VOOR ONZE KINDEREN
c.n
wordj
ANECDOTEN
Ach!
—«iter: ..Is beklaagde uw broer?"
?€Prai«tuige: Ja, Edelachtbare, door huwe-
kraatejchter..Door huwelijk?"
State fcuige,Van m'n vader en m'n moeder,
3«j één icht ba-rel"
Jan
vangen Aan het verkeeri,e adres.
5n eeni andlooper met :n versleten broek aan,
hij «fe ten. belde an.
schooi de deur stond met groote letters: Dr.
tennk maat. arts.
het d amc d ed open en op meewarigen
e van 4 vroeg de landlooper of hij asjeblieft
keiMfde broek van dokter mocht hebben.
^en dokter zelf", luidde het ver-
wordtJ Pe antwoor^-
ije g. jiarop onze vriend zich met een be-
gemoed omwendde tot in 'tr diepst
zii aÜl z*e* °v®ttuigd. dat aan d i t adres
an f Pem 6een passend kleedingstuk voor-
en zou zijn.
-nee of e
eerst
aken, et]
crugte»
Een dorado.
Hoe komt 't toch Johannes, dat jij den
laatst-en tijd zoo dikwijls naar de bioscoop
gaat? Voor je getrouwd was kwam je er
nooit!
Is dat dan niet zalig dat je vrouwen
den mond ziet opendoen zonder iets te
hooren?
Prijsnoteering.
Meneer Penning Zestien belde een zaad-
handel op om te informeeren hoeveel ccn
wagonlading kanariezangzaad kostte.
Even later belde hij weer op om te vra
gen of dezelfde prijs genoteerd werd voor
een halve wagonlading.
Hij kreeg een bevestigend antwoord. Een
kwartier later vroeg hij naar den prijs van
500 pond.
Zelfde prijs
Tien minuten later:
Ook denzelfden prijs voor 100 pond?
Sarcastisch krijgt hij ten antwoord:
Wanneer u uw kanariepietje naar mm?
zaak stuurt zullen wij hetrwel voor niks
voeren, dag meneer
Muzikale aspiraties.
-r- Wie van muziek houdt, maakt twee
passen voorwaarts, beval de kapitein.
'n Stuk of zes soldaten traden uit de com
pagnie naar voren.
Dan halen jullie bij sergeant Bruin
vier hoog de oude piano en brengen die
naar de cantine. Ingerukt marsch!
Hannes in de stad.
Een buitenman bezocht Amsterdam en
was over alles ten zeerste verbaasd. Op de
Dam in een rustig hoekje haalde hij een si
gaar uit zijn koker, die hij wilde aansteken,
toen een kleine jongen aan zijn mouw trok:
Lucifers, meneer?
Jawel, zei Hannes, nam het doosje
ilak op en gaf het terug met cle opmerking:
Wat is dat hier toch handig ingericht.
Het jongmensch bracht hem evenwel wat
anders aan zijn verstand.
Een diagnose.
Iemand, die al zeer weinig hersenen in
hat hoofd had. wilde eens een geneesk^r
beetnemen en vroeg:
- Zeg mij eens dokter, welk verschil er
is tusschen sporadisch en epidemisch?
Uwe goede heldere oogenblikken ko
men sporadisoh, uwe mindre heldere ideeën
evenwel epidemréoh voor, antwoordde de
geneesheer.
'n Verdienstelijk jongmensch.
A: Zoo en wat leert je zoon in Leiden?
B: Hij heeft geleerd zoo om gold te
vragen, dat ik het bijna een eer vind het
hem te mogen sturen.
Gedeelde smart.
Huisheer: Nu ik wil redelijk zijn. Ik
krijg 7 maanden huur van u. Ik wil de helft
vergeten.
Jansen: Da'i goed. Dan vergeet ik do
andere helft.
U moest me gezien hebben, zei 't le
vendige jonge moisje tot. den nieuwen
dominee. Ik had juist de schaatsen onder
en zette af, toen ik neerviel op mijn....
Maggiezei haar moeder.
Wat? O het ging zoo gauw! Een
schaats ging den oenen kant uit en de
andere den anderon kant en bonsl viol ik
op mijn
Margarcthaberispte haar vader.
Wat dan? Ze schofcn onder me van
daan en ik viel plomp neer op mijn
Gretariepen haar beide ouders.
