VOOR ONZE KINDEREN CORRESPONDENTIE. Lieve Neefjes en Nichtjes, Voordat ik aan 't beantwoorden der briefjes ga, wil ik eerst even een enkel woordje zeggen, over den W e d s t r ij d. Ik ben meer dan tevreden. Het getal is gegroeid tot aan de 100. Een getal, dat we nog nooit bereikt hebben. Het juiste getal, verdeeld over de drie groepen geef ik de volgende week en tevens de volledige lijs ten en de namen der gelukkigen. Er is veel en mooi werk geleverd. Er zijn teekeningen binnengekomen, die getuigen van artistieken aanleg en ont wikkeling. Er zijn bijdragen binnengekomen, die even actueel zijn als mooi, en zullen zoo gauw mogelijk geplaatst worden. Het getal speciale briefjes aan mijn adres is ge groeid tot over de zestig. Ik zal ze alle maal successievelijk beantwoorden. Omdat de Directie tevreden is, zoowel als ik, zullen we in plaats van drie vijf boeken als troostprijzen beschikbaar stel len. Ik twijfel er niet aan, of dit zal door U allen geapprecieerd worden. Mijn vaste medewerkers kwamen allen op, waarvoor ik ze in 't bijzonder dank breng. Ik noem slechts: Theodora, Litta, Johan de Graaf, Ne'son, Rooie Kees, Bep, Mien Goddijn om Cedier niet te vergeten, als mede Le Brousilleur. Reeds nu wil ik de aandacht vestigen op oen nieuw stuk van Joh. de Graaf en wel: Gods daden zijn ondoorgrondelijk", waar van we nu no. 1 geven zullen. Dan zal L. van Zandwijk binnen veertien dagen in een serie artike'en de heele ge schiedenis schrijven van Bernadette. Danlet op zullen we beginnen met een alleraardigste operette, geschre ven door J. Titen en is genaamd: „In het rijk der Bloemenfee". Dan vergast Cadier zooals hij dit zoo mooi en eenvoudig weet te zeggen U op een zeer mooie bijdrage en wel „Wims geschenk". En danzooals ik U reeds gezegd heb, kom ik met een lang nieuw verhaal, dat een half jaar zal duren en waarvan ik U, na den uitslag van den wedstrijd nog het een en ander zal vertellen. U ziet dus, dat heel wat klaar ligt (om van de stukken van kleineren omvang niet te spreken) en nu zou ik jullie dezen raad willen geven: wie er prijs op stelt, alle verha'en en de operette in hun geheel te willen lezen, beware ons Zaterdagsnum mer trouw dan hebben jullie aan het eind van 't jaar een bundel opstellen, verhalen en versjes, die waard zijn overgelezen te worden. Tot Zaterdag! Jullie liefhebbende, Oom Wim. P.S. Tevens wil ik de aandacht vesti gen op het mooie vers'e van Theodora, aan het s'ot van haar artikel „Naar den Gel- derschen Achterhoek". Zij beschrijft hier de processie zóó mooi, dat dit versje waard is, bewaard te worden. Leest en herleest het! Oom Wim. Gods daden zijn ondoorgrondelijk. Een oorspronkelijk verhaal door Joh. de Graaf. I. ,Het zal niet gebeuren, nu niet en nooit!" Op barschen toon werden deze woorden door bankier William tot zijn zoon, den 15- jarigen Johnny geuit. Beiden bevonden z'ch in een rijk gemeu bileerd vertrek. De heer Williams was aan een zwaai bewerkt eikenhouten schrijfbu reau gezeten en Johnny stond in het mid den van het vertrek tegen een tafel ge leund „Maar waarom dan toch niet vader?" klonk het na een korte pauze van diens lippen, en hij keek zijn vader openhartig in de oogen. „Waarom niet, vraag je dat nogHeb ik je dat al n'et dikwijls genoeg gezi als je met die dwaze ideeën voor den dag kwam? Maar ik weet het web je geeft er niet om, het laat je koud of onze naam. die op het oogenblik bij de meeste def tige families in Londen in hoog aanzien staat door jou verloren gaat. Hm! het zou er fijn uitzien, mijn zoon een geestelijke kapelaan Williams, het is bespot'elijk I" En een ironisch lachen klonk door de