IW
■5b
VONDEL-HERDENKING TE LEIDEN
BINNENLAND
DE VIERDE SLEUTEL
tweede blad
DE LE1DSCHE COURANT
.ÏNSDAG 6 FEBRUARI 1929
(Stel
Dom
ïdei
Door dr. J. L. Walch voor de
Maatschappij der Ned. Letter
kunde.
Op uitnoodiging van het bestuur van de
faatschappij der Nederlandsche Letter-
pnde hield dr. Jan Walch gisteren, op Von-
pIs sterfdag, een herdenkingsrede, waarin
bet bijzonder sprak over dedrama-
jsche bewogenheid inVon-
els tooneelstukken.
In zijn inleiding wees spreker op het le-
enrl belang van dit element voor de waar-
eering van Vondel, waar die bij ons volk
oornamelijk als dramatisch dichter voort-
jpft, en verbond aan de herdenking van
dichter een enkel woord van eerbie-
jge hulde aan diens trouwen vereerder en
ienaar Willem Royaards, die ook door
en voorzitter, Prof. Dr. J. W. Muller, bij
I opening der vergadering was herdacht.
Vervolgens tot zijn onderwerp komende,
telde spreker zich de vraag: heeft Vondel
eigenlijk dramatische qualiteiten, of
zijn tooneelspelen in wezen enkel epi-
che gedichten, van lyriek en lyrische accen-
tn doorvlochten, die min of nieer oneigen-
jjk, onder invloed van theorieën van zijn
jjd, te boek gesteld zijn in dialoogvorm,
d zoo het aanzien, maar ook niet meer dan
at, van tooneelspelen kregen?
Spreker waarschuwt ervoor, dat men zich
g de beantwoording van deze vraag vooral
iet te lang moet laten ophouden op het
errein der historische, d.i. weten-
chappelijke, waardeering der classicistische
ragedie, noch aan den anderen kant te
eel bevangen moet blijven in de waardee-
ingen van onzen eigen tijd, die, nog onder
invloed van een eeuw romantiek en
lelodrama, zoo bijzonder veel hecht aan
beweging", aan gebeuren. We kunnen b e-
rijpen, waardoor men in den renais-
ance-tijd minder om handeling" in een
luk gaf spreker zet kortelings die oor-
iken uiteen en we kunnen aan den
inderen kant gewend z ij n aan „bewe-
liairÉing" op 't tooneel, maar het is zaak zich
ItJoL ekenschap te geven van wat de „dramati-
che bewogenheid" in wezen i6waardoor
zij het in verschillende schakeering,
een eigenaardig kunstgenot geeft.
Die dramatische bewogenheid wordt dan
naschreven als innerlijke stuwing naar 't
jonflict. Ze vereischt niet bepaald, dat er
reel uiterlijks gebeurt; een kalm gesprek
zal hoogst dramatisch zijn, wanneer we
iet doortrokken voelen van die stuwing,
haar hoogtepunt heeft veelal aan 't
lot van 't voorlaatste bedrijf, soms ook
iter, waarna de ontwikkeling in afwikke
ling overgaat. De op-stuwing sluit tijde
lijke ontspanningen niet uit, mits die mee-
irken als een terug-ebbende golf, die de
Igende aanrolling van den vloed helpt
irsterken (voorbeeld: Oedipus bij 't ver-
mien van den dood van den koning van
lorinthe). Dramatische bewogenheid ondér-
itelt voorts scherpe teekening der con-
licteerende elementen in de ten tooneele
[evoerde personnages, in het mindersoorti-
dat der „beweging" en niet der
.bewogenheid", kunnen het ook de omstan
digheden zijn, die 't conflict brengen.