Op mijn broertje, die mo bij de hand
hield. Maar gelukkig had hij zich niet be
zeerd.
1
Op een groot particulier focst kwamen
twee hereen met elkander in gesprek. Zo
worden tenslotte zeer vertrouwelijk.
Er zijn tal van manieren om onge
vraagd op zulke particuliere feestjes te ko
men, zeilde een. Ik ben hier bijvoorbeeld
vanavondzonder invitatie.
Ik ook. antwoordde de ander.
Hoe hooft u hem dat gelevord?
O heel gewoon, ik ben do gastheer.
aar feaj
och uitJL-
n van t CORRESPONDENTIE.
^eest f<L P 1 o u v i e r, Witte Singel,
rwat°fpCn. Neen Jan, de raadsels
zoo erg moeilijk, En toch? Hoe-
juden ze allen gemaakt hebben'? Ik
;raaf dat jullie een prettige vacan-
ad hebben. Noordwijk—Brugge
dat is genieten Maak weder-
veel groeten aan Vader, Moeder,
(ske, Leo, Marie Thérèse en Pierre,
oui eens gauw aanEn nu het opstel
gelmgtsj, Daar zal Mijnheer schik van heb-
iiiister voortaan goed toederge-
ipstellen zijn ook waard gelezen te
door groote menschen, zooals dit
jns met ons Hoekje altijd het geval
it I id en groet! Jacqueske had
ied gewerkt.
^ronii
toe.
t te
gel
)ner en
o erg
GoirfC
geW
eestelijip
a Jhnny Langeveld, Leiden.
Jas heusch blij voor jou, JohnnyJij
,i 1 wel een geluksvogeltje, hoorEn nu
eeD^Kerstmis Groet ook Maatje van mei
ieerX'aom eens aan, zoodra ik jullie kant uit-
i ,1 Dag Johnny! Ik heb den dank aan
iek ijJT^p,t'e overgebracht.
van m T t i
ertha van Latum, Leiden.-—
jou n.t. bij den volgenden wedstrijd
een**
helpen mee klanten te winnen, die
j^jdoenZe „aansporen", zooals ik
Ozon^reef. Een standje? Kom, kom, die geef
esohjjdet ofmijn nichtjes moeten het al
"1 erg bont laten liggen. B.v. alles af
rijven en danpronken met ander-
qsveeren. Zie jeDat kan ik niet uit-
%jj. Dat vind ik valsch En dan En
jouw spoorkje? Het is goed naverteld
wordt geplaatst. Zie de volgende week
l)ag Bertha
rie, te Boskoop. Wel
;je, wat 'n bijdragen! Maarmaar,
Als dat nu eens eigen werk was
jan dat „maar 1" wegvallen. Het vers-
[fgeschreven en plaats ik niet. „Het
van mijn pop" wordt geplaatst,
irookje De goede Moeder Kijk een-s
IjeVerdienste heeft alleen eigen
Onthoud dit. ook voor laterDag,
eder S
Wee:l°rry Carstens, Leiden. Ze-
lensckBsb jij je best gedaan Corretje en een
Rhad je verdiend ook, maarhet
"den. m°Fen zijnMet Kerstmis gaat
(terLet maar eens op. Met veel
■oor u allen!
J ph an na Omtzigt, Zoeterwou-
!*- En wanneer krijg ik nu eens het be
tte verhaaltje? J'e hebt toch zeker niet
DAIIk n avond zaDgles En als het niet goed
"en wil, laat dan zusje een handje hel
ftdie kent wel een verhaaltje maken,
ze wil. Dag Johanna, veel groetjes a-an
er en'moeder en vooral aan je zusje,
ik goed ken en die ik „het beste"
leh in liaar nieuwen werkkring! Tot
BtnisLaat zusje nog eens aanko-
i!
erda, Leiden. Ja Ge-rda, Lim-
jj; is mooi, vooral het Zuiden. Je kunt
zelna P'ze-genieten maar daar is noodig voor,
6 trom!