kamer. „Ik zie niet in. waarom onze naam ver loren zou gaan. Hoeveel deftige jongelui hier in Londen worden er geen priester", antwoordde Johnny. „Van paaDsche families ja", hernam Mr. Williams, doch daar heb ik gelukkig niets meer mee te maken, ik ben geen Roomscbe meer; dat ie moeder en jij zich nog hard rekkig aan die afgoderij vasthouden, kan ik niet helpen. In ieder geval staan we als niet-katholieken bekend en dat is maar goed ook. Wees maar blij, dat je nog tholiek moogt zijn en stel die nonsens van priester worden maar nit je hoofd, daar komt toch niets van. Laat me nu met rust, want ik heb nog veel te doen". De bankier schoof zijn stoel dicht bij het bureau en begon te schrijven. Langzaam keerde Johnny zich om verliet het vertrek om zich naar zijn mer te begeven. ..Jammer, verduiveld jammer", mompel de de bank:er. „Hij is een heel beste jon gen, maar het is jammer dat hij er zulke zonderlinge ideeën op na houdt en van opgeven weet hij niet. Laat eens kijken, het is nu al vier maanden geleden dat ik hem op zijn ver jaardag toestond een wensch te uiten en daT hij er toen voor het eerst mee voor den dag kwam. Hij gaat veel te vo^' met - paters om, die bederven hem ral. Zij hebben hem natuurlijk hel m op hol gebracht. Doch nooit zal ik er in toe stemmen dat mijn zoon een zwartrok .wordt." En Johnny? Met gebogen hoofd begaf hij zich naar zijn kamer, waar hij zich onder een hartstochtelijk gesnik op het bed neer wierp. (Wordt vervolgd). Naar den Gelderschen Achterhoek, door Theodora. IX. Maar overal komt een eind aan cn wij gaan weer terug naar Keppel om door de prachtige bosschen verder te fietsen. Nu naar Wehl, een klein dorpje, maar is juist kermis. Ja, kermis in het dorp! In al de streken hier in den Gelderschen Achter hoek is er eens in het jaar kermis. Drie da gen of eigenlijk twee, want do Zondag telt niet mee. Dan is er feest in de kerk. De Zondag van dc kermis wordt aan Gods dienst gewijd. Dan is er aanbidding in de kerk en processie van het H. Sacrament door liet dorp. Zeer eigenaardig is het, dat hier de plaatsen zcoals Doesburg, Wehl en /evenaar (maar Didcm niet) met het Hei lig Sacrament door het dorp mogen trek ken. In het dorp Didam, wat er juist tus- schcnin ligt, is het verboden. Daar mag de processie niet buiten de kerk, zooals hier. Waarom en hoe dat komt, is mij nooit recht duidelijk geweest. Men zegt, dat die dor pen heel vrceger tot het Duitsch grondge bied behoord te hebben en later door oorlo gen bij Nederland zijn gekomen, maar dat de aloude gewoonte en vrijheid van den Godsdienst nog gebleven zijn. Misschien is dat wel zoo! Als kind vond ik het altijd jammer, dat er juist bij ons in het dorp geen processie mocht gehouden worden en el in de dorpen in den omtrek. Ik zou dan ook nooit verzuimen om daar naar toe te gaan kijken. Het maakt a'tijd een overwel digenden indruk on mij. Zoo ook nu weer in het lieve dorp Wehl. Heel het dorp was versierd met bloemen en groene slingers; prachtige eerepoorten staan hier en daar met mooie opschriften, zooals „Welkom Jezus" of voor „God en Koning" en „Ge loofd zii Jezus" enz. Elke vrome Katholiek heeft alles wat zij of hij in huis bezit aan beelden, kaarsen en bloemen voor de ra men en deuren uitgestald, daar waar de processie langs gaat. Alle huizen vlaggen! Het is een wedijveren met elkaar om Jezus in zijn jaarliiksehe Sacramentprocessie de meeste liefde en eer te bewijzen. Ongeveer op de helft van den weg, die door de processie gevolgd wordt, staat een mooi altaar opgericht waar de Pastoor on geveer een kwartier rnst en dan met het Allerheiligste den zegen geeft en op