PAASCHGEBRUIKEN Vroeger, lieel vroeger had men 't daar jaarlijks druk meo. Waar zijn echter de ommegangen gebleven met do „Paasch- ossen", zijnde vette runderen, v,-aarruede in de Goede Week de vleeschhouwersknechts langs de klanten stapten om dezen te doen opmerken, Welk best vleesch bij hun pa troon to verkrijgen zou wezen, 't Is waar, dat het drukke verkeer en de verre af standen dergelijke optochten tegenwoordig kwalijk meer zouden gedoogen, maar ze waren vóórdien al uitgestorven. Hoogstens krijgt men nu tegen Pasohen .hier en daar in de uitstallingen der slagers nog een Paaschlam of Paasehkalf aan den haak te zien, dat zijn innerlijk ten toon spreidt en zijn ongcvoeld leed op een sinaasappel verbijt, 't Is echter geen algemeen gebruik meer, zoodat de concurrentie niet noopt er- tooh-vooral-aan-te-denken, hetgeen wel het verdwijnen ook dier sinaasappel-lief hebbers in de hand zal werken. Aan den rondgang met een Paaschos werd ik onlangs ia mijn Stedelanders-woon- plaats herinnerd door een nieuw gevestig- den vleeschhouwer, die zijn knecht met een vette koe langs de huizen zond om den bewoners te laten raden, hoeveel het dier schoon aan den haak wel wegen zou. Wie 't juiste cijfer op den kop tikte of er anders 't dichtst bij was, kreeg een rollade. Met Paschen had deze wandeling met een aan- stand slachtoffer echter niets te maken: 't was louter reclame. Wel heeft men 't hier dagen vóór Pa schen al druk over de op Paaschmaandag te ontsteken Paaschvuren. Wat er voor aardigheid aan is, snap ik niet, maar er wordt heel wat werk van ge maakt. Zoo'n vuur moet hoog oplaaien en lang duren, weshalve er veel brandstof voor wordt bij een gehaald. Vroeger was dat op halen een pretje op zichzelf, dat met een liedje gepaard ging, zooals: Heb i ole 'en olde mande, Die wi toe Paaschen brandet Heb i ok 'en bossien riet, Aors hebben wi veur 't P aas oh vuur niet! Zingen heb ik hier echter nog geen en kel jaar gehoord, maar wel weet ik, dat behalve oude manden er zich ook lekke tonnen, doorluchtige matten, afgesleten be zems en soortgelijke dingen gaarne voor 't vuur worden afgestaan: men is de rommel dan meteen kwijt. De openbare reiniging laat hier veel over aan 't particulier initia- tief Zoodra de duisternis met Paaschmaan dag intreedt wordt de brandstapel, van te voren op een ongevaarlijke plek in de hei bijv. bijeengebracht, aangestoken en vooral de jeugd vindt er dan vermaak in, de vlammen aan te wakkeren en aan te staren. De autoriteiten verzetten er zich niet tegen en ook de ouderen vinden het best mits geen versleten fietsbanden aan 't vuur ten offer worden gebracht, want dan wordt de zaak wat al te welriekend. Men wil in die Paaschvuren een over blijfsel zien der vreugdevuren, welke de oude Germanen ontstaken op het feest, van Ostra of Eostra, de godin van licht, liefde en leven, aan wier naam het D'uitsclie woord „Ostera" en het Engelsche „East-er", beide Paschen beteekenend, herinneren, 't Kan best waar zijn. Een ander oud gebruik, dat. eigenlijk al op Palmzondag moet tieren, is dat der „Palmpaschen", zijnde met groen en lekkernijen versierde takken, welke tegenwoordig te Deven-' ter bijv. en te Zwolle tot onderwerp voor een vreedzamen wedstrijd onder de school kinderen worden gemaakt, 't Gaat er dan om, wiens „Pahnpaaschje" het mooist, is. Oudtijds werden er optochten mee ge houden, waarbij dan bijv. gezongen werd: Palm, palmpaschen! Hei, koerei! Hei, Koerei! Nog een Zondag dan krijgen we een ei. Eén ei is geen ei. Twee ei is ééu ei, Drie ei is 't rechte Paasohei. ('t Vreemde woord „koerei"' is een sa mentrekking van „kopperei" d. i. kippenei). Die Palmpaschen toonen