VOOR ONZE KINDEREN I neme.' der e laten CORRESPONDENTIE. Hendrik van Den zen, N'öord- v/ ij k e r h o u t. Zoo, zoo, komt daar een nieuw Neefje om liet hoekje kijken? Kom binnen en wees welkom. Voor zulke Neefjes ben ik altijd te spreken. "Wat leuk groepje hebben jullie. Wederkeerig de har telijke groeten aan Pa en Hoe en al de vijf zusjes. Het. versje wordt de volgende week geplaatst. Dag Hendrik! Begin aan iets nieuws. Jij kunt, dus Catharina Schouten, Leiden. Wat moet ik nu van je opstelletje zeg gen? Het is heel goed uitgewerkt en in dien geest heb ik al heel wat gelezen? Toch liet ik het plaatsen, als het wat langer was. Maak eens voor den volgenden wed strijd een verhaal van minstens drie blad zijden. Ik zal eens zien 'en afwachten. Dag Trientje! Johanna van Geldrop, Voor schoten. Heb je dat verhaaltje van „De domme Ezel" zelf verzonnen? In dat geval zeg ik, dat jij een flinke meid bent en.... dan geloof ik ook, dat je ons voor den volgenden wedstrijd verrassen zult met een verhaal, dat klinkt als een klok en niet één, maar twe'e plaatsen waard is. Laten we eens afwachten, wat Johanna in d'r schild voert. Veel groetjes thuis! Dag Jo hanna! Jantje van Gerven, Zoetef-, w o u d e. Wel Jantje, zou jij eens graag jouw versje in de krant zien? Dat zal gebeuren. Edn jongetje van jouw leef tijd, die al zoo mooi weet te rijmen, moet vast eens zijn zin hebben. Luistert allen, hoe Jantje zijn kleine broertje beschrijft! Mijn Broertje. Ik heb een heel klein broertje. Niet eens een jaartje oud. Ik kan het heusch niet zeggen, Hoeveel ik van hem houd. Hij kijkt met kleine oogjes, Ons steeds ondeugend aan; Alsof hij zeggen wilde, „Toe, pak me even aan". Wanneer hij in z'n stoel zit, Dan heeft hij de grootste lol. En wij, wij hebben pret ook Om zijnen leuken bol. Maar is 't tijd van slapen, Dan schreeuwt hij het uit, En krijgt hij spoedig eten, l}an laoht ie, oh die guit!" Jantje van Gerven. Mijn - complimento Jantje! Jij mag meer dichten, hoor! Goortjo van Gerven, Zoeter- w o u de. Waar ik Jantje aan 't woord liet, kan ik Geertje toch ook niet weige ren; zelfs had ik de dame moeten laten voorgaan. Doch zoo kan het- ook wei, hé Geertje! Geertje beschrijft op haar Ijeurt de winterpret. En dat doet ze in volgend rijmpje. Winterpret. Kinderen, wie gaat mee naar buiten, Op de spiegelgladde baan! Wij zullen glijden, schaatsen rijden; Maar blijf op je beenen staan! Gladder en steeds mooier, Wordt de baan gemaakt. Glijden we steeds verder Tot bij avond, wordt gestaakt. Veel te gauw is het donker, En moeten we naar bed. Wij droomen dan van rijden, Glijden en van dolle winterpret. Geertje van Gerven. Nu we toch nog in den geest aan het rijden zijn, en we voor ons halen die heer lijke dagen van den Winter, wil ik ook nog even het woord geven aan Annie Bontje uit Koelofarendsveen, die ook den Winter op haar manier bezong en wel als volgt:. Winter. Dik ligt de sneeuw op velden en daken, Nu gaan wij samen een sneeuwpop maken Het ijs kan ons nu ook wel dragen, En kunnen wij ons er nu wel op wagen Nu moet de grootste het eerste probeer Op slooten, poelen en meeren; En als het ijs sterk is en solied, Dan klink onder ;t rijden menig vroolijk lied. Maar valt er de dooi, dan gaan de schaatsen op zolder, Dan wordt 't ijs slecht in slooten en polder. Dan is uit de pret, gedaan 't rijden, het glijden, Maai ook de koude van de armen en hun