VOOR ONZE KINDEREN
HHHH
illcn
vol-
-ka
bad
CORRESPONDENTIE.
Jolian de Graaf, Leiden. Ja
be' than, zoo ziet men weer, dat men zijn
f. Zij grwachtingen nooit te hoog moet spannen
n valt het in 't leven altijd mee. Kom
etenlondag om 4 uur eens praten! Ben je nu
eden eer heelemaal hersteld Ik hoop hetl- Tot
lijk» ens! Met hand en groet!
tvind
IT a r i e t j e v. d. Lely, Zoeter-
veel. oude. Maar Marietje,wat een klaag-
en oiT is dat nou! Ziet dat nu heusch 'op.
endo gen toestand? Dat versje trof ine. Laat
eens hooren, hoe en wat! Ik zal dit
erenfcrsje bewaren! Dag Marietjel Beter-
hap!
Anneke Sanders, Leidon.
ank voor hartelijk schrijven! Ik hoop je
Jaap eer spoedig te zien. Als ik veel tijd had,
ter. iram fik jou vast opzoeken! Dag Anneke!
ïrnst {terschap 1
hou Regina Scherme rV oest, L
5zin3 en. Zoo Regientje, moet jij de zaakjes
een- Leo opknappen? Jij bent wel goed!
I en k) zijn alle zusjes niet! Ik zal dan maar
e-nen aken, dat Leo zelf kwam bedanken en
eneens, dat hij'goêdag kwam zeggen, bij
t verlaten der school. Met een beetje
lantasie kan nog veel in 't reine gebracht
n de >rden, niet waar Regina? Met hand en
nietfoet!
Hans Bokern, Leiden. En
t schaatsenrijden nu al wat beter? Gele-
nheid om het te leeren, is dezen winter
acht over geweest. En Jetty groeit zeker als
n kool in den hof; (wel te verstaan van
kkig ,n zomer). Dag Hans! Maak nu veel
der oetjes aan alle huisgenooten; bijzonder
men, a dat lief zusje!
Jan Hoogenboom, Wassen
Welkom Jan! Welkom in ons midden!
li is het zeere been in orde! Ik hoop het
1 als ,or je. Die onderdanen kunnen we niet
lissen, hé Jan! Ik weasch je ook van harte
jzingjgt beste! Dag Jan!
Annie Bontje, Roelofarend s-
Dat „Roelofarendsveen" is een
•achtwoord, om met Sinterklaas in cho-
ladeïetters te ontvangen vind je ook niet
hij nnie! En het versje? Komt er a.s. Zater-
in! Zie eens! Dag lief Nichtje! Groet
Hij )oral Marie van
isite,
Jan Veen, Leiden. „Geen taf el-
irlijkjg kunnen teekenen?" Kom, kom,-wie wil,
Dit geldt ook voor het maken van een
nstel of verhaaltje of sprookje? Probeer
ins en .stuur me dan eens dat „kunststuk"
wacht af, Jan! Veel groeten aan alle
I>04 lisgenooten!
Albert Godd ij n, Leiden. Zeg
de at wel, Albert „Veel pleizier met uw dui-
bh!" maar, als ze nu eens weggevlogen
mijn aren, wat zou je dan zeggen? Ze zijn er
ook an door en waar ze zitten? ik vrees
rgens, waar ze nooit meer uitkomen. Jam-
hé! Dag Albert! Groet vader en moe-
van -me
Oockie en Anny van Diest,
jisssenheim. Ja Nichtjes, dat
ninu are zeker leuk! En danik had jullie
do graag eeu prijsje gegund! Al was het
chro glfs maar een troostprijs. Enfin! denkt
Sejiaar met Uilespiegel: „hierna beter". Dag
eve Nichtjes! Veel groeten aan Pa en Moe
en n Wor jullie beidjes de stevige vijf!
Cadier, Leiden. Dank voor
ersje! De volgende week! Houd mij" aan-
onfc evolen! Dag Cadier!
se
En Hierbij zullen we het laten. Ik groet
tij( nllie allen hartelijk en nu tob.... de vol-
goed eQ(]c Weelc.