het einde, staat ook weer een prachtig altaar, waar de processie omkeert. O, gij kunt u dat niet voorstellen, hoe plechtig en hoe ernstig en boven alles hoe mooi dat is! Allen knielen hier, allen bidden hier, hier gevoe't men, „één schaapstal, één herder" met elkaar; één in het geloof en vooral in Wehl is dat zoo mooi. Daar trekt de pro cessie ruim twintig minuten gaans buiten het dorp, naar de kruisberg, dat is een klein heuve'tje met een kruis er bovenop, midden in het veld gelegen. De priester trekt met het Allerheiligste door korenvel den en akkers heen om de vruchten des veld s en den zegen over het gewas af te smeeken. De zon schijnt; klokken luiden; de lucht is vol van wierook en muziek en gezang! O, gii ongeloovige! gij moet knie len, en op uw borst slaan of gij wilt of niet; daar gaat Jesus in zijn ommegang vooraf gegaan met muziek, een lange rij bruidjes; grooten en kleinen dragen beelden en bloe men; alle schoolkinderen met vaande's; misdienaars met wierookvaten; geestelij ken in hun rijke k'eeding, gevolgd door een lange rij geloovigen, weet pij nog wel, hoe ik zoo een precessie vergeleken heb, luister nog eens: Het is een zacht aanwuiven Als een Serafijnsrhe zang; Gelijk blankgewiekte duiven In hun mooien cirkelgang! Het is een teer opbloeien Als bloesem zacht en schoon; Geluk een mooie vlinder, In Zomeravond-droom. Het is een hoog ophemelen Van een rijk gebeden drang; Het is een hoog ophuiven Van wierookgeur en zang. Het is als ruischen van korenaren In den zaehten Zomerwind, Als tokke'en van gitaarsnaren Van een blij onschuldig kind. Al schittert goudgeflonker Onder blauwe baldakijn, Tusschen zilveren zonnestralen De God van groot en klein. Het is pen aanminnig dringen Van bruidjes wit en teer, Met rozengeur en bloemen, Volgen God den grooten Heer. Dan volgt in lange, rijen, In getale zonder end, Vrome mannen, vrouwen, Vereerend „Christus' Sacrament". Volgt mede dan gij vromen, Dien wondere Liefde-God, Gelijk mooie zachte droomen En vrees, geen lach of spot! De lucht vol blije klanken Van muziek en klokgeluid, Van wierook-geur en zangen Noodt U tot bidden uit. Als gouden Meieregen, Als morgendauw zoo zacht; Dauwt in uw hart do zegen Van Godes liefdenacht. Ee'edig, buige^-l, knielend, Met heel jn z mdrar-. Breng ik lof, dank en hulde, In deez' sohoonen ommegang. (Slot volgt). De rijke en de arme Moeder, door Tante Marie. III. Moeder bedankte mevrouw voor alles, wat de kindeern hadden genoten en voor de vele geschenken, die zij ha-ddon mode gekregen. De deur ging open en daar kwam Marietje binnen met een heerlijk bord pap voor Moeder. Ze morste haast van schrik, toen zij daar de rijke mevrouw bij moeders bed zag zitten, maar haar verle- genhoid was gauw over, ze gaf mceder het bordje; veegde haar handjes schoon en stak het parmantig mevrouw toe. Met een lief lachje bedankte ze en ging Gerard roepen, die ook onbevangen op mevrouw toetrad en zijn blijdschap uitte over het mooie van gisterenavond. De arme moeder op haar ziekbed was rijk door de vreugde, hare kinderen zoo gelukkig te zien. De rij ke moeder was arm, omdat zij die vreup de niet had en ook 's avonds te voren nie* had kunnen vinden bij haar uitgelezen ge zeischap. Mevrouw, wilt u ons stalletje eens zien? „Moeder mag ik de kaarsjes even aansteken" en., op 't bevestigend knikje van de zieke, ging Gerard in het kleine kamertje. Mevrouw en Marietje volgden. Vindt u het niet mooi, maar wat zou 't prachtig geweest zijn, als ons stal letje onder uw boom had gestaan, nu was Jezuke bij u verpeten. Gerard keek frank en vrij mevrouw in de oogen, maar de zie ke kreeg een