PAASCHGEBRUIKEN
Vroeger, lieel vroeger had men 't daar
jaarlijks druk meo. Waar zijn echter de
ommegangen gebleven met do „Paasch-
ossen", zijnde vette runderen, v,-aarruede in
de Goede Week de vleeschhouwersknechts
langs de klanten stapten om dezen te doen
opmerken, Welk best vleesch bij hun pa
troon to verkrijgen zou wezen, 't Is waar,
dat het drukke verkeer en de verre af
standen dergelijke optochten tegenwoordig
kwalijk meer zouden gedoogen, maar ze
waren vóórdien al uitgestorven. Hoogstens
krijgt men nu tegen Pasohen .hier en daar
in de uitstallingen der slagers nog een
Paaschlam of Paasehkalf aan den haak te
zien, dat zijn innerlijk ten toon spreidt en
zijn ongcvoeld leed op een sinaasappel
verbijt, 't Is echter geen algemeen gebruik
meer, zoodat de concurrentie niet noopt er-
tooh-vooral-aan-te-denken, hetgeen wel
het verdwijnen ook dier sinaasappel-lief
hebbers in de hand zal werken.
Aan den rondgang met een Paaschos
werd ik onlangs ia mijn Stedelanders-woon-
plaats herinnerd door een nieuw gevestig-
den vleeschhouwer, die zijn knecht met een
vette koe langs de huizen zond om den
bewoners te laten raden, hoeveel het dier
schoon aan den haak wel wegen zou. Wie
't juiste cijfer op den kop tikte of er anders
't dichtst bij was, kreeg een rollade. Met
Paschen had deze wandeling met een aan-
stand slachtoffer echter niets te maken:
't was louter reclame.
Wel heeft men 't hier dagen vóór Pa
schen al druk over de op Paaschmaandag
te ontsteken
Paaschvuren.
Wat er voor aardigheid aan is, snap ik
niet, maar er wordt heel wat werk van ge
maakt. Zoo'n vuur moet hoog oplaaien en
lang duren, weshalve er veel brandstof voor
wordt bij een gehaald. Vroeger was dat op
halen een pretje op zichzelf, dat met een
liedje gepaard ging, zooals:
Heb i ole 'en olde mande,
Die wi toe Paaschen brandet
Heb i ok 'en bossien riet,
Aors hebben wi veur 't P aas oh vuur niet!
Zingen heb ik hier echter nog geen en
kel jaar gehoord, maar wel weet ik, dat
behalve oude manden er zich ook lekke
tonnen, doorluchtige matten, afgesleten be
zems en soortgelijke dingen gaarne voor 't
vuur worden afgestaan: men is de rommel
dan meteen kwijt. De openbare reiniging
laat hier veel over aan 't particulier initia-
tief
Zoodra de duisternis met Paaschmaan
dag intreedt wordt de brandstapel, van te
voren op een ongevaarlijke plek in de
hei bijv. bijeengebracht, aangestoken en
vooral de jeugd vindt er dan vermaak in,
de vlammen aan te wakkeren en aan te
staren. De autoriteiten verzetten er zich
niet tegen en ook de ouderen vinden het
best mits geen versleten fietsbanden aan
't vuur ten offer worden gebracht, want
dan wordt de zaak wat al te welriekend.
Men wil in die Paaschvuren een over
blijfsel zien der vreugdevuren, welke de
oude Germanen ontstaken op het feest, van
Ostra of Eostra, de godin van licht, liefde
en leven, aan wier naam het D'uitsclie
woord „Ostera" en het Engelsche „East-er",
beide Paschen beteekenend, herinneren,
't Kan best waar zijn.
Een ander oud gebruik, dat. eigenlijk al
op Palmzondag moet tieren, is dat der
„Palmpaschen",
zijnde met groen en lekkernijen versierde
takken, welke tegenwoordig te Deven-'
ter bijv. en te Zwolle tot onderwerp voor
een vreedzamen wedstrijd onder de school
kinderen worden gemaakt, 't Gaat er dan
om, wiens „Pahnpaaschje" het mooist, is.