Spreker komt nu tot de tweeledige
vraag: le heeft Vondel deze eischen ook
«v aan zijn tooneelwerk gesteld, 2e heeft hij
er aan voldaan. Met verwijzingen naar het
.Berecht" voor de Jeptha toont hij aan, dat
le dichter althans in het laatst van zijn
even, daarbij een volgeling blijvend van
do classieke theorie, zich volkomen van de
beteekenis dezer eischen rekenschap heeft
gegeven. Maar hij is slechts langzamerhand
tot dit inzicht, van zijn 70ste jaar, geko
men in 1639 had hij nog vrij warrige denk
beelden hieromtrent; nauwkeuriger kennis
van de Grieksche tragedie heeft hem
do verheldering gebracht. Wat niet belet,
dat hij nog menigmaal dat inzicht zou
geten.
Maar zijn praktijk is het belangrijkste.
Spreker behandelt en regisseert een paar
tooneelen uit den „Palamedes", d'ie van tref
fende dramatische bewogenheid zijn, en
geeft verder inzonderheid beschouwingen
«ver „Joseph in Dothan" en „Jeptha". Zijn
tonclusie is, dat Vondel telkens in zijn too-
Uni jeelwerk een echt dramatische vizie toont;
Fj* to&ar dat hij van den aanvang af zeer onder
gg<:
den invloed was van de opvatting dat de
tragedie voor alles een dichtsoort is;
waarbij zijn neigingen tot betoogend getui
gen en tot pure lyriek die we trouwens
ook in de Fransche classieke tragedie en
in 't Spaansche en Engelsche tooneel van
dien tijd vinden hem belemmeren. Er
zijn in zijn werk heel veel brokken, die
niet van de „stuwing" zijn doortogen, en
waarbij het luisteren naar schoone epiek
eu lyriek op zichzelf inderdaad onze
hoofdbezigheid is. Dat was voor de XVIIde
eeuw, althans voor de eerste helft daar
van, minder een bezwaar dan voor ons.
Maar er zijn ook een paar van zijn belang
rijkste stukken, die geheel of bijna geheel
dramatisch door hem zijn gezien, de Jo
seph en de Jeptha.
Na de voordracht van Dr. Walch werd
door den voorzitter, Prof. Dr. J. W. Muller,
de door dezen en door den bibliothecaris
der Maatschappij, Dr. A. A. van Rijnbach,
bijeengebrachte tentoonstelling van Von-
deliana toegelicht. Verreweg het meeste
hiervan is uit de boekerij der Maatschap
pij, voorts zijn er enkele curiosa uit de
Academische Bibliotheek, vele plano's uit
da Bibliotheca Thysiana, en eenige por
tretten en prenten uit het Prentenkabinet,
de buste van Vondel, die altijd Nicolaas
Beets''studeerkamer gesierd heeft, enz.
Zooals reeds gemeld is, zal deze tentoon
stelling in het Gebouw der Maatschap
pij tot Nut van 't Algemeen ook Woens
dag 6 en Donderdag 7 Februari geopend
zijn, van 1.305 uur.
Prof. dr. Albert Verwey in den
Leidschen Schouwburg.
Vóór den aanvang eener uitvoering van
het Leidsch Studententooneel had gister
avond in den Leidschen Schouwburg een
korte Vondel-herdenking plaats door prof.
Albert Verwey, hoogleeraar aan de Leidsche
Universiteit.
De praeses van het Leidsch Studenten
tooneel, de heer Kamp, heette de vele aan
wezigen hartelijk welkom, in het bijzonder
den president-curator, mr. A. van de Sande
Bakhuyzen, den rector magnificus prof. jhr.
mr. W. J. M. van Eysinga. den secretaris
van de Acad. Senaat, prof. N. van Wijk, de
talrijke hoogleeraren, den garnizoenscom
mandant, het Collegium van het L. S. C.
en de leden van de verschillende zuster
verenigingen.
Hierna verleende spr. het woord aan
prof. Verwey, die ongeveer als volgt
sprak:
Voordat op dit tooneel do speelsche
jeugd
Van de Alma Mater voor haar jaarlijksch
feest
Uw aandacht vraagt, voldoe ik aan haar
wensch
Door tot u, schoonen, wijzen en geleerden,
Als bloem van Leiden in dit huis
vergaêrd,
Een woord te spreken van herdenking.