angstigen trek op het gelaat. Hce zou mevrouw 't opnemen? Mevrouw kleurde en slceg een oogenb'ik de oogen neer voor den vrijen blik van 't kind; toen zeide zij: als jullie den kleinen Jezus zoo lief hebben, zullen jullie ook wel Kerstlied jes kunnen zingen. Zonder zelfs antwoord te geven kniel'1 en beiden neer met gevou wen handies. De oogjes op Jezuke in kribbe gericht, zongen zij hunne mooie lie- dèkens, die klonken als enge'en-zangen ver uit boven deze nietige wereld. En de arme zieke moeder lachte van blijdschap over haar rrlrdom. En de rijke verwende moeder pinkte een traan weg over haar rijkdom, die ha^r toch arm liet. De kinderen werden uitgezonden om 't een en ander te halen en mevrouw sprak lang met de zieke en 't kostte haar veel mccite deze te overreden in een inrichting te gaan, om weer gehèol beter te worden. Mevrouw zou voor alles zorgen. Maar mijn kinderen, mün rijkdom, wat zal daarmee gebeuren, snikte moedertje. Ook daar zorg ik vcor, mijn huis is groet genoeg, ze zullen zoolang bij mij wonen. Moedertje keek ang stig, mevrouw raadde haar gedachten en zeide: Mietje maak je niet ongerust, ik zal ze niet verwennen, door hen boven hun stand te laten genieten, je kent mün dienst boden lang genoeg om te weten, dat ik ze best aan haar zorgen kan toevertrouwen, en eens per dag zullen ze mijn kamer toch wel op mogen vrool ijken met hun lief ge snap en kinderlijken, lach. Eindelijk gaf moeder toe, 't afscheid kostte veel tranen, maar 't was voor moe ders bestwil. De eerste dagen voelden Ge rard en Marietje zich als verloren in het groote huis, maar langzamerhand ging 't beter en als zij 's avonds in Mevrouws ka mer mochten spelen met 't speelgoed van haar engeltjes, die nu in den hemel waren, kwamen de tongetjes los en mevrouw ge noot van haar liefdewerk in hooge mate. Eens dat de kinderen reeds naar bed wa ren gebracht, hoorde zij in Gerards kamer gen gemompel. Zij luisterde eens goed en hoorde zijn lief stemmetje bidden. (Wordt vervolgd). Jopie's vernuft, door Tante Cor. IIL Toen moest Juf naar oeneden rn Joop, die nu eenmaal den smaak van de aard beien te pakken had, liet de piano in den sleek en ging stil naar t buffet om zich aan de aardbeien tegoed te doen. Juist stak hij de eerste in den mond, ?oen -juf opeens binnen kwam. Hij had haar niet gehoord, en schrok geweldig toen juf riep: „Maar Jo- pie, schaam je tochJoop zei niets, maar ging met een hoog roode kleur naar de piano en studeerde verder. Juf ging even later weer weg, doch bleef achter de deur staan om te zien of Jopie weer neiging tot stelen zou krijgen. Even bleef de piano nog doorgaan, maar zachtjes stierf de klank weg en toen juf even later «le «leur stil open deed, stond Joop weer voor het buf fet. Nu werd juf boos, en zei: „Vooruit naar de piano, en waag het niet je spel te staken, want zoo gauw ik geen muziek meer hoor, verdenk ik je weer van stelen". Bezigheden riepen juf weer naar beneden, en Joop zag naar een middel uit om toch bij de aardbeien te komen. Hij speelde met een hand, en rekte zijn vrij arm zoo ver mo gelijk, maar tot het buffet kon hij niet rei ken. Hij durfde ook zijn spel niet staken, en die mooie roode aardbeien bleven hem maar lokken. Opeens ziet hij een stok staan met een haak er aan, waar vader 's avonds do duikelramen mee sloot. Vlug pakte hij den stok en tikte er zachtjes mee op dc piano, en de stok was zoo lang, dat hij ge makkelijk voor 't buffet kon staan en met de stok op de toetsen tikken. Hij glunder de van pret. Maar, o, wee! juist zou hij de tweede aardbei in zijn mond steken, toen er op de ramen getikt werd, en daar zag hij juf