lijden. Annie Bontje. Felix Soupart, Leiden. Wat een leuke geschiedenis is dat! Ik laat dat grapje de volgende week plaatsen! Maak eens een lang verhaal Felix! Dat is een goede taaloefening. Dag Felix! Groeten aan Moeder! Paul en Joop van Eisen, Lej- d e n. Ik zou beide opstellen wel laten plaatsen, maar we hebben nu al over, den winter zooveel gelezen en gehoord, dat we nu ook wel eens graag een ander geluid vernemen en wel iets over de Lente of de Mei of „Het Voorjaar" of van Paschen, of iets wat van toepassing is op de lente. Ma ken jullie eens wat voor den volgenden .wedstrijd en als het eenigszins door den we zulleö dan dien post op TJw naam over schrijven. Wat? Overschrijven! Dat is mijn beugel kan, dan laat ik het afdrukken. Pro- beeren! Veel groeten aan Vader en Moe der en aan.... Maria, die zal zeker wel thuis komen! Marietje Wesselman, Leid e n —•Is broertje nog te klein om mee te doen, Marietje? Hoe oud is dat broekemannetje dan? Ik reken den volgenden keer op jullie beidjes hoor en als dan Marietje eens een prijsj'e won? Wat zou dat fijn zijn Dag kindertjes! „Het levende schilderij kende ik al. Ziezoo, nu zullen we het voor vanda eens hierbij laten. Ik wensch jullie r heerlijke vacantie toe en een zalig Pasc voor en Uwe ouders en alle huisgeno1 Tot Zaterdag! Jullie liefhebben Oom W „BERNADETTA". Door L. v. Z a n d w ij k J r. VL „Haar Belofte". Het was -den 17den Febr., dr detta weer sterk aandrong om Grot te gaan. Eerst mocht ze toen Antonia Peyret, lid van C Vrouwe Congregatie en Mevrr er bij haar moeder om vroege „Ik vertrouw u mijn dochter over haar te waken". Antonia Pepret daoht da welke Bernadette zag, misc ziel uit het vagevuur kon kleeding der Congreganiste leek sterk op datgene, wat te zoo juist was omscl dacht Antonia terstond a pie, de Prefecte, die eeni' voor was overleden. Zij „vraag eens wat die vro is en of zij op wil sch geert". Mevrouw Millet mede en Antonia Peyn zoo togen zij op weg. groote moeilijkheid, doer den grooten wa' meer doorwaadbaai langs ontoegankelijk rots klimmen. En daar komen, zij het Doch zij dacht d te zijn, want zij t zonder vermoeiei ten blijken. Naur groep aan de gr slaakte een vrev zij komt. Bernai dames vroegen of zij soms ietf zij het dan op Onze kleine pen nader bij lijke eenvoud maakte zij naar haar p Toen ik I Bernadette. lijk toe en „Onnooc zeggen he blik na t hier vijft Berna de Dan- maken, ven". Toei terug! welwi Peyr- spra dit zij a a w' Iff d ne- ar llin- ;eto- haar had den. „v-, een kind tot docnii,. ,o was het, want wenige ouders blijd schap gesmaakt hebben een hunner kinde ren tot zoo een verheven middelpunt van genade gehad te hebben, en zoo als Berno- dette's ouders dat geluk hadden. (Wordt vervolgd). Gods daden zijn ondoorgrondelijk door Johan de Graaf. V. Zeker", antwoordde Mrs Williams fier, stijf ik hem, als je d;t zoo noemen wilt, in zijn voornemen. We spannen niet tegen je samen, maar jij wilt blind blijven, je ziet niet de noodzakelijkheid van het volvoeren van een priesterroeping in, en ik wil er wel eerlijk voor uitkomm dit we pogen je tot andere gedachten te breigen". „Ik zou die pogingen naar staken", zeide de bankier sarcastisch, jullie zult toch geen resultaten bereiken. Maar ik ga mijn maatregelen nenen; te beginnen gaat Johnny niet meer naar het R. K. Gymna sium, ik zal hem oj het openbare Gymna sium doen plaatsenen de tijd zal verklaren