Jullie liefhebbende,
Oom W i m.
IëL.
„BERNADETTE"
door L. v. Landwijk Jr.
IV.
„De hemelschoone Dame".
- Wij sloegen den weg naar bet kerkhof'
n, in welker nabijheid het hout gelost werd
n waar dikwijls spaanders en krullen te
[inden waren, maar nu echter vonden wij
Wij daalden de helling af naar de
iave en wandelden naar de oude brug,
erwijl wij ons afvroegen of wij de rivier
>p of af zouden gaan. Wij deden het laat-
ite en kwamen langs het woud, aan het
"erlasse. Daar aangekomen stapten wij
de weide van den heer La Fitte langs
len molen van Savy.
Aan het eind van de weide vlak tegen--
•ver de grot van Massabiela, stonden wij
'oor.de beek die ons van den grot scheidde.
)at water was erg koud, tenminste ik was
bang om er door te gaan. Maar Joana Aba-
knol die en mijn zuster waren niet zoo vreesach
tig, deden haar kousen en klompen uit en
'tapten door de beek. Aan den overkant
komen, begonnen zij te klagen over de
loude en gingen op de hurken zitten om
:ich te verwarmen. Nu werd ik nog meer
Jcangst, en begreep, dat wanneer ik ook
door het koude water zou gaan, weer aam
borstig zou worden. Ik vroeg daarom aan
Joana, daar zij grooter en sterker was, mij
Op de Schouders over te dragen.
«Neen, neen, zeker niet!" sprak Joana,
«wanneer gij niet over wilt stappen, blijf
dan waar gij zijt". Toen de meisjes wat hout
gevonden hadden onder de Grot waren zij
spoedig verdwenen langs den oever der
Gave. Ik was nog steeds niet aan den over
kant en wierp daarom eenige steenen in
net water, om er mijn voeten op te zetten,
doch het ging niet. Toen deed ik mijn klom
pen uit om evenals Joana en mijn zuster
beek door te waden.
Nog had ik mijn eerste kous niet uitge
trokken of ik hoorde een groot gedruisch.
Ik zag rechts en links, keek naar de boomen
die langs de rivier stonden, maar alles was
ftü, doodstil. Ik dacht mij vergist te heb-
wel
ben
en gmg voort mijn kousen uit te trek
ken, toen ik weer het gedruisch van zooeven
hoorde.
Ik ontstelde hevig, sprong op en wist niet
wat te denken. Ik zag om, daar ik met den
rug naar de grot zat, en bemerkte dat in
een der openingen een doornstruik één
enkele van de velen hevig heen en weer be
woog en opeens schoot een goudkleurige
wolk uit de Grot, Nog een oogenblik en daar
verscheen boven den doornstruik een Dame
jong en schoon. Zij zag mij aan, lachte mij
toe en wenkte, dat ik vooruit zou komen als
ware zij mijn moeder geweest. Mijn vrees
was geweken, maar ik wist niet waar ik
was. Ik wreef mijn oogen uit, opende en
sloot ze weer, maar de Dame stond daar
nog en bleef mij toelachen als om mij te
doen verstaan dat ik mij niet vergiste. Zon
der erg nam ik mijn rozenkrans en knielde
neer. Door een buiging met het hoofd gaf
de Dame te kennen, dat ik goed deed en
zie, ook zij hield een rozenkrans in de rech
terhand. Toen ik het rozenhoedje wilde
beginnen en mijn hana aan het voorhoofd
wilde brengen was mijn arm als verlamd.
Eerst nadat de Dame het kruisteeken ge
maakt had kon ik doen ais zij. Zij liet mij
echter alleen bidden, wel liet zij de kralen
door de vingers glijden, doch sprak geen
woord. Alleen na het einde van elk tien
tje, bad zij met mij: „Eere zij den Vader
en den Zooi} en den Heiligen Geest".
Toen het rozenkransgebed uit was, glim
lachte zij nogmaals en verdween in de rots
en met haar de goudkleurige wolk. Dit was
de eerste verschijning van Bernadette die
zij zelf vertelde.