op het balcon staan, die had dus allei gezien. Juf was stil door de badkamer op 't achter-balcon gekomen, en kon zoo alles zien en daar had Jopie niet aan gedacht. Van schrik liet hij de stok vallen, en even later stond juf voor hem en zei: „Jij be hoeft niet verder te studeeren, ga naar bo ven, naar de jongenskamer en wacht tot vader thuis komt. en zoo zat Jopie daar nu en wachtte met inspanning af hoe het af zou loopen. Berouw had hij nog niet ge voeld, hij had nog de heerlijke aardbeien- smaak in den mond, en zoo erg vond hij zijn zonde niet. Maar toen hij maar niet ge roepen werd, werd hij toch onrustig. Zou vader het zóó erg vinden? Ha, daar ging de gong. Zou hij ook gaan, de gong riep hem toch eigenlijk ook. Even ->cht ha, vaders stem. Jopie kom aan tafel. Hé wat gek is dat nou, eerst vond hij het niets erg, wat hij gedaan had, en nn, nu hij va ders Btem hoorde, werd hij op eens verdrie tig en beschaamd, en kon hij wel gaan hui len. Stil ging hij naar beneden, waschte zich de handen aan het fonteintje en droop zachtjes naar binnen. „Halla Jopie", zei Rudolf, „waar kom jij vandaan, ben jij nou al met je huiswerk begonnen, voor 't eten al? Heb jij boven zoo stiekum zitten blokken?" Joop zei niet veel, en 't eten smaakte hem niet erg. Eindelijk waren ze aan het dessert toe, en Joop voelde het bloed naar zijn wangen stijgen, toen juf de aardbeien aan mevrouw overgaf. Opeens zei vader, wacht eens even moeder. Op hoeveel personen heb je met de aardbeien gere kend. Beneden in de keuken heb ik al neergezet voor Anna, zei juf. Nu, zei me vrouw, dan nog voor ons zevenen. O, zei mijnheer, maar dan kom je tekort, want tij dens onze afwezigheid is bier een dief ge weest, die ook een part heeft opgegeten. Allen keken verwonderd toe, maar niemand zei wat. Mijnbeer keek Jopei eens aan en zei: Zeg Jopie, die dief heeft moeder in verlegenheid gebracht mot den voorraad aardbeien, doordat hij een flink portie nam is er nu een tekort, wil jij nou zoo ede'moedig zijn en moeder uit de verlegen heid helpen door jou pertie te derven. Jij •ber.t de jongste. Het lijkt mij het beste, jij dat cffer brergt. Jopie zei niets, maar boog diep over zijn bordje, de andere jongens keken vader ernstig aan. Nu vrceg vader nogmaals: „wil je Jopie!" En zachtjes zei Jopie: „Ja-, vader". Gced. mender, zei mijn heer, laten we dan maar verder gaan. Jo pie laat stil de schaal met aardbeien pas sen, en was blij dat vader eindelijk het teeken gaf, dat ze op mochten staan. (Slot volgt). De lotgevallen van een bal. Met nog heel veel andere ballen en tus schen allerlei speelgoed lag ik in de etala- van een grooten winkel. Dikwijls bicven kinderen stil staan en drukten dan hun nesje plat tegen de groote ruit. Met schit terende oogjes keken ze naar al het moois en zochten uit wat ze graag zouden wil len hebben. Ik vooral werd veel bewon derd, want een mooie opkomende zon ver eerde mün glanzende huid. Soms kreeg ik zooveel complimentjes, dat ik voelde, -dat ik kleurde en dan wilde ik wel weg kruipen onder cle groote bromtol, die naast mij lag, hoewel ik toch hee'emaal niet verlegen ben. Maar het gebeurde ook wel eens dat men bijna geen notitie van mij nam en dan voelde ik mijn zonnebloed opbruisen, want ik wist, dat ik mooi was en de aandacht trok. Op een triestige middag stond een meisje naar mij te kijken, zij was al een jongedame. Al mijn trotsch kwam naar boven en mün hartje klopte sneller dan gewoonlijk. Ik was vast nog mooier, dan ik zélf wist, want zij bleef in de regen staan; alleen voor mij. Een paar minuten later haalde een grocte mannenhand mij naar zich tce en ik ging