Oudtijds werden er optochten mee ge
houden, waarbij dan bijv. gezongen werd:
Palm, palmpaschen!
Hei, koerei! Hei, Koerei!
Nog een Zondag dan krijgen we een ei.
Eén ei is geen ei.
Twee ei is ééu ei,
Drie ei is 't rechte Paasohei.
('t Vreemde woord „koerei"' is een sa
mentrekking van „kopperei" d. i. kippenei).
Die Palmpaschen toonen duidelijke ver
wantschap met onze palmtakken, al zijn 't
clan verbasterde nabootsingen. Bóven de
vlaggetjes en de groene takjes, de krente-
broodjes en krakelingen, de vijgen en ap
pelen, waarmede de stok versierd en bela
den is, behoort een zwaantje van gebakken
brooddeeg te tronen met oogen als kren
ten maar waar dit diertje vandaan komt
vermag men niet te achterhalen. In de Re-
gulicrsbreestraat. te Amsterdam moet
voorheen een bakker hebben gewoond, die
een meester was in 't fabriceer en van die
beestjes.
Wat we overal nog trouw in eere houden,
dat zijn de
Paascheieren,
maar vroeger was daar veel meer vreugde
aan verbonden. De jeugd ging ze in op
tocht inzamelen bij de goedgeefsehe bur
gers en de schoolmeester, onder wiens lei
ding het geschiedde, zorgde na afloop voor
een eerlijke verdeeling. Waar veel scholen
waren, worden de tijden dier inzamelingen
zoodanig vastgesteld, dat de burgers het
niet al te lastig kregen enveldslagen
voorkomen werden, zulks ook ter beveili
ging van de projectielen, welke immers
maar al te dicht bij de hand waren.
Te Amsterdam kwam men er met eieren
alleen niet af. Zoo vertelt. J. Ter Gouw in
zijn boek „Volksvermaken":
„In de zestiende eeuw gingen de scholie
ren „op Paeschavent nae middach" met
den hondenslager hunner parochie aan 'b
hoofd en allen van ratels voorzien „voor
de huysen van naemhaftige persoonen" hun
Paasohlicd zingen. Telkens als ze voor een
huis „stal hielden" schreeuwde de honden
slager uit alle macht:
„Jonghens, zijt ghij alle gader hier?" en
nadat dit met een langgerekt „ja" beant
woord was, hervatte hij:
„Maeckt ghij wel goed Hamburgher bier?
Geen der jongens, die „neen" riep. Dan
deed hij nog oen paar vragen, die echter in
de vroegere ooren beter klonken dan in do
onze en daarop begon de heele troep te
ratelen, terwijl de jongens him keel uit 't
lid schreeuwden:
De clommeldemette
De Vaste is uyt.
Kyrie eleison.
Te Paschen zullen wij eyeren eten,
Soo is de Vaste al vergeten.
Kyrie eleison.
En voor die mooio serenade mpesten do
deftige burgers dan ïlog „een stuck geldts
ende een goede kanne biers geven; do
laatste werd voor de deur op de gezondheid
aan den gever leeggedronken. Kregen zc
eieren, die waren ook welkom."
Zulke ommegangen geschiedden in Gro
ningerland met de rommelpot en daar werd
dan een liedje bij gezongen, waaraan geen
touw viel vast te knoppen. Hier is het:
Ons Paaske, ons Paaske, dei komt an
Wi huppelen en springen en frayeii
der op an,
Van frayen, van frayen, is frayen genoeg.
En zingen de Engelkens 's morgens
zoo vroeg.
En 's avonds zoo la et,
Als de klok drei uren slaet.
Sohippien van de wike,
Laet joen zailtje strike,
Al in den top,
Al onder den top.