Jineer van dan jij, die er een keer
fcrd heeft. Beschrijf die reis eens naar
Burg, mijn Vaderland", zooals we
ik zingen in.... „Daar is mijn Va-
je zeer terecht opmerkt „mooi
Ik ben er geboren en weet en dus
ie; P»,rB.
ar Mtva'' J
(and I" c
llivia, Zoeterwoude. Ik be
ft dat de tijd ontbreekt om voor „Ons
en gf;r)kje" een verhaaltje te schrijven. Ik was
zai&iu gonoeg je te zien zonder datZie je
aar fcidoe je met Kerstmis ook weer mee ïk
p het. Dag CliviaOntvang veel groet-
ook van tante, doch vooral van mij ook
g'^Vde familie.
r-
fcc,o, N i c o en W i e s j e G o d <1 ij n,
ond? 0 n" s^a vlie&en
p. Jullie hebt mooi gewerkt en wel een
imp je verdiend. Alleen jammer, dat nie-
nd uwer een prijsje won. Dat wacht ze-
op jullie tot den volgenden wedstrijd
ken we zien Dag jongens Do compli-
Kn thuis
'Letje de Prater, Leiden.
1 Pietje, dat opstel „Naar Katwijk" is
ftniet mis. De volgende week of de
ek daarop, moet je vooral eens goed toe-
Maak nog eens wat? Vader en
gee 3800 van me.
mogen gerust een handje helpen. Ik wacht
af. Dag Pietje! Y.rederkeerig mijn beste
groeten nan alle huisgenoolen
Hierbij zullen we het i'oor vaandaag la
ten. Ik word moe van 't schrijven jullie
moe van 't lezen, dustot de volgende
week.
Jullie liefhebbende
OOM W1M.
Mijn Aquarium.
door Johan dc Graaf.
V.
De mossel zet nu zijn „ademspleet" wijd
open. Dan gaat het mannetje prijkend met
de prachtigste kleuren naar een der wijfjes
toe om haar naar de mossel toe te drijven.
Het wijfje gaat nu met den kop omlaag bo
ven de mossel staan, het mannetje dringt
naar voren en plotseling schiet dc „afvoer
buis" van de mossel en laat er telkens haar
eitjes in vallen. De mossel moet daar echter
niets van hebben en sluit direct zijn schelp-
kleppen. Daardoor nu wordt het eitje uit
de legbuis geperst, en komt in dc mantel
holte te vallen, waar ze door het homvocht
bevrucht worden.
Dit nu speelt zich gedurende enkele da-
*gen geregeld af.
Wanneer nu de eitjes uit zijn gekomen,
leven de larfjes tusschen dc sche' 'eppon
van de mossel. Zij doen do mossel echter
geen leed. Toch zou de mossel hen wel
gaarne naar buiten werken als hij maar
kon. Maar de bittervoornlarfjes hebben aan
e.-'eren kant van humlichaamnjc een soort
van „grijporgaan" en daarmede houden zij
zich stevig va£t. Ploe grooter nu de larfjes
worden des te kleiner worden die ,.grijp-
orgaantjes" en op zekeren dag laten zij
zich geheel van dekieuwdeksels los, ze kun
nen nu al vrij goed hun staart en vinnetjes
gebruiken en worden dan door de mossel
de wijde wereld ingespoten, voorzoover we
het binnen de grenzen van je aquarium nog
„wijde" wereld kunnen noemen. Als je nu
die zoetwatermossel eens in een bak met
baarsjes en bittervoorntjes houdt, zult je
als je oplet zien hoe die mossel op zijn
beurt eens van die vischjes profiteert, maar
ik zeg niet hoe, dat moet je zelf maar eens
onderzoeken. We zullen eens zien. wie hot
vindt.
Nu resten ons' dan nog enkele inlandsche
soorten n.l. voornsoorten, karper, kroes- of
steenkarper, ejrits, blei. alvertje en midder-
kruipers, die we in ons aquarium tér op
luistering kunnen houden.
De verschillende voornsoorten en de
hand of kolbiei kennen jullie natuurlijk
allemaal, vooral degenen die aan hengel
sport doen. Nu moet je niet als je met een
„zocdje" visch thuis komt de kleinsten er
uitzoeken die zijn natuurlijk voor een ge
woon kamerbakje nog veel te groot. Dat
gaat goed in Artis, waar ze aquaria heb
ben als een soort sloot, maar in je beschei
den kameraquarium moet je ze liefst niet
hebben. Je moet dus de kleintjes krijgen,
tor grootte van een stekelbaarsje b.v. Dan
zijn de karpers en zeelten ook goed bekend
Maar denk er om, je karpers zijn plan-
ten-oters en ook z.g. alles-eters. Ze eten
zelfs dc halfrotte voederresten van je bo
dem, dat kan echter volstrekt .geen kwaad
Zorg dus dat je bij het schoonhevelen van
je aouarium een weinigje voor je karpers
laat liggen.