naar de toonbank. Nu had die jon gedame mij vast en draaide mij om en om. Zou ze mij nemen? Ik wist. dat ik duur was. Ik zette mijn vriend'liikste gezicht. En ja, ik werd in een papier gepakt en verdween in de tasch van 't dametje. Teen ik weer uit het papier gepakt en ver dween in de tasch van 't dametje. Toen ik weer uit het papier gerold werd staar den er wel negen paar oogen op mij en weer voelde ik, dat ik kleurde, maar ik ge loof, dat het van blijdschap was. Ik werd op den grond gestuit en kaatste terug te gen het plafond. „Een prachtbal", hoorde ik zeggen. Eventjes later kwam ik in een mooie meisjeskamer, die vol bloemen stond en in 't midden stond een groote kcstschool- koffer. Daar werd ik ingestopt met nog heel veel andere dingen. Den volgenden dag bracht een kruier ons weg en ik maakte mijn eorsto reis in de groote we reld. Ik was blij, dat ik zoo diep verbor gen zat in dien grooten koffer, want ik zou heusch niet geweten hebben, hoe ik me tusschen al die menschen had moeten houden. Esn paar dagen daarna werd ik bewon derd en geprobeerd door wel twintig, der tig verschillende handen. Ik kwam toen tot de ontdekking, dat ik in het bezit gekomen was van een levenslustig meisje, dat rtiet alleen met mij gooide, maar soms ook als voetbal gebruikte. Maar dat -gebeurde niet dikwijls, want dan volgde er een vermaning van Zuster Suïtbeithe. dat zooie's voor een jongedame niet pas te. In dien tijd begen eigenlijk mijn leven pas lederen dag zwierde ik in mooie bo gen over de speelplaats. „Partijbal'en", was nu het spel op de kostschool. Die geen mededinger was in het spel, was toe-schouwer. Maar eens gebeurde er iets vreeseliiks. Het was *s avonds na het Lof in het speelkwartierf je. Het spel wa-s weer in vollen gang en ik deed mijn best nog krachtiger te gaan dan anders, maar daar opeens. ring ring kingking en ik kwam terecht in de vierde klas, na eerst nog een vaasje met blcemen omgegooid te hebben. O, wat deed mijn hoofdje zeer, maar ik hadgelukkig geen wonden. Ont steld keken alle me:sjcs naar de gebroken ruit, een oogenblik was het stil, toen een geluid van verwarde stemmen, tctdat ik oneens de stem van de Directrice hoor de. Het was me alsof de licht ineens veel zwaarder was en ik bijna geen adem meer kon halen. „Jullie hebben veel te wild gespeeld. Ik stond op het balcon en heb alles gezien. De ruit moet natuurijk betaald worden, Waar is de bal 3" Een half uurtje later lag ik in de don kere lessenaar van het studielokaal, tus schen schriften en potlooden en I kladpapieren. Ik veelde me raar en ver drietig en kon wel huilen van spijt. Had ik er zelf ook geen schuld aan, dat ik op gesloten zat en de meisjes in geen drie dagen mochten ballen Som6 hoorde ik de meis.s aan de Surveilante vragen of ze mij weer mochten hebben. Maar dat ging zoo remakkelijk niet. Ik voelde met ziek en ad zware hoofdpijn. Ik miste mijn leve in de vrije natuur. Er drong al leen nan een zonnestraaltje binnen, wan neer iemand een sohrift of een pen de lessenaar moest hebben. De drie dagen, die wel drie jaren sr nen, waren eindelijk voorbij, 's Avonds de studie stond de heele klas om de le« senaar heen. Nu ging het gebeuren. hoorde ze lachen en praten. „Nu kunnen we heerlijk ballen". „Gelukkig dat die drie dagen om zij De sleutel knarste in het slot. ooger-blik later was ik weer in handen va het levenslustige meisje. Ze was zoo bl met me, dat ze mij van leuter pret cmhoo gooide. Een ander ving me op en das ging ik wear nog hccger. „Maar hinderenstreng en veron waardïgd klonk het door de studiezaa stond de Directrice. Maar het te laat. Met een flinke gang kwam