Niet
Alsof mijn spreken en het spel dat volgt
Noodzaaklijk samenhooren. Neen. Geen
noodzaak,
Maar toeval brengt hen saam. Het tceval
naamlijk,
Dat de eigen datum van dit feest do
sterfdag
Van Vondel is. Zooals in sommige landen
Na de Oorlog de verjaring van de Vrede
Herdacht wordt door, temidden van
bedrijf
En drukte, op straat zoowel als binnens
huis,
Eén oogenblik van aandacht, zóo wordt
hier,
Tusschen de voorbereiding en 't spel
zelf,
Eén oogenblik verzocht van stilte en
eerbied,
Ter nagedachtnis van de grootste dichter
Die ooit heerschte op een nederlandsch
tooneel.
Was Vondels ster, toen hij, 's lands
grootste èn oudste
Poëet, ten laatste stierf, zóo hoog
gestegen
Dat elk haar zag? Gewis niet. Schoon
hij al
Zijn mededingers overleefd had: Hooft
Niet enkel, maar ook Cats werd jaar
aan jaar
Zijn werk bestreden door het kaak-
Van ijverzuchtigen en het schoolgerel
Van futlooze Aristarchen. Slechts een
kleine
Gemeente zong zijn roem. Weinige
jongren
Wisten zijn waarde, en meer elk van hen
Die allerjongste, Antonides. Z ij n hand
Wees naar de toekomst en z ij n stem
sprak luid:
Zoolang men neerduitsch dicht verstaat
en eert
Zal Vondels lof zich spreien over de
aarde.
Maar geen luidruchtige uitvaart, niet
een trotsche
Tombe, geen grafschrift zelfs werd
Vondels deel
Zoodra hij stierf. Eerst drie jaar later
rees
De vinger van de roem langzaam en
schuchter
Over de zerk en grifte er: Hier ligt
Vondel,
Apollo en de Muzen minden hem.
De man die 't schreef was Six, de Six
van Rembrandt,
Hijzelf een dichter, die door zulk een
daad,
Dit simple maanwoord, in latijn gesteld,
De tijd verschrikte. Langzaam, langzaam
zonk
Do waarheid dat van allen die ooit hior
In Noord en Zuid, door de eeuwen been,
do kunst
Van 't vers verstonden, Vondel de eerste
was,
In vele harten. Dichters spraken 't uit,
Smaakvolle geesten zeiden 't voort.
Geleerden
Zagen de grootheid van 't, geworden
werk,
De groei, de rijkdom van dat woud van
vers,
De wereld van een eeuw, en welk een
eeuw
Daér overhuifd, weerspiegeld en ver-
heerl ijkt,
En als een wereld op zichzelfde
Taal.
Toen, daar van vele zijden, langzaam aan,
Vondels naam klonk, Vondels beeld
rees, ontwaakte
De trots van 't vaderlanderschap, de
trots
Die voor een poos verslagen was geweest
Of machtloos die ontwaakte en vond
een Vondel,
En vierde in Vondels roem zijn eigen
roem.
Was dan het Volk want wel vermeldde
ik dichters,
Kunstkenners en geleerden, maar geen
Volk
Was dan het Volk zoo heel en al
verwijderd
Van Vondel, dat hem niemand kende? Er
zijn er
Die 't meenen. Reua?f?sance-dichters, zegt
men,
Gaan buiten 't Volk. Maar zag men ooit
een dichter,
Bij welk volk ook, die van het eerste
feestspel
Dat hem de Burgerij opdroeg te maken,
Een jaarlijksch feestspel maakte, een
spel dat bleef
En nog blijft en dat eeuw aan eeuw
gespeeld wordt
Alsof 't een volksfeest gold? Hoe was dit
mooglijk?
