IW ■5b VONDEL-HERDENKING TE LEIDEN BINNENLAND DE VIERDE SLEUTEL tweede blad DE LE1DSCHE COURANT .ÏNSDAG 6 FEBRUARI 1929 (Stel Dom ïdei Door dr. J. L. Walch voor de Maatschappij der Ned. Letter kunde. Op uitnoodiging van het bestuur van de faatschappij der Nederlandsche Letter- pnde hield dr. Jan Walch gisteren, op Von- pIs sterfdag, een herdenkingsrede, waarin bet bijzonder sprak over dedrama- jsche bewogenheid inVon- els tooneelstukken. In zijn inleiding wees spreker op het le- enrl belang van dit element voor de waar- eering van Vondel, waar die bij ons volk oornamelijk als dramatisch dichter voort- jpft, en verbond aan de herdenking van dichter een enkel woord van eerbie- jge hulde aan diens trouwen vereerder en ienaar Willem Royaards, die ook door en voorzitter, Prof. Dr. J. W. Muller, bij I opening der vergadering was herdacht. Vervolgens tot zijn onderwerp komende, telde spreker zich de vraag: heeft Vondel eigenlijk dramatische qualiteiten, of zijn tooneelspelen in wezen enkel epi- che gedichten, van lyriek en lyrische accen- tn doorvlochten, die min of nieer oneigen- jjk, onder invloed van theorieën van zijn jjd, te boek gesteld zijn in dialoogvorm, d zoo het aanzien, maar ook niet meer dan at, van tooneelspelen kregen? Spreker waarschuwt ervoor, dat men zich g de beantwoording van deze vraag vooral iet te lang moet laten ophouden op het errein der historische, d.i. weten- chappelijke, waardeering der classicistische ragedie, noch aan den anderen kant te eel bevangen moet blijven in de waardee- ingen van onzen eigen tijd, die, nog onder invloed van een eeuw romantiek en lelodrama, zoo bijzonder veel hecht aan beweging", aan gebeuren. We kunnen b e- rijpen, waardoor men in den renais- ance-tijd minder om handeling" in een luk gaf spreker zet kortelings die oor- iken uiteen en we kunnen aan den inderen kant gewend z ij n aan „bewe- liairÉing" op 't tooneel, maar het is zaak zich ItJoL ekenschap te geven van wat de „dramati- che bewogenheid" in wezen i6waardoor zij het in verschillende schakeering, een eigenaardig kunstgenot geeft. Die dramatische bewogenheid wordt dan naschreven als innerlijke stuwing naar 't jonflict. Ze vereischt niet bepaald, dat er reel uiterlijks gebeurt; een kalm gesprek zal hoogst dramatisch zijn, wanneer we iet doortrokken voelen van die stuwing, haar hoogtepunt heeft veelal aan 't lot van 't voorlaatste bedrijf, soms ook iter, waarna de ontwikkeling in afwikke ling overgaat. De op-stuwing sluit tijde lijke ontspanningen niet uit, mits die mee- irken als een terug-ebbende golf, die de Igende aanrolling van den vloed helpt irsterken (voorbeeld: Oedipus bij 't ver- mien van den dood van den koning van lorinthe). Dramatische bewogenheid ondér- itelt voorts scherpe teekening der con- licteerende elementen in de ten tooneele [evoerde personnages, in het mindersoorti- dat der „beweging" en niet der .bewogenheid", kunnen het ook de omstan digheden zijn, die 't conflict brengen. Spreker komt nu tot de tweeledige vraag: le heeft Vondel deze eischen ook «v aan zijn tooneelwerk gesteld, 2e heeft hij er aan voldaan. Met verwijzingen naar het .Berecht" voor de Jeptha toont hij aan, dat le dichter althans in het laatst van zijn even, daarbij een volgeling blijvend van do classieke theorie, zich volkomen van de beteekenis dezer eischen rekenschap heeft gegeven. Maar hij is slechts langzamerhand tot dit inzicht, van zijn 70ste jaar, geko men in 1639 had hij nog vrij warrige denk beelden hieromtrent; nauwkeuriger kennis van de Grieksche tragedie heeft hem do verheldering gebracht. Wat niet belet, dat hij nog menigmaal dat inzicht zou geten. Maar zijn praktijk is het