ik t( gen de electrisc-he lamp en in scherve viel ze op de grond. Het had gelukki geen nare gevolgen zooals die gebroke ruit. De meisjes speelden weer met alscf er nooit iets gebeurd was. Tot een keer, juist toen ik zoo'n mooie boe maakte, kwam ik on het dak. Ik hoorde meisjes roepen: ,',Die krijgen we nooi weer terug". Mijn gemoed was vol en ik liet vrij tranen langs mijn wangen glijden. Ik lig nu nog altijd op het dak en bei blootgesteld aan weer en wind. lederei dag hoor ik op de speelnlaats joelen spelen en dan is het alsof ik weer mee'ei met die vroolijke jeugd. En wanneer alle stil is en de lessen weer aan de gan dan denk ik terug aan mijn 'gelukkige de gen en soms begin ik heel zachtjes zingen O gelukkige jeugd O onbezorgde vreugd „ïn het Rijk der Bloemenfee". Operette in 3 bedrijven door „Titep", Eerste bedrijf. Tooneel stelt voor een bosch waar tuinbank vijver en eenige perken blcemen. Twee kinderen, een meisje een jongen genaamd Emmy en Tomm spelen daar, zij met esn springtouw Tom komt even later met een stokpaard op. Het. tooneel is hel verlicht door stralende zon. staal aans h lieke tic^a njet deeli fasei Katl zag ep d een wel !)aav kom: Mus: W •n heb}: over ljjke bopc in nen Ifwe: ira&a Emmy (parlando): Hè, hè, wat is hier heerlijk, wat fijn s het zennetje wat lekker de geuren van het bcsch. Een vogel gaat fluiten, het meisje g touwtje springen op de maat der muzif en zingt daarbij het volgend liedje: Emmy (zang): Lustig blij aan 't springen En e-en liedje zingen; Vrool ijk, aardig op de maat. Tot het immer flinker gaat. Hcjo, hojo, hojo (bis). Vogeltjes zij fluiten, Het is heerlijk buiten. 't Maakt je dartel, wonder fijn, 'k Zou hier altijd willen zijn. Hojo. hojo, hojo (bis). Plotseling komt Tommy op met stokpaard Tommy (zang): Hup, paardje voort Doe niet of je 't niet hoort! Kom, ga nu in gestrekt-en draf, Gaat het te hard, dan spring 'k er Hup, paardje voort! Emmy (parlando): Zoo, druktemaki ben je daar ook! Tommy (parlando): Druktemaker! of jij altijd zoo kalm bent? Emmy (parlando) Ach Tom, komluister nu eens aan, ye8 De vogels zijn aan 't zingen, ccin Je laat ze aanstonds vluchten gaan schj Met 't- draven en het springen. Tommy (pa-rlando): Of jij ze met dat springgetouw, Zoo niet aan 't schrikken maakt? Je geeft me waarlijk ge-en berouw, Voordat je zelve staakt. Emmy (parlando): Dat beetje springen met gezang Dat zal hen heusch niet storen, Maar jij, jij maakt de vogels ban En wil naar raad niet hooren. Tommy (parlando): Hoor nu, zoo'n meisje toch eens 'k Geloof waa-rlijk, dat ik weg moet ga Dat zal toch nog een poosje duren, Vooreerst blijf ik nog een'ge uren, Om te hollen op mijn paard, In een reuzen, reuzenvaart. Hij draaft weer in het rond en vertil de bloemen hierbij. Tommy (zang): Hup paardje voort! Dee net of je 't niet hoort! Kom. ga nu in gestrekten draf, Gaat het te hard, dan spring 'k er Hup paardje voort! Emmy (zang): Voge'tjes hier in de boom"" Wil toch allen bij mij komen. Fluit Uw hoogste liedjes uit, Met uw wondervol geluid. Tommy (parlando): Zeg Emmy, dat moet je nog eens zing one' Als ze allen bij je zijn k'im ik in de men en haal fijn de nestjes uit. Emmy (parlando): Slechte jongen! Hè, wat Btoutl Om die diertjes te gaan plagen. Je meet dat eens aan Vader vn. 'k Wed, hij nooit meer van je houd (Ondertusschen komt de booze g® binnen). (Wordt vervolgd) VIE Dt Bonn Bomt er ee Vatic nicu, geii jnaafc de ge ticaa' heeft Rc teoke Paus tot Vabc een gang regee w?rd geva' derei map de G affai' Cri$i ticaa grooi posit zulle aan aan lat clu 'ui ge ge

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 12