duidelijke ver wantschap met onze palmtakken, al zijn 't clan verbasterde nabootsingen. Bóven de vlaggetjes en de groene takjes, de krente- broodjes en krakelingen, de vijgen en ap pelen, waarmede de stok versierd en bela den is, behoort een zwaantje van gebakken brooddeeg te tronen met oogen als kren ten maar waar dit diertje vandaan komt vermag men niet te achterhalen. In de Re- gulicrsbreestraat. te Amsterdam moet voorheen een bakker hebben gewoond, die een meester was in 't fabriceer en van die beestjes. Wat we overal nog trouw in eere houden, dat zijn de Paascheieren, maar vroeger was daar veel meer vreugde aan verbonden. De jeugd ging ze in op tocht inzamelen bij de goedgeefsehe bur gers en de schoolmeester, onder wiens lei ding het geschiedde, zorgde na afloop voor een eerlijke verdeeling. Waar veel scholen waren, worden de tijden dier inzamelingen zoodanig vastgesteld, dat de burgers het niet al te lastig kregen enveldslagen voorkomen werden, zulks ook ter beveili ging van de projectielen, welke immers maar al te dicht bij de hand waren. Te Amsterdam kwam men er met eieren alleen niet af. Zoo vertelt. J. Ter Gouw in zijn boek „Volksvermaken": „In de zestiende eeuw gingen de scholie ren „op Paeschavent nae middach" met den hondenslager hunner parochie aan 'b hoofd en allen van ratels voorzien „voor de huysen van naemhaftige persoonen" hun Paasohlicd zingen. Telkens als ze voor een huis „stal hielden" schreeuwde de honden slager uit alle macht: „Jonghens, zijt ghij alle gader hier?" en nadat dit met een langgerekt „ja" beant woord was, hervatte hij: „Maeckt ghij wel goed Hamburgher bier? Geen der jongens, die „neen" riep. Dan deed hij nog oen paar vragen, die echter in de vroegere ooren beter klonken dan in do onze en daarop begon de heele troep te ratelen, terwijl de jongens him keel uit 't lid schreeuwden: De clommeldemette De Vaste is uyt. Kyrie eleison. Te Paschen zullen wij eyeren eten, Soo is de Vaste al vergeten. Kyrie eleison. En voor die mooio serenade mpesten do deftige burgers dan ïlog „een stuck geldts ende een goede kanne biers geven; do laatste werd voor de deur op de gezondheid aan den gever leeggedronken. Kregen zc eieren, die waren ook welkom." Zulke ommegangen geschiedden in Gro ningerland met de rommelpot en daar werd dan een liedje bij gezongen, waaraan geen touw viel vast te knoppen. Hier is het: Ons Paaske, ons Paaske, dei komt an Wi huppelen en springen en frayeii der op an, Van frayen, van frayen, is frayen genoeg. En zingen de Engelkens 's morgens zoo vroeg. En 's avonds zoo la et, Als de klok drei uren slaet. Sohippien van de wike, Laet joen zailtje strike, Al in den top, Al onder den top. Geef mi een beetje in den rommelpot: Een ai of twei, Een doet (duit) of drei, Al is het clan maar twei. Mooi is anders, zou ik zoo zeggeen, maar met het oog op onze hedendaagsche straat zangen durf ik er toch niet al te veel kwaad van zeggen. Een merkwaardig Paasohvermaak is de eierdans geweest. Daar hangt nog een schilderij van in 't Rijksmuseum te Amsterdam, datee rend uit 1557. Dat eierdansen geschiedde doorgaans in d© taveerne, hoewel ze toch ook wel in de gezinnen zal zijn beoefend. Op den vloer, met wat groen versierd, werd met krijt een kring getrokken, waarbinnen een hoopje eieren werd gelegd. De speler danste beter gezegd: hinkte op kousenvoeten, de handen in de zijde, op één been en nu was de kunst, de eieren zonder ze te bre ken uit den kring te rollen met den zwe- venden voet. Een aardig spelletje voor een tijd, waar in het liedje ontstond: „Een cent een ei, een cent een ei, zoo riep het Jood jo, met zout erbij". Tegenwoordig zijn cle