan!
Ziedaar wat Plonia te dichten weet.
Maarzou dat nu heusch. eigen werk
zijn? Wie heeft dit versje al eens gelezen
cn waar? Dag Plonia! Veel groeten aan je
vriendinnetje
M a r i e t j e v. d. Lely. Z o e t e r w o"u-
d e. Gelukkig dat het versje niet op jou
van toepassing was en dat jij zoo gezond als
een vischje bent. Goddank' Nu smaakt mij
de boterham veel lekkerder. Geloof je wel!
Kom maar weer eens gauw terug, maar
met dichterlijke bloempjes uit eigen tuin
geplukt! Dag Marie'.je! Het ingezonden
versje van „Broekman" is afgeschreven.
Mies van Dijk, Roelofaren'ds-
v een. Ja Mies je, ik ben ook blij, dat we
ons Hoekje terughebben Dat was ook geen
doen; dat'was behelpen als een groot ge
zin doet, dat heel klein behuisd is. Nu
kunnen we weer velen tevreden stellen
cndan te weten, dat groot en klein ons
leest, is zeer vleiend ook voor jou die mee
werkt. De volgende week krijg jij.een beurt.
Veel groeten aan vader en moeder en voor
jou de stevige vijf.
Piet van Sc h a i Ir, Leiden. Heb
jij ook eens geprobeerd om een opstel te
maken. Dat is braaf van je. Wel had het
wat langer en wat ordelijker en netter ge
kund, •maar ik zal den goeden wil voor
de daad nemen. Maak weer eens wat voor
den volgenden wedstrijd en dan zoo mooi,
dat ik het plaatsen moet, of ik wil of niet.
Wil je? Veel groetjes aan rader en moeder!
J a a n t j e en Dirk V o 11 e n b r e c li t,
Zegwaard. Ik zal jelie beide verhaal
tjes nog eens bewaren. Zoodra ik door den
berg copy licen ben, die vóór is, dan
zullen jelui eens zien, hoe mooi de ver
halen gedrukt staan. En nu tot.den
volgenden wedstrijd
Johanna de Haas, Leidschen-
dam. Aangename kennismaking Johanna!
In ons Clubje is iedereen welkom vooral
iemand, die direct aan C meedoet. Ik zal
jouw opstel bewaren voor later. Dag Jo
hanna! Altijd blijven meedoen en iederen
Zaterdag ons Hoekje uitlezen van a tot z.
Gerarda v. d. Poel, Stompt ij k.
Wel Gerarda, jij spreekt op een toon, alsof
je op je wenken wilt bediend worden èn
dat voor iemand, die voor 't eerst een epis
teltje instuurt. Neen, neen! zoo doen we
dat hier niet. Wie de oudste papieren
heeft, gaat voor. En dan wat je maakt,
maak dat met zorg en netjes. Dan kunnen
we eens verder praten. Dag lief Nichtje!
Maak wederkeerig veel groetjes aan vader
en moeder, broertjes en zusje. Tot.den
volgenden wedstrijd.
Hierbij zullen we het laten. Tot Zaterdag.
Jelie liefhebbende
Oom WIM.
„BERNADETTE".
door L. v. Zandwijk Jr.
VIL
„Eerste inval van den boozen geest in de
grot".
Eerst waren de ouders van Bernadette
er op tegen geweest, dat zij de grot bezocht,
maar toen zij hoorden, wat de Dame aan
haar dochtertje gevraagd had, durfden zij
zich niet langer te verzetten tegen de be
zoeken van Bernadette aan de Massabiela-
grot. Vooral op verlangen van Bernadette's
peettante Bernardina, stemde moeder Sou-
birous er in toe haar dochter te vergezel
len mits tante meeging.
En zoo gingen zij dan der lOden Februari
weder naar de grot. Bernadette's moeder
cn tante hadden wel veel van de verschij
ningen hooren spreken, maar konden zich
moeilijk een schouwspel indenken wat hen
wachtte. Toen de moeder dan ook haar
dochtertje in geestverrukking zag, met een
homelschoone uitdrukking op haar gelaat,
het lichaam voorovergebogen als wilde zij
hemelwaartsch vliegen, riep zij vol angst
uit: „O. mijn God ik smeek u erom, ont
neem mij toch mijn kind niet!"