Waarom komt jaarlijks in dezelfde week
De Gijsbrecht op de planken? Omdat
Vondel
Drie eeuwige machten erin saambond,
machten
Die 't volk erkent: viering van Kerstmis,
huwlijk,
Liefde voor 't eigen land. Welk Middel
eeuwer
Was zoozeer volk dat hij dit waagde cn
kon?
Straks spreek ik meer van t' volk. Niet
enkel wegens
Zijn Gijsbrecht kent het Vondel. Menig
lied,
Menige lofzang, menig drama zelfs
Won hoorders staande op dit tooneel
is 't voegzaam
Dat ik de naam van Royaards nr emde
hulde,
Te laat helaas, vinde hem waar hij rust
Van arbeid, ook en vaak in Vondels
dienst
Dank hem en andren leeft weer menig
werk
Dat lang niét leefde. Nochtans blijft het
waar
Dat zoo de roem van Vondel moest
gemeten
Aan zijn bekendheid, die niet groot zou
zijn.
Wie leest de grootsten? Wie leest
Pindarus,
Wie Dante, Milton, wie die zaalgen zelfs
Die groot zijn en niet moeilijk? Maar
hun roem
Rust niet op hun gelezenheid; de
weingen
Vormden zich hun gestalte en toonden
haar.
Nu glimlacht ge, en terecht, omdat mijn
spreken
De schijn werkt dat ik u Vondels gestalte
Wou toonen, u die Vondel kent. Wij
allen,
Wij hebben al wat Vondel ooit bewoog,
Zijn huis, zijn stad, zijn Waterlandsch
geloof,
Zijn worstling met woord, taal en vers,
zijn haat
Aan Predikanten, zijn verkeer met
vrienden
Nu Humanist, dan Katholiek, dan Strijder
Voor één, z ij n vorm van drama
meegevoeld,
Doorleefd, genoten. Lucifer bestormt
De hemel en stort neer. Adam en Eva
Wandlen in 't Paradijs en de Engel
jaagt ze.
Jozef de droomer en de kuische Jozef,
David en Absolon, David en Rispa,
Ursul met de tienduizend maagden,
Gijsbrecht
En Badeloch, Salomo, Nero, Faëton,
Elk met zijn stoet van handlende
personen,
Daagt voor ons op, in ons vertrouwd, en
hoort
Nauwlijks meer bijbel, oudheid of
legende,
Maar Vondel toe. Tevens staan stad en
land
Die hij bewoonde, een talloos volk van
toen,
Vorsten, zeehelden, kunstnaars en ge
leerden,
Durend rondom ons, en hoe menig woord,
Nu trotsch, dan teer, nu zwaar van
pracht en praal,
Dan de eenvoud zelf, blijft klinken in
ons oor
En zingt van Vondel. Een groot
hollandsch dichter 1
Is dan onze uitroep. Ja, voorwaar, de
grootste
Komend na Spieghel, Breeroo, Hooft, de
grootste!
Maar bij dat „hóllandsch dichter" sta
'k en twijfel,
En vraag me of hij niet nog iets anders
was,
Niet nog iets meer? Tets half maar
tastbaars blijft
Waardoor hij niet als de andre een
hóllandsch dichter,
Maar waarlijk meer was. Spieghel ja,
ook Breeroo,
Ook Hooft hoe zoet geluid hem uit
Itaalje
In 't oor hing hollandsch waren ze. En
ook Huygens,
Zelfs Cats. Maar Vondel? Neen. Hem
dreef van de aanvang
In gullere stroom 't zuid-nederlandscho
bloed
Door hart en aders, brabantsch was zijn
woord,
Maar dat getucht werd door die prachtige
geest
Die in het Noorden alle vezels spande.
Heerlijk dat huwlijk van een noord- en
zuid-
Nederlandsch Volk. In hèm gebeurde 't.