eieren wat duur om ze aldus in de waagschaal te stellen. Op Walcheren beoefende men in dien goedkoopen tijd het eiergareri, welk Paasehmaandagspel in de open lucht als volgt verliep: 25 eieren werden 12 voet uit elkaar op den weg gelegd, dus over een langen af stand. Nu had de ei^rgaarder tot taak, ze weer in te zamelen binnen den tijd, waarin een makker een boodschap deed naar bijv. een herberg, waarvan hij een briefje moest meebrengen, dat hij zijn taak volbracht had. Wie 't eerste klaar was, won de eieren. Ook werd deze wedstrijd met breekbare waar wel aldus gespeeld, dat de wandelaar vervangen werd door 'n concurrent, die een appel moest, opeten drijvende in een tobbe met water, welken appel hij niet kon grijpen, wijl de handen hem op den rug gebonden waren. Alweer won de eieren, wie 't eerst klaar was. Met den appel was 't cle kunst, dien met het hoofd naar de kant te drijven en er daar de tanden in te slaan, anders ging het niet. Onschuldige vermaken, zooals men ziet, wel te vergelijken met ons boegsprietloo- pen, mastklimmen enz. Eieren wagen we er niet meer aan. Waar zooveel eieren bijeen waren, kwam het natuurlijk gauw tot eieren eten, waarin ook al een wedstrijd gehouden werd In de „Overijsselsche Almanak" van 1840 is nog sprake van „obligaat-eters", die ge makkelijk 30 eieren aankonden, maar toch overtroffen werden door een anameester, die er 50 oppeuzelde, nadat hij eerst de „potjebeuling" en het pekelvleesch aange sproken had. Als de eieren op waren, kwa men zoo ging het ten minste in cle her bergen de krentebrooden aan de beurt, waarvan te Walcheren een arme drommel eens aannam er 25 op te eten, terwijl een makker met een wagenrad een bepaalden weg afrolde. Men kan dit intusschen kwa lijk nog Paaschvreugde noemen; wel ver klaart het 't ontstaan van 't bekende verstje Heb je niet gehoord van dien hollebollewa.gen, Waar de hongerige Gijs op zat. Hij kon schrokken Heele brokken, Een koe en een kalf en nog veel meer: Een pot. vol smeer En een kerk vol rapen! En nog kon Gijs van den honger niet slapen. Van nobeler aard was in 1845 het eten van eieren op 't ijs. 't Was toen 23 Maart Pasohen en per ad vertentie werd in cle Amsterdamsche bla den aangekondigd, dat er op den Buiten- Amstel een tent zou staan, waarin men eieren kon eten. „Tot herinnering aan de zen zoo merkwaardig en winter" zoo las men „zal men daar tevens kunnen be komen geschilderde Paascheieren, waarop zal geteekend staan: Gekookt op 't ijs den 23en Maart 1845? Op Paasohzaterdf.g ging 't wel dooien, maar de pret ging desniettemin door: 't ijs was sterk genoeg. Gelukkig heeft de win ter van 1929 zoo lang niet geduurd; zoo'n koude pret gaat met te veel ellende ge paard voor degenen, die zich geen eieren kunnen veroorloven. Eieren tikken doen we nu nog, zij het niet zoo druk meer in 't oponbaar als voorheen. Te Arnhem, geschiedde zulks op Tweeden Paaschdag inzonderheid op de „Paaschweide" aan den overkant van den Rijn, waar het clan kermis was. Te Devpn- tor deed men 't in de Worp,, te Locheni en Wageningen op den Paaschberg, te Oot- marsum in den Paaschkamp, te Zwolle op den Spooldersberg, enz. Te Amsterdam speelden de kindeven met gekleurde eieren daarbij zingende: Ei, kopperei en de kop zal loggen. Als ze leit zal ie het je zeggen. Groen ei! Blauw ei! Al de kinderen hebben een ei. Iets bijzonders wa-s te Ootmarsum het vleugelen. Eerst vermaakte men zich op den Paaschkamp met een traditioneel spel, ge titeld „vleesch op den disch". Dit werd ver toond door de mannelijke jeugd, die zich in troepjes van tien of twaalf in gebukte hou ding in een kring schaarde, dc rechterhand op 't achterdeel. Een