Gods daden zijn ondoorgrondelijk
door Johan de Graaf.
III.
En hem niet te beletten een zoo hoog
verheven ambt van priester te kiezen, te
meer, daar Johny zijn roeping zoo sterk
voor oogen had staan, zooclat het zeer ze
ker diens dood zou worden, wanneer hij
dat ideaal niet zou kunnen verwezenlij
ken.
En ten slotte deed de geestelijke een
beroep op het godsdienstige leven wat Mr.
Williams achter de rug had, hetgeen hij
nu zoo schromelijk verwaarloosde, dat hij
toch ook het heilige van een priesterroe
ping ten volle had begrepen.
Mr. Williams had den geheelen tijd zon
der een spier van zijn gelaat te vertrek
ken, geluisterd en toen de pater ophield te
spreken en een weinig in spanning het
resultaat van zijn rede afwachtte, zei hij
met^een spottend glimlachje:
„Ment U werkelijk recht te hébben zich
met mijn zaken te bemoeien? Meent ge
omdat U zoogenaamd met priesterlijke
macht zijt bekleed, eenigen invloed op mij
kunt hebben? Ik heb tot nog toe altijd
mijn zaken zelf in orde gebracht en zal
dit ook blijven doen. Het spijt me dus
zeer, dat U vergeefsehe moeite heeft ge
daan en dat U misschien de verwachting
hebt gekoesterd eeriig resultaat te be
reiken, maar dan moet ik U zeer teleur
.stellen. Met mijn toestemming zal mijn
zoon nooit priester worden!"
Deze zaak is niet de uwé,-antwoordde
de priester," deze zaak behoort aan God!
God eischt van U dat gij Uw zoon aan
Hem tot Zijn dienst afstaat, cn daar
moet ge U aan onderwerpen. Dat zijt
ge als Zijn schepsel verplicht. Uw zoon
is bestemd de bedienaar, de priesters der
Katholieke Kerk, de kerk van Christus te
worden, en daar kunnen wij priesters,
moeten wij zelfs voor opkomen wanneer
de
Genoeg! onderbrak Mr. Williams
woedend, ik wensch pver deze zaak nic«ts
meer te hooren. Ik stoor ~mij aan niets,
ik zal mijn toestemming nooit geven. En
nu hoop ik dat ge mij met rust zult laten,
want ik heb niet de minste lust vanmiddag
om door preeken gehinderd te worden.
De priester begrijpende dat hier niets
te beginnen, viel, stond op en reikte do
bankier de hand zeggendo dat bij. niet ver
wacht had dat Mr. Williams zijn zoon aan
een wegkwijnende ziekte zou kunnen prijs
geven, wat ongetwijfeld het gevolg moest
zijn van dat hardnekkig weigeren.
„Dat zal wel losloopen", antwoordde
de bankier, „de tegenwoordige jongelui
zetten zich zooveel in het hoofd. Vandaag
willen ze dit, morgen dat. Maar dat opwar
men, dat aanzetten door de paters, dat
moest maar uit zijn, wanneer dat niet meer
gebeurde dan zult u maai eens zien hoe
gauw die gril er bij Johny uit is".
(Wordt vervolgd).
Wims Geschenk
d-oor Cadiier.
IV. (Slot).
Zachtjes ging do deur open en trad
kleine Wim de kamer binnen, een pakje
stevig in zijn handen houdend Direct zat
hij op vaders knie, feliciteerde hem en gaf
het pakje over „Dat krijgt U van mij, voor
uw verjaardag".
Delger kuste zijn zoontje, maakte het
pakje open en tot zijn allergrootste ver
bazing en blijdschap bevatte dit het ver
miste kasboek. Ook zijn vrouw was bijna
buiten zich zelve van vreugde en verba-
zing.
„Wim hoe bom je hier aan?"
Opgetogen vertelde hij dit en het deed
hem niet wein:g plezier, dat hij z'n vader
zoo blij gemaakt had ui et zijn geschenk.
Wederom ging de deur open en trad
Delg er's patroon binnen. Oe buitendeur
stond open en om U te verrassen kom ik
zonder te bellen de kamer binnen.