Geef mi een beetje in den rommelpot:
Een ai of twei,
Een doet (duit) of drei,
Al is het clan maar twei.
Mooi is anders, zou ik zoo zeggeen, maar
met het oog op onze hedendaagsche straat
zangen durf ik er toch niet al te veel
kwaad van zeggen.
Een merkwaardig Paasohvermaak is de
eierdans
geweest. Daar hangt nog een schilderij van
in 't Rijksmuseum te Amsterdam, datee
rend uit 1557.
Dat eierdansen geschiedde doorgaans in
d© taveerne, hoewel ze toch ook wel in de
gezinnen zal zijn beoefend. Op den vloer,
met wat groen versierd, werd met krijt een
kring getrokken, waarbinnen een hoopje
eieren werd gelegd. De speler danste
beter gezegd: hinkte op kousenvoeten,
de handen in de zijde, op één been en nu
was de kunst, de eieren zonder ze te bre
ken uit den kring te rollen met den zwe-
venden voet.
Een aardig spelletje voor een tijd, waar
in het liedje ontstond: „Een cent een ei,
een cent een ei, zoo riep het Jood jo, met
zout erbij". Tegenwoordig zijn cle eieren
wat duur om ze aldus in de waagschaal te
stellen.
Op Walcheren beoefende men in dien
goedkoopen tijd het
eiergareri,
welk Paasehmaandagspel in de open lucht
als volgt verliep:
25 eieren werden 12 voet uit elkaar op
den weg gelegd, dus over een langen af
stand. Nu had de ei^rgaarder tot taak, ze
weer in te zamelen binnen den tijd, waarin
een makker een boodschap deed naar bijv.
een herberg, waarvan hij een briefje moest
meebrengen, dat hij zijn taak volbracht
had. Wie 't eerste klaar was, won de
eieren.
Ook werd deze wedstrijd met breekbare
waar wel aldus gespeeld, dat de wandelaar
vervangen werd door 'n concurrent, die een
appel moest, opeten drijvende in een tobbe
met water, welken appel hij niet kon
grijpen, wijl de handen hem op den rug
gebonden waren. Alweer won de eieren, wie
't eerst klaar was. Met den appel was 't cle
kunst, dien met het hoofd naar de kant te
drijven en er daar de tanden in te slaan,
anders ging het niet.
Onschuldige vermaken, zooals men ziet,
wel te vergelijken met ons boegsprietloo-
pen, mastklimmen enz. Eieren wagen we er
niet meer aan.
Waar zooveel eieren bijeen waren, kwam
het natuurlijk gauw tot
eieren eten,
waarin ook al een wedstrijd gehouden werd
In de „Overijsselsche Almanak" van 1840
is nog sprake van „obligaat-eters", die ge
makkelijk 30 eieren aankonden, maar toch
overtroffen werden door een anameester,
die er 50 oppeuzelde, nadat hij eerst de
„potjebeuling" en het pekelvleesch aange
sproken had. Als de eieren op waren, kwa
men zoo ging het ten minste in cle her
bergen de krentebrooden aan de beurt,
waarvan te Walcheren een arme drommel
eens aannam er 25 op te eten, terwijl een
makker met een wagenrad een bepaalden
weg afrolde. Men kan dit intusschen kwa
lijk nog Paaschvreugde noemen; wel ver
klaart het 't ontstaan van 't bekende
verstje
Heb je niet gehoord van dien
hollebollewa.gen,
Waar de hongerige Gijs op zat.
Hij kon schrokken
Heele brokken,
Een koe en een kalf en nog veel meer:
Een pot. vol smeer
En een kerk vol rapen!
En nog kon Gijs van den honger
niet slapen.
Van nobeler aard was in 1845 het eten
van
eieren op 't ijs.