jongen liep met oen geknoopten zakdoek rond en sloeg op die handen; wie den doek greep, mocht op zijn beurt gaan ranselen. Do ouderen keken daar met genoegen naar: 't herinnerde hen aan den tijd, tóen zij 't zelf deden. Maar om 5 uur was de pret uit. Ouderen en jongeren trokken dan hand in hand naar 't dorp, waar alle huizen openstonden. Do slinger van pretmakers trok dan die huizen door: de voordeur in, de achterdeur uit waren er geen twee deuren, dan om den deurstijl heen om ten slotte op de Markt nog een rondedans te maken. Klaarblijkelijk heeft die pret weinig met ons Paschen te maken gehad. Men wif-er in zien -een overblijfsel van een alouden ommegang ter eere der meervermelde juf frouw Ostra. Oude gebruiken kunnen taai wezen, maar nu is dat „vleugelen" toch uit. Wie zou er tegenwoordig zijn meubilee ring nog aan wagen. Vroeger viel er min der te bederven: alles was steviger en wat er niet tegen kon zal men wel opzijgezet hebben. Om te eindigen met iets, wat meer ver band houdt met Pasohen, overoud is dit versje: Christus is opgestanden Al van den martelaars handen. Dus sullen we allen^vro syn: Christus wil ons troost syn. Kyrie eleison. 'fc Werd vrij algemeen gezongen, vaalc gevarieerd naar plaats en omstandigheden. Zoo laschten de troepen voor Haarlem tij dens 't beleg van 1573. er bij in: „Morgen sal de stad ons zyn". en cle boerenjongens maakten ervan: Christus is opgestanden, 'b Avond zullen we vuren branden. Van ouden datum is ook 't gebruik, zich met Paschen in nieuwe kleeren te steken, 't Blijkt uit de literatuur, welke gewaagt van „Paaschpronk", „Paasohbest" en van uitgedost zijn „op z'n Paesheyligedaechs". En hiermede wenseh ik mijn lezers naar Christelijken trant: Zalig Paschen. A.J.O. IJSGANG Een vertelling van Francisca Braun. De schippers en stuurlui van Bingcn maakten hun gewone avondwandeling. Na tuurlijk ging het naar den Rijn, langs de toegovroren vluchthaven, die wel een zee haven geleek met haar ontelbare masten en schoorsteenpijpen. Alle schepen, groote en kleine, waren hierheen gevlucht voor het drijfijs. Heel in de verte lagen de bagger machines, dan breed en log de Haniel, cle Stinnes en de Disc-he. En daar rondom limine „kasten" de bont geschilderde aan- liangschepen, die zich zoo gewillig en ge makkelijk aan een stevige kabel clen Rijn af lieten sleepenen heel vooraan het „bootje", dat gebruikt werd voor de over vaart tusschen Bingen en Riidesheim het bootje dat met zijn ijsbreker, gesteund door zware balken, nog dapper zijn dienst gedaan had, toen de ijsblokken steeds drei gender tegen zijn romp begonnen te schu ren en té knarsen.... en toen alle andere schepen zich reeds lang in veiligheid ge stold haddon. Maar nu hadden ze met z'n allen vacan- tie. Rustig en eensgezind lagen ze daar naast elkander, ook die schippers, welke van oudsher met elkaar op gespannen voet stonden en die telkens, wanneer zij elkan der voorbij voeren, door eenige ruwe scheldwoorden uiting gaven, aan hun vijandschap. Zelfs de scheepshonden blaf ten woedend tegen elkaar bij zulke ont moetingen. Nu moesten zij echter elkander dulden, nu waren zij verplicht elkaar we derzijds over de loopplanken te laten gaan, die de vierdubbele schepenrij onderling met den oever verbond. En 's nachts, wan neer eigenaars en stuurlui soms flink aan geschoten terugkeerden van vergaderingen waar koppige wijn geschonkenwgr d, ge beurde het vaak, dat ze zich vergisten, en dat zij in vreemde schepen wilden binnen dringen.... dan werd die strijd op eerlijke, maar ruwe manier beslecht Het was een echt vacantieleven, dat zich geregeld om de drie of vier jaar tegen wil en dank herhaalde, wanneer "de Rijn dioht- gevroren was't.was goed, heel goed.. Het moest echter niet te lang duren. Niet langer dan het noodig was, om de ketels, de kasten eens grondig te laten nazien. En daarom gingen de mannen, uiterlijk gela- ten, met den breeden, wiegenden gang var. 