belangrijkste. Spreker behandelt en regisseert een paar tooneelen uit den „Palamedes", d'ie van tref fende dramatische bewogenheid zijn, en geeft verder inzonderheid beschouwingen «ver „Joseph in Dothan" en „Jeptha". Zijn tonclusie is, dat Vondel telkens in zijn too- Uni jeelwerk een echt dramatische vizie toont; Fj* to&ar dat hij van den aanvang af zeer onder gg<: den invloed was van de opvatting dat de tragedie voor alles een dichtsoort is; waarbij zijn neigingen tot betoogend getui gen en tot pure lyriek die we trouwens ook in de Fransche classieke tragedie en in 't Spaansche en Engelsche tooneel van dien tijd vinden hem belemmeren. Er zijn in zijn werk heel veel brokken, die niet van de „stuwing" zijn doortogen, en waarbij het luisteren naar schoone epiek eu lyriek op zichzelf inderdaad onze hoofdbezigheid is. Dat was voor de XVIIde eeuw, althans voor de eerste helft daar van, minder een bezwaar dan voor ons. Maar er zijn ook een paar van zijn belang rijkste stukken, die geheel of bijna geheel dramatisch door hem zijn gezien, de Jo seph en de Jeptha. Na de voordracht van Dr. Walch werd door den voorzitter, Prof. Dr. J. W. Muller, de door dezen en door den bibliothecaris der Maatschappij, Dr. A. A. van Rijnbach, bijeengebrachte tentoonstelling van Von- deliana toegelicht. Verreweg het meeste hiervan is uit de boekerij der Maatschap pij, voorts zijn er enkele curiosa uit de Academische Bibliotheek, vele plano's uit da Bibliotheca Thysiana, en eenige por tretten en prenten uit het Prentenkabinet, de buste van Vondel, die altijd Nicolaas Beets''studeerkamer gesierd heeft, enz. Zooals reeds gemeld is, zal deze tentoon stelling in het Gebouw der Maatschap pij tot Nut van 't Algemeen ook Woens dag 6 en Donderdag 7 Februari geopend zijn, van 1.305 uur. Prof. dr. Albert Verwey in den Leidschen Schouwburg. Vóór den aanvang eener uitvoering van het Leidsch Studententooneel had gister avond in den Leidschen Schouwburg een korte Vondel-herdenking plaats door prof. Albert Verwey, hoogleeraar aan de Leidsche Universiteit. De praeses van het Leidsch Studenten tooneel, de heer Kamp, heette de vele aan wezigen hartelijk welkom, in het bijzonder den president-curator, mr. A. van de Sande Bakhuyzen, den rector magnificus prof. jhr. mr. W. J. M. van Eysinga. den secretaris van de Acad. Senaat, prof. N. van Wijk, de talrijke hoogleeraren, den garnizoenscom mandant, het Collegium van het L. S. C. en de leden van de verschillende zuster verenigingen. Hierna verleende spr. het woord aan prof. Verwey, die ongeveer als volgt sprak: Voordat op dit tooneel do speelsche jeugd Van de Alma Mater voor haar jaarlijksch feest Uw aandacht vraagt, voldoe ik aan haar wensch Door tot u, schoonen, wijzen en geleerden, Als bloem van Leiden in dit huis vergaêrd, Een woord te spreken van herdenking. Niet Alsof mijn spreken en het spel dat volgt Noodzaaklijk samenhooren. Neen. Geen noodzaak, Maar toeval brengt hen saam. Het tceval naamlijk, Dat de eigen datum van dit feest do sterfdag Van Vondel is. Zooals in sommige landen Na de Oorlog de verjaring van de Vrede Herdacht wordt door, temidden van bedrijf En drukte, op straat zoowel als binnens huis, Eén oogenblik van aandacht, zóo wordt hier, Tusschen de voorbereiding en 't spel zelf, Eén oogenblik verzocht van stilte en eerbied, Ter nagedachtnis van de grootste dichter Die ooit heerschte op een nederlandsch tooneel. Was Vondels ster, toen hij, 's lands grootste èn oudste Poëet, ten laatste stierf, zóo hoog gestegen Dat elk haar zag? Gewis niet. Schoon hij al Zijn mededingers overleefd had: Hooft Niet enkel, maar ook Cats werd jaar aan jaar Zijn werk bestreden door het kaak- Van ijverzuchtigen