Maar Jezus wilde nog lang niet het leven
van Bernadette. „Wat is zij schoon!" zeidc
een dpr aanwezigen. Deze geestverrukking
'duurde ongeveer een halt' uur.
jThans vertelde de geheimzinnige Dame,
aan Bernadette, dat zij haar later openba
ringen zou doen. Verder sprak Bernadette
over een zonderling geval, dat slechts een
begin was van nabootsingen die de duivel
probeerde, maar altijd zonneklaar valsch
waren. Een zekere mijnheer Estrade was
getuige eeneer valscho verschijning. Ber
nadette zeide: „er kwam een groot rumoer
van stemmen uit de schoot der aarde en
die weerklonken boven de Gave. Een was
er die boven dc ander uitschreeuwde én
razend huilde: „Weg! wég!" Toen dat ge
schreeuw klonk, lichtte dc Dame even het
hoofd op en fronste do wenkbrauwen. En
die enkele oogopslag was voldoende om al
die stemmen tót zwijgen te brengen en in
alle richtingen te verspreiden".
De verschijningen aan de Massabiela-
grot werden intusschen het. gesprek van den
dag, de stedelingen en dorpelingen gingen
er eens ernstig over nadenken: „En", zoo
spraken zij in 't algemeen, „als de verschij
ningen echt zijn, dan is 't zeker de H.
Maagd die zich aan Bernadette vertoont".
Zoo was' het wonder van Lourdcs weldra
iii alle omliggende plaatsen bekend en
reeds misschien in het geheëlë Departe
ment. De toeloop 'van nieuwsgierigen werd
hoe langer hoe grooter, waren er den 19den
Februari èen honderdtal. Nu den 20sten Fe
bruari waren er een vijfhonderd, toen Ber
nadette met haar moeder's morgens half
zeven aan dc grot kwam. Zonder op de
nieuwsgierige menigte tc letten, knielde
Bernadette neer en bad haar rozenkrans.
Bijna onmiddellijk verscheen de Dame en
Bernadette gaf haar eerbiedige blijken van
hulde en blijdschap. In haar vervoering
toekende haar gelaat een bovennatuurlijke
schoonheid.
De menigte was opgetogen van bewonde
ring en keken van de grot naar het kind en
van het kind naar de grot. Maar zagen al
leen Bernadette en geen verschijning. Dan
hoorde men Bernadette's moeder uitroepen:
„Is dat nu mijn dochter, droom ik niet?"
Toen de Dame dezen keer verscheen,
leerde zij Bernadette een bijzonder gebed,
woord voor woord. Na deze geestverruk
king keerde de menigte weder naar de stad
of hun dorp terug. Deze spraken van een
mirakel en gene, waaronder geleerde lui,
haalden hun schouders op en hadden het
over een zenuyvspel.
Dokter Dorous meende dat men het ge
val niet zoo licht mocht tellen.
En zoo wilde hij dan het ziekteverschijn
sel bijwonen, maar dan was het ook zeker
dat één woord van liem genoeg zou zijn
om de geestdrift van het volk paal en perk
te stellen.
(Wordt vervolgd).
Gods daden zijn ondoorgrondelijk
door Johan de Graaf.
„Welzeker, antwoordde Mr. Fyrestone,
ik zal zorgen dat u ze morgen in uw bezit
heeft, hoeveel wilt u er hebben?"
„Nu", antwoordde Mr. Williams, „ik kan
er wel een acht hebben. Komt u morgen
even aan de bank dap kunnen we verreke
nen".
Het duurde niet lang of de zakengesprek-
ken werden aan den kant gezet en werden
er allerlei moppen uit hun vroeger jaren
opgehaald. Hoe later het werd des ie vroo-
1 ijker ging het er aan toe. En toen eindelijk
om half een het gezelschap opbrak, was er
geen een die heel vast op zijn beenen stond.