of ik strengere m.atregelen zal moeten H dat Lo hv T f it ,to jze aen agte hter een h uit t hij ld zoo .s zijn m daar leid van ad moe bij hem og eenige wie Mr. an maken, de. .ar Williams e weer met anraking te toestand bij d zijn auto an Mr. Brown er zelf binnen- ,roet. Nadat hij ■ibule had opge- druk pratend ren gang door. aen deur open en binnengaan, t, herderverlicht, ;erd vertrek. Drie abijheid van den e fauteuils zaten, Melde zijn gast aan j| bleken met hun ei hebben dat ze zoo- 3*1 intiem waren. De J allergezelligst door- rij|kelijk wijn geschon- iw speelde op de piano. o?ils te begrijpen is ook n der heeren had juist in cleelen gekocht in een 3 'oliecompagnie en Mr. ic; als hij was, informeer- «et eenige effecten kon (Wordt vervolgd). Zijn Redding door Nelson. n. •echt in zijn bootje. -Een groote de boot geslagen. Het stond al eter. Hoe lang hij geslapen had t, maar hét was zeker wel heel vas al morgen, toch hing er nog mist. een storm opgestoken en donkere ppen vlogen door de lucht. Onwil- huiverde hij. De zee was woest en .vild en de wind bulderde over het laaide een paar vruchten uit zijn et eenigste dat hij had en hoe lang j' hier nog moeten rondzwalken ïien kwam hij wel nooit meer thuis a hij had zoo'n honger. n donderende slaggeknetter.... oliksemflits ,die de zee in brand scheen etten.... Kort daarop weer een slag, een, en nog een. De wind werd steeds rker. Nu eens stond het boot-je hoop op kop van een golf, dan weer was het sof de golven het zouden begraven. In jodelijken angst hield hij zich krampachtig an de bank vast. Hij lag met zijn knieën n het water en rilde van kou. „Heilige Maria, hemelsche Moeder red mij." Was ik toch maar niet gaan varen. Müsschien zie ik nooit mijn Moedertje weer. „Maria, lieve Moeder, help mij". Gisteren ben ik nog zoo driftig geweest tegen Meta, omdat ze mijn schoenen niet wilde poetsen. Zouden ze nu naar mij zoe ken? Er was vast al een telegram naar de stad. Wat zal Vader schrikken.... en wat zal hij boos zijn. Ineens sprong hij op. Was dat geen boot? Hij zou roepen dan zouden ze hem zeker zien. Hij riep, maar hoorde niets terug. Op het laatst had hij geen stem meer om te roepen. Zijn keel was droog, en wat had hij een dorst. Het schip kwam steeds dichter bij. Zou den ze het dan toch gehoord hebben? Het moest wel een groot schip zijn.mis schien wel een oorlogsschip, daar had hij wel eens van gelezen. Hij kreeg weer de hoop, zijn lieve Vader en Moeder terug te zien. Weg was alle kou en honger en dorst. Hij voelde noch zag hij, dat het water in het bootje steeds steeg en dat het weldra zou moeten zinken. Met hunkerénd verlangen, keek hij al door naar die eene plekzij redding. Nu kon hij het duidelijk onderscheiden. Wat een vreemd schip was het toch. Mis schien zeerooversonzin, die bestaan niet meer. Het heeft geen vlag.er staat niemand op het deker zijn veel mas ten.... Is het wel een schip? Als het maar niet Hij stond stijf van schrik en het was alsof hij de storm met zijn bulderende stem niet meer hoorde, het was alsof hij niet meer wist. dat hij in zoo'n wrak bootje stond op die groote zee. ,M,aria, red mij! Onze Lieve Heertje vergeef mij alles wat ik gedaan heb". Een slag. Gekraak van hout. Het bootje was stuk geslagen op een hooge rots klomp. Dat was zijn redding. Het was het spel van een oogenblik. Hij kwam er nog goed af, alleen een wonde aan het rechterbeen. Hij