en het schoolgerel Van futlooze Aristarchen. Slechts een kleine Gemeente zong zijn roem. Weinige jongren Wisten zijn waarde, en meer elk van hen Die allerjongste, Antonides. Z ij n hand Wees naar de toekomst en z ij n stem sprak luid: Zoolang men neerduitsch dicht verstaat en eert Zal Vondels lof zich spreien over de aarde. Maar geen luidruchtige uitvaart, niet een trotsche Tombe, geen grafschrift zelfs werd Vondels deel Zoodra hij stierf. Eerst drie jaar later rees De vinger van de roem langzaam en schuchter Over de zerk en grifte er: Hier ligt Vondel, Apollo en de Muzen minden hem. De man die 't schreef was Six, de Six van Rembrandt, Hijzelf een dichter, die door zulk een daad, Dit simple maanwoord, in latijn gesteld, De tijd verschrikte. Langzaam, langzaam zonk Do waarheid dat van allen die ooit hior In Noord en Zuid, door de eeuwen been, do kunst Van 't vers verstonden, Vondel de eerste was, In vele harten. Dichters spraken 't uit, Smaakvolle geesten zeiden 't voort. Geleerden Zagen de grootheid van 't, geworden werk, De groei, de rijkdom van dat woud van vers, De wereld van een eeuw, en welk een eeuw Daér overhuifd, weerspiegeld en ver- heerl ijkt, En als een wereld op zichzelfde Taal. Toen, daar van vele zijden, langzaam aan, Vondels naam klonk, Vondels beeld rees, ontwaakte De trots van 't vaderlanderschap, de trots Die voor een poos verslagen was geweest Of machtloos die ontwaakte en vond een Vondel, En vierde in Vondels roem zijn eigen roem. Was dan het Volk want wel vermeldde ik dichters, Kunstkenners en geleerden, maar geen Volk Was dan het Volk zoo heel en al verwijderd Van Vondel, dat hem niemand kende? Er zijn er Die 't meenen. Reua?f?sance-dichters, zegt men, Gaan buiten 't Volk. Maar zag men ooit een dichter, Bij welk volk ook, die van het eerste feestspel Dat hem de Burgerij opdroeg te maken, Een jaarlijksch feestspel maakte, een spel dat bleef En nog blijft en dat eeuw aan eeuw gespeeld wordt Alsof 't een volksfeest gold? Hoe was dit mooglijk? Waarom komt jaarlijks in dezelfde week De Gijsbrecht op de planken? Omdat Vondel Drie eeuwige machten erin saambond, machten Die 't volk erkent: viering van Kerstmis, huwlijk, Liefde voor 't eigen land. Welk Middel eeuwer Was zoozeer volk dat hij dit waagde cn kon? Straks spreek ik meer van t' volk. Niet enkel wegens Zijn Gijsbrecht kent het Vondel. Menig lied, Menige lofzang, menig drama zelfs Won hoorders staande op dit tooneel is 't voegzaam Dat ik de naam van Royaards nr emde hulde, Te laat helaas, vinde hem waar hij rust Van arbeid, ook en vaak in Vondels dienst Dank hem en andren leeft weer menig werk Dat lang niét leefde. Nochtans blijft het waar Dat zoo de roem van Vondel moest gemeten Aan zijn bekendheid, die niet groot zou zijn. Wie leest de grootsten? Wie leest Pindarus, Wie Dante, Milton, wie die zaalgen zelfs Die groot zijn en niet moeilijk? Maar hun roem Rust niet op hun gelezenheid; de weingen Vormden zich hun gestalte en toonden haar. Nu glimlacht ge, en terecht, omdat mijn spreken De schijn werkt dat ik u Vondels gestalte Wou toonen, u die Vondel kent. Wij allen, Wij hebben al wat Vondel ooit bewoog, Zijn huis, zijn stad, zijn Waterlandsch geloof, Zijn worstling met woord, taal en vers, zijn haat Aan Predikanten, zijn verkeer met vrienden Nu Humanist, dan Katholiek, dan Strijder Voor één, z ij n vorm van drama meegevoeld, Doorleefd, genoten. Lucifer bestormt De hemel en stort neer. Adam en Eva Wandlen in 't Paradijs en de Engel jaagt ze. Jozef de droomer en de kuische Jozef, David en Absolon, David en Rispa, Ursul met de tienduizend maagden, Gijsbrecht En Badeloch, Salomo, Nero, Faëton, Elk met zijn stoet van