Verbaasd mompelde Delger eenige on
verstaanbare woorden.
„Ik kom U mijn verontschuldiging aan
bieden", hernam de heer Vriends. en U in
eere herstellen Ik heb den schuldige ont
dekt. Mijn zoon heeft het gedaan. Hij had
groote speelschulden gemaakt en daar hij
mij niet om geld durfde vragen kwam hij
er op deze manier aan".
Ontroerd hadden Delger en zijn vrouw
toegeluisterd en zij hadden innig medelij
den met den ongelukkigen vader.
„Ik ben blij, dat mijn onschuld aan het
licht gekopien is, mijnheer maar Jt doet.
mij leed, dat uw zoon de misdaad heeft
begaan".
„We zullen er over zwijgen, Delger,
maar sta mij toe je 'één gunst te vragen:
Mag ik later het je door mijn zoon aan
gedane onirecht goed maken door de kos
ten te dragen om je zoon op te leiden tot
een nuttig man in de maatschappij?"
Delger wilde zijn edelmoedigen patroon
oprecht dankzeggen, doch deze had de
kamer reeds ijl ngs verlaten.
„Wat een gelukkige verjaardag man!
Had je dal nu vanmorgen kunnen en dur
ven verwachten?" sprak zijn vrouw.
Kleine Wim had zijn hoekje in de kamer
al weer ingenomen en vermaakte zich uit
stekend met zijn spee'goed, onbewust van
het leed cn het geluk waaraan hij had
medegewerkt.
De kater en de zeven muisjes.
Daar woonden eens zeven muisjes in 'n
hol. Op 't plekje waar ze woonden, was
't lekker warm. Op 'n keer ging moeder-
muis naar de stad. Vóór ze heen ging,
zei ze tegen haar kinderen: „Als er
iemand aan de deur komt, mag je uiet
open doen"! Maar de muisjes deden het
toch, hoor maar.
Ze zaten gezellig te praten en toen werd
er opeens gebeld. Ze wisten natuurlijk niet
wie er aan de deur was. De oudste muis
deed het raampje open aan' de voordeur,
want hij dacht dat hijdat wel mocht
Maar wat schrok-ie geweldig! Daar stond
een groote, dikke kater! De muis sprong
van schrik achteruit en schreeuwde: „O!
o! een kater!" De zeven muisjes kropen
allemaal weg. De eerste achter de kachel,
de tweede achter de klok, de derde achter
het buffet; do vierde achter het bed; de
vijfde in de kast, de zesde achter de
bloempot en do zevende onder de tafel. Do
kater had dat allemaal nog niet gezien,
want hij stond nog voor het raampje. Maar
al gauw had hij z'n poot naar binnen
gestoken en de deur geopend. Hij stapte
door de gang naar binnen en rook met
z'n groote neus dat er muisjes waren. Hij
ging meteen aan 't zoeken. De eerste die
hij vond, was die onder de tafel. Verder
vond hij ze allemaal, behalve die eene in
de kast, De kater ging weer de deur uit.
Onderhand was moeder thuisgekomen.
„Kinderen waar ben je"? „O moeder, hier"
antwoordde die eene in de kast. ,„Waar
zijn de andere zes muisjes, jongen"? „O
moeder, die zijn opgegeten „Zoo? door
wie?" „Door een kater". „En hoe kwam
dat dan V' Nu moest het muisje de heele
geschiedenis vertellen, dat hij bet raampje
open had gedaan voor de kater, en dat
toen de kater naar binnen kwam en de zes
muisjes op had gegeten, en dat de kator
hèm niet had gezien en pok 'm niet ge
roken.-
Moeder was heel bedroefd, en ging op
een stoel uit zitten schreien. Ze was zoo
bedroefd dat ze 'haar lieve zes kinderen
had verloren. Toen ze uitgehukl was, zei
ze: „Er moet raad geschaft ïvorden". Ze
vroeg aan haar kind: „Weet je ook naar
welken kant de kater de straat op geloo-
pen is?" „Ik geloof, moeder, dat ik hem
naar de rechterkant *heb hooren loopen".