Mr. Willams' auto was in de garage van
het hoerenhuis ondergèbracht en toen hij
door dc stille verlaten straten tufte, moest
hij er zich van tijd tot tijd op betrappen
dat zijn stuur slingerde. Het was maar goed
•dat het niet lang meer duurde voordat h«j
zijn auto de garage kon binnenrijden, an
ders zouden er wellicht andere dingen zijn
gebeurd.
V.
De dagen verliepen de een na den ander,
zonder dat er belangrijke gebeurtenissen
plaats vonden in het gezin van bankier Wil
liams. Do bankier meende in Mr. Fyrestone
een uitstekend zakenvriend te hebben ge
vonden. Zijn effecten had hij in zijn bezit
en bankier Fyrestone had beloofd hem te
zullen waarschuwen wanneer er een bui
tenkansje zou te halen zijn.
Op 'zekeren dag kwam hij tamelijk ge
haast het bureau van Mr. Williams binnen
vallen.
„Heb je het al gehoord?" vroeg hij, „die
Amerikaansche goudcompagnie waar ik je
laatst van sprak heeft een nieuwe goud
ader ontdekt, en heeft verschillende hooge
obligaties uitgezet. Eenige jaren geleden
heb ik daar ook mijn geld in gestoken,
maar zoo'n voordeelige belegging als het
toen was heb ik mijn geheele leven nog niet
gehad. Het is een uitstekend rendeerende
compagnie en ik heb er aan ook nu al mijn
onbelegd geld ingestoken. Wat dunkt je
zou je het ook niet een- probeeren?"
„Nu", antwoordde Mr. Williams, „als jij
het hebt gewaagd, dan durf ik ook wel, het
is in ieder geval geen spoculatio. Het groot
ste gedeelte van mijn kapitaal heb ik op
het oogenblik disponibel en ik wilde het
juist in drie verschillende oliecompagnies
beleggen, maar ik kon het best in die goud
mijn steken". Er werden een paar bereke
ningen gemaakt en Mr. "Williams behaalde
zijn vriend de som van 75.000 p.st. uit cn
eenige nren later had hij de obligaties in
zijn bezit.
Hij noodigde zijn vrienden uit dien avond
bij hem te komen dineeren, hetgeen deze
natuurlijk heel graag aannamen.
Het was eenige weken nadien, op een
December-avond, dat een zware sneeuw
storm zich boven Londen deed gelden. Het
was ongeveer twaalf uur dat Mr. Williams
in vrij snelle vaart met zijn auto door de
straat waarin zijn bankgebouw een even
verder zijn woning stond, vloog.
Hij had een drukke dag gehad en ver
langde spoedig thuis te zijn. Toen zijn bank
gebouw in liet gezicht kwam, voer hem een
schok door de leden.
Zag hij wel goed?Branddo daar geen
licht op de bovenverdieping? Hij gaf vol
gas en vloog als een pijl uit een boog op
het gebouw af. Hij remde geruischloos, ver
liet de wagen, terwijl hij het portier zacht
jes achter zich sloot. Hij opende do deur
en sloop zachtjes naar boven. Daar hoorde
hij leven in zijn bureau waar dc safes wa
ren; er werd zachtjes gesproken. De ban
kier trok zijn handschoenen uit, stak zijn
hand in zijn binnenzak en haalde zijn re
volver te voorschijn, die hij altijd bij zich
droeg, als hij voor zaken uit ging.
Hij sloop tot voor de deur, die op een
kier stond cn keek naar binnen.
(Wordt, vervolgd).
Op kostschool
door tante Lous.
II.
In een nieuwen bruinen koffer, waarop
haar brcer Jan heel netjes met gelé verf
haar beginletters had geschilderd, lag hel
verdriet, van de laatste dagen ingepakt.
Onderaan dc boeken, dan hel. ondergoed,
dan dc jurken en bovenop de mooie dingen.