Je modderkruipers zijn ook heel vroolijbe
gasten in het aquarium, ze woelen wel een
beetje in je bodemzand. maar verder doen
r-p„, kv,-a.ad. Je moet niet schrikken als
je hem op 'n gegeven moment voor dood op
zijn rug_ ziet liggen. Dat beteekenfc niets,
zoo is zijn gewoonte nu eenmaal.
Nu wil ik het nog even over de goudvis-
E'chen hebben n.l. hoe ze ontstaan zijn.
want hot zijn kweekproducten, d.w.z. dat
ze door fokkers gefokt zijn, n.l. door de Chi-
neezen, en de goudvisschen hebben zo ge
kweekt uit de Langdorfs-kroeskarper
De Japaneezen hadden het meer begre
pen op vormveranderingen en die fokten
hun goudvischsluierstaart. telescoopvischjes
enz. Die sluierstaarten ziin heele mooie
aquariumvischjes. De geslachten zijn ech
ter zoo op het gezicht niet te onderschei
den. Zet daarom een aantal sluierstaarten
bijeen, en je zult al dadelijk de mannetjes
van de wijfjes onderscheiden. De mannetjes
nu achtervolgen de wijfjes voortdurende
welke dan hun eitjes afzetten aan lintbla
deren van Vallisneria of drijvend Pijlkruid
Een paar heel jonge snoekjes maken ook
een heel mooi effect in je aquarium maar
mogen natuurlijk weer niet te groot wezen
Overigens is- hef prachtig gezicht als je
daar tusschen. de groene planton en een
weinig in 't -*bemer. zoon jong snoekje
kleine jonge, waardelooze %'ïschjes in je
aquarium zijn. kun je zijn roofnatuur eens
prachtig bewonderen.
(Wordt vorvolgd)
Visschen
door Lita.
„Maria, ja je mee? riep Jan.
Ik? Mee? Waarheen?
Heerlijk, jó, visschen. Toe ga nou
mee!
Visschen, ik had er best zin in. :t Was
prachtig weer en veel te warm. om nare
lessen uit je hoofd te leeren. Maar morgen
als ik mijn lessen niet kende, dan zou er
wat opzitten. Ze was niet mis, die nieuwe,
en kon straf geven, dat je er scheel van
werd. Bah, waarom had die leuke Zuster
Antoine ook plaats moeten maken, voor
zoo n bedillerige juffrouw.
Ga je nou mee. Joop staat al te wach
ten.
Nu vooruit dan maar, zei ik, ik zal
vanavond maar leeren, dacht ik bij mezelf
en morgen vroeg verder. Met zulk heerlijk
zomerweer sta je van zelf vroegop.
Joop stond in den tuin te wachten met
hengels en tuigjes en weet ik wat de jon
gens allemaal meesjouwden. Ik had nog
gauw even een boek gepakt om te lezen.
Nu stapten we vlug door 't tuinpoortje
naar buiten. Na 'n vijf minuten waren we
buiten de stad. Hè, wat een verrukkelijk
weer, en hoe fijn alles leek. De groene wei
den met 't rustige vee, en dan de zon die
alles met goud overstraalde. Langs de wei
den 't gezellige water, waar zoo nu en dan
een pleizierbootje over gleed. Niets hoorde
je dan 't fluiten van de vogels, en van tijd
tot tijd ]t doffe geloei van een koe. En dan
naast je een paar vroolijk babbelende jon
gens. Aardige jongens die twee, Jan met
zijn dikke haarbos en ronde wangen, Joop
wat smaller, hij heeft pok blond, haar, maar
't is veel zachter dan dat van Jan; maar
ze hebben alle twee dezelfde diep-blauwe
kijkers. Ze hadden 't druk over auto's en
vliegmachines.
Och ja, zoo'n Citroen, ik vind 'm wel
mooi, maar een Spijker, jó dat is je ware,
die kan tegen een stootje.