„We zuilen een?.gaga kijken", zei moede'r,
en ze gingen samen de straat op. Mop-der
had het broodmes Meegenomen. 'Toétr ze
een eindje geloopen hadden, zei .moeder:
„Ik geloof dat ik 'm daar zie liggen sla
pen, achter die dikke boom". „Ja, moeder,
dat is 'in!" riep 't kipd. Ze waren dicht
bij gekomen, en toen rram moeder het mes
cn sneed de kater daarmee open. Toen
was de kater natuurlijk döod, en moeder
nam haar muisjes er uit en vulden den ka-
tor met keisteenen. Met z'n allen gooiden
ze den kater in de sloot.
De muisjes waren blij dat ze weer bij
moeder waren, en gingen dansende met
haar naar huis. Want in die kater was
het toch niets lekker. Toen ze thuis kwa
men, kregen ze van moeder voor den
schrik een lekkere boterham met kaas. En
ze beloofden dat ze nooit meer ongehoor
zaam zouden zijn.
Pietje de Prater.
Arm Liesje.
Liesje was ziek. Al drie weken lag ze
nu in haar bedje, dat aan het raam ge
schoven was. Haar gezichtje was bleek. De
groote blauwe oogen keken droomerig do
kamer rond. 'n Moede glimlach speelde om
de dunne lippen. Straks zou de school uit
komen, dan kwam zo thuis. Misschien
kwam ze er wel aan. Ze keek naar ;t raam,
Wat-was dat? Een blijde glans verhelder
de haar lief gezichtje. Haar oogjes schit
terden en juichend riep ze: ,,'t Sneeuwt".
Met 'n schok zat ze recht en vol verlangen
volgden haar oogjes de witte vlokjes, die
bij duizenden omlaag dwarrelden. Daar
kwamen de meisjes uit school. Schaterend
en stoeiendIn 'n wip vlogen ze de sneeuw
ballen om de ooren. Wat 'n pret! Door de
dichte dwarreling van vallende vlokjes zag
Liesje eensklaps An. Ze stond klaar met 'n
reuze-sneeuwbal en mikte op Mien. Maar
juist toen ze gooien zou, pats daar kreeg
ze 'n volle hand lpsse sneeuw vlak in het
gezicht. Proestend schudde ze d'r hoofdje 1
Haar wangetjes gloeiden. Dc oogjes schit
terden en lachend keek ze naar An, die
proestend het natte goedje uit haar ge
zicht wreef. Daar voelde Lies zich bij de
teeren schoudertjes pakken en zacht neer
drukken in de kussens, t Was Moeder, die
haar "n kus op de gloeiende wangetjes
drukte. Liesje kroop dicht onder de dekens
kneep de oogjes stijf dicht en 'n rose vin
gertopje veegde heel stil 'n traantje weg,
dat ovor haar wangetje rolde.
Jo Omtzigt, Zoeterwoudc.
De Geslachtsnamen
door Oom Wim.
Al vaker is met de vraag gesteld: „waar
komen toch de geslachtsnamen vandaan;
schrijf daar eens over, dat is precies iets,
wat ook de groote menschen interesseert."
Ik wil dan vandaag over dit onderwerp
het een en ander vertellen. Of ik echter
volledig ben in mijn antwoord en of men
het nog beter verwacht had, liet dat ieder
voor zich uitmaken. Ik. geef wat ik er van
weet en dan aan- de hand van
't.geen ik hie-r en daar in dit verband vond.
Het is inderdaad opvallend, dat men,
onverschillig waar men komt, telkens en
telkens nieuwe geslachtsnamen tc lezen
krijgt. Ieder heeft zijn eigen naam. De
post vergist zich niet en bezorgt den brief
of briefkaart zelfs dan, wanneer bij toe
val de naam der straat of het juiste num
mer vergeten is. En toch is het zoo heel
lang nog niet geleden, dal burgerlijke fa
milies geen eigenlijke geslachtsnaam had
den.