Een mooi kerkboek, goud op snee, het
afscheidsgeschenk van haar vader, lag ook
klaar, dan de onvermijdelijke -tom-pouce;
één ding ontbrak nog, 't taschje van licht
bruin glacé-leer, 't cadeautje van Tante
Grietje.
Toen Anny er naar gevraagd had, had ze
tot antwoord gekregen, er zich maar niet
te veel om te bekommeren, op den juisten
tijd zou ze 't wel on den juisten plaats vin
den. Een groöte sli'te was gevolgd op de
drukte van de laatste uren.
Het pakken was nu afgeloopen, tante
was naar de keuken gegaan, om een extra
schoteltje tc maken; vader was nog op de
werkplaats. Jan en Lou maakten hun huis
werk, en dc twee jongsten speelden in den
tuin.
Anny was stil den tuin ingegaan om af
scheid te nemen van haar lievelingsplekjes.
Waarom werd ze nu toch naar kostschool
gezonden?- Nu de scheiding zoo dichtbij
was werd ze verdrietig. Haar grocte blau
we oogen, die van levenslust fonkelden, vul
den zich met droevige tranen. „Onzin", zei
ze bij zich zelf, terwijl ze haar loshangende
blonde krullen trotsch naar achteren wierp
„Waarom zou 'k huileji?" als ze mij weg
willen sturen, best, wat kan 't me ook
eigenlijk schelen?"
Haastig veegde ze met haar zakdoek
haar oogen af, of de verraderlijke sporen
uit te wisschen.
Een haastigen stap hoorde zij achter zich,
toen ze zich omkeerde, bemerkte ze haar
zesjarig broertje Wim. Annv hield veel
van haar broers, 'maar voor Wim voelde ze
toch 't meest. Hij was de jongste, hoe dui
delijk herinnerde zij zich de groote blijd
schap, die haar kinderhartje deed kloppen,
toen Wim gedoopt- was, en met vader en
tante uit de kerk kwam, moeder gezegd
had: „Nu mag jij, ib'v kleine lieve Engeltje
even vasthouden en'hem een kusje geven".
Ze had dat kleine, lieve ventje een poosje
op haar schoot mogeii houden en van dat
oogenblik af was er tusschen haar en haar
broertje een band ontstaan, zoo innig, dat.
niets ter wereld in staat was dien te ver
breken. Moeder was ziek gebleven, heel
lang, nadat zc van dc laatste H. Sacramen
ten voorzien was, had ze nog twee weken
geleefd, de kleine krullebol van Wim tegen
haar borst gevleid en Moeder had Anny's
hand genomen en gezegd: „Wil jij een klein
moedertje voor miin jongen zijn, als ik er
niet meer ben?" Het is vanzelfsorekend,
dat Army na haar moeders dood dubbel lief
voor Wim was.
(Wordt vervolgd),
'n Storm.
De barometer had verscheidene dagen
al leelijk laag gestaan. Tegen den avond
werd de lucht donker cn brak er een storm
los. 't Was verschrikkelijk.
De luiken van de huizen rammelden. Dc
boomen zwiepten. Sommige braken zelfs.
Bij oude huizen vlogen dc pannen van de
daken. Op straat was niemand te zien.
Iemand, die er niet noodzakelijk uit moest,
bleef binnen en was blij, 'n lekkere warme
kachel te hebben.
Op zee was 't- nog erger, zoo 't kon. De
baren werden hoog opgezweept. Aan den
horizon kampte een visschersbopt tegen
het noodweer. Haar zeilen waren gereefd
en toch steigerde ze nog vreesclijk. Zoo
werd het vaartuig voortgejaagd. Het liep
vecht op een bank aan. Dc schipper kon
zijn roer niet omgooien; er was geen red
den meer aan.
Plotseling 'n hevige schok; 't schip lag
vast en de golven sloegen over 't dek. Er
was geen verwikken of verwegen aan. Men
begon met het verplaatsen van de lading.