handlende personen, Daagt voor ons op, in ons vertrouwd, en hoort Nauwlijks meer bijbel, oudheid of legende, Maar Vondel toe. Tevens staan stad en land Die hij bewoonde, een talloos volk van toen, Vorsten, zeehelden, kunstnaars en ge leerden, Durend rondom ons, en hoe menig woord, Nu trotsch, dan teer, nu zwaar van pracht en praal, Dan de eenvoud zelf, blijft klinken in ons oor En zingt van Vondel. Een groot hollandsch dichter 1 Is dan onze uitroep. Ja, voorwaar, de grootste Komend na Spieghel, Breeroo, Hooft, de grootste! Maar bij dat „hóllandsch dichter" sta 'k en twijfel, En vraag me of hij niet nog iets anders was, Niet nog iets meer? Tets half maar tastbaars blijft Waardoor hij niet als de andre een hóllandsch dichter, Maar waarlijk meer was. Spieghel ja, ook Breeroo, Ook Hooft hoe zoet geluid hem uit Itaalje In 't oor hing hollandsch waren ze. En ook Huygens, Zelfs Cats. Maar Vondel? Neen. Hem dreef van de aanvang In gullere stroom 't zuid-nederlandscho bloed Door hart en aders, brabantsch was zijn woord, Maar dat getucht werd door die prachtige geest Die in het Noorden alle vezels spande. Heerlijk dat huwlijk van een noord- en zuid- Nederlandsch Volk. In hèm gebeurde 't. Hij, Voorbeschikt zanger van de Leeuwen dalers, Waar Adélaart en Hageroos gepaard, Het rijk van Groote Vreêrik en het rijk Van Landskroon voor altijd verecnigd waren, Hij was door taal, door kunst, door alles wat Hij dichtte en maakte, niet een hollandsch dichter, Maar dichter van heel 't nederduitscho Volk, Dat staatwijs niet bestond. Staatkunst verscheurde Wat door de gunfet van god en tijd in Vondels Dichtkunst ontlook: de eenheid van Noord en Zuid. Vergeeft, schoonen en wijzen en geleerden, Zoo ik door al te hevige ernst een oogwenk Uw aandacht spande. Kan men Vondol En niet éen even schrikken van de droom Die in hem leefde, schrikken van t geloof Dat uit het hart van 't Volk woord werd door hem? Vondel was niet een dichter, éen van velen, Uit tijd of staat of kerk verklaarbaar, veeleer Was hij de Stamgeest zelf in tijds- kostuum. Waarlijk de Stamgeest, die éen enkele eeuw Zijn kostelijke kans kreeg en zijn waarheid Zichtbaar en hoorbaar maakte. Dat die waarheid Hem opging in de vormen van zijn tijd, Vrijheid in vormen van de Burgerstaat, Vroomheid in vorm van Christendom en Kerk, Wat maakt het? alle deugden kleedt elke eeuw Nu zoo, dan anders mits de deugden blijven: Vrijheid en vroomheid, kenmerk van de Stam. Dit is de leus die ik aan 't eind van t Woord U wou doen lichten. Vondel stierf. Twee honderd En vijftig jaar vergingen en ons paste Eén oogenblik van dankbare wijding en Bezield herdenken. Achter dit gordijn Klopt de bedrijvige vreugd en 't spel gaat aan. MR. L. BARON MICHIELS VAN VERDUYNEN f In den ouderdom van 73 jaren is in het Zuiden van Frankrijk overleden mr. L. P. M. H. baron MichielB van Verduynen, se cretaris-generaal van het Permanent Hof van Arbitrage. De overledene, die 23 Augustus 1855 te Roermond uerd geboren, studeerde te Leiden in de rechtswetenschappen en ves tigde zich na zijn promotie in 1881 als ad vocaat le '8-Gravenhage. In 1884 werd hij gekozen tot lid van den gemeenteraad en in 1887 tot wethou der. Hij bekleedde dit ambt slechts kort, n.l. 1888, toen het toenmalige kiesdistrict Breda hem een plaats in de Tweede Ka mer gaf. Zijn mandaat als Kamerlid werd bij herhaling door genoemd district ver nieuwd. Baron Michiels van Verduynen werd ten slotte voorzitter van de Katho lieke Tweede Kamerfractie. Ook heeft Baron Michiels van Verduy nen zittng gehad in de Provinciale Staten van Zuid-Holland. Baron Michiels van Verduynen heeft deel uitgemaakt van de Tweede Kamer tot 1904, toen hij