Ik schaterde 't uit om dat ernstige ge
zicht van Joop. Zoo'n ventje, elf jaar oud
en dan die wijsheid.
Zeg jongens, zei ik, kunnen we nog
niet met visschen beginnen?
r— Laten we nog een eindje verder gaan,
daar vang je veel meer. zei Jan. Hier zoo
dicht bij de stad zitten er niet veel.
Ik liep maar mee tot waar de jongens
't wilden. Eindelijk schenen ze een plekje
naar hun zin gevonden te hebben. Ze gin
gen in 't gras zitten en maakten de hengels
klaar. Ik vlijde me behaaglijk op 't gras
neer en liet de jongens maar begaan. Na
een minuut of vijf zaten de twee jongens
zoo stil als muizen met de hengels in de
hand. op 't water te turen. Moeder had ze
eens moeten zien. Aan tafel konden ze nog
voor geen dubbeltje twee minuten stil zitten
Joopzei Jan, tusschen zijn tanden, ik
heb tuk.
Ik zoo juist ook, maar nu is 't weer
weg fluisterde Joop terug.
Opeens „Ritschl! Met een zwiep kwam
Jan's hengel in 't gras. Aan 't einde van de
snoer een blinkend vischje.
Hoera Joop, ik heb 'm
Stil jó, ik heb tuk.
Jan deed 't vischje van de haak en in 't
net. oen begon 't stilzitten weer opnieuw.
Zijn dobber lag nauwelijks in 't water
of Joop sloeg met een triompheerend ge
zicht zijn hengel omhoog en een tweede
visch spartelde in 't gras..
(Slot volgt).
In den winter.
Het gezin Harmsen zit aan tafel. Het is
bitter koud buiten, maar op de hoeve van
boor Harmsen wordt bij zulk koud weer
geen brandstof gespaard. Harmsen en zijn
vrouw en de kinderen Katrion, Klaas, Piet
Dirk en Aaltje zitten gezellig rond de ta
fel, en bij de vroolijk flikkerende haard. Ze
smullen allen van de heerlijke melkpap.
Dc kinderen kunnen het maar niet genoeg
vinden, want iedereu keer houden zij hun
bordjes bij. „Nu is het genoeg", zegt va
der en legt zijn lepel neer. Do een na de
ander bedankt nu en spoedig is dan dó
maaitijd afgeloopen, gebeden en de kinde
ren gaan nog even spelen voor ze naar bed
gaan. Behalve Katrien de oudste. Zij helpt
moeder eerst nog met het afruimen van
de tafel, 'k Zal dc koeien even de dekens
geven, vrouw! De beesten zullen het ook
wel koud hebben! Ja, dat is goed, maar
haal dan tergclijkertijd den hond binnen,
met zulk ijskoud weer is 't zelfs voor een
dier niet om uit te houden. Maar vrouw
't wordt toch al te erg!, de hofhond bin
nen, cn als er dan dieven komen. Ach wel
neen, bij zulk weer komt de grootste dief
niet buiten dc deur en dan, bij 't minste
geluid slaat hij aan. Enfin wij zullen het
Jan maar weer doen, zucht vader en wil
naar buiten gaan. Maar hoort! wat is dat?
wordt er niet aan de deur gerammeld
Neen, 'k heb het mij zeker vorbeeld, 'tis
de wind. Ja, er wordt toch getikt, nu hoor
ik het duidelijk. Ik zal maar eens guan
kijken. Houdt de kinderen dan stil Moo-
der, want je weet niet wat hot is. Vador
opent, half de deur. De kou slaat hem te
gen, liij tuurt in het donker en ziet dan
'n knaupje staan van een jaar of dertien,
veertien. „Och baas heeft U misschien
nog een plaatje voor me in uw schuur of
stal voor nachtverblijf? Het is toch zoo
koud!'' „Neen", is het kort eantwoord, we
hebben geen plaats voor bedelvolk, „zie
maar dat je ergens anders onderdak
krijgt".