Hij,
Voorbeschikt zanger van de Leeuwen
dalers,
Waar Adélaart en Hageroos gepaard,
Het rijk van Groote Vreêrik en het rijk
Van Landskroon voor altijd verecnigd
waren,
Hij was door taal, door kunst, door alles
wat
Hij dichtte en maakte, niet een hollandsch
dichter,
Maar dichter van heel 't nederduitscho
Volk,
Dat staatwijs niet bestond. Staatkunst
verscheurde
Wat door de gunfet van god en tijd in
Vondels
Dichtkunst ontlook: de eenheid van
Noord en Zuid.
Vergeeft, schoonen en wijzen en geleerden,
Zoo ik door al te hevige ernst een oogwenk
Uw aandacht spande. Kan men Vondol
En niet éen even schrikken van de droom
Die in hem leefde, schrikken van t geloof
Dat uit het hart van 't Volk woord werd
door hem?
Vondel was niet een dichter, éen van
velen,
Uit tijd of staat of kerk verklaarbaar,
veeleer
Was hij de Stamgeest zelf in tijds-
kostuum.
Waarlijk de Stamgeest, die éen enkele
eeuw
Zijn kostelijke kans kreeg en zijn
waarheid
Zichtbaar en hoorbaar maakte. Dat die
waarheid
Hem opging in de vormen van zijn tijd,
Vrijheid in vormen van de Burgerstaat,
Vroomheid in vorm van Christendom en
Kerk,
Wat maakt het? alle deugden kleedt elke
eeuw
Nu zoo, dan anders mits de deugden
blijven:
Vrijheid en vroomheid, kenmerk van
de Stam.
Dit is de leus die ik aan 't eind van t
Woord
U wou doen lichten. Vondel stierf. Twee
honderd
En vijftig jaar vergingen en ons paste
Eén oogenblik van dankbare wijding en
Bezield herdenken. Achter dit gordijn
Klopt de bedrijvige vreugd en 't spel
gaat aan.
MR. L. BARON MICHIELS VAN
VERDUYNEN f
In den ouderdom van 73 jaren is in het
Zuiden van Frankrijk overleden mr. L. P.
M. H. baron MichielB van Verduynen, se
cretaris-generaal van het Permanent Hof
van Arbitrage.
De overledene, die 23 Augustus 1855 te
Roermond uerd geboren, studeerde te
Leiden in de rechtswetenschappen en ves
tigde zich na zijn promotie in 1881 als ad
vocaat le '8-Gravenhage.
In 1884 werd hij gekozen tot lid van
den gemeenteraad en in 1887 tot wethou
der. Hij bekleedde dit ambt slechts kort,
n.l. 1888, toen het toenmalige kiesdistrict
Breda hem een plaats in de Tweede Ka
mer gaf. Zijn mandaat als Kamerlid werd
bij herhaling door genoemd district ver
nieuwd. Baron Michiels van Verduynen
werd ten slotte voorzitter van de Katho
lieke Tweede Kamerfractie.
Ook heeft Baron Michiels van Verduy
nen zittng gehad in de Provinciale Staten
van Zuid-Holland.
Baron Michiels van Verduynen heeft
deel uitgemaakt van de Tweede Kamer
tot 1904, toen hij benoemd werd tot secre
taris-generaal van het Permanent Hof van
Arbitrage, als opvolger van jhr. mr. Ruys-
senaers. Hij heeft dit hooge ambt tot zijn
dood toe vervuld.
In 1897 fungeerde baron Michaels als
commissaris-generaal en voorzitter van de
Centrale Ccmmissie voor de Wereldten
toonstelling te Parijs.
De collecteurs en collectrices der
Staatsloterij.
Ernstige klachten.
In het voorloopig verslag der Eerste
Kamer over de begrooting van Financiën
wordt een ernstige klacht geuit.
Verschillende leden achtten de bestaan
de regeling van het collecteurschap der
Staatsloterij zeer onbevredigend. Hot ver
geven dezer zeer voordeelige aanstellingen
is ontaard tot een willekeurig gunstbetoon,
hetwelk wordt nagejaagd door een „krui
wagenstelsel". Voorts werd gewezen op het
euvel, dat collecteurs tijdens de trekking
in eenige klassen zelf in de onder hun
berusting zijnde loting speculeeren en
voorloopig het publiek met een „uitver
kocht" afschepen.