dankte Maria p ze hem zoo goed geholpen had. Hij ,d wel verpletterd kunnen zijn. Treurig ;ek hij naar de boot. Maar hij kon niet mg turen, want de golven spoelden al om .ijn voeten heen. Met moeite klom hij te gen de steile rotswant op. Daar boven was een plateau, daar was hij zeker veilig. Hij kon bijna niet meer van inspanning. Even moest hij rusten. Nog een klein eindje. Maar hij kon zich niet langer vasthouden. Hij zakte weer naar beneden. Verloren! Neen, halverwege kon hij zich weer vastgrijpen. Met nieuwe moed weer om hoog, want de golven kwamen steeds hoo- ger. Deze keer gelukte het beter. Nu een groote stap om op het plateau te komen. Gelukkig, hij was er, hier was hij veilig. Zoo hoog zouden de golven zeker niet kun nen komen'. Nog een klein uur hield de storm aan, toen ging de wind leggen. De onweerkop pen dreven af en de golven speelden weer tegen de rotsen aan. alsof ze n:efc wisten, dat ze pas een bootje stuk hadden gesla gen. (Sfot volgt). Van Pilatus naar Herodes. Op een troon van purper, goud, Zit de Heidenkoning daar; Herodes met zijn tartend oog En rondom hem een valsche schaar. Beeds heeft middernacht geslagen, Maar nog feestgezang, pleizier Door de drank en slechte zinnen Is Herodes als een dier. Neen, hij weet niets van de dingen, Die gebeuren in dien nacht, Hoe daar 't uitverkoren volk Om Gods eigen Zone lacht. Maar nog dezen morgen komt Hij, Wijl Pilatus Hem hier zond Ja, die landvoogd, die bekende, Dat in Hem geen schuld bestond. En Hem trots deze getuigenis Toch de vrijheid niet hergaf O, Pilatus, bange landvoogd,. Denkt gij slechts aan 's menschen straf? Maar, wat hoort ge 't volk roepen, Dat u weer den moed herschonk Dat uw oog weer op deed glinst'ren Met een vuur'ge blijde vonk. Hoordet gij 't volk niet zeggen, Opgezwiept door nijd en haat, Dat de „boosheid" van die Man daar, Ook tot Galilea gaat. En nu stuurt g' Hem naar Herodes Hem, zoo heilig, vlekloos schoon. Naar 't hof van eenen zondaar, Die Hem krenkt, belaadt met hoon. En de arme Heiland lijdt dat Met een goddelijk, groot geduld. Maar Herod.es vermeerdert daardoor Meer en méér zijn groote schuld. En in 't bijzijn van dien kwelgeest, Met zijn groote, helsche schaar, Wordt de Heiland uitgelachen En mijn God verdraagt dat maar. Ziet, met neergeslagen oogen Met dien mond zoo vast opeen, Hoort Hij iedere versmading Maar een antwoord geven, neen! Neen, voor zulke lage menschen Daarvoor is een God fce hoog Neen voor hen Zijn mond gesloten Neergeslagen Z'n alziend oog. En Herodes vol verbittering. Kleedt Hem in een wit gewaad, In 't kleed der dwazen Zoover ging Heiodes' haat. Ziet Hem gaan, omringd door kwelling, Uitgejouwd door iedereen, Hij, God der barmhartigheden Terug weer naar Pilatus heen. Lita. Christus-Koning. Hoog opklinkend orgelspel Schoon gezang O, hoort ge 't wel, Die vreugdeklang Jubelende tonen Klinken luid! „Ter eere van Gods Zone" Hoepen ze uit! „Jubel in deez woning ,.0p deez' stond. „Ter eere van den Koning" Roep d'orgelmond. Laat 't blijde zingen In Uw hart! Laat vreugde nu verdringen Een ieders smart! Lita. Paschen. Paschen de dag, dat de Christus- verrees, Dag van geluk en van glorie. Ziet zelfs de wacht in 't graf was bevreesd, Ze schrokken van Jezus' victorie. Paschen, de dag, die alom wordt herdacht Dag van verlossing der menschen. Gij werdt reeds zoo lang door de volMren verwacht, Die dag vervult