Droevig gaat het knaapje voort, overal
wordt hij weggestuurd. Als de menschen
het zelf goed hebben en bij de warme
kachel zitten, denken zij niet meer aan do
kou buiten en aan arme kinderen, die
overal rondzwerven om een plaatsje te
krijgen voor don nacht, die zólf geen thuis
hebbenZoo denkend gaat het knaapje
half schreiend verder
Daar was er weer een voor nachtver
blijf, een jongen nog. Maar vader hoe kun
je nu zoo iemand wegsturen. Wat zal zoo'n
kind ons nu voor kwaad doen en dan,
met zoo'n barre kou laat je zelfs geen hond
buiten, laat staan 'n mensch. „Och toe
vadertje roep hem terug", vraagt nu Ka-
trien hij kan nog niet ver wezen, roept hem
gauwHarmsen gaat nu voor de tweode
maal naar dé deur en roept, en roept nog
eens maar krijgt geen antwoord.
Och hij zal wol ergens wat gevonden
hebben, jullie maken je zoo gauw bang
voor niets en wat heb je aan dat bedel
volk in huis.
Do avond verloopt verdor gewoon als al
tijd, maar do prettige stemming is er toch
uit. Wat zijn jullie toch allemaal stil. Denk
je dat zoo'n kleine jongen nergens onder
dak krijgt. Onzin, hoor! Hij slaapt mis
schien al heel rustig, er zijn toch nog meer
boerderijen in den omtrek. Ja, dat is wel
zoo, zegt Moeder, maar?Kom we gaan
slapen vrouw! De kachel gaat ook uit.
Spoedig is het nu stil op de hoeve van
Harmsen. Do geheele familie heeft zich
ter ruste begeven, 's Anderendaags is de
wind wat bedaard en het zonnetje schijnt
vriendelijk door de ruiten. Boer Harmsen
gaat alweer zoodra hot dag is aap het
werk. Maar wat ziet hij daar, achter den
hooiberg op 't erf ligt het- bedelknaapjc
dood. Wat had Harmsen nu spijt dat hij
het geen onderdak gegeven had. Maar 't is
te laat! Sinds dien tijd vindt ieder die op
de boerderij komt voor nachtverblijf ccn
goed onderdak. Mien.
Naar den Gelderschen Achterhoek.
door Theodora.
VIL
Maar groot was hun verbazing, toen zij
's morgens weer dat massale beeld aan den
voet van den berg zagen liggen. De ruwe
krijslicden kregen angst en durfden het
beeld niet maar aan te raken. In overleg
met eenige brave lieden werd het hoog op
den berg geplaatst, waar ook tevens een
kerkje werd gebouwd. Dat oude beeld if
thans nog te zien. Van dien tijd af keerden
hun oorlogskansen en nooit is het heel erg
beroemd geworden, maar toch ontelbaar
zijn do zegoningen, die van Maria's voor
spraak uitgingen. Ook ik heb ruim 20 jaar
geleden met oen wanhopige moeder, mot
een dood-zwak half-jarig meisje te voet van
uit Emmerich die stille bedevaart onderno
men, en hoe zij. toen wij doodmoe, dien hoo-
gen berg waren opgeklommen, dien ouden
Pastoor smeekto met haar moe te gaan en
te bidden voor dat eeuwen oude Mariabeeld
en ik zio alles nog zoo duidelijk voor mij;
dio ouden grijzen Pastoor hoe hij haar een
oud stuk brood overhandigde, waarvan zij
hot kind mee voeden moest drie dagen lang
Tevens moesten wij bidden en ook ons ge
bed werd verhoord. Het kind werd gezond
en groeide weer als ieder gewoon kind. Wij
dalen nu de berg weer van de andere zijde
af. Prachtige uitgstrekte bosschen; uren cn
uren ver kan men hier door fietsen. Voor
bij het dorpje Beek en dan tot Zeddam en
nu gaan wij den Hettenheuvel zoeken; ik
zeg: zoeken, want daar moet men de smal
le zijpaden van weten anders vindt men die
nooit. Maar met vragen komt men te Rome
zegt ecu oud spreekwoord en zoo ook hier.
Het is zoeken, vragen en uitkijken, omdat
hier niets anders' is als berg en bosch, heu
vel cn hei en stil, oneindig stil cn mooi. De
Hettenheuvel is een hooge heuvel, begroeid
met zware denneboomen. Geen mensch
woont hier. Geen hut is er te zien. maar het
vergezicht wat men van hieruit heeft, is niet
te beschrijven. Mooi is hier nu eigenlijk het
plokje, maar men zich in een droomcnland
verloren waant. Hier is het plekje waar
men Gods adem over zich voelt heen gaan.