Doch voor men zoover was, werd het vaar
tuig door een reusachtige golf stukgeslagen
Dn storm loeide voort, 'n Ieder greep een
stuk wrakhout, voor zoover hij het krijgen
kon, en probeerde daarmee zijn leven te
redden.
Vanaf liet strand had men dit alles gade
geslagen. Terstond na t' vastloopcn van 't
vaartuig op de bank, werd de reddingboot-
uitgezet. Doch alvorens deze de noodlottige
plek bereikte, was het reeds gebeurd.
Er werden slechts eenige drenkelingen
opgvischt en toen werd do terugtocht on
dernomen. Wakkere mannen!
Do andere dag gaf helder weer en nie
mand zou gezegd hebben, dat. 'n schip ge
durende den nacht zoo in nood verkeerd
had, als de wrakstukken er maar niet ge
weest waren. Doch het was ook te zien aan
de rouw van eenige gezinnen die 'n vader
of zoon betreurden.
Jan Thijsen.
„Ons Genoegen"' geeft uitvoering.
„Nou geen Rauwigheden! 't Bestuur is
gekozen en de vereeniging is opgericht".
I Dit waren dc eenige woorden die je kon
hooren als je nog net even geluisterd had
achter de bergplaats. Nu kwamen van ach
ter den tuin tien jongens nog druk rede-
necrend over dc pas opgerichte tooneel-
verecniging „Ons Genoegen". Nu -moet je
ook weten dat het bestuur (Piet, directeur,
Wim, secretaris, en Frans, panningmoester)
besloten had dat a.s. Zaterdag een openings
voorstelling zou worden gegeven en ieder
lid 3 cents moest'betalen en 2 cents als hij
dc repetitie niet bijwoonde. Het. program
ma was ook al vastgesteld. Het luidde
aldus:
Lachen. Lachen!
De pas opgerichte tooncelvereeniging
„Ons Genoegen' zal a.s. Zaterdag een ope
ningsvoorstelling geven in 'n zaal bij den
heer Jansen. Toegangsprijzen .5, 4 en 3 cent
(belasting inbegrepen). Plaatsbespreken
Woensdag a 1 cent.
Dit zou Jni) Condel met zijn drukdoos
drukken en voor 't raam ophangen bij Piet.
Dinsdag gingen allen beginnen met banken
sjouwen en.'t tooneel in orde maken. Frans
zou een rede houden die heet „do Pijpc-
kop". Jan zou z'n mondharmonica, mee
brengen. Eindelijk kwam Frans nog met een
paar gordijnen voor 't tooneel cn 'n slip
jas voor den directeur voor de openings-;
rede. De Zaterdag kon afgewacht worden.
Er waren veel bezoekers, wel 11, allen
voor. 3 cent, dus is er 33 cent in pot. want
de verceniging had nog niets betaald 't Was
twee uur en de voorstelling begon. Eerst
hield de directeur een openingsrede. Ter
wijl 't orkest zong van„Daar komt mijn
neef uit Canada". De'directeur had al ge
sproken. 't Scherm viel weer neer, maar 't
orkest ging door. Als jc vooraan stond,
hoorde je achter 't scherm: ,,'t Was veel to
kort". „Ik had het beter gedaan", enz. cn^.
't. Orkest ging maar door. Toen werd 't
vers „De Pijpckop" opgezegd en eindelijk
kreeg men wat te zien uit de tooverlantaarn
van Piet. „Lichtbeelden" noemde hij dat.
Intusschen was 't vier uur. Dc directeur
zei dat 't einde er was en onder vroolijke
muziek ging men huiswaarts.
Dinsdag, toen de jongens weer bij elkaar
kwamen, zeiden twee, dat ze gingen ver
huizen en niet meer in de club waren. Jan
sen zei dat hij van zijn vader een pak
slaag had gehad omdat hij de boel zoo aan
elkaar getimmerd had en oogenblikkelijk
uit de club moest.
Toen ging heel „Ons Genoegen" uit
elkaar, maar voor 't batig saklo van dertig
cent werd eerst nog een half pond olienoot
jes gekocht en opgepeuzeld.