FEUILLETON.
Avonturen van Dr. Kurt von Holdau
Advocaat en Detective.
Vrij naar het Duitsch door J. v. d. Sluys.
(Nadruk verboden).
19)
Ze voelde zich sterk en trots en bereid om
den strijd voor haar eerlijke, mooie liefde
op te nemen tegen een wereld vol kwaad
denkendheid en bekrompenheid. En dat
kaar fiere, eerlijke vader achter haar
stond, gaf haar een zeldzaam gevoel van
voldoening.
Na het avondeten bracht de admiraal
Bog eer.s het gesprek op zu Ramzau.
Ik had je straks nog niet alles ver
teld wat von Schleiblingen schreef en dat
K na je besluit misschien nog wel het be
langrijkste, want het betreft zu Ramsau's
toekomst. Hij heeft niet alleen zijn maat
schappelijke positie, maar ook zijn toe
komstige broodwinning verloren, want als
advocaat zal hij onder deze omstandighe
den ook geen behoorlijke praktijk krijgen.
En daar onze jonge vriend helaas niet zoo
rijkelijk met aardsche goederen gezegend
18i beteekent dat voor hem ronduit ge-
^cgd, de honger. Maar von Schleiblingen
toont zioh ook hier weer, als altijd op en
*°P gentleman. Hij heeft hem een cheque
'an 100.000 Mark gestuurd om zich buiten
Duitschland een bestaan te scheppen.
En schrijft Albrecht ook, wat Lorentz
voor besluit over zijn verder leven heeft
genomen
Ook dat. Hij heeft het aanbod dank
baar aangenomen en meegedeeld, dat hij
van plan is in Siberië een bestaan in den
handel of landbouw te zoeken.
Waarom juist in Siberië?
Dat is heelemaal zoo gek niet.
Afrika zit stikvol met Europeesche zaken-
mensohen en in Amerika gaat het niet zoo
gemakkelijk meer als vroeger om fortuin
te maken. Siberië is een maagdelijk land
met een enorme toekomst. Hij zal alleen
Russisch moeten gaan leeren.
Dat kent hij al een beetje. Zijn tante,
waar hij is opgevoed, was met iemand uit
de Oostzee-provincien en daardoor is hij
als jongen er toe gekomen om het te gaan
leeren.
Des te beter. Hij kan in Siberië met
30.000 roebel aanpakken wat hij wil, hij
kan er in een paar jaar tijd een vermo
gen verdienen. Maarvon Thüngen be
dacht zich een oogenblik, als ik wat te
vertellen heb, zet hij de heele idee om
naar het buitenland te gaan, uit het
hoofd. Het is veel belangrijker dat hij zijn
goeden naam en positie terugkrijgt, dan
dat hij een vermogen verdient, want dat
krijgt hij later toch van zijn vrouw.
Maar vader, hij weet toch niet, welke
besluiten wij hier vanavond éenomcn heb
ben.
Zeker, maar over drie weken weet
hij dat wel en als hij dan nog niet weg is,
zal hij zijn besluit om naar Siberië te
gaan misschien opgeven en in Berlijn blij-
1 ven, om den strijd tegen den onzichtbaren
vijand aan te binden.
Maar als hij al weg is, krijgt hij mijn
brief niet meer op tijd.
Maak je daar maar niet ongerust
over, kind. Als hij naar Afrika of Amerika
ging zou daar gevaar voor zijii, maar naar
Siberië vertrek je niet in den winter. De
brief van Schleiblingen is van begin Ja
nuari, dat is een kleine maand geleden en
ik taxeer dat zu Rnmzau niet voor April
op re s gaat. Of hij moest de route ovei
zee nemen en over China gaan. In dal
geval is er kans, dat hij den brief met
groote vertraging krijgt.