De zoon van Jan noemde zich Jansen,
de zoon van Piet, Pietersen en dio van
Klaas, Klaassen om zich te onderscheiden
van do duizenden andere personen, die
dezelfde voornamon of beter gezegd
doopnamen hadden.
Toch was dit ook nog een gebrekkige
manier van onderscheiding, vooral als de
naam van vader een veel voorkomende
was. Men moest zich dus beter zien tc
behelpen en op verschillende manieren
bereikte men zijn doel.
Ten eerste kwamen dikwijls bijnamen in
gebruik, die later van lieverlede in ge
slachtsnamen overgingen. Een man, die bij
zonder groot Mas en die door zijn buurlui
en kennissen aangesproken of genoemd
werd achter den rug als „de lange", begon
zich ten slotte „de lange" te noemen, ter
onderscheiding van andere personen, die
denzelfden naam hadden.
En hielden de zoons van dion „do
lange" later deze naam erbij, dan was do
geslachtsnaam ontstaan.
Zoo ook de Corte, Gorten of Korte met
c of k, of andere variaties hoe het e<*r-
tijds geschreven werd.
Uit hoeveel „bijnamen" de geslachts
naam ontstaan is legio.
Andere personen, die geen uiterlijke
ken teekenen hadden, en dit was met de
meesten het geval noemden zich, wan
neer ze in een andere stad gingen wonen
naar de plaats of het land. waar vroeger
hun woonplaats gevestigd was.
Zoo zijn families met den naam van
Maastricht, van Haarlem, Hagen. Hage
naar, Hagens, Levden, gunster, Cleef, v.
Dongen enz. enp. Er zijn haast geen plaat
sen, hoe klein ook en juist de kleinen
vooral, aan te wijzen, of "er zijn geslachts
namen van genoemd. Ik zeg juist van
kleine plaatsen. De trek was immers van
't dorp naar de grootere steden on hier
koos men ter onderscheiding een naam
van de plaats van herkomst. (Kamen van
zeeën, rivieren en beekjes enz. cn namen
van werelddeelen en vreemde landen zijn
als geslachtsnamen duidelijk genoeg).
Maar let nu op wat gebeurd van
eenzelfde plaats'togen er meer naar een
andere stad en wilde men nu al die per
sonen uit elkaar houden, dan was men ver
plicht nog meer onderscheid te maken en
zoo kwam men als van zelf op het beroep
te gebruiken als geslachtsnaam.
Zoo kreeg men dan uamen als Smid,
Smit, Smits; zoo Bakker, Mulder, Muller,
Molenaar, zoo Wever, Wevers, Wcber,
zoo Snijder, Snijders en Schrijversj zoo
Witte, Witters, Witten en dcrgelijkeu.
Deze en dergelijke namen zijn direct als
namen van beroepen te herkennen; min
der voor de hand ligt „hel sprekende" van
den'naam b.v. in den naaür „Kern", dié do
%hcteckenis hecfl'van lersch soldaat óf de
-Griiijtër. Een'griuter was in vorige eeuwen
een heffer van het gruitgeld, oen belas
ting op het, bier. Dc naam Krüger, thans
aan ons allen welbekend, beteekent. kas
telein, Reepmaker beteekent lijn- of touw
slager, Peltzer of Palzer, bontwerker, Pra-
ger. of P'rigor, munter.
Vooral in 't Oosten van ons land komt
den naam Ten Kate veel voor.
Een keet is een kleine woning op het
platte land; het is hetzelfde woord als
kot of - köthe, het Duitsche Gaden en het
Engelsehe' cottage; Een boer, die een der
gelijke kleine hoeve bewoonde, noemde
men een katerboer of kater, vandaar de
geslacht naam Kater of Kenter, die veel
voorkomen.
Ook gebeurd o het, dat men den naam
aannam, van 't soort van het land, dat
men bewoonde. Zoo beteékenen b.v. nes
en zijp beide' aangesüpt land,' cn dat onzo
voorvaderen niet afkeerig waren, op ,,'t
land ontwoekerd aan de baren" hun woon
plaats te maken, wordt bewezen, door hot
veelvuldig voorkomen juist als geslachts
namen van Nes en van Zijp. En wie hoor
de nooit spreken van'van Veer, Klei, van
Zand, Zanden, .Santen enz. Ja zelfs zij?,
uithangborden, de oorsprong geweest van
een familienaam.