benoemd werd tot secre taris-generaal van het Permanent Hof van Arbitrage, als opvolger van jhr. mr. Ruys- senaers. Hij heeft dit hooge ambt tot zijn dood toe vervuld. In 1897 fungeerde baron Michaels als commissaris-generaal en voorzitter van de Centrale Ccmmissie voor de Wereldten toonstelling te Parijs. De collecteurs en collectrices der Staatsloterij. Ernstige klachten. In het voorloopig verslag der Eerste Kamer over de begrooting van Financiën wordt een ernstige klacht geuit. Verschillende leden achtten de bestaan de regeling van het collecteurschap der Staatsloterij zeer onbevredigend. Hot ver geven dezer zeer voordeelige aanstellingen is ontaard tot een willekeurig gunstbetoon, hetwelk wordt nagejaagd door een „krui wagenstelsel". Voorts werd gewezen op het euvel, dat collecteurs tijdens de trekking in eenige klassen zelf in de onder hun berusting zijnde loting speculeeren en voorloopig het publiek met een „uitver kocht" afschepen. FEUILLETON. Avonturen van Dr. Kurt von Holdau Advocaat en Detective. Vrij naar het Duitsch door J. v. d. Sluys. (Nadruk verboden). 19) Ze voelde zich sterk en trots en bereid om den strijd voor haar eerlijke, mooie liefde op te nemen tegen een wereld vol kwaad denkendheid en bekrompenheid. En dat kaar fiere, eerlijke vader achter haar stond, gaf haar een zeldzaam gevoel van voldoening. Na het avondeten bracht de admiraal Bog eer.s het gesprek op zu Ramzau. Ik had je straks nog niet alles ver teld wat von Schleiblingen schreef en dat K na je besluit misschien nog wel het be langrijkste, want het betreft zu Ramsau's toekomst. Hij heeft niet alleen zijn maat schappelijke positie, maar ook zijn toe komstige broodwinning verloren, want als advocaat zal hij onder deze omstandighe den ook geen behoorlijke praktijk krijgen. En daar onze jonge vriend helaas niet zoo rijkelijk met aardsche goederen gezegend 18i beteekent dat voor hem ronduit ge- ^cgd, de honger. Maar von Schleiblingen toont zioh ook hier weer, als altijd op en *°P gentleman. Hij heeft hem een cheque 'an 100.000 Mark gestuurd om zich buiten Duitschland een bestaan te scheppen. En schrijft Albrecht ook, wat Lorentz voor besluit over zijn verder leven heeft genomen Ook dat. Hij heeft het aanbod dank baar aangenomen en meegedeeld, dat hij van plan is in Siberië een bestaan in den handel of landbouw te zoeken. Waarom juist in Siberië? Dat is heelemaal zoo gek niet. Afrika zit stikvol met Europeesche zaken- mensohen en in Amerika gaat het niet zoo gemakkelijk meer als vroeger om fortuin te maken. Siberië is een maagdelijk land met een enorme toekomst. Hij zal alleen Russisch moeten gaan leeren. Dat kent hij al een beetje. Zijn tante, waar hij is opgevoed, was met iemand uit de Oostzee-provincien en daardoor is hij als jongen er toe gekomen om het te gaan leeren. Des te beter. Hij kan in Siberië met 30.000 roebel aanpakken wat hij wil, hij kan er in een paar jaar tijd een vermo gen verdienen. Maarvon Thüngen be dacht zich een oogenblik, als ik wat te vertellen heb, zet hij de heele idee om naar het buitenland te gaan, uit het hoofd. Het is veel belangrijker dat hij zijn goeden naam en positie terugkrijgt, dan dat hij een vermogen verdient, want dat krijgt hij later toch van zijn vrouw. Maar vader, hij weet toch niet, welke besluiten wij hier vanavond éenomcn heb ben. Zeker, maar over drie weken weet hij dat wel en als hij dan nog niet weg is, zal hij zijn besluit om naar Siberië te gaan misschien opgeven en in Berlijn blij- 1 ven, om den strijd tegen den onzichtbaren vijand aan te binden. Maar als hij al weg is, krijgt hij mijn brief niet meer op tijd. Maak je daar maar niet ongerust over, kind. Als hij