't Was toen 23 Maart Pasohen en per ad
vertentie werd in cle Amsterdamsche bla
den aangekondigd, dat er op den Buiten-
Amstel een tent zou staan, waarin men
eieren kon eten. „Tot herinnering aan de
zen zoo merkwaardig en winter" zoo las
men „zal men daar tevens kunnen be
komen geschilderde Paascheieren, waarop
zal geteekend staan: Gekookt op 't ijs den
23en Maart 1845?
Op Paasohzaterdf.g ging 't wel dooien,
maar de pret ging desniettemin door: 't ijs
was sterk genoeg. Gelukkig heeft de win
ter van 1929 zoo lang niet geduurd; zoo'n
koude pret gaat met te veel ellende ge
paard voor degenen, die zich geen eieren
kunnen veroorloven.
Eieren tikken doen we nu nog, zij het
niet zoo druk meer in 't oponbaar als
voorheen. Te Arnhem, geschiedde zulks op
Tweeden Paaschdag inzonderheid op de
„Paaschweide" aan den overkant van den
Rijn, waar het clan kermis was. Te Devpn-
tor deed men 't in de Worp,, te Locheni en
Wageningen op den Paaschberg, te Oot-
marsum in den Paaschkamp, te Zwolle op
den Spooldersberg, enz. Te Amsterdam
speelden de kindeven met gekleurde eieren
daarbij zingende:
Ei, kopperei en de kop zal loggen.
Als ze leit zal ie het je zeggen.
Groen ei!
Blauw ei!
Al de kinderen hebben een ei.
Iets bijzonders wa-s te Ootmarsum het
vleugelen.
Eerst vermaakte men zich op den
Paaschkamp met een traditioneel spel, ge
titeld „vleesch op den disch". Dit werd ver
toond door de mannelijke jeugd, die zich in
troepjes van tien of twaalf in gebukte hou
ding in een kring schaarde, dc rechterhand
op 't achterdeel. Een jongen liep met oen
geknoopten zakdoek rond en sloeg op die
handen; wie den doek greep, mocht op zijn
beurt gaan ranselen. Do ouderen keken
daar met genoegen naar: 't herinnerde
hen aan den tijd, tóen zij 't zelf deden.
Maar om 5 uur was de pret uit. Ouderen
en jongeren trokken dan hand in hand
naar 't dorp, waar alle huizen openstonden.
Do slinger van pretmakers trok dan die
huizen door: de voordeur in, de achterdeur
uit waren er geen twee deuren, dan
om den deurstijl heen om ten slotte op
de Markt nog een rondedans te maken.
Klaarblijkelijk heeft die pret weinig met
ons Paschen te maken gehad. Men wif-er
in zien -een overblijfsel van een alouden
ommegang ter eere der meervermelde juf
frouw Ostra. Oude gebruiken kunnen taai
wezen, maar nu is dat „vleugelen" toch uit.
Wie zou er tegenwoordig zijn meubilee
ring nog aan wagen. Vroeger viel er min
der te bederven: alles was steviger en wat
er niet tegen kon zal men wel opzijgezet
hebben.
Om te eindigen met iets, wat meer ver
band houdt met Pasohen, overoud is dit
versje:
Christus is opgestanden
Al van den martelaars handen.
Dus sullen we allen^vro syn:
Christus wil ons troost syn.
Kyrie eleison.
'fc Werd vrij algemeen gezongen, vaalc
gevarieerd naar plaats en omstandigheden.
Zoo laschten de troepen voor Haarlem tij
dens 't beleg van 1573. er bij in:
„Morgen sal de stad ons zyn".
en cle boerenjongens maakten ervan:
Christus is opgestanden,
'b Avond zullen we vuren branden.
Van ouden datum is ook 't gebruik, zich
met Paschen in nieuwe kleeren te steken,
't Blijkt uit de literatuur, welke gewaagt
van „Paaschpronk", „Paasohbest" en van
uitgedost zijn „op z'n Paesheyligedaechs".
En hiermede wenseh ik mijn lezers naar
Christelijken trant: Zalig Paschen.
A.J.O.