Helene ging naar bed met de gedachte,
dat het heelemaal niet onmogelijk zou
zijn, dat ze in de lente zu Ram6au, op
zijn doorreis naar Siberië, Kiniautshau
zou zien versohijnen Want ook als haar
brief hem niet bereikte, zou een stem in
zijn hart hem misschien zeggen du reis
langs deze route te maken!
XIII.
U kunt in geen geval Berlijn verla
ten op het oogenblik, betoogde von Hol
dau tegen zu Ramsau.
Maar het is toch veel prettiger, om
de zeereis door den Indisohen Oceaan in
het koelste deel van het jaar te kunnen
maken, terwijl de landroute op het oogen
blik onmogelijk is. En het is toch van
groot belang voor me, .om zoo gauw moge
lijk daarginds aan het werk te komen.
Maar er is geen sprake van, dat U
voorloopig vertrekken kunt. Ik begin nu
met mijn belangrijkste onderzoekingen. Ik
geloof, dat ik op het oogenblik iets op het
spoor ben, dat van de allergrootste betee
kenis is....
Kunt U er al wat meer van vertel
len?
Neen, tenminste nu nog niet, want
pas vanavond heb ik een bespreking,
waarbij ik misschien waardevolle inlich
tingen krijg. Voorlpopig zit ik nog steeds
achter het 1000 mark-biljet aan. Maar
ieder a#nknooping6punt ontbreekt nog,
maar ik geloof, dat ik er binnenkort wel
wat meer over gewaar word.
Gaat U vanavond daarvoor op on
derzoek uit
Ja, maar het zal een moeilijke onder
neming worden. Het zal me aangenaam
zijn, a]s U met me zou willen meegaan.
Een moeilijke onderneming?
Jaen gevaarlijk. Het is niet bui
tengesloten, dat we een pak slaag of een
paar messteken oploopen.
Dan zal ik maar een revolver in mijn
zak steken.
Niet noodig. Maar een ploerten-
dooder kan geen kwaad. Ik vertrouw op
mijn vuisten en op een goed boksijzer.
Dat importeert de heeren met wie we te
doen hebben meer dan een revolver. Want
een schot in 't hoofd doet geen pijn; dat
kan ze alleen maar het leven kosten en
daaraan is niet zooveel gelegen. Maar
een liefkoozing met een boksijzer op het
oog of op den neus doet verduivelde pijn.
En ik vertel U, als ik toesla doe ik het
goedin den regel is de eerste slag vol
doendeEn de kameraden j robeeren
meestal ook niet te hulp te komen, het
voorbeeld werkt heilzaam.
Waar gaan we vanavond heen?
Weet U, waar de Hirtenstrasse is?
Jawel; dat is een allergemeenst ach
terbuurtje l
Juist. En in die Hirtenstrasse zijn
een paar sloppen, die heel geschikt zijn
om een keldercafétje voor lichtschuwe ele
menten te herbergen.
Dus gaan we naar een misdadigers-
kelder V'
Dat zegt men zoo niet! Laten we
zeggen een zooveelste rangs-restaurant 1
In de wandeling heet zoo iets een koffio-
kelder. En de politie duldt die inrich
tingen omdat het geboefte daardoor op lo
cale plaatsen wordt gelocaliseerd en daar-
daar gemakkelijker in de gaten gehouden
kan worden.
En de baas van zoo'n koffiekeldor
Dat is een zeer nuttige persoonlijk
heid Die blijft bij voorkeur zelf uit de
handen der politie, omdat zijn geweten
niet al te zuiver is en daarom is hij
meestal wel bereid de rechcroheurs een
handje te helpen zonder zijn stamgasten
al te veel nadeel te berokkenen.
Dus zoo'n kroegbaas hangt de huik
zoo'n beetje naar den wind?
Ja, maar het moet toch niet te veel
in de gaten loopen, anders verliest hij na
tuurlijk de klandizie.
En is dat een goede broodwinning,
zoo'n boevenkambofje
(Wordt vervolgd).