naar Afrika of Amerika ging zou daar gevaar voor zijii, maar naar Siberië vertrek je niet in den winter. De brief van Schleiblingen is van begin Ja nuari, dat is een kleine maand geleden en ik taxeer dat zu Rnmzau niet voor April op re s gaat. Of hij moest de route ovei zee nemen en over China gaan. In dal geval is er kans, dat hij den brief met groote vertraging krijgt. Helene ging naar bed met de gedachte, dat het heelemaal niet onmogelijk zou zijn, dat ze in de lente zu Ram6au, op zijn doorreis naar Siberië, Kiniautshau zou zien versohijnen Want ook als haar brief hem niet bereikte, zou een stem in zijn hart hem misschien zeggen du reis langs deze route te maken! XIII. U kunt in geen geval Berlijn verla ten op het oogenblik, betoogde von Hol dau tegen zu Ramsau. Maar het is toch veel prettiger, om de zeereis door den Indisohen Oceaan in het koelste deel van het jaar te kunnen maken, terwijl de landroute op het oogen blik onmogelijk is. En het is toch van groot belang voor me, .om zoo gauw moge lijk daarginds aan het werk te komen. Maar er is geen sprake van, dat U voorloopig vertrekken kunt. Ik begin nu met mijn belangrijkste onderzoekingen. Ik geloof, dat ik op het oogenblik iets op het spoor ben, dat van de allergrootste betee kenis is.... Kunt U er al wat meer van vertel len? Neen, tenminste nu nog niet, want pas vanavond heb ik een bespreking, waarbij ik misschien waardevolle inlich tingen krijg. Voorlpopig zit ik nog steeds achter het 1000 mark-biljet aan. Maar ieder a#nknooping6punt ontbreekt nog, maar ik geloof, dat ik er binnenkort wel wat meer over gewaar word. Gaat U vanavond daarvoor op on derzoek uit Ja, maar het zal een moeilijke onder neming worden. Het zal me aangenaam zijn, a]s U met me zou willen meegaan. Een moeilijke onderneming? Jaen gevaarlijk. Het is niet bui tengesloten, dat we een pak slaag of een paar messteken oploopen. Dan zal ik maar een revolver in mijn zak steken. Niet noodig. Maar een ploerten- dooder kan geen kwaad. Ik vertrouw op mijn vuisten en op een goed boksijzer. Dat importeert de heeren met wie we te doen hebben meer dan een revolver. Want een schot in 't hoofd doet geen pijn; dat kan ze alleen maar het leven kosten en daaraan is niet zooveel gelegen. Maar een liefkoozing met een boksijzer op het oog of op den neus doet verduivelde pijn. En ik vertel U, als ik toesla doe ik het goedin den regel is de eerste slag vol doendeEn de kameraden j robeeren meestal ook niet te hulp te komen, het voorbeeld werkt heilzaam. Waar gaan we vanavond heen? Weet U, waar de Hirtenstrasse is? Jawel; dat is een allergemeenst ach terbuurtje l Juist. En in die Hirtenstrasse zijn een paar sloppen, die heel geschikt zijn om een keldercafétje voor lichtschuwe ele menten te herbergen. Dus gaan we naar een misdadigers- kelder V' Dat zegt men zoo niet! Laten we zeggen een zooveelste rangs-restaurant 1 In de wandeling heet zoo iets een koffio- kelder. En de politie duldt die inrich tingen omdat het geboefte daardoor op lo cale plaatsen wordt gelocaliseerd en daar- daar gemakkelijker in de gaten gehouden kan worden. En de baas van zoo'n koffiekeldor Dat is een zeer nuttige persoonlijk heid Die blijft bij voorkeur zelf uit de handen der politie, omdat zijn geweten niet al te zuiver is en daarom is hij meestal wel bereid de rechcroheurs een handje te helpen zonder zijn stamgasten al te veel nadeel te berokkenen. Dus zoo'n kroegbaas hangt de huik zoo'n beetje naar den wind? Ja, maar het moet toch niet te veel in de gaten loopen, anders verliest hij na tuurlijk de klandizie. En is dat een goede broodwinning, zoo'n boevenkambofje (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 5