IJSGANG
Een vertelling van Francisca Braun.
De schippers en stuurlui van Bingcn
maakten hun gewone avondwandeling. Na
tuurlijk ging het naar den Rijn, langs de
toegovroren vluchthaven, die wel een zee
haven geleek met haar ontelbare masten
en schoorsteenpijpen. Alle schepen, groote
en kleine, waren hierheen gevlucht voor het
drijfijs. Heel in de verte lagen de bagger
machines, dan breed en log de Haniel, cle
Stinnes en de Disc-he. En daar rondom
limine „kasten" de bont geschilderde aan-
liangschepen, die zich zoo gewillig en ge
makkelijk aan een stevige kabel clen Rijn
af lieten sleepenen heel vooraan het
„bootje", dat gebruikt werd voor de over
vaart tusschen Bingen en Riidesheim
het bootje dat met zijn ijsbreker, gesteund
door zware balken, nog dapper zijn dienst
gedaan had, toen de ijsblokken steeds drei
gender tegen zijn romp begonnen te schu
ren en té knarsen.... en toen alle andere
schepen zich reeds lang in veiligheid ge
stold haddon.
Maar nu hadden ze met z'n allen vacan-
tie. Rustig en eensgezind lagen ze daar
naast elkander, ook die schippers, welke
van oudsher met elkaar op gespannen voet
stonden en die telkens, wanneer zij elkan
der voorbij voeren, door eenige ruwe
scheldwoorden uiting gaven, aan hun
vijandschap. Zelfs de scheepshonden blaf
ten woedend tegen elkaar bij zulke ont
moetingen. Nu moesten zij echter elkander
dulden, nu waren zij verplicht elkaar we
derzijds over de loopplanken te laten gaan,
die de vierdubbele schepenrij onderling
met den oever verbond. En 's nachts, wan
neer eigenaars en stuurlui soms flink aan
geschoten terugkeerden van vergaderingen
waar koppige wijn geschonkenwgr d, ge
beurde het vaak, dat ze zich vergisten, en
dat zij in vreemde schepen wilden binnen
dringen.... dan werd die strijd op eerlijke,
maar ruwe manier beslecht
Het was een echt vacantieleven, dat zich
geregeld om de drie of vier jaar tegen wil
en dank herhaalde, wanneer "de Rijn dioht-
gevroren was't.was goed, heel goed..
Het moest echter niet te lang duren. Niet
langer dan het noodig was, om de ketels,
de kasten eens grondig te laten nazien. En
daarom gingen de mannen, uiterlijk gela-
ten, met den breeden, wiegenden gang var.
't scheepsdek, 's avonds de kade op om
den tijd gezellig door te brengen, in goed
bevriende kringen.
Het was een mooi gezicht, wanneer do
zinkende Januari-zoon het schitterend wit
der bergen rozenrood verfde van het Ger-
mania-standbeeld op het Niederwald tot
Ehrenfels toe, precies zooals de Alpen
gloeien. Daartusschen slingerde zich de
Rijn, als een geschubde slang met zijn op
eengehoopte stukken pakijs.
En ginds, waar de stroom verdeeld wordt
door de eilandjes, in de rivier, zag hij er
uit als 'n spelend monsterEn groot en
vol stond daar de gouden maan aan den he
mel en iedere minuut werd haar glans
schitterender.... zij leek een gouden bol..
Daar onder lag lokkend Riidesheim met
zijn lange rij stadshotels en smalle dwars
straten, met welvarend uitziende huizen
van de bezitters der wijngaarden en de ge
moedelijke kleine cafétjes.