't scheepsdek, 's avonds de kade op om den tijd gezellig door te brengen, in goed bevriende kringen. Het was een mooi gezicht, wanneer do zinkende Januari-zoon het schitterend wit der bergen rozenrood verfde van het Ger- mania-standbeeld op het Niederwald tot Ehrenfels toe, precies zooals de Alpen gloeien. Daartusschen slingerde zich de Rijn, als een geschubde slang met zijn op eengehoopte stukken pakijs. En ginds, waar de stroom verdeeld wordt door de eilandjes, in de rivier, zag hij er uit als 'n spelend monsterEn groot en vol stond daar de gouden maan aan den he mel en iedere minuut werd haar glans schitterender.... zij leek een gouden bol.. Daar onder lag lokkend Riidesheim met zijn lange rij stadshotels en smalle dwars straten, met welvarend uitziende huizen van de bezitters der wijngaarden en de ge moedelijke kleine cafétjes. Lustig ging de weg van Bingen naar bo ven.... de kronkelingen waren met zand en asch bestrooid èn met Kerstboomen be plant. Een veilige, goede weg, waar men ook laat in den nacht niet verdwalen kon, wanneer men uit het zoo geliefde cafétje kwam. Do mannen schenen veel liever naar een kroeg te gaan kijken, dan naar de ber gen en de maan Dus Zaterdag is het schippersbalNu dan zal het tegen dien tijd wel dooien! zei Adam Oertricher, een oude vrijgezel, die nooit iets om dansen gegeven had. Ja, het was zoo. Wanneer cle meisjes haar witte jurkjes in orde maakten, voor het bal, of het groote ijsfeest dat boven in de haven' was aangekondigd, begon het te dooien. Dat gun jij zeker die arme meisjes heel graag, zei een ander. Zoo'n jaloersche vent, als Oestricher! Oestricher floot tusschen de tanden.... bleef staan, snoof geweldig door de neus, die nog een tikje rooder werd dan zijn echt, gezond, frisch schippersgezicht en zei triomphantelijk: Toch is het zoo! Ik zeg je: er komt ander weer! De anderen waren dichterbij gekomen. Wat is er aan de hand? Er komt ander weer. Oestricher zegt het Oestricher voer nu reeds dertig jaar op den Rijn, hij kon dus van zulke dingen meepraten. Niemand sprak hem dus tegen, ook niet zij die niet aan een veran dering wilden gelooven. Nou ja, ééns moet het toch omslaan, 't Is maar goed ook, want ik zou weer wel eens wat willen verdienen. En al komt er dooi, dan is de Rijn nog niet zoo gauw open. 't Zal Zaterdag nog wel houden men zal nog niet door een zondvloed moe ten na afloop van net bal. In de achterkamer van den „Kochlöffel" en „Würzelbürd", de winkels, die den naam droegen van den handel, die er gedreven werd, zei men 's avonds: De Rijn gaat open. Oestricher heeft het gezegd. En dan is het zoo zeker, als twee maal twee vier is. Den volgenden morgen, toen Oestricher buiten cle deur van zijn klein schippérs- huisje trad, dat in het Leiterstraatje stond, en er niet veel grooter uitzag dan de kajuit van een schip, met een groote vlaggestok er voor, viel er niet meer aan de waarheid, zijner woorden te twijfelen. Alles was grauw, klammig, nevelig en eer het avond was viel de regen bij stroomen neer. De kleurige vaantjes en wimpels werden weggenomen van de banen, die zoo lang getuige geweest wa ren van de heerlijke ijssportfeesteen. Onder aan de kade werden cle kanon en opge steld, die aan de lager gelegen plaatsen het sein moesten geven, wanneer de ijs gang begonnen was. Met spanning stonden allen, die maar eenigszins konden, oud en jong den hoelen dag aan