O ik zou bladzjjdon vol kunnen schrijven
over de schoonheid der natuur, die onf* hier
van alle kanton omringt; die tot in 's men
schen ziel doordringt. Ik zou u kunnen ver
tellen van het lied, dat hangt in do toppen
der eeuwenoude boomen; wat vertellen die
groote woudreuzen elkaar? Oudo sagen uit
lang vervlogen tijdon? of spreken zij mei
do vogelen, die hoog in do toppen hun nes
ten bonwen? Och. ik kan mij die groote H.
Franc isous zoo goed begrijpen, als ik hie-
ben. Hoe moot hij ook gestaan hebben, spn
kende met de vogclkens, de zon en de bloe
men. en hoe hij toen in vervoering da
schoone zonnelied dichtte, cn hoe gevoel il
mij één met den beroemden prioiter-dich
ter Guido Gezellc. waar hij zegt-:
Mijn hert is als een blomgewas.
Dat, opengaande of toegcloken
de stralen van de zonne vangt,
of kwijnt en pijnt cn hangt gebroken!
Mijn hor! gelijkt liet jeugdig groen
dat asemt in den dauw des morgens;
maar snakt des 's avonds, moegeleefd
vol slof. vol wecmoeds en vol zorgen!
Mijn hert is als een vrucht, die wast
cn lijp wordt cn don schaüw verholen
aleer de hand des najaars heeft,
te vroeg helaas, don boom bestolen
En zoo gaat hij voort, tot zijn laatst
vers:
Mijn hert, mijn hert is krank en broos,
cn ontstandvastig ia 't verblijden;
mnur, als 't hem welgaat éénen ttond,
't kan dagen lang weêr hongor lijden.
(Wordt vervolgd;.
Mode.
Ik ken oen aardig vrouwtje,
Die heeft zoo'n raren hoed,
Zij draagt hem allo dagen,
En 't slaat haar wonder goed.
„Ach buurvrouw", zeg ik dikwijls
Draagt gij dat hoedje weer?
Hoe durft gij zoo to loopon,
't Is toch geen mode meer!"
Het vrouwtje zegt dan ernstig:
„De mede is maar een gril;
Men kan er aan ontkomen,
Alleen door een ijzeren wil.
Onthoudt dit een, klein meisje,
En lach daar nu niet om,
Dat ik met dit hoedje
Weer in de mode kom.
Roouwijk Z-.-H. Anna Schrijversho!
UIT MARIA'S LEVEN.
VII.
Jezus verloren.
Bij d'opgong naar den tempel,
Ging Hij voor de eerste maal nu mee.
En zoo kwam Hij to Jerusalem,
Met. Jof-eph cn Maria, allo twee.
Doch toen zij naar huis toe kwamen,
Raakten zij Hem kwijt. OBeef
Lang zocht Maria naar Hem toon,
Doch haar Zoon was weg en bleef.
Na drie dagen ruSt'loos vragen,
Vonden zij Hein wéér ter stóc,
Bij de leeraars in den tempel,
En ging toon onderdanig mee.
En Hij was haar toen gehoorzaam,
Tot 't oogenblik van Zijn dood,
En ook na Zijn dood, totdat Hij
Wederom ten Hemel vlood.
Laten wij een voorbeeld nemen
Aan Maria cn haar Zoon.
Wocat gehoorzaam aan uwe ouders,
En Maria beschermt Uw woón,
VIII.
Moeder van Smarten.
Zijn wij soms door smart bewogen,
O, gij Moedor vol van smart,
Richten wij tot U onz' oogen,
U, met Uw meedoogend har).
Gij troost ons in al ons lijden,
Gij, die zelf veel smarten lijdt,
Ach, dat toch ccn ieder aan U,
Al zijn leed cn smarten wijdt.
Gij, die onder 't kruishout stondt,
Waar Uw Zoon aan was gchanden.
Met door smart vertrokken mond,
En de tranen op Uw wangen.
Wanneer wij getroffen zijn,
Wordt ons hart door smart vertwftrd,
Als wij tot U onz' oogen richten,
Hebt gij ons nooit uw rug gekeerd.
Hart, dat met een zwaard doorstoken,
Stond bij het graf van Uw lief Kind.
Juist cm Uwe Zeven Smarten,
Wordt ge overal bemind.
Rooie Kees