Jan v. Leeuwen.
De Zonne.
Ziet, hoe do lieflijke zonne
Haar stralenpracht,
Weer alom spreidt ten toon
En alles u tegenlacht!
Hoevele bloempjes wenden
Heur kopjes, klein,
Op naar do mooie zonne,
Met gouden schijn!
Hoe werpt de schitterende zonne,
Ja, iederen dag,
Haar licht op d' aard', dat tot vreugd' 't
was,
Voor wie 't zag!
Hoo straalt de goudeno zonne
In 't strakke blauw
Zeg mij, o, vriendelijke zonne,
Voor wie is die trouw?
Is 't voor vogels of bloemen
Dat g' uw pracht
Ontplooit, of is 't dc kleine wereld,
Die ge tegenlacht?
Neen, hoor ik u stilletjes fluisteren,
Denk dat niet,
't Is voor mijn god'lijkc Schepper
Dat Hij geniet!
O, scliitt'rcnde, stralende zonne,
Welk mooi ideaal;
Ach, sprak ik toch heel mijn leven
Dezelfde taal!
Zita.
Buurmans poes.
Buurman heeft een poesje,
Een klein zwart leutig dier.
Ik vind 't gewoon een snoesje.
Bang is ze geen zier.
Geef ik haar een stukje,
Zij komt zonder vrees,
Likt mij aan den vinger
En verslindt 't vleesch.
Lachend, robbedoes ik
Haar dan door elkaar;
Buurman komt een", kijken,
Poesje solt nog maar!
Laatst wou ik haar plagen
Met een gummibal,
Maar 't wijze diertje
Snapte 't blijkbaar al.
Ze ging er mee aan 't rollen,
Gaf hem plots een gooi,
Liet 'm van 't platje rollen,
'k Vond 't heusch, niet mooi!
Je raadt nooit, best lezers,
Wat 't poesje deed.
Geloof je 't, als ik zeg, dat
Hij 'm in de gootpijp smeet.
Door de lange gootpijp
Zakte 't ding omlaag,
Ik kon hem niet meer pakken:
De straf voor mijn geplaag.
Rooio Koos.
Houd moed!
Al regeert de Koning Winter
Ook nog zoo vreesclijk koud:
Al strooit, hij sneeuw cn hagel
En vriest wit het kale hout;
Al verdringen zich dc dagen
In stormen van sneeuw en ijs;
Al fluit over de kale vlakte
De Noordenwind zijn wijs;
Al regeert hij weken, maanden,
Zoo koud, zoo kil, zoc guur,
Toch gaat hij weer eens henen,
Na korter, langer duur.
Dat ziet gij dezen winter,
Zoo streng, zoo koud, zoo lang,
Over heel het Hollandsch water
Zong sneeuw en ijs hun zang.
Het. waren koude dagen,
Als nimmer nog geleên,
En telkens hoorde ik klagen:
Was de winter toch maar heen!
En ziet Au eens om n honen,
Weg is hagel, sneeuw en ijs:
Do strenge koning winter
Zingt elders weer zijn wijs.
En 't zonnetje wordt warmer
En dc blijde voorjaarszang
Toovert vrede en belofte
En blijdschap op uw wang.
Daarom stil cn wees tevreden,
Al kraakt het om u heen,
En stormt, het bittere noodlot
iSoms razend om u heen.
Houd moed! een korte wijle,
Dan zet de Lente weer haar spoor
En na al het bittere lijden
Breekt ook het zonlicht door.
Theodora.
Nabetrachting over „De Winterpret".
Wanneer ik des morgens ontwaak in mijn
bed;
Kijk ik eerst eens naar builen, o jongens
wat- pret
Er ligt voel sneeuw, en do weg is weer
glad,
Waf. zal ik weer glijden, hoe prettig
is dat.
Eerst fiks mij gewasschen, en dan naar
de kerk,
Dan fluks ontbijten, en in school aan
't werk.
Maar o, als de klok twaalf slagen doet,
Is. niemand te houden, geen meester
zoo goed.