den Rijn en wachtten, of hij niet „kruide". En men hoopte dat hij van boven kwam, want dan zou de toe stand zeer critiek worden. Tegelijkertijd werden er allerlei weddenschappen aange gaan: of het schippersbal toch nog zou plaats hebbeen.... of de oude George toch nog als laatste passagier over de rivier zou komen, als het verkeer reeds verbo den was en dat hij toch ieder jaar deed, ondanks den dikken politieman, die de wach£ hield! - Maar de Rijn ging niet openNeen, neen, zoo gauw gaat dat niet. Daarvoor had het te hard gevroren. Dén eersten dag waren alle mensohen, die er verstand van hadden, gerust naar huis gegaan, toen het ineens begon te bellen Bing-bong.. klingelingeling! De Rijn gaat open! De Rijn gaat open! Verontwaardigd keek de dikke politie agent rond., maar het luiden hield reeds op. Natuurlijk, de een of andere kwajongen weer, die de menschen wilde verschrikken! Want de Rijn zag er nog net eender uit, het ijs scheen nog even sterk. Maar neen, toch niet.Plotseling klonk er een gedempt, in wendig gebrul, geborrelals het woe dend gebrul van een geketend dier. Men wist wat het was, wanneer do Rijn zoo prutteldeEn werkelijk, plotseling verhief het ijs zichnog eens! Een kreet uit aller mond: Er komt beweging in, het gaat, het gaat Ja werkelijk, het ging, maar één globale massaniet van elkaar gesprongen, maar vastgehouden door het gewicht van zijn eigen zwaarte. Tegelijkertijd werden de kanonnen afgeschotende politie agent liep er heen, want hij moest bij het schieten zijn, opdat er geen ongelukken zouden gebeuren. Plotseling nog een kreet uit aller mond: Daar komt nog iemandhij wil er over! Een jongen!.. Stommeling! Hij kwam aangeloopen over het drijvend* ijs, over de paden, dio met paaltjes aange geven waren., en die nog begaanbaar wa ren. Een jongen van tien of elf jaar misschien was hij te lang blijven spelen. Hij was nu bijna aan den kant, waar nog een dikke, breede strook vast ijs, naast het drijfijs lag. Juist bij de plaats, waar de schippers stonden, stak een breede massie ve witte ijsmassa vooruit en stootte tegen KALENDER DER WEEK ZONDAG 31 Maart. Paschen. Hoogfeest van de Verijzenis der Heeren. Mis: Resur- rexi. Prefatie van Paschen (invullen: voor al op dezen dag). Men lette op de veran deringen in den Canon (lijst van de vaste gebeden) der H. Mis. N.B. Gloria en Credo, de Sequens, de Prefatie van Paschen met bovenvermelde invulling en de veranderingen in den Ca non worden gebeden tot en met Zaterdag. Kleur: Wit (dagelijks). Uil de Misliturgie straalt ons tegen de Paaschvreugde, de blijde jubel over Chris tus opstanding ten leven .„Ik ben verre zen en bij U Alleluja" juicht cle Christus in den Introitus. Het heerlijk betuigd his torisch feit van Christus' verrijzenis doet ook ons het Alleluja wellen naar de keel, want door Christus' overwinning op den dood is voor ons den toegang tot het eeuwig geluk ontsloten (Gebed). Ja, waar lijk, dit is de dag, dien de Heer gemaakt heeft! Hoe goed en barmhartig is toch onze Heer Christus, Die ons Paaschlam wil zijn. Alleluja(Graduale en Alleluja vers). In het Epistel vermaant ons de Apostel, dat wij ons moeten reinigen van den ouden zuurdeesem" d.i. van onize zonden en onvolmaaktheden, willen wij deel hebben aan de zegepraal van Chris tus' Verrijzenis, welke ons in het Evangelie door een' Engel wordt aangekondigd. Offertorium en Communio zijn uitingen van clen Paaschjubel, welke voor ons een maal een eeuwige zal zijn, als wij, verloste broeders en zusters van den verrezen Christus, eensgezind zijn in de liefde tot God. Heer stort in ons allen dien Geest van liefde (Postcommunio). MAANDAG. Tweede Paaschdag. Dag van Devotie. Mis: Introduxit. De Heer heeft ons door Zijne overwin ning op clen dood uit het land der balling schap (de zonde) binnengevoerd in het land der vrijheid (der genade). Dat (uit dankbaarheid) de Wet des Heeren altijd in onzen mond zij (Introitus). De overige deelen der Misgebeden overtuigen ons nog meer van het feit der Verrijzenis. DINSDAG 2 April. Derde Paaschdag Dag van devotie. Mis: Aqua. WOENSDAG 3 April. 