Lustig ging de weg van Bingen naar bo
ven.... de kronkelingen waren met zand
en asch bestrooid èn met Kerstboomen be
plant. Een veilige, goede weg, waar men
ook laat in den nacht niet verdwalen kon,
wanneer men uit het zoo geliefde cafétje
kwam. Do mannen schenen veel liever naar
een kroeg te gaan kijken, dan naar de ber
gen en de maan
Dus Zaterdag is het schippersbalNu
dan zal het tegen dien tijd wel dooien! zei
Adam Oertricher, een oude vrijgezel, die
nooit iets om dansen gegeven had. Ja, het
was zoo. Wanneer cle meisjes haar witte
jurkjes in orde maakten, voor het bal, of
het groote ijsfeest dat boven in de haven'
was aangekondigd, begon het te dooien.
Dat gun jij zeker die arme meisjes
heel graag, zei een ander. Zoo'n jaloersche
vent, als Oestricher!
Oestricher floot tusschen de tanden....
bleef staan, snoof geweldig door de neus,
die nog een tikje rooder werd dan zijn
echt, gezond, frisch schippersgezicht en
zei triomphantelijk:
Toch is het zoo! Ik zeg je: er komt
ander weer!
De anderen waren dichterbij gekomen.
Wat is er aan de hand?
Er komt ander weer. Oestricher zegt
het
Oestricher voer nu reeds dertig jaar op
den Rijn, hij kon dus van zulke dingen
meepraten. Niemand sprak hem dus
tegen, ook niet zij die niet aan een veran
dering wilden gelooven.
Nou ja, ééns moet het toch omslaan,
't Is maar goed ook, want ik zou weer
wel eens wat willen verdienen. En al komt
er dooi, dan is de Rijn nog niet zoo gauw
open. 't Zal Zaterdag nog wel houden
men zal nog niet door een zondvloed moe
ten na afloop van net bal.
In de achterkamer van den „Kochlöffel"
en „Würzelbürd", de winkels, die den naam
droegen van den handel, die er gedreven
werd, zei men 's avonds:
De Rijn gaat open. Oestricher heeft
het gezegd. En dan is het zoo zeker, als
twee maal twee vier is.
Den volgenden morgen, toen Oestricher
buiten cle deur van zijn klein schippérs-
huisje trad, dat in het Leiterstraatje
stond, en er niet veel grooter uitzag dan
de kajuit van een schip, met een groote
vlaggestok er voor, viel er niet meer aan
de waarheid, zijner woorden te twijfelen.
Alles was grauw, klammig, nevelig en
eer het avond was viel de regen bij
stroomen neer. De kleurige vaantjes en
wimpels werden weggenomen van de
banen, die zoo lang getuige geweest wa
ren van de heerlijke ijssportfeesteen. Onder
aan de kade werden cle kanon en opge
steld, die aan de lager gelegen plaatsen
het sein moesten geven, wanneer de ijs
gang begonnen was.
Met spanning stonden allen, die maar
eenigszins konden, oud en jong den
hoelen dag aan den Rijn en wachtten, of
hij niet „kruide". En men hoopte dat hij
van boven kwam, want dan zou de toe
stand zeer critiek worden. Tegelijkertijd
werden er allerlei weddenschappen aange
gaan: of het schippersbal toch nog zou
plaats hebbeen.... of de oude George toch
nog als laatste passagier over de rivier
zou komen, als het verkeer reeds verbo
den was en dat hij toch ieder jaar deed,
ondanks den dikken politieman, die de
wach£ hield! -
Maar de Rijn ging niet openNeen,
neen, zoo gauw gaat dat niet. Daarvoor
had het te hard gevroren. Dén eersten dag
waren alle mensohen, die er verstand van
hadden, gerust naar huis gegaan, toen het
ineens begon te bellen
Bing-bong.. klingelingeling! De Rijn
gaat open! De Rijn gaat open!
Verontwaardigd keek de dikke politie
agent rond., maar het luiden hield reeds
op. Natuurlijk, de een of andere kwajongen
weer, die de menschen wilde verschrikken!
Want de Rijn zag er nog net eender uit, het
ijs scheen nog even sterk. Maar neen, toch
niet.Plotseling klonk er een gedempt, in
wendig gebrul, geborrelals het woe
dend gebrul van een geketend dier.