Wij stormen naar buiten, op en over
elkaar,
Want jongens, de glijbaan ligt voor ons
reeds klaar,
We zullen er glijden, dmk henen en
weer
Wij vallen en staan op, cn weer verder
op en neer.
Met klouron als appels, gaan wij weer in
school,
Maar meester die weet wat, en dat. geeft
pas jool.
Vooruit jougens, zegt hij, gaat gauw er
van door,
En gaat schaatsenrijden, maar voorzichtig
zijn hoor!
Dat hoeft aan ons jongens geen
tweemaal gezegd,
Eer de meester uitgepraat is, zijn we
al weg,
Wij vliegen naar huis, en grijpen de
schaat-s,
En gaan nu probeeren of rijden wel
gaat.
Jawel 'hoor, daar gaat 'fc kris kras op
'fc' ijs-
Wij voelen ons „mannen" zoo groot, en
zoo wijs,
Geen schoolgaan, geen loeren, alleen
winterpret!
Dan gaan wc vermoeid cn voldaan weer
naar bed.
O winter! o heerlijke zalige lijd
Die. 't. liarfc van den Hollandschen jongen
1 verblijdt,
Geen zomer kan halen bij 't wintergetij,
Bij ijs cn bij sneeuw, voelen wij ons
pas blij.
Hendrika Denzen,
Noord \v ijkerhout.
Geen mooier plekje is er.
Geen mooier plekje is er,
Dan 't hartje der Natuur,
Waar alles, alles groeit en bloeit.
Waar 't koeltje met frisch loover stoeit;
Waar heel den «lag van 's morgens vroeg,
Maar liedjes klinken, nooit genoeg,
v Waar als het zomer-iniddag is,
Nog windjes suizen, koel on frisch.
Waar men, vermoeid, zich nedervlijt
En droomen gaat op 'b mos-tapijt.
Ik zeg 't rond-uifc: ,,'k Gun u de stad
Met al het moois, dat zij bevat
Met al haar drukte cn bont gewoel,
Met al haar leven cn gejoel
Met al haar winkels, prachtig mooi,
En propvol ook met zwier en tooi
Met 's avonds zulk een mooi gezicht
Op schitterend electrisoh licht!
'k Zie alles graag eens voor een keer
Doch ben ik op een dorpje weer,
Zoo afgelegen, ver van stad
Tc midden tusschen bloem on blad.
En vlij 'k me ncêr op 't- zachte mos
Te midden van den schoonsteu dos,
Dan voel ik me zoo vrij en blij,
En 'k zog dan en ik blijft er bij:
„Geen mooier plekje is e.r
Dan 't hartje der natuur".
Wal roemt ge, o steèd'ling op uw' straat
Des morgens leeg, maar 's avonds laat
Van allen kanten vol gewoel,
Diep in den nacht zelf vol gejoel?
Wat roemt gij op betaalde pTCt?
Op laat opstaan en laat naar bod?
Op druk vertier, veel inenschen zien?
Op 't hebben van het nieuws misschien?
Op jagend Jeven «lag aan dag?
Uw mooie stad strijkt, toch de vlag.
Al spreidt ze oen schat van moois
ton toon,
Vooral liet heerlijk buitcnschoon.
In 't voorjaar, als dc mei«loom bloeit
Bij herfstdag als de stormwind loeit
Des winter? met den sneeuw op 'b land,
Des zomers als <lo zon fel brandt,
Des morgens met het nev'lig grauw,
Des avonds bij den zwaren dauw.
In eiken tijd van 't hcchï jaar!
Want, wat een dichter schreef, blijft
waar:
,,'t Is schooner (och, wat Go«l ons geeft.
Dan wat de menscli geknutseld heeft!"
Wie dat voor waarheid houde met mij
Die zegt ook, cn hij blijft er bij,
I in alle wind, bij alle weer,
Als 't noodig is, wel duizend keer:
j „Geen mooier plekje is er
I Dan 't hartje der Natuur."
Poëlicus.
3—3