4e dag v. h. Paaschoctaaf. Mis: Venite. DONDERDAG 4 April. 5e dag v, h. Paaschoctaaf. Mis: Victricem, 2e gebed v. d. H. Isidorus. Deze heilige. Belijder en Kerkleeraar, Bisschop van Sevilla, is één der meest be kende Spaansche bestrijders van de ket terij van Arius. Groot ook zijn zijne ver diensten voor de kerkelijke tucht. VRIJDAG 5 April. 6e dag v. h. Paasch octaaf. Mis* Eduxit. 2e gebed v. d. H. Vin- centius Ferrerius. Door zijne voortdurende prediking over het laatste oordeel heeft deze heilige van de Dominicaansche Orde vele bekeeringen bewerkt. ZATERDAG 6 April 7e dag w. h. Paasch octaaf. Mis: Eduxit. 2e gebed voor Kerk of Paus. IN DE KERKEN DER E.E. P.P. FRANCISCANEN: Alles als in bovenstaande kalender, be halve WOENSDAG. 2e gebed v. d. Z. Z. Gan- dulphus van Binasco en Joannes van Pin na, Belijders. DONDERDAG. 2e geibed v. d. H. Bene- dictus van San P'hiladelpho; 3e v. d. H. Isidorus. ZATERDAG. 2e gebed v. d. Z. Mavia- Crescentia Hoss. Maagd. Amsterdam. ALB. M. KOK, pr. de langzaam voortdrijvende ijsschollen. Bijna had de jongen de veilige strook bereikt. Toenbrak de vloed een stuk van het ijs af. Onmogelijk er over te springen Schipper Oestricher vloog naar beneden, als gold het zijn eigen kind.... liep tot den uitersten.punt van het ijs.... Blijf staan, waar je bent, domoor! schreeuwde hij met donderende stem. Het drijft hier naar toe.... ik. haal je., blijf staan Heb drijfijs stootte tegen den uitsteken den punt van cle, strook ijs, die aan den oever vastzatkraakteversplinter deHoe het gegaan was, kon niemand der toeschouwers later vertellen.... Visscher Oestricher zelf ook niet. Maar hij had den jongen, had hem als een pak onder den arm.en deze vracht droeg hij met langzame passen over het ijs en zette het aan den wal neer Deugniet! schrèeuwde Oestricher, waag het nog eens over het drijfijs te loo- pen, zooda-t iemand je halen moet! daar, nu zal je niet meer vergeten, wat ik je zeg. En hij gaf hem een paar stevige oor vijgen. Die wil schipper wordendomme jongenen dat haalt me zulke streken uit F De jongen schudde zich af als een natte poedel en stond beteuterd te kijken, want stuurman Oestricher had zeer stevige knuisten en zijn oorvijgen waren lang niet malschMaar ha een oogenblik lachte hij toch weer, als een echte jongen uit Bin genlachte fijntjes met z'n schitterende donkere oogen. Ga naar huis en zeg aan je vader, dat hij je nog geeft wat er nog aan te kort komtMaak dat je weg komt, anders word ik nog kwaad Het schippersbal ging 's avonds toch nog door. Zeker, de weg naar huis, dat viel heusch niet mee.... alles wat nat...... Maar daar geeft een schipper niets om. Goddank, de ijsgang was voorbijDaar beneden schitterde donker en nat de Rijn. Morgen verlieten zij de havènof eigen lijk reeds vandaag! Men had bet over Oestricher en zijn hel dendaad. Maar heel veel ophef werd daar niet van gemaakt. Het was iets dat heele- maal vanzelf sprekend was. Iedere Binger- jongen moest eens in het water vallen of in 't ijs zakken en er was ook meestal iemand die hem er uit opvischte. En dan kwam hij later vanzelf eens in de jaren, dat hij bij ijsgang ook als redder moest optreden „Geld." 1 -3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 10