Men wist wat het was, wanneer do Rijn
zoo prutteldeEn werkelijk, plotseling
verhief het ijs zichnog eens! Een
kreet uit aller mond:
Er komt beweging in, het gaat, het
gaat
Ja werkelijk, het ging, maar één globale
massaniet van elkaar gesprongen,
maar vastgehouden door het gewicht van
zijn eigen zwaarte. Tegelijkertijd werden
de kanonnen afgeschotende politie
agent liep er heen, want hij moest bij het
schieten zijn, opdat er geen ongelukken
zouden gebeuren. Plotseling nog een kreet
uit aller mond:
Daar komt nog iemandhij wil er
over! Een jongen!.. Stommeling!
Hij kwam aangeloopen over het drijvend*
ijs, over de paden, dio met paaltjes aange
geven waren., en die nog begaanbaar wa
ren. Een jongen van tien of elf jaar
misschien was hij te lang blijven spelen. Hij
was nu bijna aan den kant, waar nog een
dikke, breede strook vast ijs, naast het
drijfijs lag. Juist bij de plaats, waar de
schippers stonden, stak een breede massie
ve witte ijsmassa vooruit en stootte tegen
KALENDER DER WEEK
ZONDAG 31 Maart. Paschen. Hoogfeest
van de Verijzenis der Heeren. Mis: Resur-
rexi. Prefatie van Paschen (invullen: voor
al op dezen dag). Men lette op de veran
deringen in den Canon (lijst van de vaste
gebeden) der H. Mis.
N.B. Gloria en Credo, de Sequens, de
Prefatie van Paschen met bovenvermelde
invulling en de veranderingen in den Ca
non worden gebeden tot en met Zaterdag.
Kleur: Wit (dagelijks).
Uil de Misliturgie straalt ons tegen de
Paaschvreugde, de blijde jubel over Chris
tus opstanding ten leven .„Ik ben verre
zen en bij U Alleluja" juicht cle Christus
in den Introitus. Het heerlijk betuigd his
torisch feit van Christus' verrijzenis doet
ook ons het Alleluja wellen naar de keel,
want door Christus' overwinning op den
dood is voor ons den toegang tot het
eeuwig geluk ontsloten (Gebed). Ja, waar
lijk, dit is de dag, dien de Heer gemaakt
heeft! Hoe goed en barmhartig is toch
onze Heer Christus, Die ons Paaschlam
wil zijn. Alleluja(Graduale en Alleluja
vers). In het Epistel vermaant ons de
Apostel, dat wij ons moeten reinigen van
den ouden zuurdeesem" d.i. van onize
zonden en onvolmaaktheden, willen wij
deel hebben aan de zegepraal van Chris
tus' Verrijzenis, welke ons in het Evangelie
door een' Engel wordt aangekondigd.
Offertorium en Communio zijn uitingen
van clen Paaschjubel, welke voor ons een
maal een eeuwige zal zijn, als wij, verloste
broeders en zusters van den verrezen
Christus, eensgezind zijn in de liefde tot
God. Heer stort in ons allen dien Geest
van liefde (Postcommunio).
MAANDAG. Tweede Paaschdag. Dag
van Devotie. Mis: Introduxit.
De Heer heeft ons door Zijne overwin
ning op clen dood uit het land der balling
schap (de zonde) binnengevoerd in het
land der vrijheid (der genade). Dat (uit
dankbaarheid) de Wet des Heeren altijd
in onzen mond zij (Introitus). De overige
deelen der Misgebeden overtuigen ons nog
meer van het feit der Verrijzenis.
DINSDAG 2 April. Derde Paaschdag
Dag van devotie. Mis: Aqua.
WOENSDAG 3 April. 4e dag v. h.
Paaschoctaaf. Mis: Venite.
DONDERDAG 4 April. 5e dag v, h.