Hing er b.v. een zwaan uit, dan werd.
al heel gauw de familie, die het huis be
woonde met „Zwaan" aangesproken.
De gewoonte dat de zoon zich naar den
vader noemde, wat bij onze voorouders het
.gevai was, zooals blijkt uïl namen als
Jansen, Gerritsen vinden wc ook bij vreem
de volksstammen weer. b.v. bij dd Arabie
ren. Het semirisch en ook arabisch „ben"
beteekent „zoon".
Yoesoef ben Soleman b.v. beteekent Jo
zef zoon van Salomo n zou dus hetzelfde
bcteckenen als Salomons.
Do Arabieren hebben veel namen aau
den godsdienst ontleend.
Zoo beteekent Abdoel-Kadir, den dap
peren emir, die Algiers zoolang mot
ces tegen de Franschen verdedigd heeft
„knecht des machtigen Gods".
Dc Javanen kennen nog geer. eigenlijke
familienamen. De Javaan heeft slechts
één naam en hij komt cr ook mee, zoo
goed en zoo kwaad als het gaat. Gaat het
hem erg slecht in de weteld, dan ve
dert hij eenvoudig eens 'van naam. Dat
is grappig niet waar? Hij hoopt dan ook,
dat hij b.v. als Amat beter zal slagen, dan
met z'n ouden naam jsidin, den naam
waarop hij vroeger antwoordde, tenminste
als het in zijn kraam Je pas kwam en hij
zich niet „Oost-Indisch doof" hield.
Ja hier op Java tr^ft men zelfs gew
ten aan, die nergens in zwang zijn, waar
men ook is en rondziet en wel het gebruik,
dat de vader zich noemt naar zijn oudste
zoom
Stel, gij zijt in Indie on ge hebt daar
natuurlijk een huisjongen om Q te bedie
nen, Uw sigaret op te rocken en wat die;
meer zij. Do jongen heet Wongso. Wongso
wordt groot, is in een ommezientje ge
trouwd en het volgend jaar komt hij U
verrassen met de mededeeling, dat Wong
so vader 3s geworden van een zoon. Wilt
ge nu weten, hoe dat zoontje heet. Wong-
so-tje zult ge denken; misgeraden! Het
zoontje heet Oesoepen het koddige van 't
geval? Wongso in zijn vaderweelde, deelt
U mee, dat hij niet meer Wongso heet
maar Pa of Pak-Oosoep, want.... hij
neemt den naam nu aar\, van zijn zoon.
Ten slotte van dit art. wil ik nog hier
aan het volgende aardigheidje toevoegen.
Dat men van diernamen gekomen is tot
familie- of geslachtsnamen, ligt voor dc
hand. Zie om U heen, en merk eens op
hoeveel honden en katten en diernamen
veler aard en soort goworden zijn tot een
familienaam. In dit verband wil ik con
stukje afschrijven uit een jeugdtijdschrift
van een kleine honderd jaar terug en wel:
Een vreemd gezelschap.
De eigenaar eener adellijke hoove Griui-
sla', nabij het Rokseumccr in Zweden.
Maths Erikson Uil' (Wolf) huwde in into
met Maria Geet (Geit). Do moeder der
brnicl heette Martha Bock (Hok); haar
aangehuwde tante A Uggla (Uil dc briii-
lofsjonkcr A. Raf (Vos), do voorrijders
Björn (Boer), Gylleniars (Muis) en Drake
(Draak); terwijl onder dc overige gas
ton, behalve vele Geiten, Bpkkcn en Uilen,
zich nog de hoeren en dames Orrhancr
(wilde Haan) en Fokkel Gris (Varkentje)
on Baggo (Ram) bevonden.
„In het rijk der Bloemonfee".
Operette in 3 bedrijven
door „Titep".
(3e vervolg).