hunne wenschen! Paschen, de klokken die beieren 't uit Ziet, men gaat alom me ter kerke! Priesters bidden, barden pakken hun luit, En loven God en prijzen Zijn werken. Paschen, de dag, die de treurweek verbant» Dag, die de vreugde bracht op aarde. Op dien dag, o God, heeft uw Zoon u verpand; Wat Hij lijdend op aard' hier vergaarde. Rooie Kees. Paschen. Verheug U Koningin des hemels, Want de Heer is opgegaan: Hij was verguisd door Zijne kind'ren Maar is verheerlijkt opgestaan. Hoort, de klokken beieren vroolijk Over velden heinde en veer Zij verkondigen de mare Van den Opstand van den Heer. Ja, in vele harten jubelt Blij dat klokgelui ook voort: „Paschen, Paschen", klinkt 't blijde In de ziel, die was verstoord. In een diepe poel van zonden Lag de arme zondaar neer; Maar nu, Paschen, luidt het plechtig En geen dood der zielen meer. Juicht nu, klokken, juicht van vreugde Met zoovele zielen mee. Juicht en jubelt over steden Over dorpen, land en zee. Lita. Het klokkenlied W at beieren de klokken zoo hel en zoo Wat galmen ze toch zoo vreugdevol uit Wat is er gebeurd, wat is er geschied? Och arme vrager, zeg, weet gij dat niet? Waarom haar klank nu zoo vol is en zoo frisch? Waarom, nu haar lied, nu zoo vreugde vol is? Zij beiert nu uit haar blijheid zoo groot, Omdat Jezus verrees uit het graf en den dood. Wat heeft Hij geleden, wat is Hij verguisd. Zoo vreeselijk gegeeseld en genageld aan 't kruis, 't Waren dagen van angst en uren van smart Uw dood was zoo bitter, men doorboorde Uw hart! Maar nu is het geleden, rijst op nu o licht En straalt met Uwen luister, dat wondere gezicht De steenen gaan wijken, zoo zonder gerucht En vijand en beul slaan verschrikt op de vlucht. Triomfeer nu, O Jezus, Gij Lam zonder vlek Rijst op nu o Koning, door de eng'len gewekt. Zingt nu, gij zaligen! Zingt lof aan Uw Vorst. Nu Hij door zijn sterven ons allen verlost. O luidt dan gij klokken, zoo blij en zoo vlug, Beiert uw danklied, maar hoog door de lucht. Zingt u alleluja, uw hosanna den Heer, Klink luide uw dank voor Jezus ter eer. Ja Jezus, Gij leeft! zoo zingt ook de kerk Jezus Gij leeft! O maakt ons toch sterk Sterk in de liefde, voor Uw offer zoo groot! Waarmee Gij den hemel voor de menschen ontsloot. Ja, klinkt dan, gij Mokken, zoo helder en schoon; Brengt door uw Manken mijn dank voor Gods troon, 't Is Paschen, 't is Paschen, zeg, hoort gij het niet? Dat zingen de Mokken, dat zegt U haar lied. Theodora. Vacantie. Vacantie is weer ingetreden, Weg de leien, schriften, boeken Weg de pennen, potlood en papier, Ik ga de frisschen lucht opzoeken. Alle scholen gaan nu sluiten, Voor een groote week of zoo, Ik za-1 me zelve wat vermaken, Zoeken zal ik veel pleizier. Vele menschen die gaan reizen Ver in 't vreemde buitenland; Maar ik blijf toch zelf 't liefste In mijn eigen vaderland. Naar de zee of naar de duinen Zal ik nu toch vast niet gaan, Maar ik zal van dezen zomer, Op het duin niet blijven staan. Naar het bosch of naar de bergen Ga ik ook niet heen, weineen, Boomen zie ik alle dagen Boomen groot en struiken Meen. Maar die paar va cant ie dagen Zijn toch om voor ieder weet. Waarom zou ik dan gaan klagen, Ik ken geen zorgen en geen leed. Nu dan beste goeie oompje, Schrijf ik dit in 't kort hier neer: Mijn wedervaren van de Vacantie, Volgenden wedstrijd kom ik weer! Henk van Gerven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 12