Paaschoctaaf. Mis: Victricem, 2e gebed v.
d. H. Isidorus.
Deze heilige. Belijder en Kerkleeraar,
Bisschop van Sevilla, is één der meest be
kende Spaansche bestrijders van de ket
terij van Arius. Groot ook zijn zijne ver
diensten voor de kerkelijke tucht.
VRIJDAG 5 April. 6e dag v. h. Paasch
octaaf. Mis* Eduxit. 2e gebed v. d. H. Vin-
centius Ferrerius.
Door zijne voortdurende prediking over
het laatste oordeel heeft deze heilige van
de Dominicaansche Orde vele bekeeringen
bewerkt.
ZATERDAG 6 April 7e dag w. h. Paasch
octaaf. Mis: Eduxit. 2e gebed voor Kerk of
Paus.
IN DE KERKEN DER
E.E. P.P. FRANCISCANEN:
Alles als in bovenstaande kalender, be
halve
WOENSDAG. 2e gebed v. d. Z. Z. Gan-
dulphus van Binasco en Joannes van Pin
na, Belijders.
DONDERDAG. 2e geibed v. d. H. Bene-
dictus van San P'hiladelpho; 3e v. d. H.
Isidorus.
ZATERDAG. 2e gebed v. d. Z. Mavia-
Crescentia Hoss. Maagd.
Amsterdam. ALB. M. KOK, pr.
de langzaam voortdrijvende ijsschollen.
Bijna had de jongen de veilige strook
bereikt. Toenbrak de vloed een stuk
van het ijs af. Onmogelijk er over te
springen
Schipper Oestricher vloog naar beneden,
als gold het zijn eigen kind.... liep tot
den uitersten.punt van het ijs....
Blijf staan, waar je bent, domoor!
schreeuwde hij met donderende stem. Het
drijft hier naar toe.... ik. haal je., blijf
staan
Heb drijfijs stootte tegen den uitsteken
den punt van cle, strook ijs, die aan den
oever vastzatkraakteversplinter
deHoe het gegaan was, kon niemand
der toeschouwers later vertellen....
Visscher Oestricher zelf ook niet. Maar
hij had den jongen, had hem als een pak
onder den arm.en deze vracht droeg
hij met langzame passen over het ijs en
zette het aan den wal neer
Deugniet! schrèeuwde Oestricher,
waag het nog eens over het drijfijs te loo-
pen, zooda-t iemand je halen moet!
daar, nu zal je niet meer vergeten, wat ik
je zeg. En hij gaf hem een paar stevige oor
vijgen. Die wil schipper wordendomme
jongenen dat haalt me zulke streken
uit F
De jongen schudde zich af als een natte
poedel en stond beteuterd te kijken, want
stuurman Oestricher had zeer stevige
knuisten en zijn oorvijgen waren lang niet
malschMaar ha een oogenblik lachte
hij toch weer, als een echte jongen uit Bin
genlachte fijntjes met z'n schitterende
donkere oogen.
Ga naar huis en zeg aan je vader, dat
hij je nog geeft wat er nog aan te kort
komtMaak dat je weg komt, anders
word ik nog kwaad
Het schippersbal ging 's avonds toch nog
door. Zeker, de weg naar huis, dat viel
heusch niet mee.... alles wat nat......
Maar daar geeft een schipper niets om.
Goddank, de ijsgang was voorbijDaar
beneden schitterde donker en nat de Rijn.
Morgen verlieten zij de havènof eigen
lijk reeds vandaag!
Men had bet over Oestricher en zijn hel
dendaad. Maar heel veel ophef werd daar
niet van gemaakt. Het was iets dat heele-
maal vanzelf sprekend was. Iedere Binger-
jongen moest eens in het water vallen of in
't ijs zakken en er was ook meestal iemand
die hem er uit opvischte. En dan kwam hij
later vanzelf eens in de jaren, dat hij bij
ijsgang ook als redder moest optreden
„Geld."
1 -3