Luid beginnen de kinderen te weeneu,
terwijl het onweder in alle hevigheid voort
duurt. Dan opeens klinkt een lievig geklop
ip. de verte, wat do kinderen verrast, doet
pkijken.
Emmy (parlando):
Tommy, hoor je dat?
Wat zou dat wezen
Moeten wo nog meer gaan vroezen?
Tommy plaatst zijn handen boven dc
oogen en tuurt en tuurt aldoor m do rich
ting vanwaar het geluid komt.
Tommy (parlando):
Neen, zusjelief, ik kan 't niet zien,
Zou ik kijken gaan misschien
'fc Lijkt mij kloven, hakken,' slaan,
A'ls is het hier wat ver vandaan.
Menschen zijn daar aaD het werken.
Kom, ft geeft moéd en '1 zal je sterken.
'k Zal hen vlug maar halen gaan,
Zij brengen ons wol hier vandaan.
Hij loopt haastig weg.
Emmy (zang):
Ach, wat moet ik*nu toch aan*
Ik weet den weg niet meer te gaan
Dc slagen volgen op elkaar,
Och wist ik nu toch raacl ook maai.
Wij zullen schuilen bij do boomen,
Opdat cr spoedig hidpo komen.
Het onweder houdt onverminderd aau.
Emmy (parlando):
Maar waar blijft Tommyy nu toch?
Och bij komt niet weerom, zou heili een
[ongeluk zijn overkomen?
Zij begint luid tc snikken.
Emmy (parlando):
Ach ik weet geen raad meer! Tommy!
Tommy! Kom toch! Tommy!!
Er komt geen antwoord, een vreeselijke
donderslag volgt, luid en onbarhihartig
snikt ze het uit.
Na een poosje komt Tommy plotseling
binnen gesneld steeds roepende: Vlucht!
Vlucht! Het zijn kabouters. O help, zo loo
pen mc achterna! Vlucht! Snel! Snel!
Emmy geeft een luiden gil van angst, en
de kinderen pogen een goed heenkomen te
zoeken, overal willen zij hecnvluchtcn, maar
ze zijn reeds tc laat. Van alle kanten komen
do kabouters het bosch in en sluiten ied^-
ren uitgang af. Zij sluiten zich steeds nau
wer aan, zoodoendo een kring oiu do kin
deren vormend, waardoor deze gehcol .wor
den ingesloten en aan een ontvluchting niet
meer te donken is.
Kabouters (zang):
Wij zijn kabouters en werken graag,
Hebben een hclcel aau lui zijn cn traag.
Immer maar werken en kloven on zingen,
Zoodat de spaanders de rondte in springen
Heisa hu, heisa lui, Heisa hu, Hoezee!
Wij kweeken do bloemen, verzorgen de
boomón,
Zoodat er de vlinders en vogels in komen.
En wij met z'n allen bevolken het woud,
Ons rijk van do liefde, waar ieder van
houdt.
Heisa hu, Heisa hu, Heisa hu, Hoezee!
Maar wie heeft cr hier dio bloemen
vertrapt?
En wie heeft cr daar in dc boomen
gekapt?
Wie heeft er een neat van de vogels
beroofd
Den vogelenouders gelukslamp gedoofd?
O wee, o wee, o wee, wee!
O gij menschenkind'ren, wat hebt ge
gedaan?
Gij zijt op het pad van het sl och te
gegaan!
Het leven der bloemen, dat hebt ge
gebroken,
Dc barton der vogels in droefheid
ontstoken.
O wee, o wee, o wee, wee!
De feo van do bloemen, dc fee van ons al,
De fee die voor immer regooren hier zal,
Gij hebt haar bedroefd, zij zondt U voor
straf,
Het vuur en dc blagen, hot onweer nu af.
O wee, o wee, o wee, woe!
Ach vraag om vergeving cn toon uw
berouw,
Want zij is oen waarlijk barmhartige
vrouw.
Het onweer gaat henen, do zonuo zij
schijnt,
Waarmede haar droef er. haar boosheid
verdwijnt.
O ja, o ja,.o ja, ja!
(Wordt vervolgd).
•1—3